fiemeiiBii Meuws.
Rechtszaken.
Ingezonden Stukken.
werkelijk schoon is, ook in de moderne
letterkunde.
Daartoe behandelt hij eerst den oor
sprong en het wezen der kunst. Hij komt
daarbij tot de conclusie, dat die beide
in God liggen. Kunst is een goddelijke
gave in de menschenziel in de tweeërlei
openbaring van voortbrengen en genieten.
Diaaruit volgt, omdat de mensch van God
afhankelijk is, dat de eerste karaktertrek
de kunst is haar afhankelijkheid. Waar
evenwel God de mensch geschapen heeft
als een zelfbewust, zelfverantwoordelijk
wezen, daar moet in den mensch, naast de
afhankelijkheid ook zelfstandigheid zijn
en dus ook in de kunst.
Uitvoerig bespreekt spr deze tweezij
digheid: afhankelijkheid naast zelfstandig
heid. W,ant deze laatste is het, die, ge
grepen door de zonde in elk menschen-
hart, het verkeerde in de kunst en in de
literatuur heeft gebracht, en we moeten
daarvan ons bewust zijn, eenerzijds om
dat verkeerde te kunnen aanwijzen, aan
den anderen kant echter ook, opdat wat
goed is, worde erkend als de juiste vrucht
der afhankelijkheid.
Vervolgens gaat spr na, wat schoonheid
is volgens het christelijk beginsel. Schoon
heid is alleen dat, wat schoon is voor God,
dat wil dus zeggen, wat mede Gods eer
verhoogt. Daaruit volgt, dat wat ver
keerd is, dus ook nooit schoonheid kan
zijn, al heeft het een schoone vorm, maar
ook, dat alles wat indirect God-verheer
lijkend is, schoonheid mag worden ge
noemd en dus waardeering verdient.
Dit geeft spr aanleiding om stil ite staan
bij de kwestie der waardeering1, ook als
factor van Christelijke opvoeding.
Na deze beginsel-formuleering spreekt
de heer T. dan nader over de practische
toepassing daarvan op het terrein der
literatuur. Hij wijst op de roeping, die
elk Christen in dezen heeft: zoowel hij,
die anderen leiden moet, als hij, die
slechts zichzelf heeft te leiden. Wie moe
ten, ieder in onze omgeving, toezien op
wat gelezen wordt, als iets verkeerd is,
weten waarom het verkeerd is, ars eenig
boek goed mag worden genoemd, kunnen
zeggen, wdt het goede is. En daarbij' moe
ten we uitgaan van het beginsel. Zoo
als heel ons leven, moet ookl ons stand
punt ten opzichte van de moderne litera
tuur gebaseerd zijn op onze levens-o ver
tui® in g. Dan zullen we wel voor vele
practischemoeilijkheden komen te staan,
maar, onoplosbaar zijn ze niet.
Bij goed gefundeerde kennis van het
beginsel en ernstige toepassing daarvan
op de productie der moderne literatuur
kunnen we, onder Gods zegen, de gevaren
leeren zien en het schoone leeren waar-
deeren. Christocentrisch moet onze le
vensovertuiging zijn, en moet ook onze
literatuurbeschouwing wezen. Dan kun
nen we alleen de, problemen oplossen,
waarvoor we ook op dit terrein komen
te staan.
Met stille aandacht werd de spreker
aangehoord. Het was te merken, dat hij
zijn hoorders wist te doen inleven in
het onderwerp, waarmede de medelevende
Christen telkens weer in aanraking komt.
Het dankwoord van den voorzitter was
dan ook zeker namens alle aanwezigen
gesproken.
Ongelukken. Te 's-Gravenhage is
gisteren een auto, bestuurd, door K., geslipt,
waardoor zij in het struikgewas aan den kant
terecht kwam. K. bekwam inwendige kneu
zingen, en moest per auto naar zijn woning
'vervoerd worden. Gistermorgen is in een
woning te Arnhem een 15-jarig meisje te dicht
bij de kachel gekomen, met gevolg, dat ze in
brand raakte. Ze bekwam zeer ernstige brand
wonden en is in levensgevaarlijken toestand
naar het gasthuis overgebracht.
