HE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
LEVENSLEED.
A
A
A i
Gemeenteraad van Goes.
FEUILLETON.
VAN
DONDERDAG 3 APRIL 1924. No. 157
Cijfers en Feiten.
Dit voor onze kies vereen i gingen onmis
bare tijdschrift gaat voort met uit onze
beste Ghr. bladen en uit oudere en jon
gere Kametrredevoetingen het beste en
interessantste naar voren te brengen,
opdat wjj 'tin de ooren knoopen en bij
gelegenheid te pas brengen zullen. Het
nommer van Maart, gisteren 1 April ont
vangen, releveert weer heel wat, dat ont
houden, opteekenen, bespreken waard is;
en uitnemend materiaal voor de ver
kiezingen van volgend jaar ten besté
geeft. Men make er allerwegen ©endank-
baar gebruik van. Die uitgave is van de
N. V. de Graafschap te Aalten in Gelder
land. i
Nederland en Oranje.
Van dit. officieel© orgaan van het
Verhond voor' Anti-Revolutionaire Rropa-
gandaclubs is met het nu ontvangen
Maartnommeï do vierde jaargang vol
tooid.
De heer W!- Verschoor, rustend hoofd
eener Ghr. school te Rotterdam, was,
zoolang de Bond bestaat, secretaris. Vele
artikelen van zijn hand in „Onze Gids"
twintig jaargangen; en in „N. en O."
blijven getuigen van zijn warme liefde
voor de A. R. beginselen en zijn krachtige
actie voor den bloei der A.R. partij en on
zer clubs. In dit nummer neemt dhr. Ver-
ischoor afscheid en verzoekt voortaan de
correspondenties te richten aan den heer
'R. A. den Ouden, Dr Kuyperhuis, Den
Haag. Een niet minder wakkere „boss".
Men leze ook en vooral de laatste blad
zijde van dit nommer en hetgeen er aan
voorafgaat; het gaat daar om de finan
ciën. Wij doen, onze vijanden, de sociaal
democraten, rechters zijnde, over 't alge
meen te weinig aan de propaganda; al
thans wat het staatkundig leven aangaat.
Het voorstel Albarda.
De heer Albarda (soc. dem.) lid van de
Tweede Kamer, heeft naar aanleiding
van de staking en uitsluiting in Twente
het initiatief-voorstel gedaan om een
officieel onderzoek naar het conflict te
doen instellen; en enquête met verplich
te getuigenverklaringen, en boekenonder
zoek, ten einde uit te maken, of de par
troons terecht loonsverlaging eischen,
dau wel, of de arbeiders zicli terecht daar
tegen verzetten.
Nu zijn journalisten in den regel arme
lui, die wegens positie en inkomen dich
ter staan bij een arbeider dan bij een
fabrikant; en derhalve de uitsluiting van
arbeiders even stevig voelen alsof deze
hun zei ven wordt aangedaan. Dit ligt aan
him rechtsgevoel. Doch dit, hun rechts
gevoel, spreekt steeds naar twee zijden.
Van daar, dat wjj beurtelings instem
men met conservatieven en vooruitstre-
venden, met wat men foutievelijfc noemt
„den minderen man" en met de kapita
listen. En daarom ook in dit Twentsche
conflict de protesten der fabrikanten
jBteunen tegen den maatregel van hot ont-
werp-Albarda, om bij loonoonflioten den
werklieden inzage van de boeken te
geven.
Iedere rechtmatige poging tot oplos
sing der kwestie, welke 22 duizend werk
lieden werkeloos maakte, behoort, ook
zonder Staatsdwang, te worden gesteund.
Maar het wederzijdsch vertrouwen dient
te worden bewaard. En inmiddels houde
men den minister aan zijn belofte, dat
imet 1 April dus heden de arbeids-
Igeschillenwet in werking treedt. Daarin
is ook wel de enquête, het onderzoek,
opgenomen, doch slechts als uiterste
maatregel, wanneer alle andera gefaald
hebben. In het wetsontwerp Albarda even
wel schijnt de uiterste maatregel als ter-
fetond voor de hand liggende in het eerste
het beste conflict te worden vooruitge
schoven.
