!).E ZEEUW
TWEEDE BLAD.
LEVENSLEED.
Buitenland.
Kerknieuws.
Onderwijs.
FEUILLETON.
VAN
ZATER DAU 24 MEI 1924. No. 199
LENTE-STEMMING.
Vroege morgen;
sclvemeiiucht.
In de twijgen
wat gerucht
Kleine vogels
tjilpen luid;
trillen liedjes
fluitend uit.
Zacht gekwetter
in mijn boom.
Lichte morgen,
lente-droom.
Gouden zonne
in het Oost.
Ginder wolkjes,
teer doorbloosd.
„Timotheus". CORRIE VAN DIGGELEN.
BOONTJE EN LOONTJE.
De minister van financiën kreeg er
zijn rijwielbelastingvoorstellen door, met
alleen de stemmen der socialisten en
communisten tegen. Dlat wordt derhalve
een nationale belasting. Immers de com
munisten voelen meer voor Rusland dan
voor hun geboortegrond, en de sociaal
democraten staan nog wel op de grens
der gemeenschap, doch gedragen zich
niet zelden of zij er al buiten stonden.
Dat laatste vooral wanneer zij het met de
waarheid niet nauw nemen. En dit ge
beurt. nogal eens; en wel zoo erg dat
somwijlen zelfs een liberaal, die nogal
aardig wat over zijn kant kan laten
gaan, wanneer het maar tegen Colijn
gaat, gelijk vroeger tegen Kuyper, er zich
publick aan ergeren moet. Gelijk met
name de politieke hoofdredacteur van
„Het Vaderland", die „Het Volk" en haar
satellieten als volgt onder handen neemt
„Het. gaat om de hoofdvraag of de S. D
A. p. in ons volk de overtuiging versterkt
of verzwakt lieett, dat wij op alle gebied
moesten inbinden, en daarop kan slechts bel
antwoord wezenHet laatste heeft zij voort
durend, stelselmatig en op de meest onverant
woordelijke wijze gedaan. Het vergif, dat in
Volk en Notenkraker den arbeider is toe
gediend, heeft zijn peslilenten invloed gehad,
zooals nu uil. het geschrijf van „Ons Week
blad" blijkt, en de steenon, waarmede men
Colijn naar hot hoofd hoeft gesmeten, zullen
nu opgeraapt worden om tegen Wibaut dienst
te doen. Wat te zoggen van 'eene partij, die
toen de noodzakelijke maar in eersten greep
ongelukkige bezuinigingsvoorstellen op het ou
derwijs kwamen, zich niet tevreden stelde
met critiek, maar die gedoogde, dat. in haat
pers daarover stond te lezen: „Ze vonden,
dat de arbeiderskinderen veel te veel leeren,
die motte zoo dom mogelijk blijven. Dat is
gemakkelijk voor de groote heeren, zie je
en daarom nemen ze van dat beetje onder
wijs nog een flink stuk af"Van een partij,
die toeliet dat geschreven werd:. „Als Co
lijn zijn zin krijgt, gaan wij weer de periode
tegemoet, dat de kinderen op hun tiende
jaar naar de fabriek worden gestuurd, en
dan worden weggestopt in een hok als de
arbeidsinspecteur komt"? Van eene partij, die
Colijn afteekende als sissende slang, die belet
de arbeiderskinderen de school te bezoeken?
Maar genoeg van dat vuil, mach zu den
Kessel er rieclii, zu furchterlioh. (Doet den
ketel dicht, hij stinkt zoo vreeselijk). En dal
alles en- nog veel erger gaat maar steeds
zoo door, en dat „gebeurt maar niet zoo in
het een of ander obscuur blaadje van do
partij, maar in het hoofdorgaan met zijn
geïllustreerd bijblad. Wij moeten eerlijk ver
klaren, datwij niet kunnen begrijpen, hoe
zoovele achtenswaardige voormannen van de
S. D. A. P. van dit alles de verantwoor
delijkheid kunnen en willen dragen. Maar
misschien dat het dreigement van hun eigen
menschen aan liet adres van Wibaut: „men
moet nu maar voor de gevolgen staan", hun
aanleiding geefl in deze hun gedragslijn te
herzien."
Vooral deze laatste zet is raak en
verdiend. Want nu ziet men de gevol
gen van dat altijd opzetten van de men
schen tegen de overheid. Nu worden
de soc.-dem. heeren van hun eigen.
volkje gebeten.
