De engelen spreken van God. Geen
pantheïstische clythirambe dus op het
„geschapene", waarin God wordt gezien.
Neen, God, als Schepper en Maker wordt
verheerlijkt in en door Zijn werken.
Gelet op zijn lioogen leeftijd en gezien
de gemakkelijkheid, waarmee Havdn com
poneerde, heeft het lang geduurd voor
hij muziek gebracht had onder den aan
Milton's „Verloren Paradijs" ontleenden
tekst. Drie jaar heeft hij noodig gehad,
maarzoo is ook ontstaan een schep
ping, waarin we iets hooren ruischen
van den adem der eeuwigheid. Wie zich
als belangstellend opmerker wendt tot
het werk, wordt getroffen door de in
spiratie van den toondichter, die zelf
verklaard heeft: ,,Ik was nooit zoo
vroom, als toen ik aan „Die Schöpfung"
werkte. Dagelijks viel ik op mijn knieën
en bad God, mij kracht te verleenen, om
tot een gelukkige uitvoering te geraken."
Hier en daar wordt een muziekkenner
in „Die Schöpfung" den invloed gewaar
van den grootvorst op het gebied der
„oratoria" (dramatische toonstukken) van
Handel. Dat was geen wonder. Machtig
moet de indruk geweest zijn, dien de
Handelfeesten in Londen op Haydn ge
maakt hebben. Toen bij de uitvoering
van „de Messias" het machtige „Halle
lujah" door de statige gewelven van de
kerk schalde, en het geheele gehoor, zoo
wel de koning als de eenvoudigste bur
ger opstond, om hulde te brengen aan
het grootsclie genie, Handel, toen bleef
geen oog droog en ook Haydn weende
als een kind.
Toch blijft Haydn zich zelf. !s Handel
breed en zwaar, glijden zijn koren in ma
jestueuze golven, met overweldigende,
schuimende kracht voort, Haydn is de
detail-schilder bij uitnemendheid. En wat
fijne kleuren heeft hij dan op zijn palet.
Met jeugdig vuur heeft de zes-en-zestig-
jarige uitgezongen zijn innige vroomheid,
die hem bracht tot groote dankbaarheid
aan God. Daarom heeft het werk een
sprake „Jedem Ohre klingend, keiner
Zunge fremd": „verstaanbaar voor ieder
oor". Haydn had 'n natuur, die zich zoo
in-gelukkig kon gevoelen. Dat maakt hem
zoo zuiver en ook zoo rein in z'n kunst
uiting. Nergens pathetisch heeft zijn ar
beid die poëtische intentie, die hem
maakt tot een rein-lyrisch geheel. De me
lodieën van r.Die Schöpfung" zullen blij
ven ruischen, zoolang er zingende en
musiceerende menschen zijn. Dat bewij
zen trouwens de herhaalde uitvoeringen,
waar Haydn's composities ten gehoore
worden gebracht.
Binnenkort, 30 Januari, zal het Chris
telijk Gemengd Koor in Goes z'n vijfjarig
bestaan vieren met een uitvoering van
„Die Schöpfung", waarbij medewerking
verleend zal worden door 'n strijkorkest
van bescheiden omvang. Om hen, die
gaan hooren, zoowel als de executanten
een meer intens genot van het kunst
werk mogelijk te maken, willen we in
korte trekken, met zoo min mogelijk tech
nische termen, den gang van liet geheel
bespreken en op enkele bijzonderheden
de aandacht vestigen.
Aan de Redactie van „De Zeeuw" on
zen dank, dat het z'n kolommen daarvoor
beschikbaar stelde.
De instrumentale inleiding heeft ten
doel een voorstelling te geven van den
chaos: „De aarde nu was woest en
ledig en duisternis was op den afgrond."