Inlandsche vorstenzonen. Met
het s.s. „Insulinde" zijn hier te lande uil
Indië aangekomen twee Delische vorstenzonen,
Tengkoe Zoelkarnain en Tengkoe Mansjoer,
om hier hunne studies voort te zetten en
resp. den graad van dokter in de rechten
en in de geneeskunde te behalen. Zij hebben
de rechtsschool en de medische school op
Java doorloopen.
In een onderhond verklaarden zij, weinig
beteekenis te hechten aan hun adellijke af
komst. Zij meenden later hunne stamgenooten
en Tengkoe's in het algemeen meer van dienst
te kunnen zijn, als zij eenmaal gepromoveerd
waren.
Een driftkop. Gisteravond is to
Elden bij Arnhem een commensaal, die do
dochter van den kostbaas het hof maakte,
buiten de deur gezet. Ilij maakte zich daar
over zoo boos, dat hij met zijn mes iemand,
die hem tot bedaren trachtte te brengen,
een messteek in Jen buik toebracht. De lever
werd doorboord. De man is in het St Elisa
beth-gesticht te Arnhem opgenomen.
Het nieuwe bankbiljet van
40 gulden. De Vereeniging tot bevordering
der Grafische Kunst, heeft op haar laats!
gehouden vergadering te Amsterdam haar
scherpe afkeuring uitgesproken over de smake
looze, fabriekmatige wijze waarop het nieuwfl
bankbiljet van 40 gulden is uitgevoerd, on
danks de indertijd van alle bevoegde zijden
geuite critiek, over het op dezelfde wijze
samengestelde biljet van vijf en twintig gulden
Valsohe bankbiljetten van
25 g u Pd e n Te Kerkrade is een Duitseho
vrouw uit de buurt van Dusseldorf in arresl
gesteld, die een valsch bankbiljet van 25
gulden in een bank ter inwisseling in marken
had aangeboden.
Het einde van een rebellen
leider. Naar de „Daily Mail" uit Tanger meldt
is aldaar overleden de ongeveer vijftigjarige
Moorsche rebellen-leider Raisoeli, een man,
die vele jaren lang een internationale berucht
heid en vermaardheid bezat. Men vermoedt,
dat vergiftiging de oorzaak van zijn dood was.
Met Raisoeli, of eigenlijk, Mulai Ahmed
ben Mahomed ben Raisoeli, zooals zijn naam
volledig luidt, is een van de meest krachtige
figuren van Marokko verdwenen en een man
die jarenlang een doorn in het oog was van
de Spaansche regeering.
Half roover en half stamhoofd terroriseerde
hij vroeger den sultan van Marokko, evenals
hij tot voor korten tijd een gevaar was
voor de Spanjaarden, die dan ook ten slotte
zijn onderwerping duur moesten koopen. Hoe
wel Raisoeli beweerde een directe afstamme
ling van den profeet te zijn en een streng
geloovige opvoeding te hebben genoten, leidde
hij niettemin het leven van een roover, en
al spoedig werd by vermaard door zijn moed
en zijn succes.