120).
Mevrouw Murray kuste haar en streek
met teedere hand het haar van haar blank
voorhoofd en van de dikgezwollen aders
waardoor het bloed nog onregelmatig
stroomde.
Voor -enkele «ogenblikken rustten de
oog-en van het meisje nieuwsgierig op
liet gelaat van haar gezellin, da,ar zoe
kend de sporen van een ander, haar
nog dierbaarder gelaat, en zij: vond een
gelijkenis tusschen moeder en zoon, die
zij nooit tevoren had opgemerkt. Toen
sloot zij haar o-ogen, en een glimlach deed
haar bevende lippen open gaan, want
die stem -en die aanraking van die hand
schenen haai inderdaad die v-an meneer
Murray te zijn.
„Edna, ik zal je nooit kunnen vergeven
dat je mij niet geschreven hebt, om mij
iets van je slechte gezondheid te ver
tellen".
„O, maak mij maar zooveel verwijten
als u wilt. Het is een weelde voor mij
uw stem te hooren, zij- het ook berispend".
Iedereen had behooren te beseffen, dat
minister Colijn .niet voor zijn genoegen,
maar door ijzeren noodzakelijkheid ge
dreven tot de gewraakte maatregelen
moest overgaan. En ditzelfde geldt ook
van de salarisverlaging, dooi' de soc.-
dem. wethouders Wibaut en De Miranda
voorgedragen. En toch schrijft het soc.-
dem. „Ons Wieekblad", orgaan van den
modernen Nederlandsclven Bond van werk
lieden in Overheidsdienst, over W'ibaut's
voorstellen:
„De voorstellen van het college van B.
en W. tot verlaging van het inkomen van
liet gemeenl.epersoneel hebben bij alle orga
nisaties groote ontstemming gewekt. Zoo sleclil
is de ontvangst daarvan geweest, dat allo
werkliedenorganisaties hebben verklaard, dat
ze voor onderhandelingen geen g'-ondslag bie
den- .Het college, waarin drie sociaal-demo
cratische welhouders zitting hebben, moge in
deze eensgezinde afwijzing eene vingerwijzing
zien, dat liet gemeentcpersoneel niet, bereid
is om alles te slikken. Als de heeren, die
het dagelijksch bestuur van de hoofdstad des
lands vormen, meenen de voetsporen van
Colijn te moeten volgen, dan moeten ze ei
rekening moe houden, dat het verzet dat
allerwegen geboden zal worden, niet minder
erg zal zijn-, dan tegen de reactionaire Chris
telijke regeering. Het heeft er allen schijn
van, dat B. en Wi. deze voorstellen maar
hebben ingediend met de gedachte, laat ons
maar een goede portie vragen, dan kunnen
we bij het overleg door 'L doen van eenige
concessies precies binnen halen wat we van
plan zijn. Indien dat inderdaad het geval
mocht zijn, dan hebben do heeren eene groote
fout gemaakt. Met hot indienen van deze voor
stellen heeft het dagelijksch bestuur van de
hoofdstad des lands onder het geheele per
soneel een atmosfeer geschapen van groote
ontstemming. Aansionds zal die op de eene
of andere wijze een uitweg moeten vinden.
De heeren- hadden er rekening mee moeten
houden, dat na de offers die reeds zijn
gebracht deze voorstellen een storm zouden
doen opsteken, die niet gemakkelijk zal gaan
liggen. Wanneer op 't, oogenblik allerwegen
beweerd wordt, dat 't Amsterdamsche colle
ge van B. en W|. in zijn maatregelen, die
van de zwart-reactionaire regeering een heel
stuk nadert, dan hebben diegenen zeker niet
geheel ongelijk. En wanneer dan in onze
kringen met verontwaardiging wordt gezegd,
dat ze dat van- de roode wethouders nooit
hadden verwacht, dan zeggen wewij ook
niet. Enfin, men heeft blijkbaar niet willen
luisteren naar de waarschuwing van ons hoofd
bestuur, dat., wie het onderste uit de kan
wil hebben, hel. deksel op zijn neus krijgt
men moet nu maar voor de gevolgen staan."
