fiemeiiBii Meuws. Rechtszaken. Ingezonden Stukken. werkelijk schoon is, ook in de moderne letterkunde. Daartoe behandelt hij eerst den oor sprong en het wezen der kunst. Hij komt daarbij tot de conclusie, dat die beide in God liggen. Kunst is een goddelijke gave in de menschenziel in de tweeërlei openbaring van voortbrengen en genieten. Diaaruit volgt, omdat de mensch van God afhankelijk is, dat de eerste karaktertrek de kunst is haar afhankelijkheid. Waar evenwel God de mensch geschapen heeft als een zelfbewust, zelfverantwoordelijk wezen, daar moet in den mensch, naast de afhankelijkheid ook zelfstandigheid zijn en dus ook in de kunst. Uitvoerig bespreekt spr deze tweezij digheid: afhankelijkheid naast zelfstandig heid. W,ant deze laatste is het, die, ge grepen door de zonde in elk menschen- hart, het verkeerde in de kunst en in de literatuur heeft gebracht, en we moeten daarvan ons bewust zijn, eenerzijds om dat verkeerde te kunnen aanwijzen, aan den anderen kant echter ook, opdat wat goed is, worde erkend als de juiste vrucht der afhankelijkheid. Vervolgens gaat spr na, wat schoonheid is volgens het christelijk beginsel. Schoon heid is alleen dat, wat schoon is voor God, dat wil dus zeggen, wat mede Gods eer verhoogt. Daaruit volgt, dat wat ver keerd is, dus ook nooit schoonheid kan zijn, al heeft het een schoone vorm, maar ook, dat alles wat indirect God-verheer lijkend is, schoonheid mag worden ge noemd en dus waardeering verdient. Dit geeft spr aanleiding om stil ite staan bij de kwestie der waardeering1, ook als factor van Christelijke opvoeding. Na deze beginsel-formuleering spreekt de heer T. dan nader over de practische toepassing daarvan op het terrein der literatuur. Hij wijst op de roeping, die elk Christen in dezen heeft: zoowel hij, die anderen leiden moet, als hij, die slechts zichzelf heeft te leiden. Wie moe ten, ieder in onze omgeving, toezien op wat gelezen wordt, als iets verkeerd is, weten waarom het verkeerd is, ars eenig boek goed mag worden genoemd, kunnen zeggen, wdt het goede is. En daarbij' moe ten we uitgaan van het beginsel. Zoo als heel ons leven, moet ookl ons stand punt ten opzichte van de moderne litera tuur gebaseerd zijn op onze levens-o ver tui® in g. Dan zullen we wel voor vele practischemoeilijkheden komen te staan, maar, onoplosbaar zijn ze niet. Bij goed gefundeerde kennis van het beginsel en ernstige toepassing daarvan op de productie der moderne literatuur kunnen we, onder Gods zegen, de gevaren leeren zien en het schoone leeren waar- deeren. Christocentrisch moet onze le vensovertuiging zijn, en moet ook onze literatuurbeschouwing wezen. Dan kun nen we alleen de, problemen oplossen, waarvoor we ook op dit terrein komen te staan. Met stille aandacht werd de spreker aangehoord. Het was te merken, dat hij zijn hoorders wist te doen inleven in het onderwerp, waarmede de medelevende Christen telkens weer in aanraking komt. Het dankwoord van den voorzitter was dan ook zeker namens alle aanwezigen gesproken. Ongelukken. Te 's-Gravenhage is gisteren een auto, bestuurd, door K., geslipt, waardoor zij in het struikgewas aan den kant terecht kwam. K. bekwam inwendige kneu zingen, en moest per auto naar zijn woning 'vervoerd worden. Gistermorgen is in een woning te Arnhem een 15-jarig meisje te dicht bij de kachel gekomen, met gevolg, dat ze in brand raakte. Ze bekwam zeer ernstige brand wonden en is in levensgevaarlijken toestand naar het gasthuis overgebracht. Inlandsche vorstenzonen. Met het s.s. „Insulinde" zijn hier te lande uil Indië aangekomen twee Delische vorstenzonen, Tengkoe Zoelkarnain en Tengkoe Mansjoer, om hier hunne studies voort te zetten en resp. den graad van dokter in de rechten en in de geneeskunde te behalen. Zij hebben de rechtsschool en