Star en stroef bewegen zich de eerste
maten langs halve toonsafstanden in
dissonneerende accoorden. Klagend klinkt
het motief der duisternis en ellendige
verlatenheid, vragend om een oplossing,
die niet wordt gegeven. De starre c, lang
vastgehouden 'en van een forto tot 'n
piano wegstervend, geeft de voorstelling
van totale verstijving.
In jangzame stijging schrijden de eer
ste violen voort, als beeld van trooste-
looze eenzaamheid, na een enkele maat
weer vergezeld van 'de andere instru
menten, waarvan fagot en violen in tri
olengang drijven naar de breede, vermin
derde mineur-accoorden. Langs een zachte
achtsten-beweging, eigenaardig onderbro
ken door 'n zestiende-beweging der fa
gotten, gaat het langzaam drijvend om
hoog. Krachtiger accenten kondigen het
motief der „scheppingsdaad" aan, dat een
verandering in den toestand brengt, en
dat dient, als voorbereiding van Rafaëls
(bas) eerste recitatief: „lm Anfange
„Naar wat ik mij van hem herinner, ben
ik bang, dat hij u nu zeer zou danken
voor uw medelijden, of zou willen toege
ven, dat hij hèt verdiende of noodig had.
Hier is het boek, mijnheer Leigh, en hier
is de volzin die u bedoelt".
Zij opende een oud Ghaldeeuwsch ma
nuscript en spreidde het uit op de lees
tafel. Zij onderzochten het tezamen, spelden
de woorden uit en gebruikten dikwijls het
woordenboek, dat er naast lag. Geen van
beiden wisten zij veel van de taal, nu
en dan verschilden zij van opvatting en
meer dan eens verwees Edna naar de
regels van haar spraakkunst om de samen
stelling der zinnen te begrijpen.
Verdiept in de vertaling, vergat zij
al haar zorgen van dezen ochtend en de
etude, vriendschappelijke manier van om
gang kwam terug. Haar oogen ontmoet
ten de zijne zander vrees en haar glim
lach beg oette hem even onbevangen als
in de dagen van hun eerste kennismaking.
En terwijl zij gebogen zat over de blad
zijden, die zij probeerde te ontcijferen,
dwaalden zijln oogen af naar haar stra
lend gezichtje met een liefdevollen, tee-
deren blik, waaraan de meeste meisjes
van haar 1 eefij 1 geen weerstand zouden
hebben kunnen Leden en die zij met
vreugde zich later nog voor den geest
zouden halen.
Geen van hen beiden vermoedde, dat
schuff Gott Himmel und Erde". In dei
nende beweging, toch nog min of meer
als een recitatief zingt het koor: .„En
de geest "Gods zweefde over de vlakte
j der .wateren". En danplots de ge-
j weldige wending, het groote keerpunt in
1 den luiden juichkreet: „En het werd
licht!" Bruischend geeft het orkest de-
zen inzet door en maakt den overgang
I tot een „treffend moment".
Toen Haydn op lioogen leeftijd voor de
j laatste maal een uitvoering van zijn
i Schöpfung meemaakte, 28 Maart 1808 in
j de Universiteitszaal te Weenen, en het
publiek hem op enthousiaste wijze loe-
j juichte, riep hij uit, met den vinger naar
boven wijzend- „Het komt van daar!"
„En God zag het licht, dat het goed
was", zoo zingt Uriël (tenor) als inzet
voor een aria, waarin hij samen met het
koor schildert, hoe de machten der duis
ternis moeten wijken voor het licht der
zon. Ingezet door do bassen, onder-
j steund door contra-bas en violoncel, ver-
i kondigt het koor in stoute octaafspron-
j gen hoe vertwijfeling, woede en schrik
de donkere, verdwijnende, demonische
geestenschaar aangrijpt. Daarop hooren
we een der lieflijkste melodieën der Schöp
fung: „Und eine neue Welt entsteht auf
Gottes Wort", 't Begin der geordende,
i nieuwe wereld.
Typisch voor Haydn's kunst is de in
strumentatie van 't volgend recitatief.
