HE ZEEUW TWEEDE BLAD. LEVENSLEED. A A A i Gemeenteraad van Goes. FEUILLETON. VAN DONDERDAG 3 APRIL 1924. No. 157 Cijfers en Feiten. Dit voor onze kies vereen i gingen onmis bare tijdschrift gaat voort met uit onze beste Ghr. bladen en uit oudere en jon gere Kametrredevoetingen het beste en interessantste naar voren te brengen, opdat wjj 'tin de ooren knoopen en bij gelegenheid te pas brengen zullen. Het nommer van Maart, gisteren 1 April ont vangen, releveert weer heel wat, dat ont houden, opteekenen, bespreken waard is; en uitnemend materiaal voor de ver kiezingen van volgend jaar ten besté geeft. Men make er allerwegen ©endank- baar gebruik van. Die uitgave is van de N. V. de Graafschap te Aalten in Gelder land. i Nederland en Oranje. Van dit. officieel© orgaan van het Verhond voor' Anti-Revolutionaire Rropa- gandaclubs is met het nu ontvangen Maartnommeï do vierde jaargang vol tooid. De heer W!- Verschoor, rustend hoofd eener Ghr. school te Rotterdam, was, zoolang de Bond bestaat, secretaris. Vele artikelen van zijn hand in „Onze Gids" twintig jaargangen; en in „N. en O." blijven getuigen van zijn warme liefde voor de A. R. beginselen en zijn krachtige actie voor den bloei der A.R. partij en on zer clubs. In dit nummer neemt dhr. Ver- ischoor afscheid en verzoekt voortaan de correspondenties te richten aan den heer 'R. A. den Ouden, Dr Kuyperhuis, Den Haag. Een niet minder wakkere „boss". Men leze ook en vooral de laatste blad zijde van dit nommer en hetgeen er aan voorafgaat; het gaat daar om de finan ciën. Wij doen, onze vijanden, de sociaal democraten, rechters zijnde, over 't alge meen te weinig aan de propaganda; al thans wat het staatkundig leven aangaat. Het voorstel Albarda. De heer Albarda (soc. dem.) lid van de Tweede Kamer, heeft naar aanleiding van de staking en uitsluiting in Twente het initiatief-voorstel gedaan om een officieel onderzoek naar het conflict te doen instellen; en enquête met verplich te getuigenverklaringen, en boekenonder zoek, ten einde uit te maken, of de par troons terecht loonsverlaging eischen, dau wel, of de arbeiders zicli terecht daar tegen verzetten. Nu zijn journalisten in den regel arme lui, die wegens positie en inkomen dich ter staan bij een arbeider dan bij een fabrikant; en derhalve de uitsluiting van arbeiders even stevig voelen alsof deze hun zei ven wordt aangedaan. Dit ligt aan him rechtsgevoel. Doch dit, hun rechts gevoel, spreekt steeds naar twee zijden. Van daar, dat wjj beurtelings instem men met conservatieven en vooruitstre- venden, met wat men foutievelijfc noemt „den minderen man" en met de kapita listen. En daarom ook in dit Twentsche conflict de protesten der fabrikanten jBteunen tegen den maatregel van hot ont- werp-Albarda, om bij loonoonflioten den werklieden inzage van de boeken te geven. Iedere rechtmatige poging tot oplos sing der kwestie, welke 22 duizend werk lieden werkeloos maakte, behoort, ook zonder Staatsdwang, te worden gesteund. Maar het wederzijdsch vertrouwen dient te worden bewaard. En inmiddels houde men den minister aan zijn belofte, dat imet 1 April dus heden de arbeids- Igeschillenwet in werking treedt. Daarin is ook wel de enquête, het onderzoek, opgenomen, doch slechts als uiterste maatregel, wanneer alle andera gefaald hebben. In het wetsontwerp Albarda even wel schijnt de uiterste maatregel als ter- fetond voor de hand liggende