In 1902 werd hij door de autoriteiten ge
grepen en voor vijf jaar in de gevangenis
te Mogador opgesloten. „Toen", om zijn eigen
woorden te gebruiken, „hoorde de Allerhoog
ste mijn roep en ontsloot de gevangenispoort
voor mij". Bij zijn terugkeer in zijn dorp
in het gebergte, in de nabijheid van Tanger,
vond hij zijn volk verstrooid en zijn eigen
dom. verwoest. De Basja van Tanger hield
hem er toen van terug om bloedig wraak
te nemenlater echter werd nogmaals een
poging gedaan, om hem te grijpen, doch hij
nam de vlucht naar Arzila. Toen deze plaats
werd belegerd, drong Raisoeli er bij zijn stam
op aan uiteen te gaan, in de hoop de gunst
van de regeering te winnen. Doch zelfs dit
werd hem niet als een vergoeding aangerekend
en zijn dorp werd. verbrand. Toen vluchtte
hij naar den stam zijner voorvaderen de
Beni Aros, en bereidde daar zijn plan
tot een wraakneming voor. Hij zon op een
sensationeele daad en in het jaar 1913 nam
hjj de „Times"-correspondent te Tanger, Har-
ris, gevangen en liet hem niet eerder los,
voordat zestien leden van zijn rooversbende
in vrijheid waren gesteld. Een jaar later voerde
hij een rijken Amerikaan, Perdicaris, en diens
schoonzoon Varley weg, die voor een bedrag
van elf duizend pond sterling moest worden
vrijgekocht. Ongeveer in dienzelfden tijd had
Raisoeli zichzelf uitgeroepen tot gouverneur
van het Tangerdistrict.
Korten tijd was zijn gouverneurschap een
succes en alle misdaad werd met ijzeren vuist
ondergedrukt. Maar zijn tyranniek optreden en
zijn hardvochtigheid maakten hem onmogelijk
en onder den druk der Europeesche mogend
heden zette de sultan hem korten tijd daarna
weer af. Raisoeli trok zich toen in het ge
bergte terug en begon andermaal zijn roovers-
leven.
Hoewel hij een veelbewogen leven had ge
leid en vaak zeer hardvochtig en wreed kon
zijn, was Raisoeli toch in vele opzichten een
merkwaardige persoonlijkheid en zelfs kon hij
zeer innemend zijn. Zijn hoffelijkheid was
algemeen bekend en zelfs zyn slachtoffers
hebben zich steeds gunstig over zijn optreden
tegenover hen uitgelaten.
De Hilversumsche politie. In
de vergadering van den gemeenteraad van
Hilversum heeft de heer Lopes Dias gesproken
over wat hij noemde den „kankergeest" in
het Politiekorps. Hij weet dit in hoofdzaak
aan den commissaris van politic, dien Hij
noemde, iemand zonder een evenwichtig ka
rakter, iemand, die niet beschikt over de
kalmte en de tact, die een leider van een
politiecorps moet bezitten.
Tijdens en na de huldigingsfeesten is deze
geest versterkt. Spreker oordeelde, dat er veel
te veel rangen in het politiecorps bestaan,
en dat er te veel promotie plaats vindt.
De z.g.n. mopperaars zijn z.i. op een ontacti
sche wijze behandeld. Zij- moesten luisteren
naar een proclamatie, die werd voorgelezen,
en zij moesten hun gepromoveerde collega's
gclukwenschen met hun bevordering.
De heer Koopmans meende, dat er in het
corps een veel te sterke militaire geest heersch-
te. Voorts dienen ook de gratificaties te
worden afgeschaft. (Tel.)
Een burgemeester ver
oordeeld. De rechtbank te R'dam
deed gisteren uitspraak in de zaak
legen den burgemeester van Helle-
voetsluis P. de G., die bad terecht
gestaan wegens beleediging van den
kommissaris v;an politie, dien hij „on
betrouwbaar" bad genoemd. De 'recht
bank veroordeelde bekl. tot f25 boe
te of 5 dagen hechtenis.
Veroordeeling van a,nti-
militairisten. Voor de arrondis
sementsrechtbank te Utrecht hadden
zich wegens het verspreiden van mu-
nifesten onder de militairen, waarin
openlijk tot dienstweigering werd aan
gespoord, te verantwoorden P. M.,
J. v. d. S. en R. v. d. B., uit Amers
foort. Tegen de eerste twee werd 2
maanden en tegen den derde beklaag
de 3 maanden gevangenisstraf ge-
eischt. De 21-jarige kantoorbediende
R. H. uit Amersfoort, die reeds eerdei
terzake van dit feit tot 6 weken ge
vangenisstraf was veroordeeld, doch
tegen dit vonnis hooger beroep had
aangeteekend, hoorde opnieuw 4
maanden gevangenisstraf tegen zich
eischen.
