E ZEEUW TWEEDE BLAD. De ballingen van torna. Dit de Pers. LeestafeL FEUILLETON. VAN DONDERDAG 31 JULI 1924. No. 255 DE BLAUWE DRAAK. Onder de lugubere teekening van een basilisk komt onder bovenstaand opschrift in het bekende geïllustreerde weekblad Timotheus een opstel voor van den Hoofdredacteuraan welk opstel het volgende is ontleend. De titel, aldus de schrijver, moge wat „drakerig" zijn, wij zullen er toch geen gruweldaden onder geven. Niette min is de titel juist, want datgene, waarover wij schrijven, vormt een ver schrikkelijke' bedreiging, zij het dan niet van menschen m ons eigen land. Het is een verhaal van de Russische Prawda, waaraan we onze mededee- lingen ontleenen. We moeten er veel uit weglaten, maar niettemin is het, ook in zijn soberder uitdrukking, nog verschrikkelijk genoeg. De lezer volge me dan naar Rus land, en wel naar dat deel, dat men de Oekraïne noemt. We zijn daar in een hoofdstad van een provincie; en vóór zoo'n echt rommelige winkel zien we een saamgepakte menigte, die zich verdringt als geldt het een uitdeeling van brood aan een uitgehongerde schare. Ze hebben echter allen em mers, kruiken, flesschen en kannen bij zich, zoodat het dus blijkt, dat zè er wachten op iets anders dan brood. En wat lda;t is, zien we als een der boeren er uit komt met een em mer vol van een blauwachtige vloei stof, die er heel vies uit ziet, maar wei zeer kostbaar schijnt te wezen, ge tuige de blikken, die de anderen er op werpen. Deze boer acht zijn bezit zelfs zóó kostbaar, dat hij het verbergt in het hooi, dat in zijn wagen ligt,, waarna hij haastig wegrijdt of .zijn leven er mee gemoeid is. De anderen staren hem na, en ze doen dit op1 een wijze of hij iemand is, die men be nijden moet. Als dan even later een andere boer den winkel verlaat met een flesch van hetzelfde goedje, is de aandacht weer voor dezen, en die belangstelling klimt, als men ziet, hoe hij de flesch aan den mond zet en er met gretige teugen uit drinkt. Het is dus duidelijk: deze blauwe vloeistof is een zeer kostbare. Anders zou men er geen uren voor in de rij willen staan, na eerst soms uren te hebben gereden. En tochis deze vloeistof niets meer dan vergif. Want men heeft hier met zeer slechten spi ritus te doen, en de Sovietregeering stelt dezen spiritus ter beschikking der bevolking voor het gebruik in huis ter verlichting en verwarming. Maar niemand is er, die ze daarvoor ge bruikt, tenminste bijna niemand, en onder de boeren verandert men zijn gewoonten niet zoo gemakkelijk.... in de huizen op het Russische platte land gebruikt men een eenvoudig olie lampje, en voor de verwarming be dient men zich van hout, dat er meestal wei voldoende is. En toch en toch wordt er door de boeren véél van dien spiritus gekocht. Waarvoor We zagen liet daareven, toen die boer de flesch aan den mond zette, en door dien blauwen rommel te drin ken zichzelf de illusie schonk, weer den sterken drank, den brandewijn te proeven, welken men van regee- ringswege niet meer drinken mag. Want Rusland is drooggelegd, en of ficiéél zijn daar geen misbruikers meer van sterken drank, omdat de sterke drank er niet meer is. We zien het echter, hoe de boeren zich schadeloos stelden daar in die Oekraïnische provinciestad. Ze ver foeien den drank, zegt de Prawda, niettemin verlangen ze er na,ar. Ze koopen het blauwe bocht, dat zoo ge vaarlijk is, en waarvan ze weten, dat het dit is, eenvoudig omdat ze het niet kunnen latenMaar bran- T). „Heeft uw zotteklap haast een einde, gij