Terecht wordt dit kwaadaardig geschrijf
door de geheele Nederlandsche pers,
voorzoovëi' zij op eer en fatsoen ophou
den prijs stelt, geprotesteerd. En niet
onjuist is de -opmerking van „,Het Va
derland": „Hier komt boontje om zijn
loontje. Want zulk geschrijf ware niet
mogelijk gewees-t, als niet de S-D.A-P.
voortdurend en stelselmatig, en dat nog
wel met de groote p:roipiaga;ndakracht,
waarover ze beschikt, het denkbeeld hij
de Nederlandsche bevolking had gekweekt
dat het streven na-ar een sluitende be
groeting eigenlijk niets; anders was dan
een particuliere liefhebberij van Colijn,,
die zich zo-u verheugen als hij anderen
lijden ziet".
Boontje komt om zijn loontje: inderdaad
Die S-D.AP- heeft drakentand-en gezaaid.
Zij ijslage derhalve niet, dat, hetgeen daar
van is -opgekomen, zich keert tegen haar-
zelve.
Het slot te Dillenburg.
De ruïnen van het stamslot der Oranje-
Nassau's te Dillenburg loopen gevaar dooi
den Pruisischen Staat aan den meest
biedende te worden verkocht en daarna
te worden gesloopt.
Pogingen worden aangewend om dit
te voorkomen.
In „Het Handelsblad" schrijft Geer-
truida Carelsen tot ondersteuning dier po
ging e-en herinnering aan 1910 toen zij te
Dillenburg logeerde. Toen ik, zoo schrijft
zij, 's morgens mijn kleine venster open
sloeg, bleek dit uitzicht te geven op het
slot of van wat. daarvan over was. Het
lag op een hoogte en het stadje aan zijn
voet. Van het kasteel rezen tegen de
geheele helling veel muren en gebou
wen op; halverwege stond een kerk en
„lk wist. wel, dat er kwaad uit deze
scheiding van mij zou vo-ortkomen. Jij
behoort mij toe, en ik heb plan het mijne
in bezit te nemen en zelf voor 'je te zor
gen in de toekomst. Het denkbeeld om
zoo te werken, dat je er bijna -een ge
raamte v.an wordt, v.oor bet plezier van
anderen, die er niets om geven, is een
voudig belachelijk, -en ik heb plan een
eind a,a-n dien onzin te maken".
„Mevrouw Murray, waarom hebt u mij
nog niets verteld van meneer Hammond,
De durf bijna niet naar hem te vragen".
„Omdat je niet verdient iets va-n hem
te hooren. Een dankbare en liefhebbende
leerlinge blijk je te zijn; dat'is zaker! O,
Edna, wat is er toch met je gebeurd,
kind? Ben je zoo bedwelmd door je tri
omf-en, dat je je oude vrienden geheel
vergeten bent, die al van je hielden,
toen je nog geheel onbekend in de wereld
was? In 't eerst dacht ik dat. Ik dacht,
dat je harteloos was, zoio,als vele van je
so-ortgen-ooten, en geheel opgaand in je
eerzuchtige plannen. Ma-ar, mijn lieveling-,
ik zi-e, dat ik je verkeerd beoordeeld heb.
Je arm wit gezichtje maakt mij; verwijten
voor mijn onrechtvaardigheid, en ik zie.
dat succes en ©er je nog niet bedorven
hebben; dat jo nog steeds bent mijn lieve.
boven alles uit een toren; ik ging zoo
spoedig mogelijk op een ontdekkingstocht
uit. Dillenburg ligt in een allerbehagelijkst
landschap: heuvelachtig en vruchtbaar.
Zonder twijfel dankt het die laatste eigen
schap in hoofdzaak aan zijn water-rijk-
dom. Zonderling: hoe vaak ik, in of bui
ten combinatie met „Oranje", het woord
„Nassau" uitgesproken had, nog nooit
was het in mij opgekomen daarin de
beteekenis van „nasse Aue" te zien. Dit
toch moet de oorsprong van den naam
zijn geweest. En met recht. Alom ont
springen heekjes die hun weg zoeken dooi
de weiden en uitvloeien in de Dill; en de
Dill loopt in de Lahn en de Lahn in den
Rijn. Aan bosch ontbreekt het niet; op
den achtergrond verheffen zich begroeide
bergen. En te midden dezer mooie omge
ving ligt de stad, niet dood, maar spring
levend, klein, maar belangrijk als hoofd
stad van den „Dillkreis", waartoe ruim
70 gemeenten behooren.