in het eerste het beste conflict te worden vooruitge schoven. En hier voelen wij niets voor. Voogdij gewsnscht? Vele zijn do vonden, die worden ge- j zocht om aan te toonen, dat Rijksvoogdij j over niet al te sterk bezuinigende ge- j meentebesturen alleszins oü'baar is. Zelfs zou de onder-curateele-stelling van i gemeenten zóóver mogen gaan, dat in- trekking of vermindering van Rijks uit- j keering gemotiveerd wordt. Verwezen wordt dan naar de houding i der regeering, die bij ingekomen aan- j vragen tot verstrekking eener tege- moetkoming in een steunregeling me- j nigmaal een gemeente eerst, noodzaakte i haar belastingstelsel te herzien en nieu- we bronnen aan te horen, alvorens hulp 1 kon worden verleend. Ook hier was het Rijk de voogd, die ingreep en den eisch stelde van krach tig herstel. Ook hier was het de Regeering, die voorwaarden stelde, bij welker naleving alleen de begeerde hulp zou worden ge boden. Mag dan niet dezelfde gedragslijn wor den gevolgd tegenover die gemeenten, wier bestulen den plicht der bezuiniging niet vermogen te beseffen? j Is tegenover deze magistraten besnoei en op de Rijksuitkeering te veroordeel en? Zou hier ingrijpen van den voogd niet wezen een waken voor de belangen van den pupil? Het recht van den schenker. .Wie 'het pleit wenscht te voeren voor korting op de Rijksuitkeering zij niet te snel en niet te oppervlakkig bij het zoeken naar analoge gevallen. Op bet feit, dat meermalen de ïegeering condities stelde waaraan moest worden voldaan vóór toezegging eener Rijksbij drage in een van gemeentewege vastge stelde steunregeling kon volgen, kan moeilijk een beroep gedaan. Hier toch gold het een gunst, door de Regeering verleend. En wie subsidie verleent, is zeker ge rechtigd om voorwaarden te stellen, voor waarden, wier naleving aan de uitbe taling dient vooraf te gaan. Natuurlijk stond het den gemeenten volmaakt vrij om d© voorwaarden van de hand te wijzen, doch dan verviel de door het Rijk in uitzicht gestelde bij stand. Zeker treft de Regeering geen blaam om het feit, dat ze aan de verstrekking van dergelijke geldelijke hulp bepalingen verbond. i Dat aan een gemeentebestuur de eisch wordt gesteld, om, alvorens voor Rijks subsidie ïn aanmerking te komen, eerst zelf het uiterste van zijn betalingskracht te beproeven, mag niet onredelijk ge noemd. I 't Kan ongetwijfeld fier zijn om del- gelijke voorwaaiden niet te aanvaar den. 1 Maar dan zij het tevens een fierheid, die zichzelf helpt. Zoodanige fierheid weet gunsten af te wijzen. Dioch tevens erkent zij het volle be schikkingsrecht van hem, die ze ver biedt. Onjuiste vergelijking. Is er grond voor de bewering, dat de Regeering ten opzichte van het vraag stuk der Rijksvergoeding eenzelfde stand punt kan innemen als bij haar hulp in de steunverleening? Is de uitkeering ingevolge de wet van 1897 inderdaad niets anders dan een Vrijgevigheid, een erkende libe ra iteit? i Met kracht moot tegen deze voorstel ling opgekomen. Met beslistheid dient zij afgewezen, want zij is gansch en al onjuist. De Rijksvergoeding is geen uiting van minzame Rijksgenegenheid, maar staat gegrond op een onbetwistbaar recht. Deze uitkeering zou de gemeenten scha deloos stellen voor een eertijds genoten doch toenmaals opgegeven recht om ac cijnzen te heffen. Deze uitkeering zou eveneens een te- gemoetkoming heteekenen in de Rosten, I gemaakt voor het algemeen