dwaas? Kom aan, staak die onbetame lijke bejegeningen, en zeg mij waar gij mil zoudt raden dit lichaam neder te leggen." Indien gij een spoedige begrafenis wenscht," hernam de ander, „werp hem dan in dezen bergstroom, die gedurende de laatste drie uren door zijn geweld mijn droom heeft verontrust; laat zijn watervallen hun kracht op hem uit oefenen, wellicht gebeurt het, dat na een ruwe vaart over rotsen en afgron den „Ware het niet," viel met een van verontwaardiging trillende stem, hem de monnik in de rede, „dat gij mij een trouwe gids zijt geweest, beginsellooze man, en dat ik wist, dat gij nog niet geheel zijt uitgeslapen van uw dronken schap van gisteren, zoo zou ik, met behulp van dezen braven jongen, u het eerst de proef laten nemen van uw voor gestelde vaart, en u de rotsen der Pelice laten vertellen, op welken prijs ik uw dwaasheid schat. Kom, volg mij, en ge hoorzaam spoedig alle bevelen, die ik u geven zal, en ik zal u goed beloonen." Zoo sprekende naderden zij het liik en nadat de monnik de lantaarn, die aan den doen ze het niet, daar achten ze het te kostelijk voor fEn dat alles is het gevolg van de laagmen- schelijke begeerte, waar geen wet iets aan veranderen kan, en die men he den ten dage ook in Amerika zoo weerzinwekkend ziet in wetsontdui king zonder eind. Nauwlijks was daar de wet er door en in werking getre den, of er voer een schier krankzin nige geest in de menschen, die hen dreef tot het bemachtigen van de „kostelijke" vloeistof. En zóó erg is het daar, dat de samenleving als het ware wordt verpest door de lieillooze begeerte naar het verbodene. Ook in Finland is het zoo, zij het dan niet zoo brutaal-openlijk. Een Ne- derlandsch reiziger zat er m een trein in den restauratiewagen. Hij keek on willekeurig naar een klein gezelschap van zeer beschaafde menschen. Toen zij merkten, dat z!e werden bespied, werden ze onrustig en gristen in haast iets van de tafel weghet was het verbodene, dat zij niettemin hadden en in stilte genoten zonder zich te" scha men voor elkaar om de leugen hun ner daad'. Wat moet er op "die ma nier terecht komen van den eerbied voor andere wetten als het met één dier wetten zoo geschapen is? Derge lijke voorvallen doen wel zien, hoe weinig beschaafd de volken nog zijn, als het aankomt op daden van zelf- beheersching uit eerbied voor de wet. Want de wet moet gehoorzaamd wor den, ook al is men het zelf misschien niet met de grondgedachte daarvan eens. I s die wet er, dan heeft het volk te gehoorzamen en niet die wet te ontduiken, dikwijls nog wef ten aanschouwe van de kinderen, die im mers de aanstaande staatsburgers zijn Ook in ons land heeft de blauwe draak vele slachtoffers. Ja, er is wel geen land als het onze, waar naar verhouding zóóveel sterke drank wordt gebruikt. Het is dan ook geen wonder, dat in ons land velen Christenen en niet-Christenen zich beijveren om het drankgebruik te ver minderen of te doen verdwijnen. De blauwe knoop, het symbool van de geheelonthouding, als getuigenis tegen het vernielingswerk van den blauwen draak! Moge het volhardend pogen van velen, die het zoo goed meenen met ons volk, met goed gevolg wor den bekroond! Velen willen, dat onze regeering zal ingrijpen. Zij achten het niet voldoen de, dat particulieren en vereenigingen den strijd voeren tegen den blauwen draak, maar willen, dat de regeering zelve tot drankbestrijding zal over gaan. Daartegenover staan velen, die onze drankwet, die reeds zooveel nut tig werk deed ter beteugeling van de