I>E ZEEUW
FEUlLLETONr
Leestafel.
TWEEDE BLAD.
LEVENSLEED.
XITJWIJEJLÏLM
Zeeuwsche Stemmen.
VAN
ZATERDAG 7 JUNI 1924. No. 210
Jhr. mr A. F. de Savornin Lohman.
De heele antirevolutionaire pers heeft
op Hemelvaartsdag sympathie betuigd
aan dezen hooggeachten staatsman op
diens 87sten verjaardag.
„De Houten 1'omp" gaf een mooi groot
portret van hem, dat de pagina vulde,
en een sympathiek bijschrift, waarvan
we het volgende overnemen:
Lohman is de nog eenig overgeblevene
van het historisch trio: SchaepmanKuy-
perLohman.
Tii het levensjaar, dat thans achter hem
ligt, kwamen de schaduwen dps doods over
zijn leven en dacht men, dat ieder oógenblik
de tijding kon komen: Lohman is niet pieer!
Lohman leeft nog onder ons, als een der
mooie figuren uit de periode van strijd en
worsteling, waarin het christelijk volksdeel
door Gods gunst, tot ontwikkeling en tot een
positie is gekomen.
Kuyper en Lohman, het zijn twee figuren,
die in vele opzichten weinig overeenkomst
vertoonen. Maar toch noemen wij, noemt ons
christelijk volksdeel, ze gaarne in éénen
adem.
Kuyper rust bij de dooden.
Lohman leeft nog onder ons voort.
Nog zie ik die bekende figuur voor me.
,t Laatst dat ik hem zag, was op straat,
waar hij mij passeerde. Onwillekeurig bleef
ik even staan en keek hem na.
Welk een krasse grijsaard, wat stapte hij
daar nog flink heen. En dat op den leeftijd
der zeer sterken.
Na een leven van arbeid en worsteling,
van moeite en zorg.
Lohman is geen clichó-mensch, hij is een
persoonlijkheid.
Dat kan hij vooral zijn, omdat hij is en
was een man van beginsel.
Een beginsel, geheiligd en gedragen door
het licht der Schrift.
Als belijders van den Christus ook op
de staatkundige erve bezilen wo „een wolko
der getuigen".
Lohman neeml er straks een belangrijke
plaats in
Wij zullen onzen kinderen loeren zijn naam
met eerbied te noemen, als van één, die
vooraan stond in den strijd om de vrijheid.
Die geen kamp gaf, die van geen reti-
reeren wist.
Genado en eerel het is zijn deel ge
worden.
Vriend en tegenstander eert hem als om
strijd. De avond van zijn leven is gedaald,
maar wij hopen, dat aan hem rijkelijk ver
vuld zal worden de waarheid van het pro
fetische woord: het zal geschieden ten tijde
des avonds, dat het licht zal wezen
Met dit gloedvolle woord van „De
Houten Pomp" zijn allen, die van huis uit
antirevolutionair voelen, zoo Protestan
ten als Roomschen, het ongetwijfeld eens.
Saul of David.
„Friesch Dagblad" publiceert een ont
boezeming van drie woorden; wii wen-
schcn haar niet te ontleden, maar dat wii
haar billijken, toont de overneming van
onderstaand stukske met het zeer luiste
slot.
„Dat lieg je!" zei ik bij mezelf.
De lezer kijkt verwonderd op
Wel, ik las in 'n liberale krant, kort ge
leden, 'n verslag van een tooneoluitvoering
in een Amsterdamschen schouwburg en aan
't. slot stond, venijnig en vileyn: „Er was
nogal applaus, vooral van Vrije Universi-
teiters".
Toen werd ik in nfijn nieren geprikkeld.
Toen stiet ik uit: „Dat liég je 1"
Let wel, ik neem aan, dat een klein
groepje verdoolde studenten daar hun cal
vinisme hebben uitgeleefd. Maar dat is het
nietl In dat venijnige zinnetje beluistert ge
den schallenden triomfkreet van de mannen
der Moderne Cultuur op het Calvinisme van
onzen tijd.
„Dat lieg je!" zeg ik jióg.
