\o SOI
Dinsdag $5 September 10%S
S7e Jaargang
U DEN MAALSTROOM.
Buitenland.
FEUILLETON.
Drukkers-Exploitanten
OOSTERBAAN LE COINTRE GOES
Bureaux: Lange Vorststraat 6870, Goes
Tel.: Redactie no. 11; Administratie no. 58
Postrekening No. 36000.
Bjjkantoor te Middelburg:
Firma F. P. DHUIJ, L. Burg. Tel. no. 259
Ve Zeeuw
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG
Abonnement spr ij s:
Per 3 maanden, franco per post, f 3.—
Losse nummers f 0.05
Prijs der Advertentiën:
1regels f 1.20, elke regel meer 30 ct«
Bij abonnement belangrijke korting.
Zij die zich met 1 October a.s. op
ons blad abonneeren, ontvangen het tot
1 October a.s. gratis.
BROEDER DER BEDRUKTEN.
„Stemmen des Tijds" (uitgever Ruijs te
Utrecht) deed een treffelijk werk met de
uitgave van zijn Oranjenummer met zijn
kostelijke Oranje-herinneringen. Wij wil
len er enkele afdrukken; en beginnen met
eon episode uit een artikel van dr Bekhof
over Prins Willen I, en wel dat gedeelte,
waarin hij hem teekent als „Broeder der
Bedrukten".
Het laat den Prins zien als zéér jonge
man, pas door zijn huwelijk met Anna
van Buren in 't-bezit van grapte rijk
dommen .gekomen, naast 'tgeen hij1 .zelf
reeds bezat. Hij is hier nog de onbezorg
de jonge Prins, goed katholiek, maar,
die als mc-n zien zal, zijns vaders huis
niet vergeet.
Prins Willem van Oranje heeft mede
geleefd en medegeleden met hen, die in
nood zaten, van welken aard dan ook;
Voor hen, die bedrukt waren, "hetzij Aan
zienlijken oi' eenvoudigen, heeft hij be
langstelling genad en getracht ze te hel
pen. Deze trek zien wij in de eerste plaats
bewaarheid' in de verhouding tot zijne
iiamilie. Men weet, dat de Prins zelf nog
al een royale nand had en dikwijls
in de scnulden zat. „Sicut erat in
principio, en nunc, et semper, et in sae-
•cula saeculorum", kon nij schertsend
aan zijn broeder Bodewijk senrijven;
d.w.z.: zooals net in het begin was, is hel
nu en zal net wel altijd tot in der
eeuwigheid blijven: het schijnt een
familietrek van ons te zijn, dat wij 'in
onze jeugd slechte huishouders zijn.
maar als wij ouder worden, dan komen
wij op den beteren weg, gelijk onze
overleden vader. Die vader droeg merk
waardig spel der bijnamen in de familie
der Oranje's den bijnaam van „de
Rijke". Nu was nij voorzeker rijk 'In
kroost, maar rijk in vermogen alles he-
naive. Herhaaldelijk heeft v^der Willem
de Rijke aan den Prins om 'ondersteu
ning gevraagd, netzij 'in geld, of in oor
logstijd om krijgslieden, wanneer Ddllen-
lenburg bedreigd werd. De Prins hield
zich dan niet van verre, dpch zond bijv.
zicstig voetknechten, opdat zijn vacleï
zich- tegen Saksen en Hessen zou kun
nen verdedigen, of ook geld om de sol
daten te onderhouden, zelfs eens 200G
Karolusguldens, waarom de vader ge
vraagd had, teneinde zijn schulden te
dekken, hoewel de Prins daardoor de af
betaling van zijn eigen schulden moes!
staken. Dit was in het jaar 1552. Ook in
1554 ziendt de Prins nog bij voortduring
.geld, nu eens 2000 gulden, dan weder
6000 gulden. Langen tijd is het ook re
gel geweest, dat de rentmeester van Breda
op last van den Prins in den vastentijd
«en partijtje lekkere Hollandscne viscb
naar Dillenburg stuurde en e#ns worden uit
Breda ©enige muilezels gezonden, die
vader Willem aan den Prins had gevraagd
ten behoeve van den graaf Bernhard
von Beilstein, daar deze edelman „ein al
ter unbeholfener reuter ist".
-68.)