de medische school op Java doorloopen. In een onderhond verklaarden zij, weinig beteekenis te hechten aan hun adellijke af komst. Zij meenden later hunne stamgenooten en Tengkoe's in het algemeen meer van dienst te kunnen zijn, als zij eenmaal gepromoveerd waren. Een driftkop. Gisteravond is to Elden bij Arnhem een commensaal, die do dochter van den kostbaas het hof maakte, buiten de deur gezet. Ilij maakte zich daar over zoo boos, dat hij met zijn mes iemand, die hem tot bedaren trachtte te brengen, een messteek in Jen buik toebracht. De lever werd doorboord. De man is in het St Elisa beth-gesticht te Arnhem opgenomen. Het nieuwe bankbiljet van 40 gulden. De Vereeniging tot bevordering der Grafische Kunst, heeft op haar laats! gehouden vergadering te Amsterdam haar scherpe afkeuring uitgesproken over de smake looze, fabriekmatige wijze waarop het nieuwfl bankbiljet van 40 gulden is uitgevoerd, on danks de indertijd van alle bevoegde zijden geuite critiek, over het op dezelfde wijze samengestelde biljet van vijf en twintig gulden Valsohe bankbiljetten van 25 g u Pd e n Te Kerkrade is een Duitseho vrouw uit de buurt van Dusseldorf in arresl gesteld, die een valsch bankbiljet van 25 gulden in een bank ter inwisseling in marken had aangeboden. Het einde van een rebellen leider. Naar de „Daily Mail" uit Tanger meldt is aldaar overleden de ongeveer vijftigjarige Moorsche rebellen-leider Raisoeli, een man, die vele jaren lang een internationale berucht heid en vermaardheid bezat. Men vermoedt, dat vergiftiging de oorzaak van zijn dood was. Met Raisoeli, of eigenlijk, Mulai Ahmed ben Mahomed ben Raisoeli, zooals zijn naam volledig luidt, is een van de meest krachtige figuren van Marokko verdwenen en een man die jarenlang een doorn in het oog was van de Spaansche regeering. Half roover en half stamhoofd terroriseerde hij vroeger den sultan van Marokko, evenals hij tot voor korten tijd een gevaar was voor de Spanjaarden, die dan ook ten slotte zijn onderwerping duur moesten koopen. Hoe wel Raisoeli beweerde een directe afstamme ling van den profeet te zijn en een streng geloovige opvoeding te hebben genoten, leidde hij niettemin het leven van een roover, en al spoedig werd by vermaard door zijn moed en zijn succes. In 1902 werd hij door de autoriteiten ge grepen en voor vijf jaar in de gevangenis te Mogador opgesloten. „Toen", om zijn eigen woorden te gebruiken, „hoorde de Allerhoog ste mijn roep en ontsloot de gevangenispoort voor mij". Bij zijn terugkeer in zijn dorp in het gebergte, in de nabijheid van Tanger, vond hij zijn volk verstrooid en zijn eigen dom. verwoest. De Basja van Tanger hield hem er toen van terug om bloedig wraak te nemenlater echter werd nogmaals een poging gedaan, om hem te grijpen, doch hij nam de vlucht naar Arzila. Toen deze plaats werd belegerd, drong Raisoeli er bij zijn stam op aan uiteen te gaan, in de hoop de gunst van de regeering te winnen. Doch zelfs dit werd hem niet als een vergoeding aangerekend en zijn dorp werd. verbrand. Toen vluchtte hij naar den stam zijner voorvaderen de Beni Aros, en bereidde daar zijn plan tot een wraakneming voor. Hij zon op een sensationeele daad en in het jaar 1913 nam hjj de „Times"-correspondent te Tanger, Har- ris, gevangen en liet hem niet eerder los, voordat zestien leden van zijn rooversbende in vrijheid waren gesteld. Een jaar later voerde hij een rijken Amerikaan, Perdicaris, en diens schoonzoon Varley weg, die voor een bedrag van elf duizend pond sterling moest worden vrijgekocht. Ongeveer in dienzelfden tijd had Raisoeli zichzelf uitgeroepen tot gouverneur van het Tangerdistrict. Korten tijd was zijn gouverneurschap een succes en alle misdaad werd met ijzeren vuist ondergedrukt. Maar zijn tyranniek optreden en zijn hardvochtigheid