E ZEEUW
TWEEDE BLAD.
De ballingen van torna.
Dit de Pers.
LeestafeL
FEUILLETON.
VAN
DONDERDAG 31 JULI 1924. No. 255
DE BLAUWE DRAAK.
Onder de lugubere teekening van
een basilisk komt onder bovenstaand
opschrift in het bekende geïllustreerde
weekblad Timotheus een opstel voor
van den Hoofdredacteuraan welk
opstel het volgende is ontleend.
De titel, aldus de schrijver, moge
wat „drakerig" zijn, wij zullen er toch
geen gruweldaden onder geven. Niette
min is de titel juist, want datgene,
waarover wij schrijven, vormt een ver
schrikkelijke' bedreiging, zij het dan
niet van menschen m ons eigen land.
Het is een verhaal van de Russische
Prawda, waaraan we onze mededee-
lingen ontleenen. We moeten er veel
uit weglaten, maar niettemin is het,
ook in zijn soberder uitdrukking, nog
verschrikkelijk genoeg.
De lezer volge me dan naar Rus
land, en wel naar dat deel, dat men
de Oekraïne noemt. We zijn daar in
een hoofdstad van een provincie; en
vóór zoo'n echt rommelige winkel zien
we een saamgepakte menigte, die zich
verdringt als geldt het een uitdeeling
van brood aan een uitgehongerde
schare. Ze hebben echter allen em
mers, kruiken, flesschen en kannen
bij zich, zoodat het dus blijkt, dat
zè er wachten op iets anders dan
brood. En wat lda;t is, zien we als een
der boeren er uit komt met een em
mer vol van een blauwachtige vloei
stof, die er heel vies uit ziet, maar
wei zeer kostbaar schijnt te wezen, ge
tuige de blikken, die de anderen er
op werpen. Deze boer acht zijn bezit
zelfs zóó kostbaar, dat hij het verbergt
in het hooi, dat in zijn wagen ligt,,
waarna hij haastig wegrijdt of .zijn
leven er mee gemoeid is. De anderen
staren hem na, en ze doen dit op1 een
wijze of hij iemand is, die men be
nijden moet. Als dan even later een
andere boer den winkel verlaat met
een flesch van hetzelfde goedje, is
de aandacht weer voor dezen, en die
belangstelling klimt, als men ziet, hoe
hij de flesch aan den mond zet en
er met gretige teugen uit drinkt.
Het is dus duidelijk: deze blauwe
vloeistof is een zeer kostbare. Anders
zou men er geen uren voor in de rij
willen staan, na eerst soms uren te
hebben gereden. En tochis deze
vloeistof niets meer dan vergif. Want
men heeft hier met zeer slechten spi
ritus te doen, en de Sovietregeering
stelt dezen spiritus ter beschikking
der bevolking voor het gebruik in huis
ter verlichting en verwarming. Maar
niemand is er, die ze daarvoor ge
bruikt, tenminste bijna niemand, en
onder de boeren verandert men zijn
gewoonten niet zoo gemakkelijk....
in de huizen op het Russische platte
land gebruikt men een eenvoudig olie
lampje, en voor de verwarming be
dient men zich van hout, dat er
meestal wei voldoende is. En toch
en toch wordt er door de boeren véél
van dien spiritus gekocht. Waarvoor
We zagen liet daareven, toen die boer
de flesch aan den mond zette, en
door dien blauwen rommel te drin
ken zichzelf de illusie schonk, weer
den sterken drank, den brandewijn
te proeven, welken men van regee-
ringswege niet meer drinken mag.
Want Rusland is drooggelegd, en of
ficiéél zijn daar geen misbruikers
meer van sterken drank, omdat de
sterke drank er niet meer is.
We zien het echter, hoe de boeren
zich schadeloos stelden daar in die
Oekraïnische provinciestad. Ze ver
foeien den drank, zegt de Prawda,
niettemin verlangen ze er na,ar. Ze
koopen het blauwe bocht, dat zoo ge
vaarlijk is, en waarvan ze weten, dat
het dit is, eenvoudig omdat ze
het niet kunnen latenMaar bran-
T).
