!).E ZEEUW TWEEDE BLAD. LEVENSLEED. Buitenland. Kerknieuws. Onderwijs. FEUILLETON. VAN ZATER DAU 24 MEI 1924. No. 199 LENTE-STEMMING. Vroege morgen; sclvemeiiucht. In de twijgen wat gerucht Kleine vogels tjilpen luid; trillen liedjes fluitend uit. Zacht gekwetter in mijn boom. Lichte morgen, lente-droom. Gouden zonne in het Oost. Ginder wolkjes, teer doorbloosd. „Timotheus". CORRIE VAN DIGGELEN. BOONTJE EN LOONTJE. De minister van financiën kreeg er zijn rijwielbelastingvoorstellen door, met alleen de stemmen der socialisten en communisten tegen. Dlat wordt derhalve een nationale belasting. Immers de com munisten voelen meer voor Rusland dan voor hun geboortegrond, en de sociaal democraten staan nog wel op de grens der gemeenschap, doch gedragen zich niet zelden of zij er al buiten stonden. Dat laatste vooral wanneer zij het met de waarheid niet nauw nemen. En dit ge beurt. nogal eens; en wel zoo erg dat somwijlen zelfs een liberaal, die nogal aardig wat over zijn kant kan laten gaan, wanneer het maar tegen Colijn gaat, gelijk vroeger tegen Kuyper, er zich publick aan ergeren moet. Gelijk met name de politieke hoofdredacteur van „Het Vaderland", die „Het Volk" en haar satellieten als volgt onder handen neemt „Het. gaat om de hoofdvraag of de S. D A. p. in ons volk de overtuiging versterkt of verzwakt lieett, dat wij op alle gebied moesten inbinden, en daarop kan slechts bel antwoord wezenHet laatste heeft zij voort durend, stelselmatig en op de meest onverant woordelijke wijze gedaan. Het vergif, dat in Volk en Notenkraker den arbeider is toe gediend, heeft zijn peslilenten invloed gehad, zooals nu uil. het geschrijf van „Ons Week blad" blijkt, en de steenon, waarmede men Colijn naar hot hoofd hoeft gesmeten, zullen nu opgeraapt worden om tegen Wibaut dienst te doen. Wat te zoggen van 'eene partij, die toen de noodzakelijke maar in eersten greep ongelukkige bezuinigingsvoorstellen op het ou derwijs kwamen, zich niet tevreden stelde met critiek, maar die gedoogde, dat. in haat pers daarover stond te lezen: „Ze vonden, dat de arbeiderskinderen veel te veel leeren, die motte zoo dom mogelijk blijven. Dat is gemakkelijk voor de groote heeren, zie je en daarom nemen ze van dat beetje onder wijs nog een flink stuk af"Van een partij, die toeliet dat geschreven werd:. „Als Co lijn zijn zin krijgt, gaan wij weer de periode tegemoet, dat de kinderen op hun tiende jaar naar de fabriek worden gestuurd, en dan worden weggestopt in een hok als de arbeidsinspecteur komt"? Van eene partij, die Colijn afteekende als sissende slang, die belet de arbeiderskinderen de school te bezoeken? Maar genoeg van dat vuil, mach zu den Kessel er rieclii, zu furchterlioh. (Doet den ketel dicht, hij stinkt zoo vreeselijk). En dal alles en- nog veel erger gaat maar steeds zoo door, en dat „gebeurt maar niet zoo in het een of ander obscuur blaadje van do partij, maar in het hoofdorgaan met zijn geïllustreerd bijblad. Wij moeten eerlijk ver klaren, datwij niet kunnen begrijpen, hoe zoovele achtenswaardige voormannen van de S. D. A. P. van dit alles de verantwoor delijkheid kunnen en willen dragen. Maar misschien dat het dreigement van hun eigen menschen aan liet adres van Wibaut: „men moet nu maar voor de gevolgen staan", hun aanleiding geefl in deze hun gedragslijn te herzien." Vooral deze laatste zet is raak en verdiend. Want nu ziet men de gevol gen van dat altijd opzetten van de men schen tegen de overheid. Nu worden de soc.-dem. heeren van hun eigen. volkje gebeten. 