Toen ging ik het Slot-zelf bezoeken,
en ontdekte wel gauw dat men alle recht
heeft van „ruïnen" te spreken. Doch en
kele stukken zijn er nog behouden. Op
een der terrassen staat en groent nog
steeds dezelfde lindeboom, waaronder, in
1568, Prins Willem het historische ge
zantschap uit 'Antwerpen ontving, dat
hem kwam verzoeken zich aan het hoofd
te stellen van een georganiseerden tegen
stand tegen de Spaansche dwingelandij.
W-at Prins Willem zelf voor ons land is
geweest, leerden wij gedeeltelijk reeds op
rle lagere school, maar hoe hij daarin
is gesteund door zijn naaste familie,
drong eerst langzaam tot ons door. Zijn
jongere broeders: Adolf, Lodewijk en
Hendrik, sneuvelden in den door hem
ondernomen strijd. Minder weet het groote
publiek, van hoeveel belang daarin de
bijstand is geweest van Graaf Jan, na des
vaders verscheiden hoofd van het ge
slacht en met hun moeder Juliana beheer
der van het erfgoed. En men moet zich
zoo'n vorstelijk huishouden uit die tijden
■niet igeWng voorstellen. Het talrijk per-'
soneel eischte heel wat organisatie-talent,
evenals het aantal gasten bij feestelijke
gelegenheden, b.v. doopplechtigheden, ge
herbergd. Bij den doop van Prins Mau-
rits, in het kasteel ^geboren, waren, we
gens die gasten, niet minder dan 700
paarden in de stallen onder dak gebracht.
Dillenburg behoorde destijds tot de
rijkste bezittingen uit den omtrek. Maar
in dien rijkdom werd een lieele bres ge
schoten door bet verleenen van gelde-
lijken bijstand aan Prins Willems veld
tochten in de Nederlanden. Daartoe achtte
men op het kasteel geen opofferingen
te groot. Kostbare serviezen en tapijten
en verdere weelde-artikelen werden tot
dit doel -eerst verpand en daarna ver
kocht. In 't geheel is berekend dat het
werven van troepen enz., behalve die
kostbaarheden aan Graaf Jan 700.000
gulden heeft gekost. De hoop dat onze
Staten een deel daarvan terug zouden
betalen, bleek ijdel te zijn.
Hoe komt het dat dit Slot, tot aan 1760
in waardigen staat onderhouden, 'toen
plotseling in zijn tegenwoordigen ruïne-
achligen toestand werd gebracht? Dat
was niet door elementaire natuurkrach
ten, ook niet door vijandelijke aanvallen,
maar op de banaalst-denkbare manier en
op order van iemand, die wel geen Ne
derlander was, doch tijdelijk Nederland
representeerde.
Dillenburg was, na geruimen tijd aan
andere takken van den Nassaustam te
hebben toebehoord, in de dagen van. on
zen Stadhouder Prins Willem IV, we,er
aan de Oranje-Nassau's gekomen. Na
diens dood, toen d-e hertog van Bruns-
wijk (de beruchte „dikke hertog") als
voogd van den lateren Willem V, diens
Duitsche goederen bestuurde, gaf deze
aan zijn broeder, generaal in het Pruisi
sche leger, permissie, om in de kaze
matten van het slot een troop Pruisische
soldaten onder te brengen. Ilet was in
den zevenjarigen oorlog; Nassau wasneu-
traal; mocht dus ge-en hulp verleenen
aan e-en d-er oorlogvoerende partijen. Toen
dan ook van Fransche zijde die beh-er-
berging ontdekt werd, kon het niet an
ders of de Franschen teekenden daar
tegen protest aan, eerst op beleefde wijze
en toen dit niet hielp, door een beschie
ting, waarna de Duitsche logees af
trokken.
Die beschieting zelve had niet veel om
liet lijf gehad, een brandje was spoedig
gebluscht. Doch de Dillenburgsehe bur-
kl-eine Edna mijn zo-et kind mijn
dochter. Wiees nu stil, en luister naar
mij', -en tracht je lippen -eens rustig te
houden.