En hier voelen wij niets voor.
Voogdij gewsnscht?
Vele zijn do vonden, die worden ge- j
zocht om aan te toonen, dat Rijksvoogdij j
over niet al te sterk bezuinigende ge- j
meentebesturen alleszins oü'baar is.
Zelfs zou de onder-curateele-stelling van i
gemeenten zóóver mogen gaan, dat in-
trekking of vermindering van Rijks uit- j
keering gemotiveerd wordt.
Verwezen wordt dan naar de houding i
der regeering, die bij ingekomen aan- j
vragen tot verstrekking eener tege-
moetkoming in een steunregeling me- j
nigmaal een gemeente eerst, noodzaakte i
haar belastingstelsel te herzien en nieu-
we bronnen aan te horen, alvorens hulp 1
kon worden verleend.
Ook hier was het Rijk de voogd, die
ingreep en den eisch stelde van krach
tig herstel.
Ook hier was het de Regeering, die
voorwaarden stelde, bij welker naleving
alleen de begeerde hulp zou worden ge
boden.
Mag dan niet dezelfde gedragslijn wor
den gevolgd tegenover die gemeenten,
wier bestulen den plicht der bezuiniging
niet vermogen te beseffen? j
Is tegenover deze magistraten besnoei
en op de Rijksuitkeering te veroordeel en?
Zou hier ingrijpen van den voogd niet
wezen een waken voor de belangen van
den pupil?
Het recht van den schenker.
.Wie 'het pleit wenscht te voeren voor
korting op de Rijksuitkeering zij niet
te snel en niet te oppervlakkig bij het
zoeken naar analoge gevallen.
Op bet feit, dat meermalen de ïegeering
condities stelde waaraan moest worden
voldaan vóór toezegging eener Rijksbij
drage in een van gemeentewege vastge
stelde steunregeling kon volgen, kan
moeilijk een beroep gedaan.
Hier toch gold het een gunst, door
de Regeering verleend.
En wie subsidie verleent, is zeker ge
rechtigd om voorwaarden te stellen, voor
waarden, wier naleving aan de uitbe
taling dient vooraf te gaan.
Natuurlijk stond het den gemeenten
volmaakt vrij om d© voorwaarden van de
hand te wijzen, doch dan verviel de
door het Rijk in uitzicht gestelde bij
stand.
Zeker treft de Regeering geen blaam
om het feit, dat ze aan de verstrekking
van dergelijke geldelijke hulp bepalingen
verbond. i
Dat aan een gemeentebestuur de eisch
wordt gesteld, om, alvorens voor Rijks
subsidie ïn aanmerking te komen, eerst
zelf het uiterste van zijn betalingskracht
te beproeven, mag niet onredelijk ge
noemd. I
't Kan ongetwijfeld fier zijn om del-
gelijke voorwaaiden niet te aanvaar
den. 1
Maar dan zij het tevens een fierheid,
die zichzelf helpt.
Zoodanige fierheid weet gunsten af te
wijzen.
Dioch tevens erkent zij het volle be
schikkingsrecht van hem, die ze ver
biedt.
Onjuiste vergelijking.
Is er grond voor de bewering, dat de
Regeering ten opzichte van het vraag
stuk der Rijksvergoeding eenzelfde stand
punt kan innemen als bij haar hulp
in de steunverleening?
Is de uitkeering ingevolge de wet van
1897 inderdaad niets anders dan een
Vrijgevigheid, een erkende libe
ra iteit? i
Met kracht moot tegen deze voorstel
ling opgekomen.
Met beslistheid dient zij afgewezen,
want zij is gansch en al onjuist.
De Rijksvergoeding is geen uiting van
minzame Rijksgenegenheid, maar staat
gegrond op een onbetwistbaar recht.
Deze uitkeering zou de gemeenten scha
deloos stellen voor een eertijds genoten
doch toenmaals opgegeven recht om ac
cijnzen te heffen.
Deze uitkeering zou eveneens een te-
gemoetkoming heteekenen in de Rosten, I
gemaakt voor het algemeen belang.
Men hoede zich voor een foutief
parallelisme.