Toen zei hij„Ik denk dat ik mijn
hoop maar zal laten varen, Dan; ik wil
niet klagen; maar mijn leven is geruï
neerd. Niet, dat ik niet weer een man
zal worden met Gods hulp; er kome
wat er wil, maar ik zal weer een man
(worden. Er was een tijd, dat ik er aan
wanhoopte, maar ik ben door die duis
ternis heen geworsteld en er aan de an
dere zijde weer uitgekomen. De wereld
is in vele opzichten donker en ellendig
en het is moeilijk om het goede te doen;
maar jpen man kan toch altijd een man
zijn. Maar men oogst wat men zaait en
ik heb gezaaid en het oogsten is vree-
selijk."
„Maar laten we hopen, dat bet ergste
nu voorbij js, beste kerel. Je hebt het
oude leven achter je gelaten, je bent
nu een nieuw leven begonnen."
„Ja, in zekeren zin is het ergste voor
bij. ïk ben niet meer bet willoos wezen
wat ik ben geweest. Ik ben niet meer
de speelbal van mijn hartstocht; maar
er is een nieuw geloof in mijn leven ge
komen; toch heb ik nog het gevoel, als
of ik het recht niet heb om een klein
kind in mijn armen te nemen en het te
kussen. Herinnering is iets wezenlijks en
het vervolgt mij tot ik bijna wederom
wanhoop. O, ik wil weer een man zijn!
Hope heeft mij doen voelen, dat ik liet
kon; maar het geluk en de vreugde, die
anderen mogen genieten zijn niet voor
mij."
De verhouding tusschen den Prins on
zijn vader is allerhartelijkst gebleven tot
diens dood, 6 October 1559, toe. In 155G
ontmoetten vader en zoon elkander nog
te Mörs, waarbij ook zijn moeder Juliana
van Stolberg tegenwoordig was, de eer
ste maal na twaalf jaar, dat de moedei
haren zoon wederzag, die intusschen van
een 11-jarigen knaap, toen hij haar ver
liet om naar het hof van Karei V te gaan
was opgewassen tot een Hinken jongen
man van drie en twintig ja.ren. Op dien
13don November 1556 heeft de Prins
met zijn vader een overeenkomst geslo
ten, die hem tot eer strekt: hij neemt dc
zorg vcoi' zijn familie op zich, belooft aan
zijn zuster Juliana en Magdalena een
bruidscnat van ieder 8000 gulden te zul
len geven en van de schuld zijns vaders
16000 gulden tc zullen overnemen, terwijl
zijn broeders Lodewijk, Johan en Adoll
bij hem aan zijn hof zullen komen, waai
hij hen ,„als een vader zal behandelen".
Als de vader in 1559 is gestorven, dan
schrijft de Prins aan zijn broeder Bode
wijk: v/ij nebben een goeden vader ver
loren; laten wij' in eendraent en liefde
samen leven, dan zal de eer van ons huis
ge-en schade lijden. Wat mij betreft, ik
gc-cf gaarne de verzekering, dat ik .u
allen steeds zal bijstaan in alles wat be
vorderlijk kan zijn aan uw heil en de
welvaart van ons geslacht. En laten wij
vooral moeder steunen. Na 'den do-od van
haren gemaal weet Juliana van Stolberg'bij
niemand beter troost en hulp te zo-eken
dan bjj haren zoon. Zij vraagt hem in
lichtingen over tie studie van zqn broe
der Hendrik, en als de Prins zijn zusjes
Juliana en Magdalena, 15 en 14 jaar oud
gaarne eens wil zien en haar te Breda
noodigt, dan heeft moeder bezwaren: ze
zitten niet best in de kleeren en de ja
ponnetjes die zij In het voorjaar op de
bruiloft van zuster Cathari'na gedragen
hebben „sind inen fast korz". (zijn nu veel
te kort). Eenigen tijd later zien wij moe
der Juliana en de zusjes toch 'van Dil
lenburg naar Breda trekken; 'de Prins
zal ook in deze 'zaak wel raad hebben
weten te schaffen. Behalve tegenover zijn
broeders die hij- in nood en dood heeils
bijgestaan, waarvan o.a. bijna iedere blad
zijde in zijn „Brieven" 'door Groen van
Prinsterer, Gaehard, Van Someren en Mei
nardus, uitgegeven, getuigt, heeft hij ook
tegenover zijn gemalinnen een bijzondere
teederheid aan den dag gelegd, oo'k in
tijden van ziekte en kommer, al hebben
óooze tongen wel eens het tegenoverge
stelde' beweerd.