Gij .hebt den taaien wederstand van ons
129).
Meneer Hammond, die alles had opge
merkt wat er gebeurde, en het ernstig,
droevig waas zag, dat Edna's gelaat over-
too-g, zeide op ernstigen toon:
„Zij is nog niets veranderd; zij zal
nooit of nimmer meer worden dan een
mooi, vroolijk kindje, en is enkel en al
leen een aardig speelpopje, maai' geen
gezellin in den echten zin des woords.
Zij is niet heel scherpzinnig, anders zou
zij zeker een droevigen trek in haar hu
welijk ontdekken, die wel heel haar le
ven blijven zal. Gordon moet al heel wat
meer zelfbeheersching krijgen, anders zal
hij 'tvoor zichzelf ook zeker bederven. Ik
heb hem daarover al ernstig onderhonden
voor zijn huwelijk, maar hij' sloeg al
mijn waarschuwingen in den wind. Jk
hen een oud man, en helj verschillende
tijdperken in het menschelijlk leven gade
geslagen, en de ontwikkeling van menig
karakter gezien, en ik heb telkenmale
opgemerkt, dat die huwelijken uit wan
hoop altijd droevig verliepen soms
geheel verwoest werden. In zulke gevallen
zou ik liever naar het graf gaan, dan naar
de kerk om te trouwen. Laatst Wilden
Estelle en Agues mij doen gelooven, dat
calvinistisch volk honderdmaal te licht ge
acht en te vroeg gejuicht. God zal uit dit
kwade het goede voor ons en voor de Uni
versiteit, die ons lief is, lief blijft, doen
voortkomen.
Ds v. d. Veen, te Goes, op den jongsten
Zeeuwschen universiteitsdag, gaf de leuze
juist aan: „Niet Saul én David, maar Saul
óf David „de man naar Gods hart". En
dan zei Prof. Van Schelven 't op diezelfde
bijeenkomst zoo juist: Zij er veel gebed
in deze zaak
Want dat gebed is oneindig sterker dan
der boozen spot 1
„Vooral van Vrije Universiteiters".
Ons schoot bij de lezing van deze
pijnlijk aandoende uitspraak een ander ge
vleugeld woord te binnen, eveneens door
de liberale pers in een vroegere periode
gelanceerd
„D|e jongens van de Rijksverzekering-
bank."
D;at woord was als blaam bedoeld,
ons volk heeft er enkel lof in gezien.
Het andere, nu als lof bedoeld, betee-
kent voor ons volk blaam.
Jammer!
Betere organisatie eisch.
Het soc.-dem. Kamerlid Van Braambeek
schreef dezer dagen een paar artikelen in
liet „Wieekblad" der Nederl. Ver. van
Spoorwegpersoneel, waaraan wij het vol
gende ontleenen
„Reeds nu zijn er in de arbeiders
beweging, die zich wat teleurgesteld
gevoelen. Ze hebben in die beweging
het middel gezien, dat vroeg of laat al
hunne materieele verlangens zou ver
wezenlijken, als maar aan de oude
methode van strijdvoeren werd vastge
houden en maar goed kwistig met
staking en daadwerkelijk verzet werd
omgesprongen. In plaats van verderen
vooruitgang echter zien ze in alle be
drijven de levensomstandigheden der
arbeiders terugloopen, ondanks de sta
king en het dreigen er mede, ondanks
de groote ledentallen en de strijdkassen
en het flinke apparaat der geheele
vakbeweging.
Moedeloos zuchten deze kleinmoedi-
gen en kortziclitigenzie je wel, het
geeft toch niets. Erkennen dat de ar
beidersbeweging heel groote dingen be
reikt heeft, kunnen ze ook niet meer.
Nu in één geval deze beweging hun
niet kan waarborgen, wat ze er van
dachten en verlangden nu zijn ze graag
om het heele gevalletje maar als oud
vuil in den vuilnisbak te gooien, dat
straks door de stadsaschkar naar de
belt. kan worden gereden. Maar zij
zijn kortzichtig, vaak stekeblind. Ze
hebben niet begrepen, dat wij met
de oude methode van strijd zoowat
alles van de samenleving hebben afge
dwongen, wat deze bij machte was voor
ons te verschaffen en soms zelfs om
af te geven, wat zij niet blijvend kan
missen.