Telkens gaat aan den zang van Rafaël de
muzikale schildering zijner berichten
vooraf, 't Zijn zeven miniatuur-schilde
rijtjes. Heftige stormen, vliegende wol-
i ken, vurige bliksemstralen, schrikkelijk
rollende donder, hagel, regen, sneeuw,
worden ieder naar eigen aard geïllustreerd.
Vergezeld- van „der Himmelsbiirger
frohe Schar" bezingt Gahriël (sopraan;
den lof van den tweeden scheppingsdag,
j „Und laut ertönt aus ihren Kehlen des
j Sehöpfers Lob". „En luid verkondigt Jnm-
j ne stem den lof van den Schepper".
Met brecd-uitgesponnen zestiende-figu-
i ren omlijst, behandelt de volgende bas-
aria het rollen van de woeste, schuimende
golven der zee; het verschijnen van heu
vels en rotsen, het stijgen der steile berg
spitsen en het zich krommen van den
I breeden stroom door het stille dal. Zacht-
ruischend murmelt aan het eind de heek,
als de eerste-violen in een licht-beweeg
den zang begeleiden,
j Gabriël word! Haydn's tolk van zijn
i liefde voor kruiden en bloemen. Wie
Handel's „Er weidet seine Heerde" uit de
Messias kent, zal bij deze aria allicht
j daaraan herinnerd worden. Hoe kinder
lijk-rein klinkt de inzet: „Nun beut die
Fluhr das frische Grün dem Auge zur
Ergötzung dar". Poëtisch in de hoogste
mate, klinkt het stille geluk in de uit
spraak, „dat de kruiden balsem geuren en
genezing brengen voor de wonden". Toch
is de lofzegging voor één stem onvol
doende. Meerderen moeten helpen en in
een „Vivace" van schuimende kracht zet
het koor zonder begeleiding in: „Stimmt
an die Saiten! Ergreift die Leier". „Grijpt
in uw harpen en stemt de snaren. Laat
uwe lofzangen klinken en psalmzingt den
Heer, den machtigen God, want Hij heeft
de aarde bekleed met majesteit en macht".
Alles draagt het stempel van blijden
jubel en hoewel de bewerking hier den
fugavorm heeft, waarbij elk der «ftemmen
beurtelings den nadruk legt op de hoofd-
gedachte, toch gaat niets van de klaar-
1 heid en helderheid verloren. Het fugato
loopt, ten slotte uit in een machtig fer-
mata, waarna het koor sluit „in herr-
licher Pracht!"
I Kort wordt de vierde scheppingsdag
behandeld. Uitgaande van een zacht
pianissimo der strijkers crescendeert het
naar den stralenden opgang der zon. In
zachte, teere accoorden, in zilveren klank
j verschijnt de maan, die langzaam-licht-
glijdend gaat door den stillen nacht. De
sterrenpracht fonkelt nog even en dan
sluit, het eerste deel van het kunstwerk
I met het alom bekende en zooveel ge-
1 zongen„Die Hïmrnel erzahlefi die Ehre
j Gottes". „De heemlen verhalen de macht
des Heeren en het uitspansel verkondigt
Zijner handen werk". Opgeweld uit .een
vreugdevol. Godvruchtig gemoed heeft dit
koor in zich die reine sprake, maar ook
die geweldige zeggingskracht, waardoor
i het is geworden een monumentaal stuk.
i
1
- I
er reeds een uur was verstreken, totdat
j Dr Rodney de kamer binnengluurde en
hen terugriep in de kleine salon.
I Het was al laat, toen mijnheer Leigh
1 opstond om afscheid te nemen, en ter-
I wijl hij zijn handschoenen aantrok keek
hij ernstig naar Edna en zei: „Ik kam
i aver een piaar dagen terug om je eenige
plannen te laten zien, die ik voor een
i nieuw huis heb gemaakt, dat ik bin-
nenkort hoop te laten bouwen. Clara
en ik zijn het niet eens over enkele
zuilen en bogen en ik zal u en mevrouw
j Murray aanroepen als mijn bondgenooten
in dezen architectanischen oorlog."