„Heeft uw zotteklap haast een einde,
gij dwaas? Kom aan, staak die onbetame
lijke bejegeningen, en zeg mij waar gij mil
zoudt raden dit lichaam neder te leggen."
Indien gij een spoedige begrafenis
wenscht," hernam de ander, „werp hem
dan in dezen bergstroom, die gedurende
de laatste drie uren door zijn geweld
mijn droom heeft verontrust; laat
zijn watervallen hun kracht op hem uit
oefenen, wellicht gebeurt het, dat na
een ruwe vaart over rotsen en afgron
den
„Ware het niet," viel met een van
verontwaardiging trillende stem, hem de
monnik in de rede, „dat gij mij een
trouwe gids zijt geweest, beginsellooze
man, en dat ik wist, dat gij nog niet
geheel zijt uitgeslapen van uw dronken
schap van gisteren, zoo zou ik, met
behulp van dezen braven jongen, u het
eerst de proef laten nemen van uw voor
gestelde vaart, en u de rotsen der Pelice
laten vertellen, op welken prijs ik uw
dwaasheid schat. Kom, volg mij, en ge
hoorzaam spoedig alle bevelen, die ik u
geven zal, en ik zal u goed beloonen."
Zoo sprekende naderden zij het liik en
nadat de monnik de lantaarn, die aan
den doen ze het niet, daar achten
ze het te kostelijk voor fEn dat
alles is het gevolg van de laagmen-
schelijke begeerte, waar geen wet iets
aan veranderen kan, en die men he
den ten dage ook in Amerika zoo
weerzinwekkend ziet in wetsontdui
king zonder eind. Nauwlijks was daar
de wet er door en in werking getre
den, of er voer een schier krankzin
nige geest in de menschen, die hen
dreef tot het bemachtigen van de
„kostelijke" vloeistof. En zóó erg is
het daar, dat de samenleving als het
ware wordt verpest door de lieillooze
begeerte naar het verbodene.
Ook in Finland is het zoo, zij het
dan niet zoo brutaal-openlijk. Een Ne-
derlandsch reiziger zat er m een trein
in den restauratiewagen. Hij keek on
willekeurig naar een klein gezelschap
van zeer beschaafde menschen. Toen
zij merkten, dat z!e werden bespied,
werden ze onrustig en gristen in haast
iets van de tafel weghet was het
verbodene, dat zij niettemin hadden en
in stilte genoten zonder zich te" scha
men voor elkaar om de leugen hun
ner daad'. Wat moet er op "die ma
nier terecht komen van den eerbied
voor andere wetten als het met één
dier wetten zoo geschapen is? Derge
lijke voorvallen doen wel zien, hoe
weinig beschaafd de volken nog zijn,
als het aankomt op daden van zelf-
beheersching uit eerbied voor de wet.
Want de wet moet gehoorzaamd wor
den, ook al is men het zelf misschien
niet met de grondgedachte daarvan
eens. I s die wet er, dan heeft het
volk te gehoorzamen en niet die wet
te ontduiken, dikwijls nog wef ten
aanschouwe van de kinderen, die im
mers de aanstaande staatsburgers
zijn
Ook in ons land heeft de blauwe
draak vele slachtoffers. Ja, er is wel
geen land als het onze, waar naar
verhouding zóóveel sterke drank
wordt gebruikt. Het is dan ook geen
wonder, dat in ons land velen
Christenen en niet-Christenen zich
beijveren om het drankgebruik te ver
minderen of te doen verdwijnen. De
blauwe knoop, het symbool van de
geheelonthouding, als getuigenis tegen
het vernielingswerk van den blauwen
draak! Moge het volhardend pogen
van velen, die het zoo goed meenen
met ons volk, met goed gevolg wor
den bekroond!