drankellende, ongeveer 8 liter ge distilleerd per hoofd werden in 1896 in ons land verbruikt tegen ongeveer 2 liter in .1923, voldoende achten, en die in elk geval niet goedvinden, dat. ook 'op dit gebied de regeering tot dwang de toevlucht neemt. Een voorstel-Rutgers, reeds vroeger inge diend bij ons Parlement, maar toen verworpen, kwam nu weer ter tafel, en werd, na voortreffelijke verdediging van den voorsteller, in de Tweede Kamer aangenomen. Het is het voor stel tot Plaatselijke Keuze. Neemt oök de Eerste Kjamer dit voor stel aan, dan zal in het vervolg een vijftiende deel van de kiezers voor den gemeenteraad een voorstel kun nen doen tot plaatselijke uitbanning va,n ;a;lle „vergunningen", 't Voorstel is echter slechts geldig, als bij' een daaromtrent gehouden geheime 'stem ming tenminste drievierden van hen, die aan de stemming deelnamen, zich vóór de indiening er van aan de Kroon verklaren. En die voorstanders moe ten tevens de meerderheid uitmaken van de personen, wier namen op' de kiezerslijst voorkomen. Zijn er dus in een gemeente b.v. 12000 'kiezers, dan moeten er 800 aanvragers zijn om een stemming uit te lokken, en moe ten er minstens 6001 stemmen vóór het verbod van drankverkoop worden zijn zijde hing, had ontstoken, namen zij zachtkens het lichaam op. „Hierheen, hierheen," zeide hij, „daar is een kleine holte in den bergrug met wat heestergewassen laat ons hierheen gaan." Het gelukte hun, met de handen de struiken op zijde dringende, een plaats in het kreupelhout te ontdekken, waar eenige rotsblokken, die van den berg afgerold waren, een soort van kuil had den gevormd. Hier legden zij het lijk neder, terwijl zij onder het geprevel van eenige onverstaanbare gebeden, telkens het teeken van het kruis maakten. Daar na verwijderde de monnik zijnen dienaar en beval hem een hoop steenen te zamen te zoeken, om die boven het graf te plaatsen, terwijl hij zelf zich op de knieën wierp om missen te lezen voor de rust der verloste ziel. Toen die taak geëindigd was, keerden zij tot de be droefde kinderen terug, die hun baden, I de treurige voldoening te mogen hebben, P a's t® weten, waar de asch huns vaders was ter ruste gelegd, vóór zii hun weg vervolgden. Intusschen beval de monnik aan zijn knecht de muildieren in gereedheid te houden, tot zij deze laatste schatting aan de nagedachtenis van een beminden vader zouden hebben betaald. „Een meer geschikte plaats," zei de monmk, toen zij bij het graf stonden, „kon met gevonden worden - immers overziet hij van h,er de kleine kudde, onder welke hij arbeidde, en wlier graven daar uitgebracht. Op deze wijze wil men de meerderheid laten beslissen de eindbeslissing is echter aan de Kroon over het drankgebruik in een ge meente, en hoop t men zoodoende lang zamerhand in vele plaatsen van ons land den vijand van volksgezondheid en volksvrede te verdrijven. Onwaardig. Ds Laman schrijft in het „Gereformeerd Kerkblad voor Drente en Overijsel: In „De Bazuin" vonden we overgeno men uit „De Saambinder", het orgaan van de Oud-Gereformeerde gemeenten het volgende onwaardige geschrijf van de 'hand van Ds Kersten, het bekende Tweede Kamerlid. Zooals men weet, hebben de Oud-gere formeerden geen opleiding voor predikan ten. Men wilde ze niet, zooals de popu laire uitdrukking luidde, van „de bak kerij" hebben, 't Moesten mannen zijn, die op de school des Heiligen Geestes gevormd waren, geen studie-mannen, „ma ger van het leeren", zooals een oud-gere formeerde eens zeide. De preeken moeten op den