belang. Men hoede zich voor een foutief parallelisme. Wie recht voor gunst aanziet, I vergist zich wel degelijk Ludendorff. Gisteren kon men in ons blad lezen, dat het 24-daagsch proces te München geëindigd is met vrijspraak van den held wiens naam hierboven staat. De laatste dag, voordat de beslissing viel, hebben de beklaagden nog even het woord gevoerd: Hitier en Ludendorff. In een korte, maar kernachtige rede gewaagde deze laatste van drie waar schuwingen, door hem tot het Duitsche volk gericht, een in 1912, een in het laatst van den oorlog en een op het o ogenblik. In 1904, zoo sprak hij ongeveer, kwam ik tot de ontdekking, dat Diuitschland niet militair sterk genoeg was, om een vrij volk te blijven. Van dit oogenblik af begint mijn worsteling tot afwending van dit noodlot; in 1912 diende ik mijn dienstplichtvoorstel in. Ik werd gestraft met overplaatsing en strenge discipline. Slechts nog economisch denkend, rekende men met een oorlog van enkele maan den en vergat het woord van Moltke, in 1871, dat een nieuwe oorlog zeven, maar ook dertig jaar zou kunnen duren. M ij n eerste waarschuwing werd in den wind geslagen. Toen kwam de groote oorlog. Nadat veel goed en bloed verspild was, werd ik geroepen om aan de zijde van den veldmaarschalk den oorlog te voeren met een leger, dat ik reeds voor den oorlog had leeren kennen als onvoldoende. Ik waarschuwde de leidende kringen weer, doch het volk werd niet van den wa,ren toestand op de hoogte gehouden, en keerde zich al meer tegen mij. Mijn hoop dat men algemeen in den lande zou te hulp snellen, werd beschaamd. Slechts in de Diuitsche Vrijheidsbeweging (Völ- kische beweging) bleek inen er toe be reid. M ij n tweede waarsohuwin g werd in den wind geslagen. En daarom verhef ik thans voor d e derdemaal mijn waarschuwende stem voor de heele wereld. Als de Völkische bewoging1) niet doorgezet wordt zijn wij verloren, voor altijd verloren. Dan be leven wij een Versailllos, erger dan dat, hetwelk door de onderteekening van den tegenwoordigen Rijkskanselier voor ons kracht van wet moest krijgen; een Ver sailles, dat: blijvende slavernij en het schrappen van Diuitschland uit de rij de vrije volkeren brengt. Hoort mijne stem! hoort den roep der Duitsche ziel naar vrijheid, het geweeklaag der Duit- schen in het bezette gebied. Geeft deze mannen aan het volk terug, want hun taak is het, het volk strijdvaardig te maken en tot de daad op te .voeden. Niet. door woorden, doch door "dq daad alleen wordt de geschiedenis gemaakt! De vrijspraak op 1 April heeft bewe zen, dat deze rede is ingeslagen. Niet minder treffend was Hitier, voor al in het slot zijner rede, die tegelijk ver bittering en tranen van ontroering te voorschijn riep, toen hij gewaagde van het „Weltgericht der Geschichte"2) dat Pens minachtend het requisitoir van den Staatsanwalt3) en het vonnis van deze rechtbank zal verscheuren, maar dat dit „Gottesgerichl hen allen, die voor het Vaderland streden en het beste wil den, dan zal vrijspreken. Wij mogen deze mannen niet vrijpleiten Zij stonden op tegen het gezag. Maar zij: vertolkten de Duitsche Vrijheidsgedachte gelijk Hofer het in 1809 de Tyroolsche deed, en Fourie in 1920 de Transvaal- sche en Prins W'illlenj I in zijn sterven de Nederlandsehe. Een volk, dat nog derge lijke mannen in zijn rangen telt, kan niet ondergaan. Er is in de rede van Ludendorff mis schien nog