Wie recht voor gunst aanziet, I
vergist zich wel degelijk
Ludendorff.
Gisteren kon men in ons blad lezen,
dat het 24-daagsch proces te München
geëindigd is met vrijspraak van den held
wiens naam hierboven staat.
De laatste dag, voordat de beslissing
viel, hebben de beklaagden nog even
het woord gevoerd: Hitier en Ludendorff.
In een korte, maar kernachtige rede
gewaagde deze laatste van drie waar
schuwingen, door hem tot het Duitsche
volk gericht, een in 1912, een in het
laatst van den oorlog en een op het
o ogenblik.
In 1904, zoo sprak hij ongeveer, kwam
ik tot de ontdekking, dat Diuitschland
niet militair sterk genoeg was, om een
vrij volk te blijven. Van dit oogenblik af
begint mijn worsteling tot afwending
van dit noodlot; in 1912 diende ik mijn
dienstplichtvoorstel in. Ik werd gestraft
met overplaatsing en strenge discipline.
Slechts nog economisch denkend, rekende
men met een oorlog van enkele maan
den en vergat het woord van Moltke,
in 1871, dat een nieuwe oorlog zeven,
maar ook dertig jaar zou kunnen duren.
M ij n eerste waarschuwing
werd in den wind geslagen.
Toen kwam de groote oorlog. Nadat
veel goed en bloed verspild was, werd
ik geroepen om aan de zijde van den
veldmaarschalk den oorlog te voeren met
een leger, dat ik reeds voor den oorlog
had leeren kennen als onvoldoende. Ik
waarschuwde de leidende kringen weer,
doch het volk werd niet van den wa,ren
toestand op de hoogte gehouden, en
keerde zich al meer tegen mij. Mijn hoop
dat men algemeen in den lande zou te
hulp snellen, werd beschaamd. Slechts
in de Diuitsche Vrijheidsbeweging (Völ-
kische beweging) bleek inen er toe be
reid.
M ij n tweede waarsohuwin g
werd in den wind geslagen.
En daarom verhef ik thans voor d e
derdemaal mijn waarschuwende stem
voor de heele wereld. Als de Völkische
bewoging1) niet doorgezet wordt zijn wij
verloren, voor altijd verloren. Dan be
leven wij een Versailllos, erger dan dat,
hetwelk door de onderteekening van den
tegenwoordigen Rijkskanselier voor ons
kracht van wet moest krijgen; een Ver
sailles, dat: blijvende slavernij en het
schrappen van Diuitschland uit de rij
de vrije volkeren brengt. Hoort mijne
stem! hoort den roep der Duitsche ziel
naar vrijheid, het geweeklaag der Duit-
schen in het bezette gebied. Geeft deze
mannen aan het volk terug, want hun
taak is het, het volk strijdvaardig te
maken en tot de daad op te .voeden.
Niet. door woorden, doch door "dq daad
alleen wordt de geschiedenis gemaakt!
De vrijspraak op 1 April heeft bewe
zen, dat deze rede is ingeslagen.
Niet minder treffend was Hitier, voor
al in het slot zijner rede, die tegelijk ver
bittering en tranen van ontroering te
voorschijn riep, toen hij gewaagde van
het „Weltgericht der Geschichte"2) dat
Pens minachtend het requisitoir van den
Staatsanwalt3) en het vonnis van deze
rechtbank zal verscheuren, maar dat dit
„Gottesgerichl hen allen, die voor
het Vaderland streden en het beste wil
den, dan zal vrijspreken.
Wij mogen deze mannen niet vrijpleiten
Zij stonden op tegen het gezag. Maar zij:
vertolkten de Duitsche Vrijheidsgedachte
gelijk Hofer het in 1809 de Tyroolsche
deed, en Fourie in 1920 de Transvaal-
sche en Prins W'illlenj I in zijn sterven de
Nederlandsehe. Een volk, dat nog derge
lijke mannen in zijn rangen telt, kan niet
ondergaan.
Er is in de rede van Ludendorff mis
schien nog wel iets, dat ook de Nedor-
landscho na,tie, immers ook een volk
dat zijn vrijheid liefheeft? zich voor
gezegd mag houden.