kansel geboren worden, en niet thuis op „een papiertje" voorbereid. We spreken intusschen geen kwaad wanneer we zeggen, dat de Oud-gereformeerde voorgangers dikwijls een aardige ver zameling van „oude schrijvers", vooral uit de 18e eeuw, er op na hebben gehou den en die op de kansels vrij reprodu ceerden. Wat we hun niet euvel duiden, want niemand is zoo begaafd, dat hij al tijd uit zijn eigen geest maar kan voort brengen. Zonder gras geeft de beste koe geen melk. Ook voor een Oud-gerefor meerden dominee geldt het woord van wijlen Prof. Wielenga: Wie niet studeert, is niet bekeerd. Het is bekend genoeg, welk een „soepje" door niet studeerende, ook oud-gereformeerde, dominees is op- gedischt. God de Heilige Geest geeft na de dagen der Profeten en Aposteeln iemand geen preeken meer in, al heeft men wel eens den schijn ervan willen wekken, alsof dit werkelijk gebeurt Nu wil Ds Kersten toch een opleiding voor de kerken der Oud-gereformeerden zien te verkrijgen. Daar zijn evenwel in dien kring, zooals te begrijpen is, velen bang voor. En nu schreef Ds Kersten tot stilling van de onrust dit: „Het is te verstaan, voor wie op den loop der historie acht geeft, dat zoo maar zonder meer men niet spontaan mijn po gen toejuicht. Een vreeze maakte zich van sommige harten meester, die, ik er ken het, niet van allen grond ontbloot is; de vreeze, dat weldra veroppervlakki- ging ook onder ons komen zal in de prediking. Men wijst op de Geref. Kerken. Onder de oude afgescheiden predikanten telde men zeer achtenswaardige mannen, die naar het hart van Jeruzalem spraken. Doch het intellectualisme heeft de een voudige prediking veelal verdrongen; en een oppervlakkige, zij het dikwijls schoon gestyleerde prediking is gekomen, die de harten koud laat en Gods volk, zoo het niet mee afzakte, laat hongeren. En het is de vreeze van enkelen, die het wèl meenen en die de opleiding niet verwer pen, dat het dien weg ook onder ons zal opgaan; en dan zijn onze gemeenten verloren. Wij hebben te trachten naar de oude bevindelijke waarheid; niet gemaakt doch geboren op den preekstoel; geen geleerd lesje, maar de opening der schrif ten naar de bevinding der heiligen." We gaan op ,dit ogwaardige geschrijf niet in. En beantwoorden geen schelden met schelden. We weten te goed, hoe in onze kerken de waarachtige en volkomene deer der zaligheid onderwezen wordt, en hoe hongerige zielen er voedsel genoeg kunnen vinden, al zijn de gaven van den eenen prediker rijker en aangenamer dan die van den anderen. Gelijk dat in alle kerkengroepen trouwens zoo is. Ook bij de Oud-Gereformeerden. We behoeven geen namen te noemen. Maar is het niet treurig, als men eigen kerk meent te moeten bouwen door aan een andere een knauw en ezelsschop te beneden in de vallei zijn. Wat maakt het uit, of ruwe stormen over dezen eenza men berg mogen heengaan, of misschien de winter en de sneeuw; dit graf bedek ken zij kunnen den geest des verstorve- nen niet verontrusten. Geloof mij, ik heb vergulde domkerken gezien, waaronder het gebeente rust van gekroonde monar chen een honderdtal waslichten brandden dag en nacht boven hun graf en gemijterde priesters bestormden den troon des hemels met hunne gebeden voor den doode; en toch is hun rust daar niet zoo zacht als deze hier onder dien ru wen steenhoop. Hij heeft geen rijzige dom kerk noch kostbaar grafschrift noodig, om hem gelukkig te maken! De onweders de hemels mogen rondom dit lichaam woeden, maar de geest geniet een vrede, die niet verstoord