120). Mevrouw Murray kuste haar en streek met teedere hand het haar van haar blank voorhoofd en van de dikgezwollen aders waardoor het bloed nog onregelmatig stroomde. Voor -enkele «ogenblikken rustten de oog-en van het meisje nieuwsgierig op liet gelaat van haar gezellin, da,ar zoe kend de sporen van een ander, haar nog dierbaarder gelaat, en zij: vond een gelijkenis tusschen moeder en zoon, die zij nooit tevoren had opgemerkt. Toen sloot zij haar o-ogen, en een glimlach deed haar bevende lippen open gaan, want die stem -en die aanraking van die hand schenen haai inderdaad die v-an meneer Murray te zijn. „Edna, ik zal je nooit kunnen vergeven dat je mij niet geschreven hebt, om mij iets van je slechte gezondheid te ver tellen". „O, maak mij maar zooveel verwijten als u wilt. Het is een weelde voor mij uw stem te hooren, zij- het ook berispend". Iedereen had behooren te beseffen, dat minister Colijn .niet voor zijn genoegen, maar door ijzeren noodzakelijkheid ge dreven tot de gewraakte maatregelen moest overgaan. En ditzelfde geldt ook van de salarisverlaging, dooi' de soc.- dem. wethouders Wibaut en De Miranda voorgedragen. En toch schrijft het soc.- dem. „Ons Wieekblad", orgaan van den modernen Nederlandsclven Bond van werk lieden in Overheidsdienst, over W'ibaut's voorstellen: „De voorstellen van het college van B. en W. tot verlaging van het inkomen van liet gemeenl.epersoneel hebben bij alle orga nisaties groote ontstemming gewekt. Zoo sleclil is de ontvangst daarvan geweest, dat allo werkliedenorganisaties hebben verklaard, dat ze voor onderhandelingen geen g'-ondslag bie den- .Het college, waarin drie sociaal-demo cratische welhouders zitting hebben, moge in deze eensgezinde afwijzing eene vingerwijzing zien, dat liet gemeentcpersoneel niet, bereid is om alles te slikken. Als de heeren, die het dagelijksch bestuur van de hoofdstad des lands vormen, meenen de voetsporen van Colijn te moeten volgen, dan moeten ze ei rekening moe houden, dat het verzet dat allerwegen geboden zal worden, niet minder erg zal zijn-, dan tegen de reactionaire Chris telijke regeering. Het heeft er allen schijn van, dat B. en Wi. deze voorstellen maar hebben ingediend met de gedachte, laat ons maar een goede portie vragen, dan kunnen we bij het overleg door 'L doen van eenige concessies precies binnen halen wat we van plan zijn. Indien dat inderdaad het geval mocht zijn, dan hebben do heeren eene groote fout gemaakt. Met hot indienen van deze voor stellen heeft het dagelijksch bestuur van de hoofdstad des lands onder het geheele per soneel een atmosfeer geschapen van groote ontstemming. Aansionds zal die op de eene of andere wijze een uitweg moeten vinden. De heeren- hadden er rekening mee moeten houden, dat na de offers die reeds zijn gebracht deze voorstellen een storm zouden doen opsteken, die niet gemakkelijk zal gaan liggen. Wanneer op 't, oogenblik allerwegen beweerd wordt, dat 't Amsterdamsche colle ge van B. en W|. in zijn maatregelen, die van de zwart-reactionaire regeering een heel stuk nadert, dan hebben diegenen zeker niet geheel ongelijk. En wanneer dan in onze kringen met verontwaardiging wordt gezegd, dat ze dat van- de roode wethouders nooit hadden verwacht, dan zeggen wewij ook niet. Enfin, men heeft blijkbaar niet willen luisteren naar de waarschuwing van ons hoofd bestuur, dat., wie het onderste uit de kan wil hebben, hel. deksel op zijn neus krijgt men moet nu maar voor de gevolgen staan." Terecht wordt dit kwaadaardig geschrijf door de geheele Nederlandsche