„Slechts nog economisch denkend", dit
isi Dnitschlands fout geweest en aanlei
ding tot zijn droeven val en het verlies
van zijn koloniën.
Alzijdig belicht!
De burgemeester van Beduni heeft bij
de opening eener pluimveetentoonstel
ling een speech afgestoken, en aim de
pers afgestaan, zoodat zij publiek éigen-
dom werd en derhalve ook ons in handen
kwam. De rede is te omvangrijk om ze
in onze kolommen af te drukken, het zou
andere de moeite wel loonen, want er
komen uitdrukkingen in voor, die zijn
hoorders tranen zullen hebben doen
lachen. Verhevene en belachelijke,
zooals 't immers gaat: van het verhevene
tot het belachelijke is maar een schrede.
Doch laten wij, om wel te doen,
enkele volzinnen uit de doorluchte toe
spraak uit onze (A.-R.) „Bedumer" over
nemen. De lezer bedenke er bijhet
geldt een pluiinveetentoonstelling
De wetenschap, die zich ten doel stelt
kennis te verwerven van de dierenwe
reld in den ruimsten zin van het woord,
d.w.z. uit de meest verschillende gezichts
punten bezien, wordt dierkunde of zo-
ologie genoemd. f
Hét aantal der tegenwoordig bekende
dieren bedraagt meer dan 500.000, zoo
dat een ieder voelt, hoe ontzaglijk moei
lijk het is eenigermate diepgaande ken
nis der dieren te maken.
De bekende Grieksche wijsgeer Aris-
toteles (leerling van Plato) geb. 384 voor
Christus, was een der grootste zoölogen
uit de oudheid. Hij kende 520 dieren, voor
namelijk zulke, die in Griekenland leef
den.
Wiat. een verschil tusschen een olifant
met een hoogte van 35 meter en een
gewicht van 30004000 K.G., en een
der kleinste insecten, van wie op eien
goudschaaltje het gewicht niet is te be
palen.
Dikwijls beschouwen wjij de diertjes,
die een schuilplaats zoeken op de harige
schedels van degenen, bij wie rein- en
netheid contrabande zijn als een plaag,
inaar ik vraag u: is elke prikkeling van
deze diertjes niet een aansporing tot
reinheid
Maakt niet menige hond ons beschaamd
in het toonen van dankbaarheid hetgeen
den dichterlijken geest van v. Alphen
deed uitroepen:
Hoc dankbaar is mijn kleine hond,
Voor beentjes en wat brood;
Hij kwispelstaart, hSj loopt in 't rond,
En springt op mijnen schoot.
Mij geeft men vteesch, en brood, en wijn
En dikwijls lekkernij; l
Hoe kan een beest zoo dankbaar zijn.
Wiat wacht, men niet van mij?
Laat ons bedenken, dat een dier ook
is een „creature de Dien", oftewel een
schepsel Gods.
Het voordeel van een kip verk rijgt
men vooral als men zich op broe
den toelegt (I) en daarbij niet alleen
gelukkig is, maar ook de zeldzame eigen
schap bezit, zooals ik eens van iemand
hoorde, die ran buiten aan een ei kon
zien, of er oen kippetje of een haantje
uit voortkomen zoude.
IWjj deden slechts een greep.
Het overige is navenant.
Commentaar overbodig.
Hulde
1) vrijheidsbeweging.
2) Wereldgericht der Historie.
3) In, onze rechtspleging de Ambtenaar var,
het Openbaar Ministerie.
Gisterenavond acht uur vergaderde de
Gemeenteraad van Goes onder voorzitter
schap van den weth. v. d. Bout (loco-
burgemeester), die met voorlezing van
het gebed opent. Afwezig dhr. Flink,
wegens ongesteldheid.
B. cn W. stellen voor alle ingekomen
stukken (gisteren door ons vermeld) voor
kennisgeving aan te nemen.
Dlhr Labrijn pleit voor het vaststellen
van een monumentenverordening. De wei
nige oudheden, die we in Goes hebben,
moeten we zuinig bewaren. Dhr Van
Poelgeest heeft hiertegen wel eenige be
zwaren. Dat bewaren van oudheden ont
aardt wel eens in zieKelijke neigingen.