Meneer Hammond is niets minder dan
hij maanden geleden reeds was, maar hij
is -erg zwak en zal niet lang meer kunnen
leven. Je weef h-e-el goed, dat. hij heel
veel van je houdt, en hij' lieett gezegd, dat
hij- niet rustig zou kunnen sterven, zon
d-ei' je nog eens gezien te hebben. led-eren
dag, als ik naar de pastori© ga, is zijn
eerste vraag: „Komt Edna nu? heb
je iets van haar gehoord?" Ik wilde wel,
-dat je hem -eens had kunnen zien, toen
Norman hem j-ouw boek voorlas. Het was
het deel, -dat jijl zond; en toen wij hard
op lazen, dat het aan hem en aan mij
opgedragen was, toen schreide de oude
mail, en vroeg naar zijn bril, en pro
beerde het te lezen, maar hij. kon het
niet zien. Hij
Edna stak haar hand uit als -een stom
teek-en, wat haar vriendin heel goed be
greep, en zij hield opj en wasi stil; terwijl
de gouvernante haar gelaat naar den muur
keerde en zachtjes weende, trachtend1
zichzelf te beh-eersch-en.
Tien minuten verlie-pen zoo, daarop
zeide zij:: - - - f
gers beklaagden zich over dit voor hun
veiligheid gevaarlijk gebruik van hun
vreedzame vesting voor militaire doel
einden. Om herhaling daarvan te voor
komen, richtten zij een verzoek aan Wil
lem V, zegge aan diens voogd, om
het kasteel te mogen afbreken. Dit ver
zoek werd ingewilligdEn zoo werd dit
sterke, imposante, historische bouwwerk,
nuchter-kalm steentje voor steentje ge
sloopt. Van het materiaal werd een rij
kale woonhuisj-es gebouwd; met liet over
schietend puin werden de kazematten ge
vuld, 0111 ze aldus tot schuilplaats voor
krijgsvolk onbruikbaar te mak-en.
Legt niet ook de herinnering aan dit
vandalisme aan Nederland iets van een
eereschuld jegens het overschot van Slot
Dillenburg op?
Het onderscheid tusschen „Völkisch" en
„Nationaal".
Het „Deutsche Tdgeblatt", het orgaan
van de Nationaal-Socialistische Vrijheids
partij (z-ooals thans de v-ereenigde par
tijen van Nationaal-Socialist-en en de
Deulsch-Völkische Freiheitspartei heet)
geeft een uiteenzetting van het onder
scheid tusschen Völkischen en Nationalen.
Hel artikel is,in de -eerste plaats gericht
tegen de Dëutsch-Nationalen, wien ver
weten wordt, dat zij in het Jodenvraag
stuk niet radicaal genoeg zijn. Voorts
zegt liet dan verder:
„De Nationalen strijden om een nieu
wen vorm, wij om -een nieuwen inhoud
van het Duitsche leven. Daarom verlangt
do meerderh eid -der nationalen terug naar
den toestand van vóór den .^oorlog. Zij
wil weer -een Keizer, een sterk leger, een
sterken staat, een machtig Duitschland
hebben, materieelen welstand met geprivi-
ligeeïde burgerrechten voor de bovenste
tienduizend.
Zij heeft thans nog niet begrepen, ver
volgt hel „Deutsche Tageblatt", waarom
wij Völkischen zoo ontevreden met den
vóór-oorlogschen toestand geweest zijn.
Het was toen toch alles immers zoo
mooi! De nationalen hebben -echter toen
alleen maar den glanzenden uiterlijken
vorm van het staats- en cultureele leven
gezien. Zij hebben niet gezien hoe arm
zalig en treurig dit leven was. Zij hebben
niet ingezien welk ontzaglijk onheil dreig
de door de scheuring onder het volk.
Zij hebben niet gehoord hoe de arbei
dersmassa giste -en woelde, omdat de
Duitsche ziel in deze volksgenooten hon
gerde en onder de vereenzaming leed
„Het is geen wonder, dat bij de arbei
ders een sterke afkeer van het begrip „na
tionaal" ontstond. Nationaal was een te
genstelling van „sociaal" geworden het
was klassenwaan, het leverde den prikkel
voor 'den klassenstrijd. Het nationalisme
heeft in de laatste vijftig jaren bewezen,
dat het de sociale quaestie niet kan op
lossen en het. Marxisme niet kan over
winnen. Daarom heeft het geen toekomst
meer."
Prof. Dr G. H. .1. Wi. J. Geesink viert
Dinsdag a.s. zijn 70sten verjaardag. Zijn laat
ste portret vindt men in „De Spiegel" (uitg.