Edna zweeg, maar de vrouw des huizes
antwoordde zonder aarzelen„Ja, kom
zoo vaak als je kunt, Gordon, en vroolijk
j ons wat op. Want het is hier vreeselij'k
i saai zonder Norman Arthur."
j „Gesteld u zwoer dezen onverbeterlijk
j ken vandaal eens af en u nam mij aan
in zijn plaats? Ik zoiu toonen een mo
del zoon te zijn."
„Heel goed. Ik zal hem in kennis stel
len met je voorstel en hem dreigen, dat
het dade ijk wordt uitgevoerd, als hij niet
spoedig thuis komt."
Mevrouw Murray belde een bediende
j <am mijnheer Leigh uit te laten en zei
met zachte stem:
„Wat een aardige man is die Gordon!
Als ik een dochter had, zou ik hem
2de deel.
Bij den aanvang van het 2de deel vin
den we een kleine omzetting der Bi)
belsche orde. Eerst spreekt Gabriël over
de vogels en pias later vestigt Raphael
de aandacht op- de visschen der zee. 'Ade
laar en leeuwerik, duivenpaar en nach
tegaal wedijveren in een Dacapa aria, die
menig coloratuur- en trillerwerk bevat,
eenigszins bijwerk, min of meer los van
den. poëtischen inhoud. Toch ook hier
weer fijne pienseel-hanteering. Die adelaar
stijgt ter zanne, de leeuwerik groet jube
lend den antwakenden dag, het duiven-
paar vertolkt de liefdesidee in licht-af-
glijdende trilles der zangstem. „Aus jedem
Busche und Hain erschallt der Nachti-
gallen siissen Kehle".
In zachte voorslagen imiteert de fluit
het slaan van den koninklijken zanger,
terwijl de menschelijke stem in fijne
coloratuur meehelpt.
Gansch anders van opvatting de vol
gende bas-episcde. 't Gaat om de wal
visschen, om den machtigen Leviathan,
„die de zeeën, doorwandelt". Streng in
stijl, van een ernstigen, doordringenden
toon, is het ongeméenc Adagio gehouden.
Aangrijpend in zijn pqlyphone bewerking,
doet het denken aan den stijl van Bach
Hier is wel het hoogtepunt van het gan<
sche werk.
Die drie solisten worden nu te zamen
gevoegd om in het A-dur terzett nog
even een terugblik te geven. De melodie
is van een lieflijkheid, dat ze herinnert
aan den meester der lyriek, aan Mozart
„Hoe groot zijn Uwe Werken, o God."
Onmiddellijk daarop sluit de hymne van
het koor aan. Sober is het gegeven. In
eenvoudige drieklanken, onderlijnd dooi
een bont-bewogen jubelend orkest, klinkt
het nog eens: „Der Herr ist grosz".
Hier vooral is het de architectonische
bekwaamheid van den componist, die
wonderen doet.
De zesde dag volgt. Natuurlijk neemt
hij een breede plaats in. De mensch
Gods beelddrager, de koning der natuur
kamt op, nog voorafgegaan door dieren
van allerlei aard. Iedere diergroep heeft
zijn karakteristiek motief. In ongeveer zes
tig maten behandelt het recitatief de ver
schijning van zeven groepen. „V-or Freude
brullend steht der Löwe da!" Hum oris
tisch klinkt de Tollende unisono-triller
in de diepe octaven der strijkers. Jn
afgebroken min of meer steigerende loo-
pen geven de violen het sluipen van den
tijiger weer. 't Verschil tusschen de lichte
hinde en het edele ros wordt .aangegeven,
ook al blijft het rhytme gelijksoortig
De ingevlochten dubbelslag, het gestamp
met den hoef aangegeven door vier korto
slagen imiteert zonder overdrevenheid hel
dravende, steigerende roe. In een Adagio,
wat lang uitgesponnen tegenover de an
dere tafereeltjes, verschijnen de grazen
de kudden. Het slott der „zoölogische
parade" vormen de „snorrende insec
ten" en de in lange bochten over den
grond kruipende wormen. Als voorberei
ding voor de hoogste scheppingsdaad be
zingt Rafaël de goedheid des Heeren
Werken de fagotten meer, dan treden
plotseling hier uit het lichte beweeg dei-
strijkinstrumenten een paar fortissimo ge
blazen diepe noten, die kenners der par
tituur bij iedere uitvoering weer op nieuw
een hartelijken lach afdwingen.