Velen willen, dat onze regeering zal
ingrijpen. Zij achten het niet voldoen
de, dat particulieren en vereenigingen
den strijd voeren tegen den blauwen
draak, maar willen, dat de regeering
zelve tot drankbestrijding zal over
gaan. Daartegenover staan velen, die
onze drankwet, die reeds zooveel nut
tig werk deed ter beteugeling van de
drankellende, ongeveer 8 liter ge
distilleerd per hoofd werden in 1896
in ons land verbruikt tegen ongeveer
2 liter in .1923, voldoende achten,
en die in elk geval niet goedvinden,
dat. ook 'op dit gebied de regeering
tot dwang de toevlucht neemt. Een
voorstel-Rutgers, reeds vroeger inge
diend bij ons Parlement, maar toen
verworpen, kwam nu weer ter tafel,
en werd, na voortreffelijke verdediging
van den voorsteller, in de Tweede
Kamer aangenomen. Het is het voor
stel tot Plaatselijke Keuze. Neemt
oök de Eerste Kjamer dit voor
stel aan, dan zal in het vervolg
een vijftiende deel van de kiezers voor
den gemeenteraad een voorstel kun
nen doen tot plaatselijke uitbanning
va,n ;a;lle „vergunningen", 't Voorstel
is echter slechts geldig, als bij' een
daaromtrent gehouden geheime 'stem
ming tenminste drievierden van hen,
die aan de stemming deelnamen, zich
vóór de indiening er van aan de Kroon
verklaren. En die voorstanders moe
ten tevens de meerderheid uitmaken
van de personen, wier namen op' de
kiezerslijst voorkomen. Zijn er dus in
een gemeente b.v. 12000 'kiezers, dan
moeten er 800 aanvragers zijn om
een stemming uit te lokken, en moe
ten er minstens 6001 stemmen vóór
het verbod van drankverkoop worden
zijn zijde hing, had ontstoken, namen zij
zachtkens het lichaam op.
„Hierheen, hierheen," zeide hij, „daar
is een kleine holte in den bergrug met
wat heestergewassen laat ons hierheen
gaan." Het gelukte hun, met de handen
de struiken op zijde dringende, een plaats
in het kreupelhout te ontdekken, waar
eenige rotsblokken, die van den berg
afgerold waren, een soort van kuil had
den gevormd. Hier legden zij het lijk
neder, terwijl zij onder het geprevel van
eenige onverstaanbare gebeden, telkens
het teeken van het kruis maakten. Daar
na verwijderde de monnik zijnen dienaar
en beval hem een hoop steenen te zamen
te zoeken, om die boven het graf te
plaatsen, terwijl hij zelf zich op de
knieën wierp om missen te lezen voor
de rust der verloste ziel. Toen die taak
geëindigd was, keerden zij tot de be
droefde kinderen terug, die hun baden,
I de treurige voldoening te mogen hebben,
P a's t® weten, waar de asch huns
vaders was ter ruste gelegd, vóór zii
hun weg vervolgden. Intusschen beval de
monnik aan zijn knecht de muildieren in
gereedheid te houden, tot zij deze laatste
schatting aan de nagedachtenis van een
beminden vader zouden hebben betaald.
„Een meer geschikte plaats," zei de
monmk, toen zij bij het graf stonden, „kon
met gevonden worden - immers overziet
hij van h,er de kleine kudde, onder
welke hij arbeidde, en wlier graven daar
uitgebracht. Op deze wijze wil men
de meerderheid laten beslissen de
eindbeslissing is echter aan de Kroon
over het drankgebruik in een ge
meente, en hoop t men zoodoende lang
zamerhand in vele plaatsen van ons
land den vijand van volksgezondheid
en volksvrede te verdrijven.
Onwaardig.
Ds Laman schrijft in het „Gereformeerd
Kerkblad voor Drente en Overijsel:
In „De Bazuin" vonden we overgeno
men uit „De Saambinder", het orgaan
van de Oud-Gereformeerde gemeenten het
volgende onwaardige geschrijf van de
'hand van Ds Kersten, het bekende Tweede
Kamerlid.