pers, voorzoovëi' zij op eer en fatsoen ophou den prijs stelt, geprotesteerd. En niet onjuist is de -opmerking van „,Het Va derland": „Hier komt boontje om zijn loontje. Want zulk geschrijf ware niet mogelijk gewees-t, als niet de S-D.A-P. voortdurend en stelselmatig, en dat nog wel met de groote p:roipiaga;ndakracht, waarover ze beschikt, het denkbeeld hij de Nederlandsche bevolking had gekweekt dat het streven na-ar een sluitende be groeting eigenlijk niets; anders was dan een particuliere liefhebberij van Colijn,, die zich zo-u verheugen als hij anderen lijden ziet". Boontje komt om zijn loontje: inderdaad Die S-D.AP- heeft drakentand-en gezaaid. Zij ijslage derhalve niet, dat, hetgeen daar van is -opgekomen, zich keert tegen haar- zelve. Het slot te Dillenburg. De ruïnen van het stamslot der Oranje- Nassau's te Dillenburg loopen gevaar dooi den Pruisischen Staat aan den meest biedende te worden verkocht en daarna te worden gesloopt. Pogingen worden aangewend om dit te voorkomen. In „Het Handelsblad" schrijft Geer- truida Carelsen tot ondersteuning dier po ging e-en herinnering aan 1910 toen zij te Dillenburg logeerde. Toen ik, zoo schrijft zij, 's morgens mijn kleine venster open sloeg, bleek dit uitzicht te geven op het slot of van wat. daarvan over was. Het lag op een hoogte en het stadje aan zijn voet. Van het kasteel rezen tegen de geheele helling veel muren en gebou wen op; halverwege stond een kerk en „lk wist. wel, dat er kwaad uit deze scheiding van mij zou vo-ortkomen. Jij behoort mij toe, en ik heb plan het mijne in bezit te nemen en zelf voor 'je te zor gen in de toekomst. Het denkbeeld om zoo te werken, dat je er bijna -een ge raamte v.an wordt, v.oor bet plezier van anderen, die er niets om geven, is een voudig belachelijk, -en ik heb plan een eind a,a-n dien onzin te maken". „Mevrouw Murray, waarom hebt u mij nog niets verteld van meneer Hammond, De durf bijna niet naar hem te vragen". „Omdat je niet verdient iets va-n hem te hooren. Een dankbare en liefhebbende leerlinge blijk je te zijn; dat'is zaker! O, Edna, wat is er toch met je gebeurd, kind? Ben je zoo bedwelmd door je tri omf-en, dat je je oude vrienden geheel vergeten bent, die al van je hielden, toen je nog geheel onbekend in de wereld was? In 't eerst dacht ik dat. Ik dacht, dat je harteloos was, zoio,als vele van je so-ortgen-ooten, en geheel opgaand in je eerzuchtige plannen. Ma-ar, mijn lieveling-, ik zi-e, dat ik je verkeerd beoordeeld heb. Je arm wit gezichtje maakt mij; verwijten voor mijn onrechtvaardigheid, en ik zie. dat succes en ©er je nog niet bedorven hebben; dat jo nog steeds bent mijn lieve. boven alles uit een toren; ik ging zoo spoedig mogelijk op een ontdekkingstocht uit. Dillenburg ligt in een allerbehagelijkst landschap: heuvelachtig en vruchtbaar. Zonder twijfel dankt het die laatste eigen schap in hoofdzaak aan zijn water-rijk- dom. Zonderling: hoe vaak ik, in of bui ten combinatie met „Oranje", het woord „Nassau" uitgesproken had, nog nooit was het in mij opgekomen daarin de beteekenis van „nasse Aue" te zien. Dit toch moet de oorsprong van den naam zijn geweest. En met recht. Alom ont springen heekjes die hun weg zoeken dooi de weiden en uitvloeien in de Dill; en de Dill loopt in de Lahn en de Lahn in den Rijn. Aan bosch ontbreekt het niet; op den achtergrond verheffen zich begroeide bergen. En te midden dezer mooie omge ving ligt de stad, niet dood, maar spring levend, klein, maar belangrijk als hoofd stad van den „Dillkreis", waartoe ruim 70 