In de St Jacobstraat is b.v. een geveltje
gerestaureerd, maar spr had het nog
liever zien verdwijnen dan het zóó laten
restaureeren. Ook is indertijd een oud
deur-kalf in de Korte Nieuwstraat, tot
hoven raamkozijn gemaakt. Dihr Lab rijn
zegt, dat een verordening en een com-
62).
Vandaag staarde zij op deze afbeelding
Van den Immanuel, tot naar oogen ver
duisterd werden door tranen en, leunende
met haar hoofd tegen de mahoniehouten
balustrade, mompelde zij droevig;
„En die zijn kruis niet op zich neemt
en Mij navolg/t, is [Mijns niet waardig!"
Sterk mij, o mijn Heiland, zoodat ik niet
moge bezwijken noch wankelen ónder de
inijne 1"
De echo van haar woorden stierf weg
tusschen de hooge dakgewelven, daarna
twas alles weer stil in het heiligdom. Hei
heen en weer zwiepen der hooge boomtak
ken aan de buitenzijde van het raam wierp
nu eens een gouden glans, dan weer een
grillige schaduw op het podium; de zon
lonk steeds lager en de stralenkrans ver-
Vaagde en de gebogen Christusfiguur werd
al onduidelijker en fletser.
„Edna! Mijn lieveling! Mijn lieveling!"
Deze kreet, die klonk als een smeek
bede, verbrak plotseling met bevende, tee-
jdere slem, vol van aandoening, de plech-
Wfie stilte der zwijgende kerk en Edna
n MwaiMve.
sprong verschrikt op. Zij zag meneer
Murray aan haar zijde staan, met zijn
armen naar haar uitgestrekt en een won
derlijken glans op zijn gelaat en een nooit
zoo gezienen blik in zijn oogen.
Zij trok zich enkele passen terug en
staarde hem vragend aan, maar hij volgde
haar, sloeg zijn arm om haar heen en:-
ondanks haar weerstand, drukte hij haar
aan zijn hart.
„Geloofde je werkelijk, dat ik je zou
laten gaan? Dacht je, dat ik je van mij
zou laten gaan in de wereld, om daar te
worden geplaagd en gemarteld, om te
worstelen met armoede en alleen te
lijden? O, dwaas kind! Ik zou liever mijn
eigen leven opgeven dan jou! Welke
waarde .zou het ook voor mij hebben
zonder jou, mijn liefste, mijn eenig ge
luk, mijn eenige hoop, mijn eigen reine
Edna
„Zulke taal heeft u het recht niet te
uiten en ik niet om aan te hoorenl Het
is oneerzaam in u en een beleediging1
voor mij. Gertrude's geliefde kan niet
en zal mij niet toespreken met zulke
woorden. Maak uw armen dadelijk los!
Laat mij gaanl"
Zij worstelde om zich vrij te maken,
maar hij hield haar des te steviger vast
en lachend sprak hij„Gertrude's ge
liefde! Mqn geschiedenis kennende, hoe
kon je dat voor mogelijk houden? Heb
ik zulk een zachte, vergevingsgezinde na
tuur, dat ik de hand zou kussen, die mij
eens sloeg? Gertrude's geliefdeI Ha! Ha!
Je jaloerschheid heeft je verblind, mijn
„Ik weet niets van uw geschiedenis,
ik heb er nooit naar gevraagd en men
heeft .mij er nooit een woord van ver
teld! Maar ik ben niet blind, ik weet, dat
u haar liefheeft en ik weet ook, dat zij
uw liefde volkomen beantwoordt. Als u
niet wilt, dat ik u heelemaal veracht,
verlaat mij dan onmiddellijk."
Hij lachte weer en zacht hernam hij:
„Op mijn eer als edelman verzeker ik
u, dat ik maar één vrouw Liefheb; dat
ik haar liefheb, zooals nog nooit een
vrouw werd bemind, met een liefde, die
het eenige licht en de eenige hoop is
van een ongelukkig, verzondigd en on
uitsprekelijk ellendig leven."