Hel liegt.
„D'6 Standaard" brengt dit gevleu-
teld woord, een vinding van niï wijlen
s N. H. de Graaf en voor 't eerst
openlijk gebruikt in een predikatie in
een der kerken van Amsterdam tij
dens de kerkelijke troebelen va,n 1886,
in herinnering als bijzonder geschikt
om een bepaalden toestand weer te
geven.
De toestand is dan ook inderdaad
zoo: er wordt in allerlei kringen ge
logen; door de woordvoerders, al
thans de demagogen onder hen, be-
„Blijf hopen, Steven."
„Denk eens na, Dan. Wij' hebben mijn
vrouw vandaag gezien. .Zij is mijn vrouw;
echtscheiding of geen echtscheiding, dat
is zij. Ik trouwde met haar en de uit
spraak vaneen rechter kon dat huwelijk
niet te niet doen."
„Maar hebben haar eigen daden dat hu
welijk niet vernietigd? In den geest is
'zij je vrouw niet meer, de band is ver
broken."
„Ik kan niet zoo spoedig mij losmaken
van mijn eed. Ik beloofde haar trouw
te blijven, zoolang wij beiden leven. Zij
werd mij ontrouw en toen heb ik
Maar laten wij er niet meer over praten;
h-et is alsof ik in een afgrond blik. Maar
sedert ik trachteen nieuw mensch te
worden, krijgt de huwelijkseed weer be-
teekenis voor mij. Bovendien, al was dit
niet zoo, de eenige vrouw, die ik lief
heb en ooit zal lief hebben, heeft, naar je
eigen woorden, zoo goed als beloofd om
de vtouw van een ander te worden. En als
zij dat niet had gedaan, welke vrouw,
wetende wat ik ben geweest, zou met mij
willen trouwen? Ik hen arm; jk ben on
bekend; achter mij ligit een verleden, waar
voor ik huiver; voor mij- ligit een leven,
dat niets is dan arbeid en zorg".
„Kom nu Steven, begin nu niet weer
moedeloos te worden".
„Neen, dat is het niet. Mijn blik gaat-
nu verder. Dit leven is maar een deel
van ons bestaan. Ik geloof in God en daar
om heb ik hoop, dat Hij wel voor mij1
zorgen zal, al zal ik nooit de herinnering
kunnen te niet doen, dat ik jarenlang een
verworpene der maatschappij ben geweest
die leeljle in zedelijk verderf. W,ie ben
ik dat ik gelukkig zou zijn? Wlie ben ik,
wust, door de massa, die door hen
bewerkt wordt minder bewust.
Toch is 't noodig, althans op- een
driekoppig monster de hand te leggen.
Een drievoudige leugen - aldus „De
Standaard" waa.rt, er rond, die
men dient te signaleeren. Een socialis
tische, in verband met de Vlootwet.
En dus een bijzonder aangekleede
leugen. Deze n.l.
dat de heer Coliin directeur is van
de Koninklijke Sheïlgroep', te wier be
hoeve een vloot wordt gebouwd;
dat voor het bouwen van die viool
een leening is uitgegeven, waarvan
een groot gedeelte in Engeland is
geplaatst;
dat daarom een deei der vloot op
Engelsche werven zal worden ge
bouwd.
Terwijl men weet:
dat de heer Golijn al sinds 1 April
1922 tot de Koninklijke Sheïlgroep i n
geen enkele relatie staat;
dat de vlootplannen reeds dagtee-
kenen van 1912 en met de Konink
lijke niets hebben uit te staan;
dat er voor den vlootbouw geen
leening uitgegeven is, daarvan dus
ook geen deel in Engeland geplaatst
kan zijn en 'mitsdien aan die niet be
staande plaatsing ook geen voorwaar
den verbonden zijn geweest.
Leugenaars en leugens hebben een
besten tijd tegenwoordig.
De Zondagsviering.
Telkens waiineer wij van openbare
schenning der Zondagswet lezen,
komt ons een versregel uit Huygens'
puntdicht over den Zondag in de ge
dachte, waarin van Zondag, Zoon-
dag, Zoendag en Zonddag gesproken
wordt.
