I>E ZEEUW FEUlLLETONr Leestafel. TWEEDE BLAD. LEVENSLEED. XITJWIJEJLÏLM Zeeuwsche Stemmen. VAN ZATERDAG 7 JUNI 1924. No. 210 Jhr. mr A. F. de Savornin Lohman. De heele antirevolutionaire pers heeft op Hemelvaartsdag sympathie betuigd aan dezen hooggeachten staatsman op diens 87sten verjaardag. „De Houten 1'omp" gaf een mooi groot portret van hem, dat de pagina vulde, en een sympathiek bijschrift, waarvan we het volgende overnemen: Lohman is de nog eenig overgeblevene van het historisch trio: SchaepmanKuy- perLohman. Tii het levensjaar, dat thans achter hem ligt, kwamen de schaduwen dps doods over zijn leven en dacht men, dat ieder oógenblik de tijding kon komen: Lohman is niet pieer! Lohman leeft nog onder ons, als een der mooie figuren uit de periode van strijd en worsteling, waarin het christelijk volksdeel door Gods gunst, tot ontwikkeling en tot een positie is gekomen. Kuyper en Lohman, het zijn twee figuren, die in vele opzichten weinig overeenkomst vertoonen. Maar toch noemen wij, noemt ons christelijk volksdeel, ze gaarne in éénen adem. Kuyper rust bij de dooden. Lohman leeft nog onder ons voort. Nog zie ik die bekende figuur voor me. ,t Laatst dat ik hem zag, was op straat, waar hij mij passeerde. Onwillekeurig bleef ik even staan en keek hem na. Welk een krasse grijsaard, wat stapte hij daar nog flink heen. En dat op den leeftijd der zeer sterken. Na een leven van arbeid en worsteling, van moeite en zorg. Lohman is geen clichó-mensch, hij is een persoonlijkheid. Dat kan hij vooral zijn, omdat hij is en was een man van beginsel. Een beginsel, geheiligd en gedragen door het licht der Schrift. Als belijders van den Christus ook op de staatkundige erve bezilen wo „een wolko der getuigen". Lohman neeml er straks een belangrijke plaats in Wij zullen onzen kinderen loeren zijn naam met eerbied te noemen, als van één, die vooraan stond in den strijd om de vrijheid. Die geen kamp gaf, die van geen reti- reeren wist. Genado en eerel het is zijn deel ge worden. Vriend en tegenstander eert hem als om strijd. De avond van zijn leven is gedaald, maar wij hopen, dat aan hem rijkelijk ver vuld zal worden de waarheid van het pro fetische woord: het zal geschieden ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen Met dit gloedvolle woord van „De Houten Pomp" zijn allen, die van huis uit antirevolutionair voelen, zoo Protestan ten als Roomschen, het ongetwijfeld eens. Saul of David. „Friesch Dagblad" publiceert een ont boezeming van drie woorden; wii wen- schcn haar niet te ontleden, maar dat wii haar billijken, toont de overneming van onderstaand stukske met het zeer luiste slot. „Dat lieg je!" zei ik bij mezelf. De lezer kijkt verwonderd op Wel, ik las in 'n liberale krant, kort ge leden, 'n verslag van een tooneoluitvoering in een Amsterdamschen schouwburg en aan 't. slot stond, venijnig en vileyn: „Er was nogal applaus, vooral van Vrije Universi- teiters". Toen werd ik in nfijn nieren geprikkeld. Toen stiet ik uit: „Dat liég je 1" Let wel, ik neem aan, dat een klein groepje verdoolde studenten daar hun cal vinisme hebben uitgeleefd. Maar dat is het nietl In dat venijnige zinnetje beluistert ge den schallenden triomfkreet van de mannen der Moderne Cultuur op het Calvinisme van onzen tijd. „Dat lieg je!" zeg ik jióg. Gij .hebt den taaien wederstand van ons 129). Meneer Hammond, die alles