„Ik geloof u niet! U heeft geen eer!
Met de aanraking van Gertrude's lippen
en armen nog op de uwe, komt u tot
mij en durft valschelijk te zweren! O,
meneer Murray! meneer Murray! Ik
achtte u niet in staat tot zulk een ver
achtelijke daad. Tot de reeks van uw zon
den heb ik nooit bedrog gerekend. Ik
dacht, dat u te eerlijk was voor zulk een
bedriegelijk spel. Als u kon beseffen,
hoe ik a minacht en verafschuw, zou
u uit mijn gezicht verdwijnen. U zou
geen tijd verspillen met woorden, die u
steeds dieper en dieper doen zinken in
schandelijke huichelarij. Arme Gertrude!
Wat heb je een verkeerde voorstelling
van het karakter van den man, dien je
liefhebt! Hoe zal je liefde verkeeren in
versmading en minachting!"
Tevergeefs probeerde zij zijn arm weg
te duwen, een ijzeren band zon nog eer
der hebben toegegeven; maar Norman
Arthur's stem werd hard en Edna voelde
zijn hart kloppen toen hij antwoordde:
„Als je mijn vrouw bent, zul je spijt
hebben van je overhaaste woorden en
blozen bij de herinnering, dat je je man
eens hebt gezegd, dat hij eerloos was.
Je bent gekrenkt en jaloersch, juist zoo
als ik wilde, dat je zijn zou; maar ik ben
niet erg geduldig en het kwetst mij diep
je wanhopig in de armen te voelen wor
stelen, die je van nu af aan altijd omvat
zullen houden. Wees kalm en hoor mij
aan, want ik heb je veel te vertellen.
Ik heb nooit Gertrude gekust in mijn
léven en ik zal het ook nooit doen!
Hoor
„Neen, ik wil niets hooren. Uw aan
raking is een beleediging. Ik zou liever
in mijn graf gaan, daarginds oip het kerk
hof, onder de granieten zerk, dan de vrouw
te worden van een man zonder beginselen.
missie dergelijke uitwassen zullen voor
komen. Dhr v. Poelgeest zegt, dat tot do
door hem bedoelde restauratie deskun
digen hebben geadviseerd. De voorz. zegt
dat B. en W. moeilijkheden in de prac-
tijk vreezen en daarom voor zulk een ver
ordening weinig gevoelen. Dhr yienings
wil de oudheden nu juist liever niet aan
de zorg van het publiek toevertrouwen.
De pomp op de Beestenmarkt heeft b.v.
erg geleden.
Thr Labrfjri zegt nog, dat Goes zoo
weinig oude huizen heeft en het zou
toch jammer zijn, indien niet alles weivl
gedaan om die te behouden en te ver
zorgen.
B. en W. zeggen hierna toe met een
concept-verordening te zullen komen.
De andt*e stukken worden voor ken
nisgeving aangenomen.
2. Verzoeken om afschrijving van be
lasting. Toegestaan.
3. Betaling van premie wegens inva
liditeitsverzekoring voor arbeiders welke
zijn te werk gesteld bij gemeentelijke
werk v e'rschaf fing
De meerderheid der fin. comm. (n.l.
de heeren Labrijn, en v. Bommel v.
Vloten) meent, evenals B. en WL, dat
voor werkverschaffing geen premie
verschuldigd is en acht, waar hier
omtrent verschil van opvatting met den
Raad van Arbeid te Goes heerscht, het
wenschelijk, dat een uitspraak van do
hoogere autoriteiten zal worden uitge
lokt. De uitspraak zal voor de gemeente
geen proceskosten meebrengen. Voorts
meent zij, dat het geenszins de bedoeling
is, dat de gemeenschap, die toch reeds
zware lasten op zich neemt voor do werk
verschaffing, tevens nog ten haren laste
neemt de zorg der oudordomsverzekering
Mr Goedbloed mérkt op, dat, wanneer
het huiten kijf is, dat het werk produc
tief is, moet worden geplakt. Hij wijst
ter op, dat het doorplakken van grooten
invloed kan zijn op de vraag, of de"
verzekerde al of niet genees- en heelkun
dige behandeling, krachtens art. 99 Inv.