W:. Kirchner, Amsterdam) mei, bij-schrift van
de redactie, die ook, waarop wij- reeds de
aandacht vestigden, verhaalt, dat Dr G. is
bevestigd geworden te Schipluiden door Dr
Gunning, die thans te Serooskerke staat, 'I was
echter diens vader, de latere hoogleeraar.
In ditzelfde nommer komt ook een ph-oto
voor van- D-r John G. Paton, wiens geboortedag,
een- eeuw geleden, heden wordt herdacht.
Diens niooie lange baard b-rengl ons te bin
nen de photo van D-r Geesink, toen hij nog
te IJlst stond, op welke ook de mooie lange
blonde baard de aandacht trok. Later vielen
de photo's met het Ijaardelooze gelaat van
den Rotterdamschen prediker op. „Het Schou w
venster" bevatte gisteren een photo van Dr
G„ zooals vele jongeren fiem gekend heb
ben met een snor.
Op een- verzoek van den Ned. Herv.
Kerkeraad van Amsterdam om een boete- en
bededag riil te schrijven, met het oog op
het t.o houden- eucharistisch congres, besloot
de Synodale Commissie met algemeene stem
men o-p dit verzoek te anlwoorden, dat er
voor inwilliging van dit verzoek geen grond
bestaat; dal er, zonder twijfel, steeds reden
is, om zich voor God te verootmoedigen-,
maar dal. hel haar onjuist toeschijnt de oorzaak
van die verootmoediging te zoeken in hande
lingen van een ander kerkgenootschap.
„Ga nu alsjeblieft verder, mevrouw
Murray, -en v-ert-el mij alles, wat hij ge
zegd heeft. U kunt er u geen denkbeeld
van vormen, hoe ik er naar verlangd he-bl
te weten, wat u allen thuis van mijn
boek dacht. O, ik heb- zoo- verlangend uit
gezien naar eenig-en lof. Ik zond de eer
ste deel-en die ik kreeg naar u en me
neer HammOnd, -en ik vond het zoo- hard
er nooit iets over te hooren".
„Mijn. lieveling, dat was mijn fout, ik
beken het nu eerlijk. Meneer Hammond
kon natuurlijk niet .schrijven, maar hij
vertrouwde er op, dat ik je uit zijn naam
zou bedanken voor liet bleek en voor het
bewijs van je aanhankelijkheid door het
aa,n hem op te dragen. Ik was werkelijk
hoos o-p je, dat je niet thuis wilde komen
toen ik om je schreef, en ik was jalo-ersch
op bet bo-elc, -en wilde het daarom niet
prijzen, omdat ik wist, dat je het ver
wachtte. Ma-ar al bleef ik zwijgen, geloof
je toch niet, dat ik niet trotsch was op
mijn klein meisje? Als je de tranen had
kunnen zien, die ik van vreugde heb
gestort bij h-e-t lezen van al de loftuitin
gen ov-er jou uitgesproken, en al de
leelijke woorden had kunnen hooren, die
ik niet nalaten kon te uiten aan het adres
van hen, die je zoo valschelijk bekriti-
Een moeilijke Bijbelplaats
(Joh. 21:2128. Dr G. schrijft in zijn
„Pniël"
Toen de Heere Jezus aan Petrus zijn
marteldood had aangezegd, zag deze ook
Johannes volgen en vroeg den Meester:
Heer, hoe zal het met hem gaan? Jezus
antwoordde: als het Mijn wil is dat hij
blijve tot Ik wederkom, wat gaat het u
aan? Kom gij nu met Mij!
Wij moeten hier niet den na'druk leg
gen op het „als Ik wil, indien Ik wil"
en dan daarbij denken: „maar dat wil Ik
niet", neen, het blijkt juist uit het vol
gende dat Johannes iets wezenlijks als
zijn toekomstig deel verwachtte. En dat
wezenlijke was niet dat hij in leven zou
blijven tot aan de wederkomst, des Hee
ren zóó verklaart men het gewoonlijk
maar de Heer heeft hier het oog op een
ander komen. Ook het komen in Zijn
Koninkrijk door den Heiligen Geest, die
op het. Pinksterfeest werd uitgestort,
wordt hier niet bedoeld; dit komen heeft
ook Petrus, en menige andere discipel
met hem, beleefd. Anderen hebben ge
dacht aan het komen des Heeren in de
verwoesting van Jeruzalem, die Johan
nes, voor zoover wij weten, als de éénige
der Apostelen nog heeft meebeleefd. Maar
ik denk hier aan Openb. 1:9, 10, waar
wij lezen dat Johannes is overgezet in
den Dag des Heeren. In den Geest heeft
Johannes het komen des Heeren in heer
lijkheid gezien. „Zie, Ik kom!" Dat is de
grondgedachte der Openbaring, en dit ko
men beeft Johannes in den Geest mogen
aanschouwen. Zóó is hij ooggetuige ge
weest van het komen van Christus.