wel iets, dat ook de Nedor- landscho na,tie, immers ook een volk dat zijn vrijheid liefheeft? zich voor gezegd mag houden. „Slechts nog economisch denkend", dit isi Dnitschlands fout geweest en aanlei ding tot zijn droeven val en het verlies van zijn koloniën. Alzijdig belicht! De burgemeester van Beduni heeft bij de opening eener pluimveetentoonstel ling een speech afgestoken, en aim de pers afgestaan, zoodat zij publiek éigen- dom werd en derhalve ook ons in handen kwam. De rede is te omvangrijk om ze in onze kolommen af te drukken, het zou andere de moeite wel loonen, want er komen uitdrukkingen in voor, die zijn hoorders tranen zullen hebben doen lachen. Verhevene en belachelijke, zooals 't immers gaat: van het verhevene tot het belachelijke is maar een schrede. Doch laten wij, om wel te doen, enkele volzinnen uit de doorluchte toe spraak uit onze (A.-R.) „Bedumer" over nemen. De lezer bedenke er bijhet geldt een pluiinveetentoonstelling De wetenschap, die zich ten doel stelt kennis te verwerven van de dierenwe reld in den ruimsten zin van het woord, d.w.z. uit de meest verschillende gezichts punten bezien, wordt dierkunde of zo- ologie genoemd. f Hét aantal der tegenwoordig bekende dieren bedraagt meer dan 500.000, zoo dat een ieder voelt, hoe ontzaglijk moei lijk het is eenigermate diepgaande ken nis der dieren te maken. De bekende Grieksche wijsgeer Aris- toteles (leerling van Plato) geb. 384 voor Christus, was een der grootste zoölogen uit de oudheid. Hij kende 520 dieren, voor namelijk zulke, die in Griekenland leef den. Wiat. een verschil tusschen een olifant met een hoogte van 35 meter en een gewicht van 30004000 K.G., en een der kleinste insecten, van wie op eien goudschaaltje het gewicht niet is te be palen. Dikwijls beschouwen wjij de diertjes, die een schuilplaats zoeken op de harige schedels van degenen, bij wie rein- en netheid contrabande zijn als een plaag, inaar ik vraag u: is elke prikkeling van deze diertjes niet een aansporing tot reinheid Maakt niet menige hond ons beschaamd in het toonen van dankbaarheid hetgeen den dichterlijken geest van v. Alphen deed uitroepen: Hoc dankbaar is mijn kleine hond, Voor beentjes en wat brood; Hij kwispelstaart, hSj loopt in 't rond, En springt op mijnen schoot. Mij geeft men vteesch, en brood, en wijn En dikwijls lekkernij; l Hoe kan een beest zoo dankbaar zijn. Wiat wacht, men niet van mij? Laat ons bedenken, dat een dier ook is een „creature de Dien", oftewel een schepsel Gods. Het voordeel van een kip verk rijgt men vooral als men zich op broe den toelegt (I) en daarbij niet alleen gelukkig is, maar ook de zeldzame eigen schap bezit, zooals ik eens van iemand hoorde, die ran buiten aan een ei kon zien, of er oen kippetje of een haantje uit voortkomen zoude. IWjj deden slechts een greep. Het overige is navenant. Commentaar overbodig. Hulde 1) vrijheidsbeweging. 2) Wereldgericht der Historie. 