„En God schiep; menschen naar zijn
gelijkenis. Man en vrouw. Hij blies den
adem des levens in hunne neusgaten
en zoo werd de mensch tot een leven
dige ziel." Uriël zingt den lof van dit
scheppingswonder en legt eenerzijds 'den
nadruk op: „Würde, Ho-heit, Schönheit,
Starke und Energie": „Waardigheid,
voornaamheid, schoonheid sterkte en en
ergie", tegenover „lieflijkheid, teerheid,
onschuld en weelde" anderzijds. In sterk
rhytmische groepen gaat het met steeds
sterker drang naar het hoogtepunt: „Dot
voor haar als man uitzoeken. Waar ga
je heen, Edna?"
„Ik heb een manuscript op de lees
tafel laten liggen en daar het zeldzaam
en zeer waardevol is, wil ik het weer
op zijn plaats leggen vóór ik naar
bed ga."
Zij stak een kaars aan, tilde de zware
foliant Op en bracht die langzaam naar
de kamers, waar zij nu bijna iederen dag
kwam.
Dien middag had zij de deur op slot
gedaan, maar den sleutel erin gelaten,
met het p'an. de foliant terug te bren
gen. zoodra zij aan mijnheer Leigh de
bewuste bladzijde zou Tiebben laten zien.
Nu zij de rotonde doorliep, scheen er een
onverwacht geluid als van een stoel, die
over een marmeren vlo-er schoof, vanuit
de volgende 'kamer te komen en zij stond-
stil om te luisteren. Bij het flikkerend
schijnsel va.n de kaars zag zij 'ttriomfee-
rende gelaat van Si va 1) en de afschuwelijke
adder, gewonden om zijn arm, er nog
omheil pe.lender uit dan anders, als wilde
het haar waarschuwen niet nader te ka
men. Toch, was al es nu stil, behalve het
gerinkel van een bel daar beneden in het
park, waar de schapen lagen vastgebon-
1) Bedoeld is het beeld van den god Siva,
voor de Indiërs de god des verdervens, gelijk
Brahma de god dos levens.
Mensch, ein König der Natur", „dei
G-eist", „des Sehöpfers Ebenbild". Over-
buigend naar 'n andere toonsoort, in
zachten overgang, komt de herhaling ons
de tegenstellingen melden. Tegenover do
kracht van den man. de lieftalligheid der
vrouw; „in froher Unschuld liichelt sio-",
„des Frühlings reizend Bild", „ihm Liebe,
Glück und Wanne zu": „Als een lentedag
lacht zij in vroolijke onschuld hem baar
liefde, haar geluk en haar weelde toe"
Wat 'n weelde, wat 'n rijkdom vaii
klank en kleur treedt in deze aria met
haar prachtige begeleiding naar varen.
Hier viert het gelukzij'n feest
„En God zag alles, wat Hij gemaakt
had en het was zeer goed." Daarom
een feestzang: „Vollendet ist das grosse
Werk. Auch unsre Freud erschalle laut!"
„Voleindigd is het groote werk. Dat onze
vreugde schalie!" Tot tweemalen toe
moet het koor, afgewisseld door een
terzett, dat geweldige tegenstellingen be
vat (pïacht-overgangen, waarover we hier
niet verder kunnen uitweiden) het brui
sende jubelkoor „Vollendet" laten schal
len.