had opge merkt wat er gebeurde, en het ernstig, droevig waas zag, dat Edna's gelaat over- too-g, zeide op ernstigen toon: „Zij is nog niets veranderd; zij zal nooit of nimmer meer worden dan een mooi, vroolijk kindje, en is enkel en al leen een aardig speelpopje, maai' geen gezellin in den echten zin des woords. Zij is niet heel scherpzinnig, anders zou zij zeker een droevigen trek in haar hu welijk ontdekken, die wel heel haar le ven blijven zal. Gordon moet al heel wat meer zelfbeheersching krijgen, anders zal hij 'tvoor zichzelf ook zeker bederven. Ik heb hem daarover al ernstig onderhonden voor zijn huwelijk, maar hij' sloeg al mijn waarschuwingen in den wind. Jk hen een oud man, en helj verschillende tijdperken in het menschelijlk leven gade geslagen, en de ontwikkeling van menig karakter gezien, en ik heb telkenmale opgemerkt, dat die huwelijken uit wan hoop altijd droevig verliepen soms geheel verwoest werden. In zulke gevallen zou ik liever naar het graf gaan, dan naar de kerk om te trouwen. Laatst Wilden Estelle en Agues mij doen gelooven, dat calvinistisch volk honderdmaal te licht ge acht en te vroeg gejuicht. God zal uit dit kwade het goede voor ons en voor de Uni versiteit, die ons lief is, lief blijft, doen voortkomen. Ds v. d. Veen, te Goes, op den jongsten Zeeuwschen universiteitsdag, gaf de leuze juist aan: „Niet Saul én David, maar Saul óf David „de man naar Gods hart". En dan zei Prof. Van Schelven 't op diezelfde bijeenkomst zoo juist: Zij er veel gebed in deze zaak Want dat gebed is oneindig sterker dan der boozen spot 1 „Vooral van Vrije Universiteiters". Ons schoot bij de lezing van deze pijnlijk aandoende uitspraak een ander ge vleugeld woord te binnen, eveneens door de liberale pers in een vroegere periode gelanceerd „D|e jongens van de Rijksverzekering- bank." D;at woord was als blaam bedoeld, ons volk heeft er enkel lof in gezien. Het andere, nu als lof bedoeld, betee- kent voor ons volk blaam. Jammer! Betere organisatie eisch. Het soc.-dem. Kamerlid Van Braambeek schreef dezer dagen een paar artikelen in liet „Wieekblad" der Nederl. Ver. van Spoorwegpersoneel, waaraan wij het vol gende ontleenen „Reeds nu zijn er in de arbeiders beweging, die zich wat teleurgesteld gevoelen. Ze hebben in die beweging het middel gezien, dat vroeg of laat al hunne materieele verlangens zou ver wezenlijken, als maar aan de oude methode van strijdvoeren werd vastge houden en maar goed kwistig met staking en daadwerkelijk verzet werd omgesprongen. In plaats van verderen vooruitgang echter zien ze in alle be drijven de levensomstandigheden der arbeiders terugloopen, ondanks de sta king en het dreigen er mede, ondanks de groote ledentallen en de strijdkassen en het flinke apparaat der geheele vakbeweging. Moedeloos zuchten deze kleinmoedi- gen en kortziclitigenzie je wel, het geeft toch niets. Erkennen dat de ar beidersbeweging heel groote dingen be reikt heeft, kunnen ze ook niet meer. Nu in één geval deze beweging hun niet kan waarborgen, wat ze er van dachten en verlangden nu zijn ze graag om het heele gevalletje maar als oud vuil in den vuilnisbak te gooien, dat straks door de stadsaschkar naar de belt. kan worden gereden. Maar zij zijn kortzichtig, vaak stekeblind. Ze hebben niet begrepen, dat wij met de oude methode van strijd zoowat alles van de samenleving hebben afge dwongen, wat