Zij zijn niet tot het besef gekomen,
dat zoo wij meer van die samenleving
willen verlangen en dat willen we,
wij de voortbrengingscapaciteit dier sa
menleving hebben te verhoogen. Hun is
ontgaan, dat die capaciteit slechls ver
hoogd kan worden door meer doel
matige, moer geordende voortbrenging,
waarbij nuttelooze arbeid wordt omge
zet in voor de gemeenschap nuttig
werk."
„Patrimonium" teekent bij deze aan
haling aan
Wij vestigen op deze uitspraak de bij
zondere aandacht. Dieze scliijver beseft
zeer wel, dat de betoonde maatschappe
lijke rijkdom onvoldoende is, om aan het
verlangen naar materieele verbeteringen
in beduidende mate tegemoet te komen.
In de populaire socialistische propaganda
wordt, jammer genoeg, een gansch ander
geluid vernomen.
Hoogere productie, en meer economi
sche inrichting van de bedrijven, is eisch.
Er is ongetwijfeld in de huidige maat
schappij verspilling. Die heer' Van Braam
beek wijst op het verkeerswezen, dat zich
niet op de meest economische wijze heeft
ontwikkeld. Toch is uit de concurrentie
tusschen spoor, tram, auto's, luchtver
keer, ëtc. wel iets goeds voor liet publiek
gekomen. (Het is de vraag, of men dat
Norman ook op een dergelijk punt zou
stranden, en zelfs zijn moeder gaf mij'
aanleiding te .gelooven, dat het gebeuren
zou en hij zijn nicht zou. huwen; maar
Gode zij dank! Hij was verstandiger, dan
ik toen vreesde."
„Meneer Hammond, bent u er zeker
van, dat Gertrude van meneer Leigh
houdt?"
„O, zeker, mijn lieve! Diaar behoeven
wij niet aan te twijfelen. Waarom vraag
je dat?"
„Zij heeft mij eens verteld, dat zij
verliefd was op meneer Murray." Het
was voor de eerste maal, dat Edna zijin
naam genoemd had, sedert haar terug
keer en een lichte blos overtoog haar
wangen.
„Dat was voor haar nog kinderspel,
dat zij nu geheel vergeten is. Een vrouw
van haar aanleg blijft niet lang trouw
aan een man, van wien zij langdurig ge
scheiden is. Ik denk zelfs, dat, een maand
nadat zij Norman niet meer ontmoette, zij
hem reeds vergeten was. Ik ben er zeker
van, dat zij zooveel van Gordon houdt,
als zij in staat is van iemand 'te hou
den. Zij is een onzelfzuchtig, vroolijk
vrouwtje, maar is niet in staat om voor
iemand een diepere, blijvende genegenheid
op te vatten."
„ik zal onmiddellijk gaan vertrekken.
Vandaag is liet Zaterdag, en ik zal naar
New-York afreizen Maandagochtend. Me-
bereikt zou hebben, indien men vroeger
van 'boven af, liet verkeersleven in één
monopolistische organisatie had pogen te
dringen. Het gevaar van versteening zou
dan 'niet geheel denkbeeldig zijn geweest.
Intusschen 'schijnt ons thans eenige
regeling zeker niet overbodig. Men moet
verspilling zooveel mogelijk trachten te
voorkomen. Al naar liet een goede eco
nomie eischt, moet men van de diverse
verkeersmiddelen gebruik maken. Reeds
is een Staatscommissie benoemd, die over
het geheele verkeerswezen moet rappor
teeren.
HOLLAND'S BESTE FABRIKAAT.1-
Wibaut door Wibaut verslagen.
De Nederlandsche B,a,nk mag
den staat bij aanvragen o>m eru
diet niet a f w ij z ei n - aldus de heer
Wibaut.
De heer Wibaut isl ook voorzitter van
de studie-commissie uit de S.Di.AP-, die
het socialisaitie-rapjpbrt opstelde.