kan worden." Die treurende kinderen blikten in stilte op het graf. Zij plukten eenige takjes van het omringende struikgewas, en na ze aan het hoofdeinde nedergelegd te heb ben snikten zij een zacht vaarwel, en maakten zich vervolgens haastig voor den tocht gereed. HOOFDSTUK II. De schuilplaats inhetklooster van S t. Bruno. De monnik, met wien het vorige hoofd- stuk ons onverwacht in kennis bracht, geven? Die het in onze kerken, ond-er de prediking houden kunnen, dat zijn de «nee „afgezakten", maar de hongerigen, die het er niet vinden kunnen, deze zijn dan het „ware volk". Men moet derge lijke, hongerigen echter dikwijls maar een beetje van nabij kennen! Heel vaak ziet men, dat zulken, die geen kwaad genoeg van de prediking in onze kerken weten te zeggen, menschen zijn, die allesbehalve vanwege hun handelingen in een goed gerucht staan. Daar zou menigeen een boekje over kunnen opendoen. Sommige menschen laten hun krenkend oordeel over anderen maar vallen ^ls een vogel zijn vuil. Het deert hun niet. hoe h.et terecht komt. Hoe meer de ander vernederd wordt, des te hooger komen zij zelf dan op een voetstuk te staan. Dat het onder christenen veelal toch zóó toe moet gaan! Velen kennen geen an dere critiek over den naaste dan die van de afbraak. Goeds zien ze niet. Gelukkig staan of vallen onze kerken er niet mee. We erkennen met smart, dat vele dingen onder ons niet zijn naar de reinheid des heiligdoms; dat zal trouwens ieder op rechte van hart van zijn eigen kerkge meenschap moeten bekennen; maar onze fundamenten zijn hecht en goed; heil- begeerige zielen vinden er wel plaats voor het hol van hun voet. Ge ziet: de berekening is zeer een voudig. Misschien glimlacht ge over ons optimisme. We kunnen het begrijpen. Want natuurlijk dat het precies zóó zal gaan, is niet te verwachten. Er zul len plaatsen zijn, waaruit geen honderd gulden komt. Maar daar staat tegenover, dat in an dere wel het dubbele of driedubbele van dit bedrag kan worden ingezameld. Vele handen maken licht werk! Nu de Regeering niet helpen kan, toone ons Christenvolk, dat het helpen wil. God van den hemel zal het ons doen geluk ken, en wij, Zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen!- Het Bestuur van „Effatha": Ds J. Vonk, em. Geref. pred., Maas sluis, Voorzitter; Ds C. Lindeboom, Geref. pred., Amsterdam, Vice-Voorz.; Ds A. Prins, Ned. Herv. pred., Poe- derooyen, Secretaris; W. L. B. den Blaauwen, 's-Gravenhage, Penning meester; J. Schaap Hz., Dir. Chr. Kweekschool, Leiden; Ds L. H. v. d. Meiden, Chr. Geref. pred., Dordrecht; Ir W. den Boer, Ingenieur, Dordrecht; Mr J. Terpstra, 's-Gra venhage; Jhr Mr H. A. M. vón Asch van Wijck, Doorn. „Effatha" in nood. „Effatha", de eenige Vereeniging in ons Vaderland, die zorg draagt voor de Christelijke op voeding en het Christelijk onderwijs van onze doofstomme kinderen, bevindt zich in nood. Haar Internaat en haar School, beide te Dordrecht, zijn reeds lang te klein geworden. Het Internaat, dat op jjl.m. 35 kinderen is berekend, herbergt er thans 67. Welk een benauwenden toe stand dit medebrengt met betrekking tot de slaapgelegenheden, om van die voor eten en spelen maar te zwijgen, kan ieder begrijpen. Ook de School biedt geen ruimte voor een zoo groot en elk jaar toenemend aantal leerlingen. Aan uitbrei ding van de bestaande gebouwen valt niet te denken. Reeds enkele jaren gele den werd daarom besloten, Internaat en School over te brengen naar een plaats in het midden des lands, die vanuit alle