Bewonderenswaardig is de frischheid
en de rijkdom aan jubelende wendingen.
In een dubbel-fuga „alles love Zijnen
naam," „want Hij alleen is hoog ver
heven", gaat het naar het „Handelsche"
slot van het tweede deel: „Hallelujah!
Hallelujah
Derde deel.
Het derde -teel van „B:ie Schöpfung"
draagt een geheel ander karakter dan het
vc-rige. Tegenover het rijk bewogen na
tuurleven treedt meer de rustige bezinning
in: „daar stroomt van de hemelsclie ge
welven reine harmonie". We hooren Ga
briël niet meer en ook Rafaël verdwijnt.
Hun plaats wordt ingenomen door Eva
en- Adam: „das beglückte Paar".
Die inleiding tc-t het recitatief van Uriël
behoort tot de instrumentale glanspartijen
van het oratorium. Hoe fijn en licht glijdt
in het Largo -de verkwikkende lentemor
gen over het rijk getobde landschap. Twee
stemmig hoorngeschal verkondigt de komst
van Adam en Eva, die met het koor in
een nog al dikwijls wederkeerend thema
dat wat vermoeiend aandoet en dat door
de lengte ook wel voor „coupure" in aan
merking komt, de macht des Heeren be
zingen. Dr Leopold Schmidt, een Haydn-
biograaf bij uitnemendheid, zoekt de
vcelb-aar naar voren tredende tegenstel
ling tusschen het derde en de beide vorige
deelen der „Schöï fung" in de kunstnatuur
van den meester. Zelfs dit meesterwerk o-p
vocaal gebied wijst er op, dat de zuiver
lyrische vertolking niet de sterkste zijde
was van het genie van Haydn. Even komt
het koor wat meer kleur en krachtiger
toon brengen in den satz: „Macht kund
auf eurem weiten Bahn", maar dan grijipt
de so-praan weer terug. Afwisselend met
het koor, dat onderstreept door een le
vendige zestiende-beweging, zingt: „Bieb
'b-eten Erd und Himmel an", gaat het nu
langs een fuga: „W,ir preisen Diich inEwig- -
keit" naar h^t duet: „Holde Gattin":
„Teere Gade". Ook hier is herhaling, die
'niet vrij is van langdradigheid. Gelukkig
grijpt het orkest hier telkens schitterend
in, als het de zangpartij overneemt en uit
bouwt. Noig eenmaarneemt Uriël het woord
en wijst op het gelukkige paar, dat geluk
kig blijven zal, als valsche begeerte hen
er niet toe brengt, meer te willen weten
dan ze vermogen te dragen.
Dan komt liet slotkoor. Ilier staat Haydn
weer op zijn hoogtepunt. Geen der koren
uit zijn groote werken kan met dit koor
wedijveren in schoonheid en uitbeeldings-
vermegen. 't Is een geweldig dank- en
loflied aan -den Schepper, 't Mag genoemd
worden onder het beste van de muziek
literatuur van alle tijden. „Zingt den Heer
alle stommenDankt Hem, alle Zijne
berken!" Zoo zet het in, breed en machtig.
Dian gaat het over in een dubbele fuga,
begonnen door de alten: „Dfes Heeren
roem blijft in eeuwigheid" en tegenge-
zongen -door de tenoren in hun: „Am-en".
Blijft Hay-dn ook in de bewerking van
dit de-el streng aan de eischen van de
kunst vasthouden, toch voelen we, dat
hij z'n vrijheid niet aan banden liet leg
gen. Mot vlammende geestdrift heeft hij
z'n jubelzang uitgeschreven.
Tegen liet slot loopt alles samen in den
elemaintairen unisono-zong„Blijft tot in
eeuwigheid". „Amen!"