Een bouw ongeval. Do
rechtbank te Rotterdam deed uit
spraak in de zaak tegen den 49-ja
rigen aannemer I. van O., beklaagd
van dood door schuld. Beklaagde was
de aannemer en bouwer van 2 percee-
len aan de Aelbrechtskade, die tij
dens den bouw instortten waardoor
2 arbeiders werden gedood en ver
schillende andere gewond. De recht
bank overwoog onder meer, dat de
instorting een gevolg is geweest van
het gebruiken van specie van ondeug
delijke samenstelling en dat beklaag
de onkundig was en niet in staat een
dergelijk bouwwerk te bouwen en
eischte 2 maanden hechtenis.
(Ruiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
De schoolkwestie te Grijpskerke.
Mijnheer de redacteur,
Mag ik zo© vrij; zijn, naar aanleiding
van het laatste ingezonden stuk ©ver'de
Grijpskerksche schoolkwestie, waarin tal
van beschuldigingen voorkomen, aan mijn
adres gericht, een woord van verweer te
schrijven?
N. komt het gebeurde eens zakelijk
meedeelen en nogal naar waarheid I Het
spijt me terwille van den inzender, dat
ik hem niet kan omhangen het gewaad
der oprechtheid.
Ie. De weergave.van de indiening der
vereischte stukken volgens art. 72 is vol
komen getrouw. Het raadsbesluit Van den
21 Februari '20 vermeldde uitdrukkelijk,
„dat aan de in art. 73 der L. O.-wet 1920
omschreven vereischten was voldaan", en
waar art. 75 der wet uitdrukkelijk zegt,
„de medewerking wordt slechts geweigerd
wanneer niet aan de in art. 73 omschreven
eischen is voldaan", had de raad de gel
den moeten toestaan. Het College van
B. en W. was uitnemend onderricht, waar
om en waardoor die teekening der stukken
op 29 Dec. '19 was geschied. Wel geef
ik toe, dat de Raad bij dit toestaan der
gelden, den eisch had kunnen stellen,
van opnieuw indiening van hetzelfde (of
een gewijzigd) plan geteekend na 1 Jan.
1920. Maar de gelden toestaan m oi e s t
hij1.
©Ogenblikkelijk vroeg 't bestuur aan den
Schoolraad om advies. Mr Terpstra ad
viseerde dadelijk in hoogef (beroep te
gaan en het bestuur deed dat. Toen in
een persoonlijk gesprek met den heer
burgemeester ten zijnen .huize heb ik de
uitspraak gedaan, dat ik de opvatting
had, dat men onze plannen dwarsboomde,
met geweld ons wilde dwingen in de rich
ting van art. 205, en door het uitlokken
van een raadsbesluit, zonder even overleg
te plegen met, of inlichtingen te vragen
aan 't schoolbestuur, den weg: om deze
zaak op te lossen had afgesneden.
En toen heb ik die uitdrukking ge
bezigd, dat het nu zou gaan „hard tegen
hard". Die uitdrukking was scherp, ik
erken het, maar daar ik vooraf den heer
burgemeester verlof gevraagd had, precies
te mogen zeggen, wat ik dacht, en hij
mp dit toestond, sprak ik mij zoo eerlijk
mogelijk uit. Ik heb geen enkele reden
om die woorden terug te nemen en de
heer burgemeester, die ik, trots diepgaan
de meeningsverschillen, nog altoos hoog
acht, heeft me dit woord niet kwalijk ge
nomen ook.
Ged. Staten moesten dus beslissen. Toen
dan ook Ged. Staten aan 't College van
B. en W'. meenden moeten oip te merken,
dat de houding, door B.. en Wi. aangeno
men, hun minder juist voorkwam, en er
op aandrongen, overleg met 't bestuur te
plegen, teneinde de zaak tot overeen
stemming te brengen, waarom is daar dan
geen gevolg aan gegeven?