provinciën gemakkelijk bereikbaar zou zijn. Na het in werking treden der School- wet-1920 werd ons het uitzicht geopend, dat het Rijk ons het benoodigde bouw- kapitaal zou verschaffen. We moesten alleen maar wat geduld hebben. En zoo hebben we dan gewacht, gewacht, tot het einde van 1923, toen we bericht ontvingen, dat het Rijk zich terugtrekt uit bezuinigingsoverwegingen. Wat nu? Daar de bouw niet langer wachten kan, werd op de laatste Jaar vergadering onder biddend opzien tot God besloten, dat de Vereeniging zelve dien ter hand zon nemen. Hiervoor, aankoop van grond inbegrepen, zal een bedrag noodig zijn van minstens honderd en vijf tig duizend gulden. Hoe deze som te vinden? Ge zegt misschiendoor het plaatsen van een :Obligatie-leening. Dit zou zeker wel het eenvoudigst zijn. Maar het kan niet. Onze uitgaven kunnen moeilijk met aan zienlijke rente- en aflossingslasten wor den verzwaard. Want wel betaalt het Rijk de salarissen onzer onderwijzers, maar de jaarlijksche uitgaven, waarin het niet tegemoetkomt en die dus door con- tributiën en giften moeten worden ge dekt, beloopen nog twintig duizend gul den. Indien eenigszins mogelijk, zal de be noodigde anderhalve ton, althans voor een groot deel, aan giften moeten in komen. „Effatha" heeft ruim 500 cor respondenten. Indien elke correspondent honderd gulden inzamelt, hebben we reeds f 50.000. Voorts zijn er nog duizend plaatsen, waar een Christelijke School is, maar waar „Effatha" geen correspondent en ook geen leden heeft. Indien nu op elk dezer plaatsen een ijverige broeder of zuster zich opmaakt, om ook voor hon derd gulden te zorgen, dan krijgen we van hen f 100.000. was, toen hij de drie Waldenzische vluch telingen op den Col de la Ooix ont moette, op weg naar Rome, Waar hij, als afgezant zijner kloosterbroeders, een zen ding te volbrengen had. Die ze reis was hem zeer naar den zin, want hij was be- geerig naar een der groote feesten, die daar zouden gevierd worden, en had daarbij het voornemen een „grooten af laat" te koopen tot aflossing van alle zonden zijner jeugd. Die allen kwelden hem, maar de gruwelijkste daarvan had ook de diepste sporen in zijn geweten ach tergelaten, en juist deze Was het, die na meloos leed had berokkend aan den vro men grijsaard, wiens oogen hij door een wonderlijke leiding der Voorzienigheid zelf had toegedrukt. Deze ontmoeding deed hem evenwel van plan veranderen, en van zijn voorgenomen tocht afzien, temeer, daar de zending, hem opgedra gen, niet volstrekt zijn persoonlijke tegen woordigheid vereischte. Zijn reisgenoot zou dus alleen naar Rome gaan, en dit zou hem te minder verdrieten, daar de korte kennismaking met hem den monnik overtuigend bewezen had, dat niets hem aangenamer zou zijn dan van zulk een gebieder ontslagen te Wezen. Na inlichtingen omtrent zijn plicht, en eenige goudstukken tot belooning zijner moeite en als koopsom voor de stipte geheimhouding van hetgeen dezen nacht gebeurd was, ontvangen te hebben, ving Alart Resson zijn reis aan. Hij was niet I. Snoek, Aanteekeningen bii de historische gedeelten der H. Schrift I. Van Adam tot Ttozes. Kampen, J. „H. Kok. De heer I. Snoek, hoofd der Prins Mau- Titsschool te Rijswijk, geeft in dit boek de vracht van vlijtig en oordeelkundig bij gehouden aanteekeningen, uit verschillen de werken geput en met de eigen woor den weergegeven. Het zijn over 't geheel bijzonder belangrijke aanteekeningen, die 'tgoed verstaan van de Bijbelsche karak ters, de gebruiken, zeden, ceremoniën, de