gemeenten behooren. Toen ging ik het Slot-zelf bezoeken, en ontdekte wel gauw dat men alle recht heeft van „ruïnen" te spreken. Doch en kele stukken zijn er nog behouden. Op een der terrassen staat en groent nog steeds dezelfde lindeboom, waaronder, in 1568, Prins Willem het historische ge zantschap uit 'Antwerpen ontving, dat hem kwam verzoeken zich aan het hoofd te stellen van een georganiseerden tegen stand tegen de Spaansche dwingelandij. W-at Prins Willem zelf voor ons land is geweest, leerden wij gedeeltelijk reeds op rle lagere school, maar hoe hij daarin is gesteund door zijn naaste familie, drong eerst langzaam tot ons door. Zijn jongere broeders: Adolf, Lodewijk en Hendrik, sneuvelden in den door hem ondernomen strijd. Minder weet het groote publiek, van hoeveel belang daarin de bijstand is geweest van Graaf Jan, na des vaders verscheiden hoofd van het ge slacht en met hun moeder Juliana beheer der van het erfgoed. En men moet zich zoo'n vorstelijk huishouden uit die tijden ■niet igeWng voorstellen. Het talrijk per-' soneel eischte heel wat organisatie-talent, evenals het aantal gasten bij feestelijke gelegenheden, b.v. doopplechtigheden, ge herbergd. Bij den doop van Prins Mau- rits, in het kasteel ^geboren, waren, we gens die gasten, niet minder dan 700 paarden in de stallen onder dak gebracht. Dillenburg behoorde destijds tot de rijkste bezittingen uit den omtrek. Maar in dien rijkdom werd een lieele bres ge schoten door bet verleenen van gelde- lijken bijstand aan Prins Willems veld tochten in de Nederlanden. Daartoe achtte men op het kasteel geen opofferingen te groot. Kostbare serviezen en tapijten en verdere weelde-artikelen werden tot dit doel -eerst verpand en daarna ver kocht. In 't geheel is berekend dat het werven van troepen enz., behalve die kostbaarheden aan Graaf Jan 700.000 gulden heeft gekost. De hoop dat onze Staten een deel daarvan terug zouden betalen, bleek ijdel te zijn. Hoe komt het dat dit Slot, tot aan 1760 in waardigen staat onderhouden, 'toen plotseling in zijn tegenwoordigen ruïne- achligen toestand werd gebracht? Dat was niet door elementaire natuurkrach ten, ook niet door vijandelijke aanvallen, maar op de banaalst-denkbare manier en op order van iemand, die wel geen Ne derlander was, doch tijdelijk Nederland representeerde. Dillenburg was, na geruimen tijd aan andere takken van den Nassaustam te hebben toebehoord, in de dagen van. on zen Stadhouder Prins Willem IV, we,er aan de Oranje-Nassau's gekomen. Na diens dood, toen d-e hertog van Bruns- wijk (de beruchte „dikke hertog") als voogd van den lateren Willem V, diens Duitsche goederen bestuurde, gaf deze aan zijn broeder, generaal in het Pruisi sche leger, permissie, om in de kaze matten van het slot een troop Pruisische soldaten onder te brengen. Ilet was in den zevenjarigen oorlog; Nassau wasneu- traal; mocht dus ge-en hulp verleenen aan e-en d-er oorlogvoerende partijen. Toen dan ook van Fransche zijde die beh-er- berging ontdekt werd, kon het niet an ders of de Franschen teekenden daar tegen protest aan, eerst op beleefde wijze en toen dit niet hielp, door een beschie ting, waarna de Duitsche logees af trokken. Die beschieting zelve had niet veel om liet lijf gehad, een brandje was spoedig gebluscht. Doch de Dillenburgsehe bur- kl-eine Edna mijn zo-et kind mijn dochter. Wiees nu stil, en luister naar mij', -en tracht je lippen -eens rustig te houden. Meneer Hammond is niets minder dan hij maanden geleden reeds was, maar hij is -erg zwak en zal niet lang