Teen is een commissie benoemd uit
Ged. Staten, die een conferentie gevraagd
heeft met beide partijen, en wat op die
conferentie is voorgevallen, kan naar den
aard der zaak niet gepubliceerd worden.
Als de inzender dan verder vraagt: „En
het resultaat?" en daarop laat volgen:
„dat nimmer in hooger beroep over deze
zaak is beslist", dan zeg ik, dat dit in
strijd is met de waarheid. Dlaifc u iets ver
bergt met opzet, blijkt overtuigend uit wat
dan volgt: „Door omstandigheden
daartoe geleid..." Die zin spreekt
boekdeelen! Geachte inzender, deel eens
mede, welke waren die „omstandigheden?"
Als ik het antwoord moest geven wat het
resultaat was, en ik zie, op wat daarna
is geschied, dan ,zeg ik, dat 't College
van B. en W:. de gelden heeft moe te n
toestaan. Het schoolbestuur is toen in
't .gelijk gesteld. De raad heeft toen zijn
weigerend besluit ingetrokken eii de gel
den toegestaan!
2. W© komen tot de tweede beschuldi
ging. Dat het bestuur het bestaande be
stek met één artikel verlengd heeft, zón
der voorkennis van den heer inspecteur
en 't College van B, en Wi. is volkomen
waar. Diat artikel behelsde, dat enkele
posten, zooals schilderwerk, lood- en zink
werk, door den aannemer gegund moesten
worden aan inwoners van Grijpskerke, in
dien hun begrootingen voor die posten
geen cent hooger kwamen dan bij pu
blieke aanbesteding verwacht mocht wor
den. Daarna werden verschillende begroot-
tinge-n gevraagd, ook van buiten de ge
meente en de opgaven van Grijpskerke
bleken aanmerkelijk lager.
Waar dit artikel dus absoluut niet
bezwarend was voor de gemeente
kas, maar wel billijk voor de ge
meentekas, maar we] billijk' voor de ge
meentenaren, die zelf de school moesten
betalen, vraag ik, of 't bestuur, dat han
delde op aandrang va.n tal van ingezete
nen, niet ter goeder trouw handelde en
rekening hield met billijke eischen.
Of het bestuur dan goed deed, dit eigen
machtig te doen? Diaarin schuilt de fout.
Diat had eerst met 't College van B. en
W:. en met den heer inspecteur moeten
worden besproken, en daarin heeft het
bestuur dus onvoorzichtig gehandeld. Diat
is later ook eerlijk erkend en daarom is
't artikel geheel ingetrokken. Het feit,
dat de aannemer, dhr Janse uit Domburg
die geheel vrij was, daarna toch 't werk
aan die ingezetenen der gemeente gunde
voor dezelfde sommen, pleit vóór de
eerlijkheid van 't bestuur. We komen den
inzender vragen, of hierin door ons eenig
onrecht is gepleegd tegen B-. en Wi.
3. Thans de derde beschuldiging. Het
besutur zou er tweeërlei raming op na
houden! Natuurlijk, dat moet toch? Een
„voiorloopige raming van kosten" volgens
art. 72 lid 2 en een „uitgewerkte raming
van kosten", volgens art. 77, lid 5.
Maar dat bedoelt de inzender blijkbaar
niet. Hij zinspeelt, als we hem goed be
grijpen op een soort derde raming. Het
bestuur weet van een derde raming niets
De inzender blijkbaar wel. Waar hiji el
ders verklaart gaarne diept op zulle soort
van zaken in te gaan, zullen we wachten
op de oplossing van die puzle.
IV. Nu de kwestie der waarborgsom.
Volgens Art. 205 heeft een schatting
plaats gehad van terrein en gebouwen die
eigendom der school waren, met het
doel de scholen die bestonden voor '20
plm. 6,5 pet. rente- der getaxeerde waarde
jaarlijks te doen uitkeeren.
Volgens Art. 74 kan de waarde van den
grond, die eigendom is van 't bestuur,
strekken tot geheele of gedeeltelijke vol
doening der waarborgsom. D'aarvoor is
no-odig, dat die grond geschat wordt.