kennis van 't leven onzer eerste voor ouders .ongemeen ten goede komen. Dte waarde van dit inderdaad mooie boek met zijn aanduidingen op de marges, de opgaaf van de merkwaardigste jaar- talLen, het alpliabetisch register, wordt bijzonder verhoogd door zijn kaarten en illustraties; men zal dit boek met genoe gen bestudeeren, en wie over een bepaald onderwerp nog meer wil weten, vindt in de lijst van de gebruikte werken aan wijzing van de bron, uit Welke hii (zij) verder heeft te patten. R. H. Walda. Ons vertelboek. Kampen, J. H. Kok. Dit is geen lees-, leer- of studieboek, maar een vertelboek, en wel voor de scholen met den Bijbel. Menig onderwij zer weet genoeg, ja veel van den Bijbel, doch vindt dat hij niet goed of niet genoeg vertellen kan, en niet iedereen is zoo gelukkig een patroon te bezitten, die niet alleen een goed verteller Is, maar ook af en toe eens in zijn klasse komt vertellen. Menigeen moet zichzelf maar in die mooie kunst oefenen. Welnu, wie nu trouw zich voor de Bijbelles prepareert aan de hand van dit „vertelboek"en in dien geest leert vertellen, die kan het. De schrijver heeft nog een vijftigtal „vrije vertellingen" er aan toegevoegd. Wii mee nen dat hij ook in deze utinemend ge slaagd is. De vorm is onberispelijk; doch wat den inhoud van de Bijbelsche verha len, aangaat, de quaestiën heeft hij zorg-- vuldig vermeden. Daarin kan wijsheid lig gen. Maar b.v. Jozef en Potifars vrouw vonden wij eenige jaren geleden eens uitnemend behandeld in „De School met den Bijbel". Die heer Walda gewaagt slechts van „willen verleiden tot kwaad doen". Zou dit een leerling van het zevende leerjaar bevredigen Menigerlei Genade. Kampen, J. H. Kok. Deze predicatiën, onder redactie van dr de Moor, blijven vanwege hun inhoud, ook naar onze meening, alleszins lezens waardig. Zij verschijnen Wekelijks, reeds Woensdag of Donderdag, en kannen dus eiken Zondag in huiskamer of ziekenver trek, en in de samenkomsten der ge meente, van welke kerkformatie ook, ge lezen en beluisterd worden. Zij hebben al zoovele jaren velen gesticht, mogen zij 't verder blijven doen. in het minst verdrietig om het gemis van zijn heer, wiens regelmatige ge woonten en strenge heiligheid hem, meer dan hij 'dikwijls wenschte, hinderlijk Wa ren bij zijn ongebonden leefwijze. Een goed gevulde zak, en het vooruitzicht aan zijn losbandigheid den vrijen teugel te kunnen vieren, maakten voor Alart het tegenwoordige oogenblik even gelukkig, als het ten minste voor twee der anderen smartelijk was. Die jonge Waldenzen en hun nu gestor ven vader kenden, toen zij dezen bergpas voor hun vlucht uitkozen, nog niet de geheele uitgestrektheid der gruwelijke ver volging, die in de naburige valleiën van Dauphiné woedde. Zij hadden veronder steld in allen geval bij hun vrienden in de rotsige wildernissen van St. Veran of Diormilleuse voorloopig een schuil plaats te vinden; waarna zij, als de storm zou zijn voorbijgegaan, weder tot hun eigen voorvaderlijke valleiën zouden mo gen terugkeeren, of in het tegenoverge stelde geval, van daar uit hun tocht voort zetten naar de Protestantsche kantons van Zwitserland. De tnsschenkomst van den monnik redde hen van een zeker verderf. De vlammen der vervolging weerkaatsten elkander in elke hut van Diauphiné. Benden soldaten waren ge plaatst bij eiken bergpas, en de dood was de eenige schatting, die zij wilden aan nemen van eiken Waldenzer, die 'in hun handen viel. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1924 | | pagina 5