Zooals men weet, hebben de Oud-gere
formeerden geen opleiding voor predikan
ten. Men wilde ze niet, zooals de popu
laire uitdrukking luidde, van „de bak
kerij" hebben, 't Moesten mannen zijn,
die op de school des Heiligen Geestes
gevormd waren, geen studie-mannen, „ma
ger van het leeren", zooals een oud-gere
formeerde eens zeide. De preeken moeten
op den kansel geboren worden, en niet
thuis op „een papiertje" voorbereid. We
spreken intusschen geen kwaad wanneer
we zeggen, dat de Oud-gereformeerde
voorgangers dikwijls een aardige ver
zameling van „oude schrijvers", vooral
uit de 18e eeuw, er op na hebben gehou
den en die op de kansels vrij reprodu
ceerden. Wat we hun niet euvel duiden,
want niemand is zoo begaafd, dat hij al
tijd uit zijn eigen geest maar kan voort
brengen. Zonder gras geeft de beste koe
geen melk. Ook voor een Oud-gerefor
meerden dominee geldt het woord van
wijlen Prof. Wielenga: Wie niet studeert,
is niet bekeerd. Het is bekend genoeg,
welk een „soepje" door niet studeerende,
ook oud-gereformeerde, dominees is op-
gedischt. God de Heilige Geest geeft na
de dagen der Profeten en Aposteeln
iemand geen preeken meer in, al heeft
men wel eens den schijn ervan willen
wekken, alsof dit werkelijk gebeurt
Nu wil Ds Kersten toch een opleiding
voor de kerken der Oud-gereformeerden
zien te verkrijgen. Daar zijn evenwel in
dien kring, zooals te begrijpen is, velen
bang voor. En nu schreef Ds Kersten
tot stilling van de onrust dit:
„Het is te verstaan, voor wie op den
loop der historie acht geeft, dat zoo maar
zonder meer men niet spontaan mijn po
gen toejuicht. Een vreeze maakte zich
van sommige harten meester, die, ik er
ken het, niet van allen grond ontbloot
is; de vreeze, dat weldra veroppervlakki-
ging ook onder ons komen zal in de
prediking. Men wijst op de Geref. Kerken.
Onder de oude afgescheiden predikanten
telde men zeer achtenswaardige mannen,
die naar het hart van Jeruzalem spraken.
Doch het intellectualisme heeft de een
voudige prediking veelal verdrongen; en
een oppervlakkige, zij het dikwijls schoon
gestyleerde prediking is gekomen, die de
harten koud laat en Gods volk, zoo het
niet mee afzakte, laat hongeren. En het
is de vreeze van enkelen, die het wèl
meenen en die de opleiding niet verwer
pen, dat het dien weg ook onder ons
zal opgaan; en dan zijn onze gemeenten
verloren. Wij hebben te trachten naar de
oude bevindelijke waarheid; niet gemaakt
doch geboren op den preekstoel; geen
geleerd lesje, maar de opening der schrif
ten naar de bevinding der heiligen."
We gaan op ,dit ogwaardige geschrijf
niet in. En beantwoorden geen schelden
met schelden. We weten te goed, hoe in
onze kerken de waarachtige en volkomene
deer der zaligheid onderwezen wordt, en
hoe hongerige zielen er voedsel genoeg
kunnen vinden, al zijn de gaven van den
eenen prediker rijker en aangenamer dan
die van den anderen. Gelijk dat in alle
kerkengroepen trouwens zoo is. Ook bij
de Oud-Gereformeerden. We behoeven
geen namen te noemen.
Maar is het niet treurig, als men eigen
kerk meent te moeten bouwen door aan
een andere een knauw en ezelsschop te
beneden in de vallei zijn. Wat maakt het
uit, of ruwe stormen over dezen eenza
men berg mogen heengaan, of misschien
de winter en de sneeuw; dit graf bedek
ken zij kunnen den geest des verstorve-
nen niet verontrusten. Geloof mij, ik heb
vergulde domkerken gezien, waaronder
het gebeente rust van gekroonde monar
chen een honderdtal waslichten
brandden dag en nacht boven hun graf en
gemijterde priesters bestormden den troon
des hemels met hunne gebeden voor den
doode; en toch is hun rust daar niet
zoo zacht als deze hier onder dien ru
wen steenhoop. Hij heeft geen rijzige dom
kerk noch kostbaar grafschrift noodig,
om hem gelukkig te maken! De onweders
de hemels mogen rondom dit lichaam
woeden, maar de geest geniet een vrede,
die niet verstoord kan worden."
Die treurende kinderen blikten in stilte
op het graf. Zij plukten eenige takjes van
het omringende struikgewas, en na ze
aan het hoofdeinde nedergelegd te heb
ben snikten zij een zacht vaarwel, en
maakten zich vervolgens haastig voor den
tocht gereed.