maakten hem onmogelijk en onder den druk der Europeesche mogend heden zette de sultan hem korten tijd daarna weer af. Raisoeli trok zich toen in het ge bergte terug en begon andermaal zijn roovers- leven. Hoewel hij een veelbewogen leven had ge leid en vaak zeer hardvochtig en wreed kon zijn, was Raisoeli toch in vele opzichten een merkwaardige persoonlijkheid en zelfs kon hij zeer innemend zijn. Zijn hoffelijkheid was algemeen bekend en zelfs zyn slachtoffers hebben zich steeds gunstig over zijn optreden tegenover hen uitgelaten. De Hilversumsche politie. In de vergadering van den gemeenteraad van Hilversum heeft de heer Lopes Dias gesproken over wat hij noemde den „kankergeest" in het Politiekorps. Hij weet dit in hoofdzaak aan den commissaris van politic, dien Hij noemde, iemand zonder een evenwichtig ka rakter, iemand, die niet beschikt over de kalmte en de tact, die een leider van een politiecorps moet bezitten. Tijdens en na de huldigingsfeesten is deze geest versterkt. Spreker oordeelde, dat er veel te veel rangen in het politiecorps bestaan, en dat er te veel promotie plaats vindt. De z.g.n. mopperaars zijn z.i. op een ontacti sche wijze behandeld. Zij- moesten luisteren naar een proclamatie, die werd voorgelezen, en zij moesten hun gepromoveerde collega's gclukwenschen met hun bevordering. De heer Koopmans meende, dat er in het corps een veel te sterke militaire geest heersch- te. Voorts dienen ook de gratificaties te worden afgeschaft. (Tel.) Een burgemeester ver oordeeld. De rechtbank te R'dam deed gisteren uitspraak in de zaak legen den burgemeester van Helle- voetsluis P. de G., die bad terecht gestaan wegens beleediging van den kommissaris v;an politie, dien hij „on betrouwbaar" bad genoemd. De 'recht bank veroordeelde bekl. tot f25 boe te of 5 dagen hechtenis. Veroordeeling van a,nti- militairisten. Voor de arrondis sementsrechtbank te Utrecht hadden zich wegens het verspreiden van mu- nifesten onder de militairen, waarin openlijk tot dienstweigering werd aan gespoord, te verantwoorden P. M., J. v. d. S. en R. v. d. B., uit Amers foort. Tegen de eerste twee werd 2 maanden en tegen den derde beklaag de 3 maanden gevangenisstraf ge- eischt. De 21-jarige kantoorbediende R. H. uit Amersfoort, die reeds eerdei terzake van dit feit tot 6 weken ge vangenisstraf was veroordeeld, doch tegen dit vonnis hooger beroep had aangeteekend, hoorde opnieuw 4 maanden gevangenisstraf tegen zich eischen. Een bouw ongeval. Do rechtbank te Rotterdam deed uit spraak in de zaak tegen den 49-ja rigen aannemer I. van O., beklaagd van dood door schuld. Beklaagde was de aannemer en bouwer van 2 percee- len aan de Aelbrechtskade, die tij dens den bouw instortten waardoor 2 arbeiders werden gedood en ver schillende andere gewond. De recht bank overwoog onder meer, dat de instorting een gevolg is geweest van het gebruiken van specie van ondeug delijke samenstelling en dat beklaag de onkundig was en niet in staat een dergelijk bouwwerk te bouwen en eischte 2 maanden hechtenis. (Ruiten verantwoordelijkheid der Redactie.) De schoolkwestie te Grijpskerke. Mijnheer de redacteur, Mag ik zo© vrij; zijn, naar aanleiding van het laatste ingezonden stuk ©ver'de Grijpskerksche schoolkwestie, waarin tal van beschuldigingen voorkomen, aan mijn adres gericht, een woord van verweer te schrijven? N. komt het gebeurde eens zakelijk meedeelen en nogal naar waarheid I Het spijt me terwille van den inzender, dat ik hem niet kan omhangen het gewaad der oprechtheid. Ie. De weergave.van de indiening der vereischte stukken volgens art. 72 is vol komen getrouw. Het raadsbesluit Van den 21 Februari '20 vermeldde uitdrukkelijk, „dat aan de in art. 73 der L. O.