Natuurlijk blijft- het moeilijk in een uit-
den onder de ceders. De deur openende,
die op een kier stond, trad zij binnen'.
Zij hield het licht boven haar hoofd
en keek eenigszins zenuwachtig de kamer
rond. Maar ook hier was alles even
rustig en het eenige wat er bewoog
was haar schaduw, die lichtelijk trilde,
doordat het kaarslicht flikkerde over het
koude, glanzende witte manner. De kar
petten en gordijnen zelfs de rijke
zijden draperieën voor den boogvor-
migen ingang waren alle opgeborgen en
Edna beefde, toen zij door de beide kamers
keek. Toch stelde zij zich gerust, dat zij
de oorzaak van het geluid verkeerd had
gehoord en opende de kast, waarin de
handschriften bewaard werden, en nam
er nog een boek uit, om een en ander
na te zien. Doch zij kreeg plotseling een
gevoel of er nog iemand anders in de
kamer was, ofschoon er een volmaakte
stilte heerschte, en met een schok
keek zij op, verwachtend een paar oogen
ap zich te zien gevestigd. Maar geen.
levend ding ontmoette haar blik; de on-
ve broken stilte van den nacht ging over
alle d ngen; doch wetende dat geen bijge»
loovige angst haar ooit tevoren had aan
gegrepen, stond zij op, nam de kaars
en begon de t.vee kamers te doorzoeken,
maar met even weinig resultaat als tevo
ren. „Er is hier zeker iemand, maar
ik kan niet uitvinden waar."
voering- het geschetste ideaal te benaderen.
De fantasie, ongebreideld als ze is, geeft
als hoogste Godsgave ons het vermogea
te gaan stijgen boven eiken waarneem
baren vorm. Toch hopen we van harte,
dat het aan het Christelijk Gemengd Koor
gelukken motge, ons op 30 Januari a.s.
iets te doen gevoelen van de reine heer
lijkheid, die kan opbloeien uit dit schoone
kunstwerk.
Hoe men stemming maakt tegen het
Rijksschooltoezicht.
Voor wie, zooals ik, reeds jaren werk
zaam zijn bij het rijksschooltoezicht, en
die bij de invoering van de wet op het
L.O. 1920 eerlijk getracht hebben aan
de -enorme moeilijkheden die de praktijk
van een zoo ingrijpende en moeilijke wet
als vanzelf biedt, door hard werken en
dagelijks meeleven, het lager onderwijs
in al zijn nuanceeringen en richtingen te
dienen, moet het wel een pijnlijk gevoel
wekken te ervaren, dat speciaal van het
bijzonder onderwijs, en dan nog wel meer
bijzonder van het christelijk onderwijs,
voorzoover dat uitkomt in de sclioolorga-
nen, niet alleen weinig waardeering, maar
openlijke en bedekte tegenkanting wordt
ontmoet.
Noch in Zeeland, noch in mijn tegen
woordige inspectie heb ik ooit in woord of
daad iets daarvan bemerkt; integendeel
zoo welbij schoolbezoek, als in het spreek
uur en in vergaderingen is er steeds
hartelijke samenwerking geweest en ook
wel dank voor de vele pogingen om moei
lijkheden op te lossen of onwillekeurig
begane onjuistheden weer recht te zetten.
Zoodra echter in de krant geschreven
wordt, dan krijgt de buitenstaander den
indruk, alsof dat rijksschooltoezicht be
staat uit minder bekwame personen, die
hun tijd doorbrengen met beuzelingen,
waaraan het onderwijs niets heeft.
Ik heb vroeger nooit op dergelijke aan-
vallen gereageerd in de overtuiging, dat
mijn werk en eerlijk bedoeld streven van
zelf aan die tactiek een eind zou moeten
maken. Evenwel schijnt het thans noodig
te zijn een verweer te doen hooren, nu
uit alles blijkt, dat stemming gemaakt
wordt ten einde het rijksschooltoezicht in
depreciatie te brengen.