Een der merkwaardigste gedeelten van
dat rapport is het stuk, dat over het
bankwezen handelt.
Terwijl ongeveer alle bedrijf voor den
staat wordt opgeëischt, laa,t men het bank
bedrijf vrij, omdat dit te speculatief ka
rakter draagt.
D' e ba n ken moete n a. a n do pa r-
ticulieren b 1 ijven.
En de circulatiebank?
Daaromtrent zegt het rappbrt:
„Een andere en veel belangrijker be
denking tegen hel brengen van
het beheer der circulatiebank
in handen van den Staat ligt in
het gevaar, dat dc Staat in geval van
geldnood eenvoudig gebruik zou maken
van de bankbiljettenpers der circulatie
bank, dooi' zich op onbeperkte schaal
voorschotten te laten verstrekken. Het
gevolg hiervan zou zijn, dat een over
matige omloop van bankbiljetten zou ont
staan, waardoor wantrouwen zou kun
nen worden uitgelokt in de zekerheid
van het bankpapier en bovendien een
inflatie dei' ruilmiddelen zou kunnen in
treden, waardoor de wisselkoersen op hel
buitenland zou worden ontwricht. Tijdens
den oorlog is gebleken, dat de leiding
van 'het bedrijf door een particuliere in
stelling niet in staat geweest is deze ge
varen af te wenden. Dit neemt echter
niet weg, dat de S t a a t, w anne e r
hij direct zeggenschap heeft
over de circulatiebank, toch wel
sterker in de verleiding moet komen, om
misbruik te maken Van de ge-
m a k k e 1 ij k e mani e r om aan gel d
te komen dopr het drukken van nieuwe
bankbiljetten, dan wanneer hiervoor do
tegenstand der leiders van de particu
liere instelling moet worden overwonnen"
Kan, zoo merkt „Die Rotterdammer"
terecht op, betere bestrijding van het
Wiibautiaansche denkbeeld gegeven wor
den dan in deze uiteenzetting, waarvoor
de lieer Wibaut de verantwoordelijkheid
aanvaardde
Wibaut door Wibaut verslagen!
Mei 1924.
Onvergetelijk was de aanblik van het
Zuid-Bevelandsche landschap in het lente
gewaad 1924. Ik houd hot er dan ook
voor, dat we 't schoonste voor dit jaar
weer gehad hebben. Mij dunkt, er gaat
niets boven de rijke stoffeering van de
pruime- en plerebloesem, welke de boom
gaarden en kweekerijen omtooveren in
ware lusthoven voor hot bewonderend
oog. Jammer, dat de schoonste sier der
pruimeboomen niet in mild lenteklimaat
tot volle ontwikkeling is gekomen. Die
natuur scheen zich niet aan den kalender
gebonden te achten en zoo hadden we
schrale voorjaarsdagen, die ons nog echt
beh a gelijk deden voelen in onze warme
neer Leigh is zwakker, dan ik ooit had
kunnen vermoeden."
De trekken van haar mond namen een
harde uitdrukking aan, en in haar oogen
kwam een uitdrukking van verachting,
die er maar zelden in gevonden werd.
„Ja, lieveling, hoewel bet mij smart van
je te moeten scheiden, geloof ik, dat
het beter is, dat je voor 't oogenblik
niet hier bent. Agnes is vrienden gaan
bezoeken in het Noorden, en als zij thuis
komt, gaan Gordon en Gertrude hun eigen
huis betrekken. Als ik clan, Edna, voel,
dat ik jou noodig heb, mag ik dan schrij
ven, of je weer bij mij wilt komen?
Mijn lief kind, in het laatste uur van mijn
leven moet ik jou nog kunnen aanschou
wen."
Zij trok de handen van den predikant
naar zich toe en hield die -aan haar liplpien,
terwijl zij hoofdschuddend antwoordde:
„Vraag mij niet, wat mijn krachten
mij niet zullen veroorloven. Er zijn. vele
redenen, waarom ik hier niet terug moet
komen; en bovendien, mijn werk roept
mij terug naar dat verafgelegen veld. Mijn
lichamelijke kracht schijnt snel af te ne
men en mijn wijngaard is nog niet pur
per gekleurd door rijpe vruchten; mijin
werk is nog maar 'half gereed."