-wet 1920 omschreven vereischten was voldaan", en waar art. 75 der wet uitdrukkelijk zegt, „de medewerking wordt slechts geweigerd wanneer niet aan de in art. 73 omschreven eischen is voldaan", had de raad de gel den moeten toestaan. Het College van B. en W. was uitnemend onderricht, waar om en waardoor die teekening der stukken op 29 Dec. '19 was geschied. Wel geef ik toe, dat de Raad bij dit toestaan der gelden, den eisch had kunnen stellen, van opnieuw indiening van hetzelfde (of een gewijzigd) plan geteekend na 1 Jan. 1920. Maar de gelden toestaan m oi e s t hij1. ©Ogenblikkelijk vroeg 't bestuur aan den Schoolraad om advies. Mr Terpstra ad viseerde dadelijk in hoogef (beroep te gaan en het bestuur deed dat. Toen in een persoonlijk gesprek met den heer burgemeester ten zijnen .huize heb ik de uitspraak gedaan, dat ik de opvatting had, dat men onze plannen dwarsboomde, met geweld ons wilde dwingen in de rich ting van art. 205, en door het uitlokken van een raadsbesluit, zonder even overleg te plegen met, of inlichtingen te vragen aan 't schoolbestuur, den weg: om deze zaak op te lossen had afgesneden. En toen heb ik die uitdrukking ge bezigd, dat het nu zou gaan „hard tegen hard". Die uitdrukking was scherp, ik erken het, maar daar ik vooraf den heer burgemeester verlof gevraagd had, precies te mogen zeggen, wat ik dacht, en hij mp dit toestond, sprak ik mij zoo eerlijk mogelijk uit. Ik heb geen enkele reden om die woorden terug te nemen en de heer burgemeester, die ik, trots diepgaan de meeningsverschillen, nog altoos hoog acht, heeft me dit woord niet kwalijk ge nomen ook. Ged. Staten moesten dus beslissen. Toen dan ook Ged. Staten aan 't College van B. en W'. meenden moeten oip te merken, dat de houding, door B.. en Wi. aangeno men, hun minder juist voorkwam, en er op aandrongen, overleg met 't bestuur te plegen, teneinde de zaak tot overeen stemming te brengen, waarom is daar dan geen gevolg aan gegeven? Teen is een commissie benoemd uit Ged. Staten, die een conferentie gevraagd heeft met beide partijen, en wat op die conferentie is voorgevallen, kan naar den aard der zaak niet gepubliceerd worden. Als de inzender dan verder vraagt: „En het resultaat?" en daarop laat volgen: „dat nimmer in hooger beroep over deze zaak is beslist", dan zeg ik, dat dit in strijd is met de waarheid. Dlaifc u iets ver bergt met opzet, blijkt overtuigend uit wat dan volgt: „Door omstandigheden daartoe geleid..." Die zin spreekt boekdeelen! Geachte inzender, deel eens mede, welke waren die „omstandigheden?" Als ik het antwoord moest geven wat het resultaat was, en ik zie, op wat daarna is geschied, dan ,zeg ik, dat 't College van B. en W:. de gelden heeft moe te n toestaan. Het schoolbestuur is toen in 't .gelijk gesteld. De raad heeft toen zijn weigerend besluit ingetrokken eii de gel den toegestaan! 2. W© komen tot de tweede beschuldi ging. Dat het bestuur het bestaande be stek met één artikel verlengd heeft, zón der voorkennis van den heer inspecteur en 't College van B, en Wi. is volkomen waar. Diat artikel behelsde, dat enkele posten, zooals schilderwerk, lood- en zink werk, door den aannemer gegund moesten worden aan inwoners van Grijpskerke, in dien hun begrootingen voor die posten geen cent hooger kwamen dan bij pu blieke aanbesteding verwacht mocht wor den. Daarna werden verschillende begroot- tinge-n gevraagd, ook van buiten de ge meente en de opgaven van Grijpskerke bleken aanmerkelijk lager. Waar dit artikel dus absoluut niet bezwarend was voor de gemeente kas, maar wel billijk voor de ge meentekas, maar we] billijk' voor de ge meentenaren, die zelf de school moesten betalen, vraag ik, of 't bestuur, dat han delde op aandrang va.n tal van ingezete nen, niet ter goeder trouw handelde en rekening hield met billijke eischen. Of het bestuur dan goed deed, dit eigen machtig te