Twee recente voorbeelden wil ik even
onder de aandacht van uw lezers brengen,
waaruit de tactiek blijkt,
In. nummer 50 van liet Correspondentieblad
van de Chr. onderwijzers, van 14 Deo. '23
schreef de heer Oosterwijk uit Den Haag
een artikeltje over de werkzaamheid van hot
rijksschooltoezicht dat voor eiken ingewijde
duidelijk maakte, dat de inzender schreel
over iets, waarvan hij geen kennis had. Door
den inspecteur uit Heerenveen uitgenoodigd,
om op zijn kantoor kennis te komen nemen
van wat er inderdaad door het rijksschool
toezicht wordt gepresteerd, antwoordt de heel
Oosterwijk, dal; hij daaraan niet voldoen kan
omdat de uitnoodiging niet in den vorm was
en omdat hij reeds een deel van zijn be
schouwingen had teruggenomen. Door mij uit
genoodigd om in Leiden zich van de waar
heid op de hoogte te komen stellen, bewaart
hij verder het stilzwijgen, zonder iets te ree-
tificeeren.
Dit geval is niet erg; veel erger maakt
het echter de on der wijsmedewerker van
de „Nieuwe Leidsche Courant", naar mij
is gebleken en verzekerd de heer J. C.
Wirtz Czn. te Oegstgeest.
In het nummer van 7 December '23
kwam in dat A.-R. orgaan het volgende
berichtje
7-12-,23.
Altijd maar leerplichten.
Aan eon onzer medewerkers werd dezer
dagen een kijkje gegund op een inspectie
bureau van het lager onderwijs. Daar ontmoet
te hjj eerst mijnheer den inspecteur zelf, die
bezig was met.... leerplichtkaarten I „Maar
mijnheer de inspecteur, is dat nu werk voor
U „Ik moet wel, anders komen we er
nooit door."
In de tweede afdeeling zaten twee school
opzieners leleerplichten. Een van hen
is bevoegd wiskunde te onderwijzen aan II. B.
S. en Gymnasium: hij bezit de middelbare
akte K. V', en was nu bezig mooie diago
nalen te trekken van den linkerbenedenhoek
naar den rechterbovenhoek van een vakje
op een leerplichtkaart. Zoo komt de kennis
van de meetkunde nog te pas!
De andere schoolopziener deelde' mee, dat
Deze woorden werden luid uitgesproken
en do echo van haar eigen stem klonk
hol als werd zij weerkaatst in een graf
kelder. Daarop viel opnieuw een ijzige
stilte in. Zij gilmlachte om haar eigen
dwaasheid en dacht, dat haar verbeelding
haar parten speelde door de oude tee-
keningen, die zij had bestudeerd, en dat
de zenuwachtige rilling, die haar dooi
de leden was gevaren, niets was dan
een gevolg van de kou. Het kaarslicht
scheen nu juist over het zwart marmeren
afgodsbeeldje, dat afschuwelijk grijnsde,
tei-wijd het de wacht hield over de Taj.
Mahal. Edna ging er heen, plaatste den
kandelaar -op- den steen, waarop de tombe
rustte en er voor neerhurkend, onderzocht
zij het sl at. Een spin had zich genesteld in
het gouden slot en een fijn web gespon
nen over den voorkant van het tempel
tje. Edna veegde het luchtige weefsel
weg en trachtte den kleinen wever uit
zijn hol te verjagen, maar hij trokzich
steeds verder terug en eindelijk nam
zij het s'.euteltje uit haar zak en stak het
ver genoeg in de opening hm den indrin
ger te verdrijven, die zich neerliet aan
een van zijn zijden draden en haastig
uit het gezicht verdween. Zij trok den
sleutel terug en speelde er mee, terwijl
zij nieuwsgierig naar het mausoleum keek.
Zij narn haar zakdoek en wreef zorgvuldig
de spinnewebben af, die zich om de
minaielten hadden geslingerd.