HOOFDSTUK II.
De schuilplaats inhetklooster
van S t. Bruno.
De monnik, met wien het vorige hoofd-
stuk ons onverwacht in kennis bracht,
geven? Die het in onze kerken, ond-er de
prediking houden kunnen, dat zijn de
«nee „afgezakten", maar de hongerigen,
die het er niet vinden kunnen, deze zijn
dan het „ware volk". Men moet derge
lijke, hongerigen echter dikwijls maar een
beetje van nabij kennen! Heel vaak ziet
men, dat zulken, die geen kwaad genoeg
van de prediking in onze kerken weten
te zeggen, menschen zijn, die allesbehalve
vanwege hun handelingen in een goed
gerucht staan. Daar zou menigeen een
boekje over kunnen opendoen.
Sommige menschen laten hun krenkend
oordeel over anderen maar vallen ^ls
een vogel zijn vuil. Het deert hun niet.
hoe h.et terecht komt. Hoe meer de ander
vernederd wordt, des te hooger komen
zij zelf dan op een voetstuk te staan.
Dat het onder christenen veelal toch zóó
toe moet gaan! Velen kennen geen an
dere critiek over den naaste dan die van
de afbraak. Goeds zien ze niet. Gelukkig
staan of vallen onze kerken er niet mee.
We erkennen met smart, dat vele dingen
onder ons niet zijn naar de reinheid des
heiligdoms; dat zal trouwens ieder op
rechte van hart van zijn eigen kerkge
meenschap moeten bekennen; maar onze
fundamenten zijn hecht en goed; heil-
begeerige zielen vinden er wel plaats voor
het hol van hun voet.
Ge ziet: de berekening is zeer een
voudig. Misschien glimlacht ge over ons
optimisme. We kunnen het begrijpen.
Want natuurlijk dat het precies zóó
zal gaan, is niet te verwachten. Er zul
len plaatsen zijn, waaruit geen honderd
gulden komt.
Maar daar staat tegenover, dat in an
dere wel het dubbele of driedubbele van
dit bedrag kan worden ingezameld. Vele
handen maken licht werk!
Nu de Regeering niet helpen kan, toone
ons Christenvolk, dat het helpen wil. God
van den hemel zal het ons doen geluk
ken, en wij, Zijne knechten, zullen ons
opmaken en bouwen!-
Het Bestuur van „Effatha":
Ds J. Vonk, em. Geref. pred., Maas
sluis, Voorzitter; Ds C. Lindeboom,
Geref. pred., Amsterdam, Vice-Voorz.;
Ds A. Prins, Ned. Herv. pred., Poe-
derooyen, Secretaris; W. L. B. den
Blaauwen, 's-Gravenhage, Penning
meester; J. Schaap Hz., Dir. Chr.
Kweekschool, Leiden; Ds L. H. v. d.
Meiden, Chr. Geref. pred., Dordrecht;
Ir W. den Boer, Ingenieur,
Dordrecht; Mr J. Terpstra, 's-Gra
venhage; Jhr Mr H. A. M. vón Asch
van Wijck, Doorn.
„Effatha" in nood. „Effatha",
de eenige Vereeniging in ons Vaderland,
die zorg draagt voor de Christelijke op
voeding en het Christelijk onderwijs van
onze doofstomme kinderen, bevindt zich
in nood. Haar Internaat en haar School,
beide te Dordrecht, zijn reeds lang te
klein geworden. Het Internaat, dat op
jjl.m. 35 kinderen is berekend, herbergt
er thans 67. Welk een benauwenden toe
stand dit medebrengt met betrekking tot
de slaapgelegenheden, om van die voor
eten en spelen maar te zwijgen, kan ieder
begrijpen. Ook de School biedt geen
ruimte voor een zoo groot en elk jaar
toenemend aantal leerlingen. Aan uitbrei
ding van de bestaande gebouwen valt
niet te denken. Reeds enkele jaren gele
den werd daarom besloten, Internaat en
School over te brengen naar een plaats
in het midden des lands, die vanuit
alle provinciën gemakkelijk bereikbaar
zou zijn.