deze bij machte was voor ons te verschaffen en soms zelfs om af te geven, wat zij niet blijvend kan missen. Zij zijn niet tot het besef gekomen, dat zoo wij meer van die samenleving willen verlangen en dat willen we, wij de voortbrengingscapaciteit dier sa menleving hebben te verhoogen. Hun is ontgaan, dat die capaciteit slechls ver hoogd kan worden door meer doel matige, moer geordende voortbrenging, waarbij nuttelooze arbeid wordt omge zet in voor de gemeenschap nuttig werk." „Patrimonium" teekent bij deze aan haling aan Wij vestigen op deze uitspraak de bij zondere aandacht. Dieze scliijver beseft zeer wel, dat de betoonde maatschappe lijke rijkdom onvoldoende is, om aan het verlangen naar materieele verbeteringen in beduidende mate tegemoet te komen. In de populaire socialistische propaganda wordt, jammer genoeg, een gansch ander geluid vernomen. Hoogere productie, en meer economi sche inrichting van de bedrijven, is eisch. Er is ongetwijfeld in de huidige maat schappij verspilling. Die heer' Van Braam beek wijst op het verkeerswezen, dat zich niet op de meest economische wijze heeft ontwikkeld. Toch is uit de concurrentie tusschen spoor, tram, auto's, luchtver keer, ëtc. wel iets goeds voor liet publiek gekomen. (Het is de vraag, of men dat Norman ook op een dergelijk punt zou stranden, en zelfs zijn moeder gaf mij' aanleiding te .gelooven, dat het gebeuren zou en hij zijn nicht zou. huwen; maar Gode zij dank! Hij was verstandiger, dan ik toen vreesde." „Meneer Hammond, bent u er zeker van, dat Gertrude van meneer Leigh houdt?" „O, zeker, mijn lieve! Diaar behoeven wij niet aan te twijfelen. Waarom vraag je dat?" „Zij heeft mij eens verteld, dat zij verliefd was op meneer Murray." Het was voor de eerste maal, dat Edna zijin naam genoemd had, sedert haar terug keer en een lichte blos overtoog haar wangen. „Dat was voor haar nog kinderspel, dat zij nu geheel vergeten is. Een vrouw van haar aanleg blijft niet lang trouw aan een man, van wien zij langdurig ge scheiden is. Ik denk zelfs, dat, een maand nadat zij Norman niet meer ontmoette, zij hem reeds vergeten was. Ik ben er zeker van, dat zij zooveel van Gordon houdt, als zij in staat is van iemand 'te hou den. Zij is een onzelfzuchtig, vroolijk vrouwtje, maar is niet in staat om voor iemand een diepere, blijvende genegenheid op te vatten." „ik zal onmiddellijk gaan vertrekken. Vandaag is liet Zaterdag, en ik zal naar New-York afreizen Maandagochtend. Me- bereikt zou hebben, indien men vroeger van 'boven af, liet verkeersleven in één monopolistische organisatie had pogen te dringen. Het gevaar van versteening zou dan 'niet geheel denkbeeldig zijn geweest. Intusschen 'schijnt ons thans eenige regeling zeker niet overbodig. Men moet verspilling zooveel mogelijk trachten te voorkomen. Al naar liet een goede eco nomie eischt, moet men van de diverse verkeersmiddelen gebruik maken. Reeds is een Staatscommissie benoemd, die over het geheele verkeerswezen moet rappor teeren. HOLLAND'S BESTE FABRIKAAT.1- Wibaut door Wibaut verslagen. De Nederlandsche B,a,nk mag den staat bij aanvragen o>m eru diet niet a f w ij z ei n - aldus de heer Wibaut. De heer Wibaut isl ook voorzitter van de studie-commissie uit de S.Di.AP-, die het socialisaitie-rapjpbrt opstelde. Een der merkwaardigste gedeelten van dat rapport is het stuk, dat over het bankwezen