3) In, onze rechtspleging de Ambtenaar var, het Openbaar Ministerie. Gisterenavond acht uur vergaderde de Gemeenteraad van Goes onder voorzitter schap van den weth. v. d. Bout (loco- burgemeester), die met voorlezing van het gebed opent. Afwezig dhr. Flink, wegens ongesteldheid. B. cn W. stellen voor alle ingekomen stukken (gisteren door ons vermeld) voor kennisgeving aan te nemen. Dlhr Labrijn pleit voor het vaststellen van een monumentenverordening. De wei nige oudheden, die we in Goes hebben, moeten we zuinig bewaren. Dhr Van Poelgeest heeft hiertegen wel eenige be zwaren. Dat bewaren van oudheden ont aardt wel eens in zieKelijke neigingen. In de St Jacobstraat is b.v. een geveltje gerestaureerd, maar spr had het nog liever zien verdwijnen dan het zóó laten restaureeren. Ook is indertijd een oud deur-kalf in de Korte Nieuwstraat, tot hoven raamkozijn gemaakt. Dihr Lab rijn zegt, dat een verordening en een com- 62). Vandaag staarde zij op deze afbeelding Van den Immanuel, tot naar oogen ver duisterd werden door tranen en, leunende met haar hoofd tegen de mahoniehouten balustrade, mompelde zij droevig; „En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolg/t, is [Mijns niet waardig!" Sterk mij, o mijn Heiland, zoodat ik niet moge bezwijken noch wankelen ónder de inijne 1" De echo van haar woorden stierf weg tusschen de hooge dakgewelven, daarna twas alles weer stil in het heiligdom. Hei heen en weer zwiepen der hooge boomtak ken aan de buitenzijde van het raam wierp nu eens een gouden glans, dan weer een grillige schaduw op het podium; de zon lonk steeds lager en de stralenkrans ver- Vaagde en de gebogen Christusfiguur werd al onduidelijker en fletser. „Edna! Mijn lieveling! Mijn lieveling!" Deze kreet, die klonk als een smeek bede, verbrak plotseling met bevende, tee- jdere slem, vol van aandoening, de plech- Wfie stilte der zwijgende kerk en Edna n MwaiMve. sprong verschrikt op. Zij zag meneer Murray aan haar zijde staan, met zijn armen naar haar uitgestrekt en een won derlijken glans op zijn gelaat en een nooit zoo gezienen blik in zijn oogen. Zij trok zich enkele passen terug en staarde hem vragend aan, maar hij volgde haar, sloeg zijn arm om haar heen en:- ondanks haar weerstand, drukte hij haar aan zijn hart. „Geloofde je werkelijk, dat ik je zou laten gaan? Dacht je, dat ik je van mij zou laten gaan in de wereld, om daar te worden geplaagd en gemarteld, om te worstelen met armoede en alleen te lijden? O, dwaas kind! Ik zou liever mijn eigen leven opgeven dan jou! Welke waarde .zou het ook voor mij hebben zonder jou, mijn liefste, mijn eenig ge luk, mijn eenige hoop, mijn eigen reine Edna „Zulke taal heeft u het recht niet te uiten en ik niet om aan te hoorenl Het is oneerzaam in u en een beleediging1 voor mij. Gertrude's geliefde kan niet en zal mij niet toespreken met zulke woorden. Maak uw armen dadelijk los! Laat mij gaanl" Zij worstelde om zich vrij te maken, maar hij hield haar des te steviger vast en lachend sprak hij„Gertrude's ge liefde! Mqn geschiedenis kennende, hoe kon je dat voor mogelijk houden? Heb ik zulk een zachte, vergevingsgezinde na tuur, dat ik de hand zou kussen, die mij eens sloeg? Gertrude's geliefdeI Ha! Ha! Je jaloerschheid heeft je verblind, mijn „Ik weet niets van uw geschiedenis, ik heb er nooit naar gevraagd en men heeft .mij er nooit een woord van ver teld! Maar ik ben niet blind, ik weet, dat u haar liefheeft en ik weet ook, dat zij uw liefde volkomen beantwoordt. Als u niet wilt, dat ik u heelemaal veracht, verlaat mij dan onmiddellijk." Hij lachte weer en zacht hernam hij: „Op mijn eer als edelman verzeker ik u, dat ik maar één vrouw Liefheb; dat ik haar liefheb, zooals nog nooit een vrouw werd bemind, met een liefde, die het eenige licht en de eenige hoop is van een ongelukkig, verzondigd en on uitsprekelijk ellendig leven." „Ik