Na het in werking treden der School-
wet-1920 werd ons het uitzicht geopend,
dat het Rijk ons het benoodigde bouw-
kapitaal zou verschaffen. We moesten
alleen maar wat geduld hebben. En zoo
hebben we dan gewacht, gewacht, tot
het einde van 1923, toen we bericht
ontvingen, dat het Rijk zich terugtrekt
uit bezuinigingsoverwegingen.
Wat nu? Daar de bouw niet langer
wachten kan, werd op de laatste Jaar
vergadering onder biddend opzien tot God
besloten, dat de Vereeniging zelve dien
ter hand zon nemen. Hiervoor, aankoop
van grond inbegrepen, zal een bedrag
noodig zijn van minstens honderd en vijf
tig duizend gulden.
Hoe deze som te vinden? Ge zegt
misschiendoor het plaatsen van een
:Obligatie-leening. Dit zou zeker wel het
eenvoudigst zijn. Maar het kan niet.
Onze uitgaven kunnen moeilijk met aan
zienlijke rente- en aflossingslasten wor
den verzwaard. Want wel betaalt het
Rijk de salarissen onzer onderwijzers,
maar de jaarlijksche uitgaven, waarin het
niet tegemoetkomt en die dus door con-
tributiën en giften moeten worden ge
dekt, beloopen nog twintig duizend gul
den.
Indien eenigszins mogelijk, zal de be
noodigde anderhalve ton, althans voor
een groot deel, aan giften moeten in
komen. „Effatha" heeft ruim 500 cor
respondenten. Indien elke correspondent
honderd gulden inzamelt, hebben we
reeds f 50.000.
Voorts zijn er nog duizend plaatsen,
waar een Christelijke School is, maar
waar „Effatha" geen correspondent en
ook geen leden heeft. Indien nu op elk
dezer plaatsen een ijverige broeder of
zuster zich opmaakt, om ook voor hon
derd gulden te zorgen, dan krijgen we
van hen f 100.000.
was, toen hij de drie Waldenzische vluch
telingen op den Col de la Ooix ont
moette, op weg naar Rome, Waar hij, als
afgezant zijner kloosterbroeders, een zen
ding te volbrengen had. Die ze reis was
hem zeer naar den zin, want hij was be-
geerig naar een der groote feesten, die
daar zouden gevierd worden, en had
daarbij het voornemen een „grooten af
laat" te koopen tot aflossing van alle
zonden zijner jeugd. Die allen kwelden
hem, maar de gruwelijkste daarvan had
ook de diepste sporen in zijn geweten ach
tergelaten, en juist deze Was het, die na
meloos leed had berokkend aan den vro
men grijsaard, wiens oogen hij door een
wonderlijke leiding der Voorzienigheid
zelf had toegedrukt. Deze ontmoeding
deed hem evenwel van plan veranderen,
en van zijn voorgenomen tocht afzien,
temeer, daar de zending, hem opgedra
gen, niet volstrekt zijn persoonlijke tegen
woordigheid vereischte. Zijn reisgenoot
zou dus alleen naar Rome gaan, en dit
zou hem te minder verdrieten, daar de
korte kennismaking met hem den monnik
overtuigend bewezen had, dat niets hem
aangenamer zou zijn dan van zulk een
gebieder ontslagen te Wezen.
Na inlichtingen omtrent zijn plicht, en
eenige goudstukken tot belooning zijner
moeite en als koopsom voor de stipte
geheimhouding van hetgeen dezen nacht
gebeurd was, ontvangen te hebben, ving
Alart Resson zijn reis aan. Hij was niet
I. Snoek, Aanteekeningen bii de
historische gedeelten der H. Schrift
I. Van Adam tot Ttozes. Kampen,
J. „H. Kok.
De heer I. Snoek, hoofd der Prins Mau-
Titsschool te Rijswijk, geeft in dit boek de
vracht van vlijtig en oordeelkundig bij
gehouden aanteekeningen, uit verschillen
de werken geput en met de eigen woor
den weergegeven. Het zijn over 't geheel
bijzonder belangrijke aanteekeningen, die
'tgoed verstaan van de Bijbelsche karak
ters, de gebruiken, zeden, ceremoniën,
de kennis van 't leven onzer eerste voor
ouders .ongemeen ten goede komen. Dte
waarde van dit inderdaad mooie boek
met zijn aanduidingen op de marges,
de opgaaf van de merkwaardigste jaar-
talLen, het alpliabetisch register, wordt
bijzonder verhoogd door zijn kaarten en
illustraties; men zal dit boek met genoe
gen bestudeeren, en wie over een bepaald
onderwerp nog meer wil weten, vindt in
de lijst van de gebruikte werken aan
wijzing van de bron, uit Welke hii (zij)
verder heeft te patten.