Nu had 't bestuur twee stukken grond in
eigendom, en waar dat eene stuk grond
reeds geschat was opl f 600, hoewel dit
bedrag niet op' de totale schattingssom
gespecificeerd stond en het bestuur
de noig pas verschenen noitarieele akte
kon too-ne-n van het andere stuk grond
a f 1868, meende het bestuur dat
nieuwe taxatie niet vorderde opnieuw be
noeming der taxateurs. Dit werd gedaan
om kosten te vermijden van taxatie, die
geheel voor rekening van 't bestuur val
len. Daarom werd den drie schatters ge
vraagd -een akte van taxatie te teekenen,
thans wèl gespecificeerd, en waar hun de
bedragen, waarvoor getaxeerd moest wor
den bij onderling overleg reeds bekend
waren, zouden ze misschien voor deze
formaliteit geen kosten berekenen.
't College van B. en Wi. evenwel was
van meening, dat de genoemde taxateurs
opnieuw moesten worden benoemd. Zie
daar 't me-eningsverschil, en waar B. en
\V. met de, volgens 't bestuur ingezonden
akte .geen genoegen namen, heeft ten
slotte 't bestuur toegegeven en daarmee
was deze kwestie althans weer van de
baan. En alweer vragen we: is daarmee
nu onrecht geschied, of bedrog gepleegd
of heeft valschheid in geschrifte plaats
gevonden, waarvan we ook al beschuldigd
werden?
V. D'an komt de kwestie der speelplaats.
Daarover kunnen we koirt zijn. Met de
wedergave der feiten kunnen we ons
vereenigen. Maar w© willen er bijvoegen
dat de inzender niet vermeldt, dat de in
zending der stukken voor de speelplaats
eerst zoo: laat geschiedde, omdat die
speelplaats moest koimen op1 het terrein
der afgebroken oiude school, iets wat eerst
plaats vond toen de nieuwe school ge
reed was. Men diende voor een nauw
keurige berekening van ko-sten toch den
ondergrond te kennen! Als de inzender
dan ook no-g verzwijgt dat 't bestuur aan
B. en W. heeft gevraagd een plan aan
te geven hoe voo-r f500 een ©n ander
behoorlijk in gereedheid kon worden ge
bracht, dat 't College van B. en \ty. ge
weigerd heeft dit te doen, geweigerd heeft
oclk, bij herhaling het door het bestuur
aangevraagde overleg, dan moet ik ze
't p'raedicaat van inschikkelijkheid ont
zeggen, omdat ze door hun weigering tot
overleg elke -onderhandeling afsneden, om
ons opnieuw in hooger beroep te
drijven.
Dit deden we dan oclk op' "advies van
den Schoolraad, waar door ons f 800
werd toegestaan.
VI. Bij de afrekening bleek dat de
werkelijke kosten de geraamde, of liever
de v-o-orio-o-pig toegezegde te boven gingen,
en volgens art. 81 lid 3 moet de ge
meente aan het schoolbestuur het bedrag
van het verschil dan verschaffen,tenzij
't gemeentebestuur lean aantoomen, dat de
gemaakte „kosten buitensporig zijn", iets
wat nooit zelfs beproefd is.
De kosten betroffen hoofdzakelijk bij
werk, een bedrag van toezicht, gordijnen
die totaal op de- begrooting vergeten wa
ren -en per abuis is'toen ook meegezonden
de rekening voor de glazen 'kastjes van
een. piaar opgezette vogels. Immers dit
bedrag, dat slechts f 80 was, behoorde
thuis -onder de jaarlijfcsche leermiddelen
A 101..