Bij uitnemendheid was ook de dag
van eergisteren weer een echte Zond-
dag. De directie der Staatsspoorwe
gen had goedkoop reizen aangeboden
aan de duizenden, die te Amsterdam
tegen de Vlootwet gingen getuigen.
Dit. op zichzelt is reeds een fout.
Een directie, die het reizen op Zondag
bevordert, en daardoor honderden ba
rer ambtenaren en beambten met ex
tra Zondagsarbeid belast, toont daar
mede weinig te voelen voor bet recht
barer werklieden, ook op Zondags
rust..
M,aar nog ernstiger is deze fout,
dat zij begaan wordt* onder een be
wind, dat nog op den naam Christe
lijk aanspraak maakt. Het is nauwe
lijks te denken, dat een niet-Christe-
lijke regeering, mits deze zich't sociale
belang van den arbeider bij Zondags
rust helder bewust, is, tot een derge-
lijken maatregel .als nu is toegepast,,
zou durven adviseeren.
Hier valt een openlijke overtreding
van Gods Wet en eeii spotten mei
„de rechten van den mensch' 'te con-
stateeren.
Men zegge nu niet: onze Christe
lijke regeering staat hier buiten. Dit
tóch is zoo niet. Zij kon deze over
treding zien aankomen; zij heeft door
dat ocit een vrouw mij zou liefhebben?
Maar Hope heeft mij gebracht tot God
haar goedheid deed mij .uitzien naar de
Bron van alle goedheid in den hemel. Toen
aei ik bij mijzelf: God heeft nog nï'et
met mij afgedaan, en misschien zal Hij:
mij te eeniger tijd tot het licht brengen,
waar ik nu mij nog zoo vbf' duisternis
gevoel. Eiat geeft mij hoop".
„En wat ben je van plan te doen?"
„Ik weet 'het zelf nauwelijks. Ik ben
zoo zwak, ik heb nog "°£oo weinig vast
beradenheid. Maar ik ben van plan naar
Londen te gaan en te schrijven".
„En denk je, dat je de gedachte kunt
verdragen, dat Hope met Walter Gray
trouwt?"
„Praat daar niet over Dan. Ik heb eerst
gisteren mijn liefde voor haar bij mijzelf
ontdekt en voor een oogenblik .maakte die
gedachte mij gelukkig. Ik stelde mij haar
voor, werkende aan mijn zijde en mij lief
hebbende. Ik vergat mijn eigen verleden
en dacht alleen aan het hare. Ik dacht
aan haar als een klejiq ineengeschrompeld
meisje met haar groote, grijze oogen, die
een verlangen naar beter leven uitdruk
ten. Toen dacht ik er aan, hoe zij het
vuur der verleiding had doorstaan, ik
dacht er aan, hoe alles haar bijna in de
verkeerde richting dreef, Tk Ji^Mde mij
voor den ©eest vele verlokkende 'dingen,
die zeker tot haar gezegd moeten zijn en
toch zag 'ik haar ongedeerd uit het vage
vuur komen, want zij had Eén aan naar
zijde, Die machtiger is dan de verleiding.
Toen zag ik, hoe zij' een leven van gemak
©n (genoegens opgaf, om het werk te
doen van een reddende engel; en mijn
hart gloeide van groote liefde en was
vervuld van vreugde. Zij''scheen binnen
een der ministers zeggenschap over
de spoorwegen, zij zuivert de rnil-
joenen aan, die deze diensttak jaar
lijks te kort komt, derhalve beeft £ij
het recht om to vorderen, dat liet
wettelijk toegestane niet wordt over
schreden; dit minimum is waarlijk
al erg genoeg. En dan welk eén
dwaasheid, „De Standaard" merkt het
terecht op, Nederland betaalt de te
korten op de Spoorwegexploitatie en
stelt tegelijk voor iets meer dan den
halven prijs de duizenden, dip tegen
de Regeering en haar maatregelen
gaan betoogen, enz .enz. hiertoe in de
gelegenheid.
Zelfs de eenvoudigste onder ons
vraagt verwonderd, noe dit moge
lijk is.
Crisis in Duitschiand.