doen? Diaarin schuilt de fout. Diat had eerst met 't College van B. en W:. en met den heer inspecteur moeten worden besproken, en daarin heeft het bestuur dus onvoorzichtig gehandeld. Diat is later ook eerlijk erkend en daarom is 't artikel geheel ingetrokken. Het feit, dat de aannemer, dhr Janse uit Domburg die geheel vrij was, daarna toch 't werk aan die ingezetenen der gemeente gunde voor dezelfde sommen, pleit vóór de eerlijkheid van 't bestuur. We komen den inzender vragen, of hierin door ons eenig onrecht is gepleegd tegen B-. en Wi. 3. Thans de derde beschuldiging. Het besutur zou er tweeërlei raming op na houden! Natuurlijk, dat moet toch? Een „voiorloopige raming van kosten" volgens art. 72 lid 2 en een „uitgewerkte raming van kosten", volgens art. 77, lid 5. Maar dat bedoelt de inzender blijkbaar niet. Hij zinspeelt, als we hem goed be grijpen op een soort derde raming. Het bestuur weet van een derde raming niets De inzender blijkbaar wel. Waar hiji el ders verklaart gaarne diept op zulle soort van zaken in te gaan, zullen we wachten op de oplossing van die puzle. IV. Nu de kwestie der waarborgsom. Volgens Art. 205 heeft een schatting plaats gehad van terrein en gebouwen die eigendom der school waren, met het doel de scholen die bestonden voor '20 plm. 6,5 pet. rente- der getaxeerde waarde jaarlijks te doen uitkeeren. Volgens Art. 74 kan de waarde van den grond, die eigendom is van 't bestuur, strekken tot geheele of gedeeltelijke vol doening der waarborgsom. D'aarvoor is no-odig, dat die grond geschat wordt. Nu had 't bestuur twee stukken grond in eigendom, en waar dat eene stuk grond reeds geschat was opl f 600, hoewel dit bedrag niet op' de totale schattingssom gespecificeerd stond en het bestuur de noig pas verschenen noitarieele akte kon too-ne-n van het andere stuk grond a f 1868, meende het bestuur dat nieuwe taxatie niet vorderde opnieuw be noeming der taxateurs. Dit werd gedaan om kosten te vermijden van taxatie, die geheel voor rekening van 't bestuur val len. Daarom werd den drie schatters ge vraagd -een akte van taxatie te teekenen, thans wèl gespecificeerd, en waar hun de bedragen, waarvoor getaxeerd moest wor den bij onderling overleg reeds bekend waren, zouden ze misschien voor deze formaliteit geen kosten berekenen. 't College van B. en Wi. evenwel was van meening, dat de genoemde taxateurs opnieuw moesten worden benoemd. Zie daar 't me-eningsverschil, en waar B. en \V. met de, volgens 't bestuur ingezonden akte .geen genoegen namen, heeft ten slotte 't bestuur toegegeven en daarmee was deze kwestie althans weer van de baan. En alweer vragen we: is daarmee nu onrecht geschied, of bedrog gepleegd of heeft valschheid in geschrifte plaats gevonden, waarvan we ook al beschuldigd werden? V. D'an komt de kwestie der speelplaats. Daarover kunnen we koirt zijn. Met de wedergave der feiten kunnen we ons vereenigen. Maar w© willen er bijvoegen dat de inzender niet vermeldt, dat de in zending der stukken voor de speelplaats eerst zoo: laat geschiedde, omdat die speelplaats moest koimen op1 het terrein der afgebroken oiude school, iets wat eerst plaats vond toen de nieuwe school ge reed was. Men diende voor een nauw keurige berekening van ko-sten toch den ondergrond te kennen! Als de inzender dan ook no-g verzwijgt dat 't bestuur aan B. en W. heeft gevraagd een plan aan te geven hoe voo-r f500 een ©n ander behoorlijk in gereedheid kon worden ge bracht, dat 't College van B. en \ty. ge weigerd heeft dit te doen, geweigerd heeft oclk, bij herhaling het door het bestuur aangevraagde overleg, dan moet ik ze 't p'raedicaat van inschikkelijkheid ont zeggen, omdat ze door hun weigering tot overleg elke -onderhandeling afsneden, om ons opnieuw in hooger beroep te drijven. Dit deden we dan