geloof u niet! U heeft geen eer! Met de aanraking van Gertrude's lippen en armen nog op de uwe, komt u tot mij en durft valschelijk te zweren! O, meneer Murray! meneer Murray! Ik achtte u niet in staat tot zulk een ver achtelijke daad. Tot de reeks van uw zon den heb ik nooit bedrog gerekend. Ik dacht, dat u te eerlijk was voor zulk een bedriegelijk spel. Als u kon beseffen, hoe ik a minacht en verafschuw, zou u uit mijn gezicht verdwijnen. U zou geen tijd verspillen met woorden, die u steeds dieper en dieper doen zinken in schandelijke huichelarij. Arme Gertrude! Wat heb je een verkeerde voorstelling van het karakter van den man, dien je liefhebt! Hoe zal je liefde verkeeren in versmading en minachting!" Tevergeefs probeerde zij zijn arm weg te duwen, een ijzeren band zon nog eer der hebben toegegeven; maar Norman Arthur's stem werd hard en Edna voelde zijn hart kloppen toen hij antwoordde: „Als je mijn vrouw bent, zul je spijt hebben van je overhaaste woorden en blozen bij de herinnering, dat je je man eens hebt gezegd, dat hij eerloos was. Je bent gekrenkt en jaloersch, juist zoo als ik wilde, dat je zijn zou; maar ik ben niet erg geduldig en het kwetst mij diep je wanhopig in de armen te voelen wor stelen, die je van nu af aan altijd omvat zullen houden. Wees kalm en hoor mij aan, want ik heb je veel te vertellen. Ik heb nooit Gertrude gekust in mijn léven en ik zal het ook nooit doen! Hoor „Neen, ik wil niets hooren. Uw aan raking is een beleediging. Ik zou liever in mijn graf gaan, daarginds oip het kerk hof, onder de granieten zerk, dan de vrouw te worden van een man zonder beginselen. missie dergelijke uitwassen zullen voor komen. Dhr v. Poelgeest zegt, dat tot do door hem bedoelde restauratie deskun digen hebben geadviseerd. De voorz. zegt dat B. en W. moeilijkheden in de prac- tijk vreezen en daarom voor zulk een ver ordening weinig gevoelen. Dhr yienings wil de oudheden nu juist liever niet aan de zorg van het publiek toevertrouwen. De pomp op de Beestenmarkt heeft b.v. erg geleden. Thr Labrfjri zegt nog, dat Goes zoo weinig oude huizen heeft en het zou toch jammer zijn, indien niet alles weivl gedaan om die te behouden en te ver zorgen. B. en W. zeggen hierna toe met een concept-verordening te zullen komen. De andt*e stukken worden voor ken nisgeving aangenomen. 2. Verzoeken om afschrijving van be lasting. Toegestaan. 3. Betaling van premie wegens inva liditeitsverzekoring voor arbeiders welke zijn te werk gesteld bij gemeentelijke werk v e'rschaf fing De meerderheid der fin. comm. (n.l. de heeren Labrijn, en v. Bommel v. Vloten) meent, evenals B. en WL, dat voor werkverschaffing geen premie verschuldigd is en acht, waar hier omtrent verschil van opvatting met den Raad van Arbeid te Goes heerscht, het wenschelijk, dat een uitspraak van do hoogere autoriteiten zal worden uitge lokt. De uitspraak zal voor de gemeente geen proceskosten meebrengen. Voorts meent zij, dat het geenszins de bedoeling is, dat de gemeenschap, die toch reeds zware lasten op zich neemt voor do werk verschaffing, tevens nog ten haren laste neemt de zorg der oudordomsverzekering Mr Goedbloed mérkt op, dat, wanneer het huiten kijf is, dat het werk produc tief is, moet worden geplakt. Hij wijst ter op, dat het doorplakken van grooten invloed kan zijn op de vraag, of de" verzekerde al of niet genees- en heelkun dige behandeling, krachtens