meer kunnen leven. Je weef h-e-el goed, dat. hij heel veel van je houdt, en hij' lieett gezegd, dat hij- niet rustig zou kunnen sterven, zon d-ei' je nog eens gezien te hebben. led-eren dag, als ik naar de pastori© ga, is zijn eerste vraag: „Komt Edna nu? heb je iets van haar gehoord?" Ik wilde wel, -dat je hem -eens had kunnen zien, toen Norman hem j-ouw boek voorlas. Het was het deel, -dat jijl zond; en toen wij hard op lazen, dat het aan hem en aan mij opgedragen was, toen schreide de oude mail, en vroeg naar zijn bril, en pro beerde het te lezen, maar hij. kon het niet zien. Hij Edna stak haar hand uit als -een stom teek-en, wat haar vriendin heel goed be greep, en zij hield opj en wasi stil; terwijl de gouvernante haar gelaat naar den muur keerde en zachtjes weende, trachtend1 zichzelf te beh-eersch-en. Tien minuten verlie-pen zoo, daarop zeide zij:: - - - f gers beklaagden zich over dit voor hun veiligheid gevaarlijk gebruik van hun vreedzame vesting voor militaire doel einden. Om herhaling daarvan te voor komen, richtten zij een verzoek aan Wil lem V, zegge aan diens voogd, om het kasteel te mogen afbreken. Dit ver zoek werd ingewilligdEn zoo werd dit sterke, imposante, historische bouwwerk, nuchter-kalm steentje voor steentje ge sloopt. Van het materiaal werd een rij kale woonhuisj-es gebouwd; met liet over schietend puin werden de kazematten ge vuld, 0111 ze aldus tot schuilplaats voor krijgsvolk onbruikbaar te mak-en. Legt niet ook de herinnering aan dit vandalisme aan Nederland iets van een eereschuld jegens het overschot van Slot Dillenburg op? Het onderscheid tusschen „Völkisch" en „Nationaal". Het „Deutsche Tdgeblatt", het orgaan van de Nationaal-Socialistische Vrijheids partij (z-ooals thans de v-ereenigde par tijen van Nationaal-Socialist-en en de Deulsch-Völkische Freiheitspartei heet) geeft een uiteenzetting van het onder scheid tusschen Völkischen en Nationalen. Hel artikel is,in de -eerste plaats gericht tegen de Dëutsch-Nationalen, wien ver weten wordt, dat zij in het Jodenvraag stuk niet radicaal genoeg zijn. Voorts zegt liet dan verder: „De Nationalen strijden om een nieu wen vorm, wij om -een nieuwen inhoud van het Duitsche leven. Daarom verlangt do meerderh eid -der nationalen terug naar den toestand van vóór den .^oorlog. Zij wil weer -een Keizer, een sterk leger, een sterken staat, een machtig Duitschland hebben, materieelen welstand met geprivi- ligeeïde burgerrechten voor de bovenste tienduizend. Zij heeft thans nog niet begrepen, ver volgt hel „Deutsche Tageblatt", waarom wij Völkischen zoo ontevreden met den vóór-oorlogschen toestand geweest zijn. Het was toen toch alles immers zoo mooi! De nationalen hebben -echter toen alleen maar den glanzenden uiterlijken vorm van het staats- en cultureele leven gezien. Zij hebben niet gezien hoe arm zalig en treurig dit leven was. Zij hebben niet ingezien welk ontzaglijk onheil dreig de door de scheuring onder het volk. Zij hebben niet gehoord hoe de arbei dersmassa giste -en woelde, omdat de Duitsche ziel in deze volksgenooten hon gerde en onder de vereenzaming leed „Het is geen wonder, dat bij de arbei ders een sterke afkeer van het begrip „na tionaal" ontstond. Nationaal was een te genstelling van „sociaal" geworden het was klassenwaan, het leverde den prikkel voor 'den klassenstrijd. Het nationalisme heeft in de laatste vijftig jaren bewezen, dat het de sociale quaestie niet kan op lossen en het. Marxisme niet kan over winnen. Daarom heeft het geen toekomst meer." Prof. Dr