Zijn er gegronde bezwaren tegen deze
verklaring?
(Wie wil deze vraag nu eens gemoti
veerd in Pniël beantwoorden?)
Meer dan varia.
Zestien jaren; mooie leeftijd;
Vlinder van de II. 'B. S.,
Opgevangen door de wijsheid,
Vastgeprikt in elke lesl
Weet van planten en van dieren,
Wat elk voor bijzonders biedt,
Weet niet, hoe ze spek moet hakken,
Sla schoonmaken kan ze niet!
Kent de feiten der historie,
Vaderlandsch of algemeen,
Neemt de krant nooit in haar handen
Dan voor 't feuilleton alleen
Zit ook vol wiskund'ge stelsels,
Meet de kromst gebogen lijn;
Weet niet, wat ze doen moet, als er
ln haar kousen gaten zijn!
Kent de wereld op haar duimpje
Steden, bergen, zee en land;
Maar kan thuis de boel nooit vinden
Is daar Moeders linker hand I
Kent de schrijvers en de dichters,
Prompt van d' oud' en nieuwen tijd
Weet geen raad, als kleine broertje
Om een schoone luier schreit 1
Engelsch, Fransch of Duitsch te lezen,
Thema's, schudt ze uit haar mouw;
Maar weet niet wat tot een vreemdeling
Zij toevallig zeggen wou
Korfbal, racket, club en strijkje
Leggen op den tijd beslag,
Die ons H. B. eSser meisje
Voor haar zelf besteden mag.
Allemaal studeeren? Gekheid!
En de rest op een kantoor?
Dwaasheid! Zeg eens, stel je 't leven
Niet wat meer poëtisch voor?
Na vijf jaar het eindexamen
Zwaar geblokt, HoeraGeslaagd
Maar dan komt de Prins van 't sprookje.
Diie naar and're dingen vraagt!
Weg geschied'nis, staatsinrichting
Boekhouden, cosmographie,
Wis-, natuur-, sterren-, scheikunde;
I love him and he loves me!
Eerst verloving, straks gaan trouwen
Ach hoeveel komt zij te kort,
Vóór z' op huishoud- en op kookschool
Tot een echte huisvrouw wordt!
Meisjes van de H. B. eSsen,
Leert je lessen, doet je best;
Maar ik raad je: Niet vergeten,
Wat voor 'tgroote leven rest!
(Geïll. W|eekbl. v. Friesl.)
s-eerden, zou j-e niet kunnen twijfelen aan
mijn algeheel-en bijval aan je suece-s. Mijn
lieveling, het is onmogelijk je de ver
rukking op het ge-laat van meneer Ham
mond te beschrijven, toen wij hem j-e
hoek voorlazen. Heel dikwijls vroeg hij:
„Norman, lees die pa;ssage nog eens
voor? Ik wist wel, dat zij' een begaafd
meisje was, maar ik had toch niet kun
nen denken, dat zij' zulk -een boek zou
kunnen schrijven".
Toen wij het laatste ho-ofdstuk lazen,
was hij geheel -en al overweldigd en zeide
herhaaldelijk:
„Zegen-o God mijn kl-eine Edna. H-et is
een hoogstaand hoek; bet zal ve-e-l goed
doen velen ten goed© k-o-men. Voor
m-iji is het ongeloofelijk, dat de populaire
schrijfster dat ze-lfde kleine, tengere fi
guurtje, -dat verlaten weesje was, dat
'ik uit het gras opnam langs de rails,
van de spoorlijn, nu zeven jaren gel-eden".
Edna was opgestaan -en za-t. nu op> het
eind van de sofa,, met -een hand haar
hoofd ondersteunend, terwijl een tee re,
blijde glimlach haar gelaat deed glanzen,
toen zij luisterde naar de l-oftuiting-en
van h-en ,die ha,ar dierbaarder waren dan
iemand anders ter w-ereld.
(Wordt vervolgd).