art. 99 Inv. Wiet. kan deelachtig worden. Indirect kan hiermede een financieel belang voor de gemeente gemoeid zijn, waarbij niet- behandeling ex art. 99 het Burg. Atm- bestuur bij een dergelijkcn patiënt ten zijnen laste krijgt. Mr G. adviseert tot premies to'rtmg. Dhr Crueq vindt het raadselachtig, dat de overheid geen zegels zou moeten plak ken. Dte werkverschaffing kost de ge meente niet veel geld, nu het Burg'. Arm- bestuui subsidieert. Spr. acht de gemeente moreel verplicht tot zegeltjesplakken. De heer Labrijn meent, dat de gemeente niet verder moet gaan dan noodzakelijk is. De meerderheid der fin. com. denkt er niet aan de wet te ontduiken of te saboteeren, maar verder dan noodzake lijk is wil ze niet gaan. Dhr Goedbloed (de minderheid der fin. com.) acht het prae-advies van B. en W. niet geheel juist. Het gaat hier om pro ductieve werken. De feiten heslissen hier. Wat tot heden tot stand gekomen is (hoo rnen omhakken, dempen van slooten aan den Westsingel, in orde maken van het Bergpad), is productief werk. Spr. ver moedt, dat B en W. eventueel over deze zaak zouden moeten procedeeren. Spr. maakt zich sterk, dat de Raad van Arbeid in dezen gelijk zou krijgen. Het bedrag der premie is ook niet zoo hoog (60 cent op een loon van f 12). Het is wel wat klein van den Raad om hierover zoo'n discussie te voeren. De voorz. vindt de voordeelen voor de betrokkenen en de gemeente zoo groot niet .Spr. noemt enkele gevallen van inva lide personen in Goes voor wie door hef Burg. Armbest. geplakt is en die toch geen uitkeering krijgen. Het productieve van 't verrichte werk trekt spr. gedeeltelijk in twijfel. Het opknappen bij1 de gevangenis cn het dempen aan den Westsingel had de gemeente niet laten doen, als er geen werkloosheid was geweest. Spr. wijst op Winschoten, waar de minister heeft ge zegd, dat men moest ophouden met ze- gelsplakken, anders hield de rijkssteun op. Dhr v. Poelgeest vraagt: is het wette- lijic noodig om te plakken. Dit is lot in hoogste instantie uit te maken. Is dit uitgemaakt in 't voordeel van de ge meente, dan kan altijd nog overwogen, of het gewenscht is te plakken. Dhr Bommel v. Vloten wijst ook op een geval in Doesburg, waar niet geplakt moest worden. Dhr Goedbloed zegtvoor KM ■■■■juwmwii»! m Ik ben noch gekrenkt, noch jaloersch, want uw zaken hebben geen invloed op mijn leven; ik ben alleen verbaasd en vernederd en bedroefd. Ik zou liever de kronkeling van een slang om mijn middel voelen dan uw armen". Hij liet haar onmiddellijk los. Hij kruiste de armen over zijn borst, en zijn stem daalde tot een somher fluisteren, zooals de wind gaat liggen voor de storm los breekt. „Edna, God is mijn getuige, dat ik je niet bedrieg; dat mjjn woorden komen uit de groote, roerige diepte van een onge lukkig hart. Je hebt gezegd, dat je niets wist van mijn geschiedenis. Ik vind het moeilijker om je te gelooven, dan jij het moet vinden om mijn liefdesverklaring aan te nemen. Beantwoord mij één vraag: „Heeft de predikant je niet geleerd mij te wantrouwen? Kan het mogelijk zijn, dat geen enkele toespeling op het verle den over zijn lippen is gekomen?" „Niet één onvriendelijk woord, niet één lettergreep over uw geschiedenis heeft hij geuit. Ik weet niet meer van uw ver leden, dan wanneer het begraven ware temidden van den Oceaan". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1924 | | pagina 5