Wiet. kan deelachtig worden. Indirect kan
hiermede een financieel belang voor de
gemeente gemoeid zijn, waarbij niet-
behandeling ex art. 99 het Burg. Atm-
bestuur bij een dergelijkcn patiënt ten
zijnen laste krijgt.
Mr G. adviseert tot premies to'rtmg.
Dhr Crueq vindt het raadselachtig, dat
de overheid geen zegels zou moeten plak
ken. Dte werkverschaffing kost de ge
meente niet veel geld, nu het Burg'. Arm-
bestuui subsidieert. Spr. acht de gemeente
moreel verplicht tot zegeltjesplakken. De
heer Labrijn meent, dat de gemeente
niet verder moet gaan dan noodzakelijk is.
De meerderheid der fin. com. denkt
er niet aan de wet te ontduiken of te
saboteeren, maar verder dan noodzake
lijk is wil ze niet gaan.
Dhr Goedbloed (de minderheid der fin.
com.) acht het prae-advies van B. en W.
niet geheel juist. Het gaat hier om pro
ductieve werken. De feiten heslissen hier.
Wat tot heden tot stand gekomen is (hoo
rnen omhakken, dempen van slooten aan
den Westsingel, in orde maken van het
Bergpad), is productief werk. Spr. ver
moedt, dat B en W. eventueel over deze
zaak zouden moeten procedeeren. Spr.
maakt zich sterk, dat de Raad van Arbeid
in dezen gelijk zou krijgen. Het bedrag der
premie is ook niet zoo hoog (60 cent
op een loon van f 12). Het is wel wat
klein van den Raad om hierover zoo'n
discussie te voeren.
De voorz. vindt de voordeelen voor
de betrokkenen en de gemeente zoo groot
niet .Spr. noemt enkele gevallen van inva
lide personen in Goes voor wie door hef
Burg. Armbest. geplakt is en die toch geen
uitkeering krijgen. Het productieve van 't
verrichte werk trekt spr. gedeeltelijk in
twijfel. Het opknappen bij1 de gevangenis
cn het dempen aan den Westsingel had
de gemeente niet laten doen, als er geen
werkloosheid was geweest. Spr. wijst op
Winschoten, waar de minister heeft ge
zegd, dat men moest ophouden met ze-
gelsplakken, anders hield de rijkssteun op.
Dhr v. Poelgeest vraagt: is het wette-
lijic noodig om te plakken. Dit is lot in
hoogste instantie uit te maken. Is dit
uitgemaakt in 't voordeel van de ge
meente, dan kan altijd nog overwogen,
of het gewenscht is te plakken.
Dhr Bommel v. Vloten wijst ook op een
geval in Doesburg, waar niet geplakt
moest worden. Dhr Goedbloed zegtvoor
KM ■■■■juwmwii»! m
Ik ben noch gekrenkt, noch jaloersch, want
uw zaken hebben geen invloed op mijn
leven; ik ben alleen verbaasd en vernederd
en bedroefd. Ik zou liever de kronkeling
van een slang om mijn middel voelen dan
uw armen".
Hij liet haar onmiddellijk los. Hij kruiste
de armen over zijn borst, en zijn stem
daalde tot een somher fluisteren, zooals
de wind gaat liggen voor de storm los
breekt.
„Edna, God is mijn getuige, dat ik je
niet bedrieg; dat mjjn woorden komen uit
de groote, roerige diepte van een onge
lukkig hart. Je hebt gezegd, dat je niets
wist van mijn geschiedenis. Ik vind het
moeilijker om je te gelooven, dan jij het
moet vinden om mijn liefdesverklaring aan
te nemen. Beantwoord mij één vraag:
„Heeft de predikant je niet geleerd mij
te wantrouwen? Kan het mogelijk zijn,
dat geen enkele toespeling op het verle
den over zijn lippen is gekomen?"
„Niet één onvriendelijk woord, niet één
lettergreep over uw geschiedenis heeft
hij geuit. Ik weet niet meer van uw ver
leden, dan wanneer het begraven ware
temidden van den Oceaan".
(Wordt vervolgd).