R. H. Walda. Ons vertelboek.
Kampen, J. H. Kok.
Dit is geen lees-, leer- of studieboek,
maar een vertelboek, en wel voor de
scholen met den Bijbel. Menig onderwij
zer weet genoeg, ja veel van den Bijbel,
doch vindt dat hij niet goed of niet
genoeg vertellen kan, en niet iedereen
is zoo gelukkig een patroon te bezitten,
die niet alleen een goed verteller Is, maar
ook af en toe eens in zijn klasse komt
vertellen. Menigeen moet zichzelf maar
in die mooie kunst oefenen. Welnu, wie
nu trouw zich voor de Bijbelles prepareert
aan de hand van dit „vertelboek"en in
dien geest leert vertellen, die kan het.
De schrijver heeft nog een vijftigtal „vrije
vertellingen" er aan toegevoegd. Wii mee
nen dat hij ook in deze utinemend ge
slaagd is. De vorm is onberispelijk; doch
wat den inhoud van de Bijbelsche verha
len, aangaat, de quaestiën heeft hij zorg--
vuldig vermeden. Daarin kan wijsheid lig
gen. Maar b.v. Jozef en Potifars vrouw
vonden wij eenige jaren geleden eens
uitnemend behandeld in „De School met
den Bijbel". Die heer Walda gewaagt
slechts van „willen verleiden tot kwaad
doen". Zou dit een leerling van het
zevende leerjaar bevredigen
Menigerlei Genade. Kampen, J.
H. Kok.
Deze predicatiën, onder redactie van dr
de Moor, blijven vanwege hun inhoud,
ook naar onze meening, alleszins lezens
waardig. Zij verschijnen Wekelijks, reeds
Woensdag of Donderdag, en kannen dus
eiken Zondag in huiskamer of ziekenver
trek, en in de samenkomsten der ge
meente, van welke kerkformatie ook, ge
lezen en beluisterd worden. Zij hebben
al zoovele jaren velen gesticht, mogen
zij 't verder blijven doen.
in het minst verdrietig om het gemis
van zijn heer, wiens regelmatige ge
woonten en strenge heiligheid hem, meer
dan hij 'dikwijls wenschte, hinderlijk Wa
ren bij zijn ongebonden leefwijze. Een
goed gevulde zak, en het vooruitzicht aan
zijn losbandigheid den vrijen teugel te
kunnen vieren, maakten voor Alart het
tegenwoordige oogenblik even gelukkig,
als het ten minste voor twee der anderen
smartelijk was.
Die jonge Waldenzen en hun nu gestor
ven vader kenden, toen zij dezen bergpas
voor hun vlucht uitkozen, nog niet de
geheele uitgestrektheid der gruwelijke ver
volging, die in de naburige valleiën van
Dauphiné woedde. Zij hadden veronder
steld in allen geval bij hun vrienden
in de rotsige wildernissen van St. Veran
of Diormilleuse voorloopig een schuil
plaats te vinden; waarna zij, als de storm
zou zijn voorbijgegaan, weder tot hun
eigen voorvaderlijke valleiën zouden mo
gen terugkeeren, of in het tegenoverge
stelde geval, van daar uit hun tocht voort
zetten naar de Protestantsche kantons
van Zwitserland. De tnsschenkomst van
den monnik redde hen van een zeker
verderf. De vlammen der vervolging
weerkaatsten elkander in elke hut van
Diauphiné. Benden soldaten waren ge
plaatst bij eiken bergpas, en de dood was
de eenige schatting, die zij wilden aan
nemen van eiken Waldenzer, die 'in hun
handen viel. (Wordt vervolgd).