De situatie in Duitschiand begint
een zeer onrustbarend aanzien te
krijgen. Zondagochtend schrikten de
menschen wakkerde ochtendbladen
bevatten de in dikke letters gedrukte
mededeeling, dat „de rijks weer
paraat staat op alle gebeur
lijkheden"! Deze mededeeling was
blijkbaar afkomstig van een kabinets
zitting, die nog in het holst van den
nacht gehouden werd.
Van zijn aanwezigheid te Berlijn
maakte de Saksische minister Dr
Zeigner gebruik, om een heftigen aan
val op bet kabinet in diens medelid
Gessier te richten. Reeds sedert eeni-
fen tijd hebben socialistische samen-
omsten plaats, waarin aangedron
gen werd met de groote coalitie te
breken. Terwijl de Saksische minister
aldus het woord voerde, ging het in
Dresden tot daden over en hadden
daar r e 11 e t j s plaats, over welke
men nog niet voldoende op de hoog
te is. Drie rijksweermannen werden
van de tram 'gesleurd en zwaar mis
handeld. Scherpe represailles van de
zijde hunner kameraden zijn mogelijk
te wachten. Ook in Gleiwitz kwam
het tot uitbarstingen.
Te zelfder tijd werd te München
een zgn. Deutsche ïa,g gehouden,
waar in tegenwoordigheid van Lu-
dendorff op geheel onverbloemde
wijze op revolutie en burger-
k r ij g aangedrongen werd. Het komt
er 'nu op aan, zoo heette bet onder
meer, met geweren, machinegeweren
en onze paar kanonnen naar Berlijn
op te rukken en daar met het jood-
sohe Marxisme definitief af te reke
nen. De Duitsohe vrijheidsbeweging
gaat van Beieren uit. Het Dnitscbe
vraagstuk zal in Berlijn door Bei
er s c h e vuisten tot een oplossing
gebracht worden .Volgens de „Mon-
tagmorgenpost" zou generaal Luden-
dorff op bedekte wijze de sprekers vhn
den avond bijgevallen zijn.
De „Berliner Zeitung" vestigt de
aandacht op een door de Duitsch-na-
tionalen gepubliceerd manifest, waar-
mijn bereik te zijn; zij was Gods ©ave en
boodschap voor mij totdat de herin
nering aan m ij n verleden bij mij op
kwam en mijn toekomstbeeld vernietigde.
Toen za,g ik niets dan duisternis en ik
vloekte de mannen, die het zaad der wan
hoop in mijn leven hebben gezaaid en de
boeken, die mijn geloof hebben doen schip
breuk lijden. Want zonder hen zou ik,
ondanks mijn vrouw, zelfs haar misschien
waard zijn geweest".
Hij had nauwelijks geëindigd, toen er
op de deur werd geklopt.
„Daar is een heer, om mijnheer Edg-
cumbe te spreken".
„Hoe is zijn naam?"
„Dat heeft hij niet gezegd. Hij zeide,
dat hij mijnheer Edgcumbe particulier
wilde spreken".
„Laat hem maar binnen".
Een oogenblik later stond Rudolf Hus-
sey in de kamer.
HOOFDSTUK VI.
Hoe Steven's schuld uitgedelgd
werd.
Ik zag dadelijk, dat Hussey gedronken
had. Hij *kwam min of meer onzeker bin
nen en zijn adem ging zwaar.
„Wienscht u mij alleen te spreken", zei
Steven, „of is de zaak die u hierheen:
voert van dien aard, dat mijn vriend, dr
Roberts, bij ons onderhoud kan blijven?"
„O, het hindert niet", zei Hussey met
dikke tong.
„Heel goed", ,zei Steven, „dan kan mijn
vriend blijven. Ga, als 'tu blieft voort".
„Je hebt eens mijn leven gered", zei
Hussey, „herinner je je dat nog? Ik zou
verdronken zijn zonder jou. Ik heb je nooit
moigen lijden en je had misschien beter
in o.m. de volgende zinsneden voor
komen
„Een regeering, welke met de moor
denaars en folteraars van onze broe
ders in bet Rijnland en het Roerge
bied, met de verkrachters van onze
vrouwen in het bezette gebied, niet
tegenstaande de plechtige, ten over
staan der gansche wereld uitgevaar
digde protesten, een overeenkomst
aanvaardt zonder voor de in volle
vrede begane misdaden genoegdoe
ning te eischen, versjachert het laat
ste restje van vertrouwen, dat zü in
binnen- en buitenland nog bezit. Zon
der dit vertrouwen zal elke poging
tot verbetering van ons muntwezen
moge zij ook nog zoo dictatoriaal
zijn scnipbreuk lijden. Het voor
dat doel aangesproken nationale ver
mogen zal binnen korten tijd even
nutteloos verspild zijn als dit met
vroeger gebrachte offers het geval is
geweest.