Ik vind dat de o-piste-ller door de ma
nier van ïnede-deeling de schij'n wil wek
ken, dat p-r in weelde is gebaad. Diat het
bestuur bij de toen gevoerde onderhande
lingen ruim f500 voor eigen rekening'
nam is waar. Zelfs wil ik „persoonlijk
verklaren dat den heer Burgemeester de
lof toekomt al het mogelijke te hebben
gedaan om te verzoenen. Maar daar 't ver
zet uit een andere hoek kwam, bleek dit
vruchteloos. Die onderhandelingen bleven
vastloopen op een eindbedrag van onge
veer f700, dat 'toude college van B.
en W. ni-e-t wilde toestaan, en waarop1
't bestuur zijn volle aanspraak liet gelden.
In dat stadium had toen de Wethoiuders-
verki-ezing plaats met den bekenden uit
slag.
D© twee nieuwe Wethouders hebben
daarna de uiteenzetting van het stand
punt van 't scho-odbestuur, die hun werd
aangeboden, dankbaar aanvaard, ze heb
ben inzage gehad van alle o-fficieele stuk
ken en adviezen, doch hebben nooit vóór
noch nA deze conferentie ©enige belofte
gedaan. Ze hebben ook uiteenzetting van
'tstandpunt van 'toude college van B. en
W. gevraagd, dus als eerlijke me^schen
volkomen hoor en wederhoor toegepast.
Daarna heeft 't nieuwe College van B.
en \V. van de f700 er f500 toegestaan,
waarmede 't bestuur genoegen nam.
Hun komt dus de eer toe de zaak
tot oplossing te hebben gebracht.
VII. Diat ik in de verkiezing van de
wethouders groot aandeel gehad heb, er
ken ik ten volle. Wat ik gedaan heb zal ik
verdedigen en verantwoorden op de
plaats waar dat behoort, en dat is de
A R. Kiesvereeniging. Die verantwoording
hoort vooralsnog niet thuis in de pers.
Laat ik thans evenwel de verzekering
geven, dat ik het aandeel, dat ik gehad
heb in de wethoudersverkiezing voor de
volle 100 pet. voor mijn rekening neem.
VIII. Aan mijn persoonlijk adres richt
u nog een venijnige aantijging. Hoewel
ik 't schier moede word, vraag ik be
wijs. U beweert, dat ik op de algem-eene
vergadering 20 Jan. '21 de voorstelling-
heb gewekt, alsof de kosten van den-
bouw der school door 't Rijk zouden
worden betaald. Dat is een ernstige aan
klacht -en die maak ik nog ernstiger door
te verklaren, dat ik nooit anders dan
geweten heb, dat het Rijk alle salarissen
betaalde, maar de kosten van school-
bouw voor de gemeente kwamen. Als ik
dus op die vergadering dat beweerd heb,
zou ik tegen beter weten in de zaak
opzettelijk valsch voorgesteld hebben.
Maar ik ontken dit ten sterkste. De eer
ste keer dat deze beschuldiging tegen'
me werd ingebracht was op de laatste
conferentie met 't oude college van B.
en W. Met verbazing hoorde ik 't aan.
En toen ik vroeg wie dat gehoord had
den, waren er twee die zulks beweerden.
Ik heb dat toen weerlegd en om bewijs
gevraagd. Dat kon niet geleverd worden.
Mogelijk hebben de heeren 't zoo opge
vat, maar die opvatting moet op een,
vergissing berusten. Ik heb oogenblikke
lijk aan de beide aanwezige bestuurs
leden gevraagd, of die er van wisten,-
maar ze ontkenden- het ten sterkste. Ik
heb toen verklaard uitnemend te begrij
pen dat, als men zulke dingen voorop
stelt, er een geest van bitterheid gebo
ren wordt. Ik Jieb meer gedaan: ik heb
vlak daarna al de notulenboeken opge
slagen. Niets gevonden. Ik heb al de
andere bestuursleden gevraagd. Niemand
wist er van, wèl dat ik 't tegendeel be
weerd had. Ik heb tal van aanwezigen
(de vergadering was door pl. m. 60 men-
schen bezocht) gevraagd, of die soms
dien indruk hadden ontvangen. Niemand
gevonden. Ik heb een ouden, ervaren en
volkomen betrouwbaren broeder, die hee-
lemaal buiten onze zaak staat gevraagd,,
of die zich nog herinnerde op die ver
gadering gezegd te hebben: „Meester,
meester, hoe zal Grijpskerke dAt beta
len!" Hij herinnert zich dat zeer goed;
hij wil 't nóg bevestigen en dit is dunkt
me toch wel bewijs dat de beschuldiging
op een afschuwelijk misverstand berust.