oclk op' "advies van den Schoolraad, waar door ons f 800 werd toegestaan. VI. Bij de afrekening bleek dat de werkelijke kosten de geraamde, of liever de v-o-orio-o-pig toegezegde te boven gingen, en volgens art. 81 lid 3 moet de ge meente aan het schoolbestuur het bedrag van het verschil dan verschaffen,tenzij 't gemeentebestuur lean aantoomen, dat de gemaakte „kosten buitensporig zijn", iets wat nooit zelfs beproefd is. De kosten betroffen hoofdzakelijk bij werk, een bedrag van toezicht, gordijnen die totaal op de- begrooting vergeten wa ren -en per abuis is'toen ook meegezonden de rekening voor de glazen 'kastjes van een. piaar opgezette vogels. Immers dit bedrag, dat slechts f 80 was, behoorde thuis -onder de jaarlijfcsche leermiddelen A 101.. Ik vind dat de o-piste-ller door de ma nier van ïnede-deeling de schij'n wil wek ken, dat p-r in weelde is gebaad. Diat het bestuur bij de toen gevoerde onderhande lingen ruim f500 voor eigen rekening' nam is waar. Zelfs wil ik „persoonlijk verklaren dat den heer Burgemeester de lof toekomt al het mogelijke te hebben gedaan om te verzoenen. Maar daar 't ver zet uit een andere hoek kwam, bleek dit vruchteloos. Die onderhandelingen bleven vastloopen op een eindbedrag van onge veer f700, dat 'toude college van B. en W. ni-e-t wilde toestaan, en waarop1 't bestuur zijn volle aanspraak liet gelden. In dat stadium had toen de Wethoiuders- verki-ezing plaats met den bekenden uit slag. D© twee nieuwe Wethouders hebben daarna de uiteenzetting van het stand punt van 't scho-odbestuur, die hun werd aangeboden, dankbaar aanvaard, ze heb ben inzage gehad van alle o-fficieele stuk ken en adviezen, doch hebben nooit vóór noch nA deze conferentie ©enige belofte gedaan. Ze hebben ook uiteenzetting van 'tstandpunt van 'toude college van B. en W. gevraagd, dus als eerlijke me^schen volkomen hoor en wederhoor toegepast. Daarna heeft 't nieuwe College van B. en \V. van de f700 er f500 toegestaan, waarmede 't bestuur genoegen nam. Hun komt dus de eer toe de zaak tot oplossing te hebben gebracht. VII. Diat ik in de verkiezing van de wethouders groot aandeel gehad heb, er ken ik ten volle. Wat ik gedaan heb zal ik verdedigen en verantwoorden op de plaats waar dat behoort, en dat is de A R. Kiesvereeniging. Die verantwoording hoort vooralsnog niet thuis in de pers. Laat ik thans evenwel de verzekering geven, dat ik het aandeel, dat ik gehad heb in de wethoudersverkiezing voor de volle 100 pet. voor mijn rekening neem. VIII. Aan mijn persoonlijk adres richt u nog een venijnige aantijging. Hoewel ik 't schier moede word, vraag ik be wijs. U beweert, dat ik op de algem-eene vergadering 20 Jan. '21 de voorstelling- heb gewekt, alsof de kosten van den- bouw der school door 't Rijk zouden worden betaald. Dat is een ernstige aan klacht -en die maak ik nog ernstiger door te verklaren, dat ik nooit anders dan geweten heb, dat het Rijk alle salarissen betaalde, maar de kosten van school- bouw voor de gemeente kwamen. Als ik dus op die vergadering dat beweerd heb, zou ik tegen beter weten in de zaak opzettelijk valsch voorgesteld hebben. Maar ik ontken dit ten sterkste. De eer ste keer dat deze beschuldiging tegen' me werd ingebracht was op de laatste conferentie met 't oude college van B. en W. Met verbazing hoorde ik 't aan. En toen ik vroeg wie dat gehoord had den, waren er twee die zulks beweerden. Ik heb dat toen weerlegd en om bewijs gevraagd. Dat kon niet geleverd worden. Mogelijk hebben de heeren 't zoo opge vat, maar die opvatting moet op een, vergissing berusten. Ik heb oogenblikke lijk aan de beide aanwezige bestuurs leden gevraagd, of die er van wisten,- maar ze ontkenden- het ten sterkste. Ik heb toen verklaard uitnemend te begrij pen dat, als men zulke dingen voorop stelt, er