Edna zat ©enigen tijd stil, met haar
slanke handen gevouwen in den schoot
en de predikant hoorde haar zachtjes,
alsof zij tot haar eigen ziel sprak, deze
winterplunje, en binnen hij de warme
kachel, die, óók na de schoonmaak, nog
een zeer gewaardeerd stuk in de huis
houding was. We plegen dit alles heel
gauw te vergelen, te eerder, als er reeds
een warmlegolfje tot het verleden be
hoort, doch een enkele zinspeling op' de
geleden koude brengt ons weer het gure
voorjaar, dat tijdperk van omslagdoeken
ijsmutsen, bonistellen en handhcschermcrs
met al zijn verkoudheden en erger kwalen
in versclie herinnering. Eu zoo is het
geleurd, dal de prunus domestica - om
z'n officieelen naam eens te gebruiken
zijn teere lentekleed uittrok, terwijl de
Zuid-Eevelanders nog rondom den haard
zaten, met winterhanden en vol winter-
sche gedachten. Maar laten wij die her
innering,. die zoo licht ondankbaar stemt,
'schielijk los. Sindsdien heeft Koning Win
ter de plaat gepoetst en zijn vertraagd
afscheid heugt ons niet meer, als we de
zomerwarmte en Se onvergelijkelijke
scl oonheid der Zeeuwsche landouwen ge
nieten.
Maar nog eens, het schoonste hebben
we m.i. gehad. En wie, hoevelen hebben
er van geprofiteerd? „Vreemdelingenver
keer" moge veel doen om Nederlanders
'en vreemdelingen naar Zuid-Beveland to
lokken, het heeft het nog niet zoover
kunnen brengen, dat groote scharen in
het vroege voorjaar de meest pittoreske
dtelen van het eiland komen bezoeken,
welke ontegenzeggelijk evenveel belang1-
istelling verdienen als de bloembollenvel-
den ten zuiden van Haarlem, waarvoor
op 'n enkel sein maar de groote steden
in de buurt leeg loopen.
't Wiaren maar enkelen, die van verre
kwamen om in Kloetinge, Kapellei, en
Wicmeldinge, dien „gordel van smaragd"
van Zuid-Bevelancl, het oog te verzadi
gen aan den rijken bloesempracht. Maar
hoe kan 't ook anders, als de buitenlan
ders slechts een idee krijgen van de
„koddige" dracht van onze boeren en
boerinnen, van hun heusch niet onover
trefbare talenten op 't gebied der zang
kunst en van reien en dansen, die schier
niemand meer kent en meer buiten dan
binnen de provincie in eere zijn.
Zoo God wil, zal dezen zomer een
hnoge gast in ons midden zijn. Zeeland
maakt zich al gereed om onze Landsvor-
stin op1 waardige wijze te ontvangen. Ik
zal niet herhalen, wat ons de kranten
al gemeld hebben van al de voorberei
dende maatregelen voor die ontvangst.
De lozer heeft er kennis van kunnen ne
men, dat er alom een bedrijvigheid is,
welke ons leert, dat er vele van ver
wachting kloppende harten zijn. Wje heelt
't ook anders durven denken! Zeeland
heeft den naam, dat het ons Oranjehuis
eert en de daden der Zeeuwen hebben
dat menigmaal bewezen. Nog niet lang
geleden heeft b.v. Middelburg den dag
herdacht, waarop het. vóór 350 jaar het
Spaansche juk afwierp.
„Middelburg in Zeeland laet den
Coning van Hispangien
En begeeft hem bij Ilollanl aan du
Prince van Orangien".
Zoo bezong de dichter het heugelijke
feit van den 21sten Februari 1574. En
in welke omstandigheden ons vaderland
ook na dien tijd verkeerde, de Zeeuwen
hebben altijd uitgemunt door hun aan
hankelijkheid aan het Huis van Oranje.