Ik ben bereid Al de namen van die per
sonen te noemen als de inzender zich bij
mij vervoegt. Kom, inzender, is dat nu
eerlijk wat ge doet? Bewijs me met zwart
op wit öf trek uw beschuldiging, zonder
bewijs, terug. Dat zou u niet onteeren
maar sieren. Nog meer wonderlijke op
vattingen en beschuldigingen werden toen
weerlegd. Ik heb toen ook verklaard dat
ik begreep dat men zóó tegenover elkaar
kwam te staan, waar men geroepen is
eikaars schouderen te sterken. Ik heb
verklaard tot op 't oogenblik dat ik den
drempel overtrad, de gedachte te heb
ben gehad, dat men ons met opzet dwars
zat en 't Christelijk onderwijs tegen
werkte, maar dat ik, gezien hun verkla
ringen, de scherpte waarmede ik hen
daarom bestreed, niet kon billijken. Daar
om heb ik persoonlijk excuus gevraagd,
dat ik hen verkeerd had beoordeeld. Ver
klaard ook, dat ik kon aannemen hun be
doeling om, volgens hun standpunt, de
Wet uit te leggen. Dat houdt volstrekt
niet in dat ik 't met hun standpunt eens
ben, iets vya-t de inzender er van tracht
te maken. Ik heb nooit verklaard dat zóó
te bedoelen. Dat is een eenzijdige uitleg
ging van den inzender. Het excuus voor
verkeerde beoordeeling van hun per
soon tot op dat oogenblik, wil ik ook
in 't publiek herhalen, maar toch keur ik
hun daden ten sterkste af.
De zaak van Art. 101 hebben we in
hooger beroep verloren, eerlijk verloren,
al vind ik de getroffen regeling, volgens
den letter der wet, niet billijk. Van f400
derven weet ik niets. Vermoedelijk ver
gist de inzender zich hier, ten minst©
als hij bedoelt dat we over 1922 uit
gegeven hebben f 1700, doch van de ge
meente ontvangen f1300.
Eerst in 1924 vindt volledige afreke
ning plaats niet over drie aparte jaar-
perioden, maar over één periode van drie
jaar. Als we dus in 1923 of '24 minden
uitgeven dan ons wordt toegezegd, ten
bedrage van f400, is de zaak alweer in
't reine. Hiermede zal de inzender het
dunkt me wel eens zijn.
Ik zal den inzender niet volgen op
't pad dat hem in eigengerechtigheid van
schuld en boete doet spreken. Zijn
wensch evenwel om 't ontzegde ver
trouwen elkaar weer terug te geven, vindt
bij mij weerklank. Laten we de oprecht
heid van dien wensch niet aan vrome
frasen, maar aan -eikaars daden toetsen.
M. de B. Dit is slechts één tuiltje uit
den treurhof onzer schoolkwestie. Zoo
kunnen er nog vijf samengeraapt wor
den indien u 'geduld en plaatsruimte heeft.
Op uwe bereidwilligheid om gelijk recht
voor aanklager en aangeklaagde te laten
gelden, rekenen we in dat geval.
Hoogachtend,
S. DOUMA, H. d. S.
Het bestuur der school, het persoonlijk
verweer in bovengenoemd stuk voor re
kening van den schrijver latende, ver
klaart, dat de weergave van het door
het bestuur ingenomen standpunt juist
getrouw is.
Namens 't bestuur:
J. H. GESCHIERE, Voorzitter.
A. P. ROTTE, Secretaris.
(Ofschoon er nog wel wat in dit stuk
te weerspreken blijft, verklaren wij om
•meer dan één reden dit debat gesloten.
Red.).