G. H. .1. Wi. J. Geesink viert Dinsdag a.s. zijn 70sten verjaardag. Zijn laat ste portret vindt men in „De Spiegel" (uitg. W:. Kirchner, Amsterdam) mei, bij-schrift van de redactie, die ook, waarop wij- reeds de aandacht vestigden, verhaalt, dat Dr G. is bevestigd geworden te Schipluiden door Dr Gunning, die thans te Serooskerke staat, 'I was echter diens vader, de latere hoogleeraar. In ditzelfde nommer komt ook een ph-oto voor van- D-r John G. Paton, wiens geboortedag, een- eeuw geleden, heden wordt herdacht. Diens niooie lange baard b-rengl ons te bin nen de photo van D-r Geesink, toen hij nog te IJlst stond, op welke ook de mooie lange blonde baard de aandacht trok. Later vielen de photo's met het Ijaardelooze gelaat van den Rotterdamschen prediker op. „Het Schou w venster" bevatte gisteren een photo van Dr G„ zooals vele jongeren fiem gekend heb ben met een snor. Op een- verzoek van den Ned. Herv. Kerkeraad van Amsterdam om een boete- en bededag riil te schrijven, met het oog op het t.o houden- eucharistisch congres, besloot de Synodale Commissie met algemeene stem men o-p dit verzoek te anlwoorden, dat er voor inwilliging van dit verzoek geen grond bestaat; dal er, zonder twijfel, steeds reden is, om zich voor God te verootmoedigen-, maar dal. hel haar onjuist toeschijnt de oorzaak van die verootmoediging te zoeken in hande lingen van een ander kerkgenootschap. „Ga nu alsjeblieft verder, mevrouw Murray, -en v-ert-el mij alles, wat hij ge zegd heeft. U kunt er u geen denkbeeld van vormen, hoe ik er naar verlangd he-bl te weten, wat u allen thuis van mijn boek dacht. O, ik heb- zoo- verlangend uit gezien naar eenig-en lof. Ik zond de eer ste deel-en die ik kreeg naar u en me neer HammOnd, -en ik vond het zoo- hard er nooit iets over te hooren". „Mijn. lieveling, dat was mijn fout, ik beken het nu eerlijk. Meneer Hammond kon natuurlijk niet .schrijven, maar hij vertrouwde er op, dat ik je uit zijn naam zou bedanken voor liet bleek en voor het bewijs van je aanhankelijkheid door het aa,n hem op te dragen. Ik was werkelijk hoos o-p je, dat je niet thuis wilde komen toen ik om je schreef, en ik was jalo-ersch op bet bo-elc, -en wilde het daarom niet prijzen, omdat ik wist, dat je het ver wachtte. Ma-ar al bleef ik zwijgen, geloof je toch niet, dat ik niet trotsch was op mijn klein meisje? Als je de tranen had kunnen zien, die ik van vreugde heb gestort bij h-e-t lezen van al de loftuitin gen ov-er jou uitgesproken, en al de leelijke woorden had kunnen hooren, die ik niet nalaten kon te uiten aan het adres van hen, die je zoo valschelijk bekriti- Een moeilijke Bijbelplaats (Joh. 21:2128. Dr G. schrijft in zijn „Pniël" Toen de Heere Jezus aan Petrus zijn marteldood had aangezegd, zag deze ook Johannes volgen en vroeg den Meester: Heer, hoe zal het met hem gaan? Jezus antwoordde: als het Mijn wil is dat hij blijve tot Ik wederkom, wat gaat het u aan? Kom gij nu met Mij! Wij moeten hier niet den na'druk leg gen op het „als Ik wil, indien Ik wil" en dan daarbij denken: „maar dat wil Ik niet", neen, het blijkt juist uit het vol gende dat Johannes iets wezenlijks als zijn toekomstig deel verwachtte. En dat wezenlijke was niet dat hij in leven zou blijven tot aan de wederkomst, des Hee ren zóó verklaart men het gewoonlijk maar de Heer heeft hier het oog op een ander komen. Ook het komen in Zijn Koninkrijk door den Heiligen Geest, die op het. Pinksterfeest werd uitgestort, wordt hier niet bedoeld; dit komen heeft ook Petrus, en menige andere discipel met hem, beleefd. Anderen hebben ge dacht aan het komen des Heeren in de verwoesting van Jeruzalem, die Johan nes, voor zoover wij weten, als de éénige der Apostelen nog heeft meebeleefd. Maar ik denk hier aan Openb. 