een geest van bitterheid gebo ren wordt. Ik Jieb meer gedaan: ik heb vlak daarna al de notulenboeken opge slagen. Niets gevonden. Ik heb al de andere bestuursleden gevraagd. Niemand wist er van, wèl dat ik 't tegendeel be weerd had. Ik heb tal van aanwezigen (de vergadering was door pl. m. 60 men- schen bezocht) gevraagd, of die soms dien indruk hadden ontvangen. Niemand gevonden. Ik heb een ouden, ervaren en volkomen betrouwbaren broeder, die hee- lemaal buiten onze zaak staat gevraagd,, of die zich nog herinnerde op die ver gadering gezegd te hebben: „Meester, meester, hoe zal Grijpskerke dAt beta len!" Hij herinnert zich dat zeer goed; hij wil 't nóg bevestigen en dit is dunkt me toch wel bewijs dat de beschuldiging op een afschuwelijk misverstand berust. Ik ben bereid Al de namen van die per sonen te noemen als de inzender zich bij mij vervoegt. Kom, inzender, is dat nu eerlijk wat ge doet? Bewijs me met zwart op wit öf trek uw beschuldiging, zonder bewijs, terug. Dat zou u niet onteeren maar sieren. Nog meer wonderlijke op vattingen en beschuldigingen werden toen weerlegd. Ik heb toen ook verklaard dat ik begreep dat men zóó tegenover elkaar kwam te staan, waar men geroepen is eikaars schouderen te sterken. Ik heb verklaard tot op 't oogenblik dat ik den drempel overtrad, de gedachte te heb ben gehad, dat men ons met opzet dwars zat en 't Christelijk onderwijs tegen werkte, maar dat ik, gezien hun verkla ringen, de scherpte waarmede ik hen daarom bestreed, niet kon billijken. Daar om heb ik persoonlijk excuus gevraagd, dat ik hen verkeerd had beoordeeld. Ver klaard ook, dat ik kon aannemen hun be doeling om, volgens hun standpunt, de Wet uit te leggen. Dat houdt volstrekt niet in dat ik 't met hun standpunt eens ben, iets vya-t de inzender er van tracht te maken. Ik heb nooit verklaard dat zóó te bedoelen. Dat is een eenzijdige uitleg ging van den inzender. Het excuus voor verkeerde beoordeeling van hun per soon tot op dat oogenblik, wil ik ook in 't publiek herhalen, maar toch keur ik hun daden ten sterkste af. De zaak van Art. 101 hebben we in hooger beroep verloren, eerlijk verloren, al vind ik de getroffen regeling, volgens den letter der wet, niet billijk. Van f400 derven weet ik niets. Vermoedelijk ver gist de inzender zich hier, ten minst© als hij bedoelt dat we over 1922 uit gegeven hebben f 1700, doch van de ge meente ontvangen f1300. Eerst in 1924 vindt volledige afreke ning plaats niet over drie aparte jaar- perioden, maar over één periode van drie jaar. Als we dus in 1923 of '24 minden uitgeven dan ons wordt toegezegd, ten bedrage van f400, is de zaak alweer in 't reine. Hiermede zal de inzender het dunkt me wel eens zijn. Ik zal den inzender niet volgen op 't pad dat hem in eigengerechtigheid van schuld en boete doet spreken. Zijn wensch evenwel om 't ontzegde ver trouwen elkaar weer terug te geven, vindt bij mij weerklank. Laten we de oprecht heid van dien wensch niet aan vrome frasen, maar aan -eikaars daden toetsen. M. de B. Dit is slechts één tuiltje uit den treurhof onzer schoolkwestie. Zoo kunnen er nog vijf samengeraapt wor den indien u 'geduld en plaatsruimte heeft. Op uwe bereidwilligheid om gelijk recht voor aanklager en aangeklaagde te laten gelden, rekenen we in dat geval. Hoogachtend, S. DOUMA, H. d. S. Het bestuur der school, het persoonlijk verweer in bovengenoemd stuk voor re kening van den schrijver latende, ver klaart, dat de weergave van het door het bestuur ingenomen standpunt juist getrouw is. Namens 't bestuur: J. H. GESCHIERE, Voorzitter. A. P. ROTTE, Secretaris. (Ofschoon er nog wel wat in dit stuk te weerspreken blijft, verklaren wij om •meer dan één reden dit debat gesloten. Red.).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1923 | | pagina 6