handelt. Terwijl ongeveer alle bedrijf voor den staat wordt opgeëischt, laa,t men het bank bedrijf vrij, omdat dit te speculatief ka rakter draagt. D' e ba n ken moete n a. a n do pa r- ticulieren b 1 ijven. En de circulatiebank? Daaromtrent zegt het rappbrt: „Een andere en veel belangrijker be denking tegen hel brengen van het beheer der circulatiebank in handen van den Staat ligt in het gevaar, dat dc Staat in geval van geldnood eenvoudig gebruik zou maken van de bankbiljettenpers der circulatie bank, dooi' zich op onbeperkte schaal voorschotten te laten verstrekken. Het gevolg hiervan zou zijn, dat een over matige omloop van bankbiljetten zou ont staan, waardoor wantrouwen zou kun nen worden uitgelokt in de zekerheid van het bankpapier en bovendien een inflatie dei' ruilmiddelen zou kunnen in treden, waardoor de wisselkoersen op hel buitenland zou worden ontwricht. Tijdens den oorlog is gebleken, dat de leiding van 'het bedrijf door een particuliere in stelling niet in staat geweest is deze ge varen af te wenden. Dit neemt echter niet weg, dat de S t a a t, w anne e r hij direct zeggenschap heeft over de circulatiebank, toch wel sterker in de verleiding moet komen, om misbruik te maken Van de ge- m a k k e 1 ij k e mani e r om aan gel d te komen dopr het drukken van nieuwe bankbiljetten, dan wanneer hiervoor do tegenstand der leiders van de particu liere instelling moet worden overwonnen" Kan, zoo merkt „Die Rotterdammer" terecht op, betere bestrijding van het Wiibautiaansche denkbeeld gegeven wor den dan in deze uiteenzetting, waarvoor de lieer Wibaut de verantwoordelijkheid aanvaardde Wibaut door Wibaut verslagen! Mei 1924. Onvergetelijk was de aanblik van het Zuid-Bevelandsche landschap in het lente gewaad 1924. Ik houd hot er dan ook voor, dat we 't schoonste voor dit jaar weer gehad hebben. Mij dunkt, er gaat niets boven de rijke stoffeering van de pruime- en plerebloesem, welke de boom gaarden en kweekerijen omtooveren in ware lusthoven voor hot bewonderend oog. Jammer, dat de schoonste sier der pruimeboomen niet in mild lenteklimaat tot volle ontwikkeling is gekomen. Die natuur scheen zich niet aan den kalender gebonden te achten en zoo hadden we schrale voorjaarsdagen, die ons nog echt beh a gelijk deden voelen in onze warme neer Leigh is zwakker, dan ik ooit had kunnen vermoeden." De trekken van haar mond namen een harde uitdrukking aan, en in haar oogen kwam een uitdrukking van verachting, die er maar zelden in gevonden werd. „Ja, lieveling, hoewel bet mij smart van je te moeten scheiden, geloof ik, dat het beter is, dat je voor 't oogenblik niet hier bent. Agnes is vrienden gaan bezoeken in het Noorden, en als zij thuis komt, gaan Gordon en Gertrude hun eigen huis betrekken. Als ik clan, Edna, voel, dat ik jou noodig heb, mag ik dan schrij ven, of je weer bij mij wilt komen? Mijn lief kind, in het laatste uur van mijn leven moet ik jou nog kunnen aanschou wen." Zij trok de handen van den predikant naar zich toe en hield die -aan haar liplpien, terwijl zij hoofdschuddend antwoordde: „Vraag mij niet, wat mijn krachten mij niet zullen veroorloven. Er zijn. vele redenen, waarom ik hier niet terug moet komen; en bovendien, mijn werk roept mij terug naar dat verafgelegen veld. Mijn lichamelijke kracht schijnt snel af te ne men en mijn wijngaard is nog niet pur per gekleurd door