Overwegende, dat achting en aan
zien in binnen- en buitenland slechts
kunnen worden herwonnen, wanneer
ieder persoonlijk zich geheei geeft
voor de vrijheid en de eer van ons
volkoverwegende, dat elke herleving
van patriotisme en nationalisme door
de sociaal-democratische leiders in
het belang van bun eigen machtspo
sitie met alle kracht zal worden te
gengewerkt, verklaren wij hun den
oorlog op leven en dood, en zullen
niet ophouden onze broeders en zus
ters op te wekken tot den heiligen
vrijheidsoorlog."
De oproep, welke aanspoort tot het
vormen van „Nat. gemeinschaften",
eindigt met de opmerking, dat het
gaat om de vraag of de sovjet-agen
ten hun doodenbanieren zullen plan
ten op de rookende puinhoopen van
Duitschiand, óf dat een wedergebo
ren Duitschiand bewust van zijn
kracht, zijn lot weder in eigen ban
den neemt.
72 Buigaren voor een krijgsraad.
Dezer dagen waren voor bet krijgs-
gerecht te Boekarest niet minder aan
72 Bulgaren gedagvaard, die ervan
beschuldigd worden deel uit te maken
van een groep samenzweerders, die
in samenwerking met de regeering te
Sofia een plan" hadden gesmeed tot
het losmaken van de D'ebroedscht om
deze weer bij het Bulgaarscbe rijk
te voegen. De bende zou zich boven
dien aan talrijke rooverijen en moor
den hebben schuldig gemaakt. Tien
Bulgaren werden tot levenslangen
dwangarbeid veroordeeld. Voorts zijn
drie tot vijt jaren, vijftien tot drie
jaren en vijftien tot een jaar gevan
genisstraf veroordeeld. De hoofdbe-
klaagde Ressinoff, die door het revo-
lutionnair comité bij bet krijgsgerech't
was aangeklaagd, werd vrijgesproken.
Hoe Waldersee den Keizer zag.
Uit de nalatenschap van graaf .Walder
see, den voormaligen gunsteling van Wil
helm II en den vroeger en opperbevel
hebber der geallieerde strijdkrachten in
China bij den boxersopstand, wiens levens-
g'edaan, mij toen te laten verdrinken. Of
schoon, dat weet ik ook nog niet. Ik heb
je later een goeden dienst bewezen".
„Wat?" vroeg Steven, „ik herinner mij
niet, dat u mij ooit een dienst heeft be
wezen".
„Ja toch wel; en ik heb er sedert 3ien
altijd spijt van gehad. Ik'hielp je'van je
vrouw af, dat deed ik; en ze heeft me
een vroolijk leventje doen 'lijden, dat be
loof ikje,. Ik dadht, dat ik je slechts be
taald zette, dat je mij baar had a%e-
stolen en in plaats daarvan, heb ik je
daarmee den besten dienst bewezen, die
maar mogelijk was".
Steven antwoordde niet.
„Toén jk je vandaag had gezien, zei
ik haar, dat ik naar je toe zou gaan,
ik heb dus navraag gedaan, waar je ver
blijf hield en nu ben ik hier".
„Is dat alles, wat u mij heeft te zeg
gen?"
„Niet alles. Ik heb haar gezegd, dat ik
je nog iets anders zou vertellen, alleen
om haar te plagen".
„Neem mij niet kwalijk, maar ik wensch
mij niet te bemoeien met uw huiselijke
aangelegenheden".
„O, .je behoeft niet zoo kiesch te zijn.
Er is geen liefde tusschen ons meer te
verliezen. Wij igaan soms samen uit om
den schijn te bewaren; maar wij "hebben
beiden van Tart© genoeg van elkaar en
'ik zou heel blij zijn, .als iemand mij den-
aeLpen dienst bewees, dien ik jou 'heb
bewezen".
Zijn brutaliteit was afschuwelijk en ik
zag aan zijn gelaat, dat hij een stevige
drinker moest zijn.
(Wiordt vervolgd).