1:9, 10, waar wij lezen dat Johannes is overgezet in den Dag des Heeren. In den Geest heeft Johannes het komen des Heeren in heer lijkheid gezien. „Zie, Ik kom!" Dat is de grondgedachte der Openbaring, en dit ko men beeft Johannes in den Geest mogen aanschouwen. Zóó is hij ooggetuige ge weest van het komen van Christus. Zijn er gegronde bezwaren tegen deze verklaring? (Wie wil deze vraag nu eens gemoti veerd in Pniël beantwoorden?) Meer dan varia. Zestien jaren; mooie leeftijd; Vlinder van de II. 'B. S., Opgevangen door de wijsheid, Vastgeprikt in elke lesl Weet van planten en van dieren, Wat elk voor bijzonders biedt, Weet niet, hoe ze spek moet hakken, Sla schoonmaken kan ze niet! Kent de feiten der historie, Vaderlandsch of algemeen, Neemt de krant nooit in haar handen Dan voor 't feuilleton alleen Zit ook vol wiskund'ge stelsels, Meet de kromst gebogen lijn; Weet niet, wat ze doen moet, als er ln haar kousen gaten zijn! Kent de wereld op haar duimpje Steden, bergen, zee en land; Maar kan thuis de boel nooit vinden Is daar Moeders linker hand I Kent de schrijvers en de dichters, Prompt van d' oud' en nieuwen tijd Weet geen raad, als kleine broertje Om een schoone luier schreit 1 Engelsch, Fransch of Duitsch te lezen, Thema's, schudt ze uit haar mouw; Maar weet niet wat tot een vreemdeling Zij toevallig zeggen wou Korfbal, racket, club en strijkje Leggen op den tijd beslag, Die ons H. B. eSser meisje Voor haar zelf besteden mag. Allemaal studeeren? Gekheid! En de rest op een kantoor? Dwaasheid! Zeg eens, stel je 't leven Niet wat meer poëtisch voor? Na vijf jaar het eindexamen Zwaar geblokt, HoeraGeslaagd Maar dan komt de Prins van 't sprookje. Diie naar and're dingen vraagt! Weg geschied'nis, staatsinrichting Boekhouden, cosmographie, Wis-, natuur-, sterren-, scheikunde; I love him and he loves me! Eerst verloving, straks gaan trouwen Ach hoeveel komt zij te kort, Vóór z' op huishoud- en op kookschool Tot een echte huisvrouw wordt! Meisjes van de H. B. eSsen, Leert je lessen, doet je best; Maar ik raad je: Niet vergeten, Wat voor 'tgroote leven rest! (Geïll. W|eekbl. v. Friesl.) s-eerden, zou j-e niet kunnen twijfelen aan mijn algeheel-en bijval aan je suece-s. Mijn lieveling, het is onmogelijk je de ver rukking op het ge-laat van meneer Ham mond te beschrijven, toen wij hem j-e hoek voorlazen. Heel dikwijls vroeg hij: „Norman, lees die pa;ssage nog eens voor? Ik wist wel, dat zij' een begaafd meisje was, maar ik had toch niet kun nen denken, dat zij' zulk -een boek zou kunnen schrijven". Toen wij het laatste ho-ofdstuk lazen, was hij geheel -en al overweldigd en zeide herhaaldelijk: „Zegen-o God mijn kl-eine Edna. H-et is een hoogstaand hoek; bet zal ve-e-l goed doen velen ten goed© k-o-men. Voor m-iji is het ongeloofelijk, dat de populaire schrijfster dat ze-lfde kleine, tengere fi guurtje, -dat verlaten weesje was, dat 'ik uit het gras opnam langs de rails, van de spoorlijn, nu zeven jaren gel-eden". Edna was opgestaan -en za-t. nu op> het eind van de sofa,, met -een hand haar hoofd ondersteunend, terwijl een tee re, blijde glimlach haar gelaat deed glanzen, toen zij luisterde naar de l-oftuiting-en van h-en ,die ha,ar dierbaarder waren dan iemand anders ter w-ereld. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1924 | | pagina 5