rijpe vruchten; mijin werk is nog maar 'half gereed." Edna zat ©enigen tijd stil, met haar slanke handen gevouwen in den schoot en de predikant hoorde haar zachtjes, alsof zij tot haar eigen ziel sprak, deze winterplunje, en binnen hij de warme kachel, die, óók na de schoonmaak, nog een zeer gewaardeerd stuk in de huis houding was. We plegen dit alles heel gauw te vergelen, te eerder, als er reeds een warmlegolfje tot het verleden be hoort, doch een enkele zinspeling op' de geleden koude brengt ons weer het gure voorjaar, dat tijdperk van omslagdoeken ijsmutsen, bonistellen en handhcschermcrs met al zijn verkoudheden en erger kwalen in versclie herinnering. Eu zoo is het geleurd, dal de prunus domestica - om z'n officieelen naam eens te gebruiken zijn teere lentekleed uittrok, terwijl de Zuid-Eevelanders nog rondom den haard zaten, met winterhanden en vol winter- sche gedachten. Maar laten wij die her innering,. die zoo licht ondankbaar stemt, 'schielijk los. Sindsdien heeft Koning Win ter de plaat gepoetst en zijn vertraagd afscheid heugt ons niet meer, als we de zomerwarmte en Se onvergelijkelijke scl oonheid der Zeeuwsche landouwen ge nieten. Maar nog eens, het schoonste hebben we m.i. gehad. En wie, hoevelen hebben er van geprofiteerd? „Vreemdelingenver keer" moge veel doen om Nederlanders 'en vreemdelingen naar Zuid-Beveland to lokken, het heeft het nog niet zoover kunnen brengen, dat groote scharen in het vroege voorjaar de meest pittoreske dtelen van het eiland komen bezoeken, welke ontegenzeggelijk evenveel belang1- istelling verdienen als de bloembollenvel- den ten zuiden van Haarlem, waarvoor op 'n enkel sein maar de groote steden in de buurt leeg loopen. 't Wiaren maar enkelen, die van verre kwamen om in Kloetinge, Kapellei, en Wicmeldinge, dien „gordel van smaragd" van Zuid-Bevelancl, het oog te verzadi gen aan den rijken bloesempracht. Maar hoe kan 't ook anders, als de buitenlan ders slechts een idee krijgen van de „koddige" dracht van onze boeren en boerinnen, van hun heusch niet onover trefbare talenten op 't gebied der zang kunst en van reien en dansen, die schier niemand meer kent en meer buiten dan binnen de provincie in eere zijn. Zoo God wil, zal dezen zomer een hnoge gast in ons midden zijn. Zeeland maakt zich al gereed om onze Landsvor- stin op1 waardige wijze te ontvangen. Ik zal niet herhalen, wat ons de kranten al gemeld hebben van al de voorberei dende maatregelen voor die ontvangst. De lozer heeft er kennis van kunnen ne men, dat er alom een bedrijvigheid is, welke ons leert, dat er vele van ver wachting kloppende harten zijn. Wje heelt 't ook anders durven denken! Zeeland heeft den naam, dat het ons Oranjehuis eert en de daden der Zeeuwen hebben dat menigmaal bewezen. Nog niet lang geleden heeft b.v. Middelburg den dag herdacht, waarop het. vóór 350 jaar het Spaansche juk afwierp. „Middelburg in Zeeland laet den Coning van Hispangien En begeeft hem bij Ilollanl aan du Prince van Orangien". Zoo bezong de dichter het heugelijke feit van den 21sten Februari 1574. En in welke omstandigheden ons vaderland ook na dien tijd verkeerde, de Zeeuwen hebben altijd uitgemunt door hun aan hankelijkheid aan het Huis van Oranje. Koningin WThelmina za,l het straks weer ervaren, en zij za,l erkennen, dat de vol- gendje dichtregelen van Beets, van don jare 1890, niet het minst