Koningin WThelmina za,l het straks weer
ervaren, en zij za,l erkennen, dat de vol-
gendje dichtregelen van Beets, van don
jare 1890, niet het minst in onze pro
vincie weerklank hebben gevonden:
Nu Riddertrouw gezworen
Der jonge Koningin
Haar moet ons hart behooren;
llaar Vader leeft er in!
Met al de voorgeslachten
Van vroege en later eeuw,
Getrouwe en sterke wachten
Om Neerlands Tuin en Leeuw
De Zeeuwen hebben het Vorstenhuis
riddertrouw gezworen en zij zullen daar
van weer op ondubbelzinnige wijze blijk
geven; óók door menig Hollandsch lied.
Het is bekend, dat de Koningin bij voor
keur liederen van Nederlandsche dich
ters en componisten wenscht te hooren.
Daar is de bekende zangeres Julia Culp
eens achter gekomen! Zij had voor de
Koninklijke Familie mogen zingen en
werd in de pauze door de Koningin ont
vangen, die er haar voldoening over uit-
schoone regelen opzeggen over „Leven":
„Tusschen twee stilten slechts een
korte kreet;
Een lichte schaduw, die de zomer
wolk
In vlucht'gen strijd met 't zonlicht werpt
op 't groenend land;
Een meteoor, die flitst van wolk tot
wolk,
Een korte spanne tijds, van wieg tot
grafkuilrand."
Eenige uren later, toen meneer Leigh
naar de studeerkamer terugkeerde, hoor
de hij Edna een van de meest geliefkoos
de Schotsche liederen van den beer Ham
mond zingen; terwijl Gertrude op de rust
bank lag, de eene hand onder het hoofd, en
met de andere spelend met een kwast
van het koord van haar japon, waarnaar
©en klein blauwoogig poesje zijn pootjes
uitstrekte om het te grijpen. Edna ver
liet nu de piano en ging verder 'met ver
stellen.
Als 'antwoord op enkele vragen van
meneer Hammond, gaf meneer Leigh een
kort verslag van zijn reizen in Zuid-
Europa.
Aan de conversatie, die nu liep over
een wetenschappelijk onderwerp, nam
Gertrude geen deel, zij keek nu naar de
pratenden, maar ging door met haar
spel met bet poesje. Tenslotte, het dar
tel pioesje moede, stond zij op!, onder
drukte met moeite een geeuw en ging
sprak, dat zij blijkbaar haar Nederlandsch
nog niet verleerd was. H.M- voegde daar
aan toe; „want het liefste hoor ik liederen
zingen in de eigen taal van mijn land".
En of Julia Culp al wees op beroemde
musici als Schubert, Brahms, Beethoven
en Franek, de Koningin bleek niet van
haar stuk te brengen en nam 't beslist
voor haar eigen taal en cultuur op. Zij
liet zich heusch niet door een paar groote
namen van de wijs brengen.
'Ook onze feestleiders zullen 'tzich wel
voor gezegd en het Hollandsche lied hoog
houden, 't Moest nu ook eens uit zjjn
met die weinig of nietszeggende straat
deunen, die al heel weinig hebben van
volksliederen, doch in den regel getuigen
van groote smakeloosheid onder het
volk. En tochmen geneert zich niet,
om, bij welke gelegenheid ook, maar weer
uit te brullen: „En er is geen club in
't Zuiden
Zulke liederen, ook al zijn ze van Ne
derlandsche „dichters", kunnen we heusch
wel missen.
Weet ge, waar men zich vooral ver
heugt in het vooruitzicht op1 de ontmoe
ting met 'de koninklijke familie?
Op Noord-Beveland, waar Hare Ma je
stcit nog nimmer een voet aan den wal
gezet heeft. Daar zal 't jubelen, als zij
de dorpen doortrekt! Dat zal wat zijn
voor de oudjes, dio nog nooit van het
eiland af geweest zijn en nog nooit in
den trein gezeten hebben, want die zijn
or nog. Over vijftig jaar zal dat niet
meer gezegd kunnen worden, doch nu zijn
er nog van die huismusschen, van dio
Stfpe (oeih.voud.igen, d'ie 't'goed hebben,
bij de plek, waar hun wieg eens stond en
die nimmer de aantrekkingskracht van
de lokkende wereld daarbuiten hebben
gevoeld.