in onze pro vincie weerklank hebben gevonden: Nu Riddertrouw gezworen Der jonge Koningin Haar moet ons hart behooren; llaar Vader leeft er in! Met al de voorgeslachten Van vroege en later eeuw, Getrouwe en sterke wachten Om Neerlands Tuin en Leeuw De Zeeuwen hebben het Vorstenhuis riddertrouw gezworen en zij zullen daar van weer op ondubbelzinnige wijze blijk geven; óók door menig Hollandsch lied. Het is bekend, dat de Koningin bij voor keur liederen van Nederlandsche dich ters en componisten wenscht te hooren. Daar is de bekende zangeres Julia Culp eens achter gekomen! Zij had voor de Koninklijke Familie mogen zingen en werd in de pauze door de Koningin ont vangen, die er haar voldoening over uit- schoone regelen opzeggen over „Leven": „Tusschen twee stilten slechts een korte kreet; Een lichte schaduw, die de zomer wolk In vlucht'gen strijd met 't zonlicht werpt op 't groenend land; Een meteoor, die flitst van wolk tot wolk, Een korte spanne tijds, van wieg tot grafkuilrand." Eenige uren later, toen meneer Leigh naar de studeerkamer terugkeerde, hoor de hij Edna een van de meest geliefkoos de Schotsche liederen van den beer Ham mond zingen; terwijl Gertrude op de rust bank lag, de eene hand onder het hoofd, en met de andere spelend met een kwast van het koord van haar japon, waarnaar ©en klein blauwoogig poesje zijn pootjes uitstrekte om het te grijpen. Edna ver liet nu de piano en ging verder 'met ver stellen. Als 'antwoord op enkele vragen van meneer Hammond, gaf meneer Leigh een kort verslag van zijn reizen in Zuid- Europa. Aan de conversatie, die nu liep over een wetenschappelijk onderwerp, nam Gertrude geen deel, zij keek nu naar de pratenden, maar ging door met haar spel met bet poesje. Tenslotte, het dar tel pioesje moede, stond zij op!, onder drukte met moeite een geeuw en ging sprak, dat zij blijkbaar haar Nederlandsch nog niet verleerd was. H.M- voegde daar aan toe; „want het liefste hoor ik liederen zingen in de eigen taal van mijn land". En of Julia Culp al wees op beroemde musici als Schubert, Brahms, Beethoven en Franek, de Koningin bleek niet van haar stuk te brengen en nam 't beslist voor haar eigen taal en cultuur op. Zij liet zich heusch niet door een paar groote namen van de wijs brengen. 'Ook onze feestleiders zullen 'tzich wel voor gezegd en het Hollandsche lied hoog houden, 't Moest nu ook eens uit zjjn met die weinig of nietszeggende straat deunen, die al heel weinig hebben van volksliederen, doch in den regel getuigen van groote smakeloosheid onder het volk. En tochmen geneert zich niet, om, bij welke gelegenheid ook, maar weer uit te brullen: „En er is geen club in 't Zuiden Zulke liederen, ook al zijn ze van Ne derlandsche „dichters", kunnen we heusch wel missen. Weet ge, waar men zich vooral ver heugt in het vooruitzicht op1 de ontmoe ting met 'de koninklijke familie? Op Noord-Beveland, waar Hare Ma je stcit nog nimmer een voet aan den wal gezet heeft. Daar zal 't jubelen, als zij de dorpen doortrekt! Dat zal wat zijn voor de oudjes, dio nog nooit van het eiland af geweest zijn en nog nooit in den trein gezeten hebben, want die zijn or nog. Over vijftig jaar zal dat niet meer gezegd kunnen worden, doch nu zijn er nog van die huismusschen, van dio Stfpe (oeih.voud.igen, d'ie 't'goed hebben, bij de plek, waar hun wieg eens stond en die nimmer de aantrekkingskracht