Wielnu, onze Koningin wil ook even
de rust van hun stillen levensavond sto
ren. Maar stellig niet tot hun misnoegen.
KEES VAN DER MEER.
Timotheus bevat een Pinkster-ar
tikel van den Hoofdredacteur naar Efese
4121, een ander van Tiesema, een ge
dicht van Aalders en een reproductie
eoncr schilderij. In de „Indrukken" vindt
men een welwillende herinnering aan do
Vredespogingen van 1899, en 't Vredes
congres, hetwelk in rijm en beeld bij de
jongste herdenking is gesmaad geworden,
onder anderen in dat
Op 't zilvren feest van een V r e d e s-
congres
Herdenkt nu de wereld een oorlog of
zes;'
te weten den Boerenoorlog, den Bokser
opstand, den Russisch-Japanschen oorlog,
den Tripolis-oorlog, den Balkanoorlog en
den Wereldoorlog; tegen welke persiflage
de heer Voorhoeve terecht protesteert.
In de rubriek „Wetenswaardigheden"
wordt in opstel en illustratie (de geheim
zinnige straal op een vliegtuig gericht)
de uitvinding van Matthews (spreek uit
Matjoes!) beschreven. Van de kerkvaders
is thans Ilieronymus aan de beurt.
Verhandeling van den Catechis
mus, door ds Hermannus Ferré en ds
Cornelis Brinkman. Oud-Beijerland
land, C. Veldhoen.
Het ontbreekt waarlijk niet aan goede
verhandelingen over den Catechismus:
Van der Kemp. Justinus Vermeer, Smy-
tegelt, en uit den laatsten tijd Feringa,
Hoekstra, Bavinck; benevens een jaar
gang van „Menigerlei genade". Toch zijn
er blijkbaar nog liefhebbers voor het
uitgeven en koopen van nog meer der
gelijke uitgaven. Voorzoover wij er over
oordeelen kunnen is die van Ferré ook
goed. Ds Ferré (bij Van Alphen heet hij
Fevree) was een godvruchtig prediker;
hij is jong gestorven en diende slechts
één kerkdie te Direischor, van 1756
tot aan zijn dood, 1775. Ds Brinkman
wa(s predikant te Dirksland. Ofschoon
beiden leefden in een tijd van verwate
ring en verflauwing in de geref. ker
ken, is dit toch aan hunne beschouwing
over Zondag I niet te bemerken; wel
het tegendeel.
Ook deze Catechismus behoort, voor
zoover wij konden nagaan, onder het
goede dat de achttiende eeuw heeft op
geleverd.
naa,r den stoel waar haar echtgenoot
zat. Zachtjes licfkoozend streek zjj met
haar hand over het vooifhoofd van haar
echtgenoot, en haar vingers streken het
haar nu eens dezen, dan weer dien kant
op, terwijl zij over zijn schouders keek
naar het effect van haar werk.
Die liefkoozingen kwamen ,op een on-
gewenschten tijd, haar aanraking was hem
onaangenaam. Hij schudde haar van zich
af en zijn aim uitstrekkend duwde hij haai'
zachtjes maar beslist van zich af en
zei op koelen toon:
„Diaar is, een stoel, Gertrude".
Édna's oogen keken vast in de zijne
met een uitdrukking van ernstig, ver
drietig verwijt bijna berispend; en de
blos op zijn gelaat nam een donkerder
tint aan en hij sloeg zijn oogen neer on
der haar bestraffend en blik.
Misschien was de jonge vrouw gewoon
geraakt aan een dergelijke behandeling
in ieder geval toonde zij noch droefheid,
noch verwondering, maar wikkelde haar
zijden ceintuur met kracht om haar vin
ger en riep uit:
„O, Gordonheb je niet vergeten Edna
den brief te geven van dien meneer,
dien wij te Palermo ontmoetten? Edna,
hij was buitengewoon vol lof over je
boek. Ik heb in mijn handen geklapt om
zijn loftuitingen niet waar, Gordon?"
I i jA
(Wordt vervolgd).