van de lokkende wereld daarbuiten hebben gevoeld. Wielnu, onze Koningin wil ook even de rust van hun stillen levensavond sto ren. Maar stellig niet tot hun misnoegen. KEES VAN DER MEER. Timotheus bevat een Pinkster-ar tikel van den Hoofdredacteur naar Efese 4121, een ander van Tiesema, een ge dicht van Aalders en een reproductie eoncr schilderij. In de „Indrukken" vindt men een welwillende herinnering aan do Vredespogingen van 1899, en 't Vredes congres, hetwelk in rijm en beeld bij de jongste herdenking is gesmaad geworden, onder anderen in dat Op 't zilvren feest van een V r e d e s- congres Herdenkt nu de wereld een oorlog of zes;' te weten den Boerenoorlog, den Bokser opstand, den Russisch-Japanschen oorlog, den Tripolis-oorlog, den Balkanoorlog en den Wereldoorlog; tegen welke persiflage de heer Voorhoeve terecht protesteert. In de rubriek „Wetenswaardigheden" wordt in opstel en illustratie (de geheim zinnige straal op een vliegtuig gericht) de uitvinding van Matthews (spreek uit Matjoes!) beschreven. Van de kerkvaders is thans Ilieronymus aan de beurt. Verhandeling van den Catechis mus, door ds Hermannus Ferré en ds Cornelis Brinkman. Oud-Beijerland land, C. Veldhoen. Het ontbreekt waarlijk niet aan goede verhandelingen over den Catechismus: Van der Kemp. Justinus Vermeer, Smy- tegelt, en uit den laatsten tijd Feringa, Hoekstra, Bavinck; benevens een jaar gang van „Menigerlei genade". Toch zijn er blijkbaar nog liefhebbers voor het uitgeven en koopen van nog meer der gelijke uitgaven. Voorzoover wij er over oordeelen kunnen is die van Ferré ook goed. Ds Ferré (bij Van Alphen heet hij Fevree) was een godvruchtig prediker; hij is jong gestorven en diende slechts één kerkdie te Direischor, van 1756 tot aan zijn dood, 1775. Ds Brinkman wa(s predikant te Dirksland. Ofschoon beiden leefden in een tijd van verwate ring en verflauwing in de geref. ker ken, is dit toch aan hunne beschouwing over Zondag I niet te bemerken; wel het tegendeel. Ook deze Catechismus behoort, voor zoover wij konden nagaan, onder het goede dat de achttiende eeuw heeft op geleverd. naa,r den stoel waar haar echtgenoot zat. Zachtjes licfkoozend streek zjj met haar hand over het vooifhoofd van haar echtgenoot, en haar vingers streken het haar nu eens dezen, dan weer dien kant op, terwijl zij over zijn schouders keek naar het effect van haar werk. Die liefkoozingen kwamen ,op een on- gewenschten tijd, haar aanraking was hem onaangenaam. Hij schudde haar van zich af en zijn aim uitstrekkend duwde hij haai' zachtjes maar beslist van zich af en zei op koelen toon: „Diaar is, een stoel, Gertrude". Édna's oogen keken vast in de zijne met een uitdrukking van ernstig, ver drietig verwijt bijna berispend; en de blos op zijn gelaat nam een donkerder tint aan en hij sloeg zijn oogen neer on der haar bestraffend en blik. Misschien was de jonge vrouw gewoon geraakt aan een dergelijke behandeling in ieder geval toonde zij noch droefheid, noch verwondering, maar wikkelde haar zijden ceintuur met kracht om haar vin ger en riep uit: „O, Gordonheb je niet vergeten Edna den brief te geven van dien meneer, dien wij te Palermo ontmoetten? Edna, hij was buitengewoon vol lof over je boek. Ik heb in mijn handen geklapt om zijn loftuitingen niet waar, Gordon?" I i jA (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1924 | | pagina 5