\o SOI Dinsdag $5 September 10%S S7e Jaargang U DEN MAALSTROOM. Buitenland. FEUILLETON. Drukkers-Exploitanten OOSTERBAAN LE COINTRE GOES Bureaux: Lange Vorststraat 6870, Goes Tel.: Redactie no. 11; Administratie no. 58 Postrekening No. 36000. Bjjkantoor te Middelburg: Firma F. P. DHUIJ, L. Burg. Tel. no. 259 Ve Zeeuw VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG Abonnement spr ij s: Per 3 maanden, franco per post, f 3.— Losse nummers f 0.05 Prijs der Advertentiën: 1regels f 1.20, elke regel meer 30 ct« Bij abonnement belangrijke korting. Zij die zich met 1 October a.s. op ons blad abonneeren, ontvangen het tot 1 October a.s. gratis. BROEDER DER BEDRUKTEN. „Stemmen des Tijds" (uitgever Ruijs te Utrecht) deed een treffelijk werk met de uitgave van zijn Oranjenummer met zijn kostelijke Oranje-herinneringen. Wij wil len er enkele afdrukken; en beginnen met eon episode uit een artikel van dr Bekhof over Prins Willen I, en wel dat gedeelte, waarin hij hem teekent als „Broeder der Bedrukten". Het laat den Prins zien als zéér jonge man, pas door zijn huwelijk met Anna van Buren in 't-bezit van grapte rijk dommen .gekomen, naast 'tgeen hij1 .zelf reeds bezat. Hij is hier nog de onbezorg de jonge Prins, goed katholiek, maar, die als mc-n zien zal, zijns vaders huis niet vergeet. Prins Willem van Oranje heeft mede geleefd en medegeleden met hen, die in nood zaten, van welken aard dan ook; Voor hen, die bedrukt waren, "hetzij Aan zienlijken oi' eenvoudigen, heeft hij be langstelling genad en getracht ze te hel pen. Deze trek zien wij in de eerste plaats bewaarheid' in de verhouding tot zijne iiamilie. Men weet, dat de Prins zelf nog al een royale nand had en dikwijls in de scnulden zat. „Sicut erat in principio, en nunc, et semper, et in sae- •cula saeculorum", kon nij schertsend aan zijn broeder Bodewijk senrijven; d.w.z.: zooals net in het begin was, is hel nu en zal net wel altijd tot in der eeuwigheid blijven: het schijnt een familietrek van ons te zijn, dat wij 'in onze jeugd slechte huishouders zijn. maar als wij ouder worden, dan komen wij op den beteren weg, gelijk onze overleden vader. Die vader droeg merk waardig spel der bijnamen in de familie der Oranje's den bijnaam van „de Rijke". Nu was nij voorzeker rijk 'In kroost, maar rijk in vermogen alles he- naive. Herhaaldelijk heeft v^der Willem de Rijke aan den Prins om 'ondersteu ning gevraagd, netzij 'in geld, of in oor logstijd om krijgslieden, wanneer Ddllen- lenburg bedreigd werd. De Prins hield zich dan niet van verre, dpch zond bijv. zicstig voetknechten, opdat zijn vacleï zich- tegen Saksen en Hessen zou kun nen verdedigen, of ook geld om de sol daten te onderhouden, zelfs eens 200G Karolusguldens, waarom de vader ge vraagd had, teneinde zijn schulden te dekken, hoewel de Prins daardoor de af betaling van zijn eigen schulden moes! staken. Dit was in het jaar 1552. Ook in 1554 ziendt de Prins nog bij voortduring .geld, nu eens 2000 gulden, dan weder 6000 gulden. Langen tijd is het ook re gel geweest, dat de rentmeester van Breda op last van den Prins in den vastentijd «en partijtje lekkere Hollandscne viscb naar Dillenburg stuurde en e#ns worden uit Breda ©enige muilezels gezonden, die vader Willem aan den Prins had gevraagd ten behoeve van den graaf Bernhard von Beilstein, daar deze edelman „ein al ter unbeholfener reuter ist". -68.) Toen zei hij„Ik denk dat ik mijn hoop maar zal laten varen, Dan; ik wil niet klagen; maar mijn leven is geruï neerd. Niet, dat ik niet weer een man zal worden met Gods hulp; er kome wat er wil, maar ik zal weer een man (worden. Er was een tijd, dat ik er aan wanhoopte, maar ik ben door die duis ternis heen geworsteld en er aan de an dere zijde weer uitgekomen. De wereld is in vele opzichten donker en ellendig en het is moeilijk om het goede te doen; maar jpen man kan toch altijd een man zijn. Maar men oogst wat men zaait en ik heb gezaaid en het oogsten is vree- selijk." „Maar laten we hopen, dat bet ergste nu voorbij js, beste kerel. Je hebt het oude leven achter je gelaten, je bent nu een nieuw leven begonnen." „Ja, in zekeren zin is het ergste voor bij. ïk ben niet meer bet willoos wezen wat ik ben geweest. Ik ben niet meer de speelbal van mijn hartstocht; maar er is een nieuw geloof in mijn leven ge komen; toch heb ik nog het gevoel, als of ik het recht niet heb om een klein kind in mijn armen te nemen en het te kussen. Herinnering is iets wezenlijks en het vervolgt mij tot ik bijna wederom wanhoop. O, ik wil weer een man zijn! Hope heeft mij doen voelen, dat ik liet kon; maar het geluk en de vreugde, die anderen mogen genieten zijn niet voor mij." De verhouding tusschen den Prins on zijn vader is allerhartelijkst gebleven tot diens dood, 6 October 1559, toe. In 155G ontmoetten vader en zoon elkander nog te Mörs, waarbij ook zijn moeder Juliana van Stolberg tegenwoordig was, de eer ste maal na twaalf jaar, dat de moedei haren zoon wederzag, die intusschen van een 11-jarigen knaap, toen hij haar ver liet om naar het hof van Karei V te gaan was opgewassen tot een Hinken jongen man van drie en twintig ja.ren. Op dien 13don November 1556 heeft de Prins met zijn vader een overeenkomst geslo ten, die hem tot eer strekt: hij neemt dc zorg vcoi' zijn familie op zich, belooft aan zijn zuster Juliana en Magdalena een bruidscnat van ieder 8000 gulden te zul len geven en van de schuld zijns vaders 16000 gulden tc zullen overnemen, terwijl zijn broeders Lodewijk, Johan en Adoll bij hem aan zijn hof zullen komen, waai hij hen ,„als een vader zal behandelen". Als de vader in 1559 is gestorven, dan schrijft de Prins aan zijn broeder Bode wijk: v/ij nebben een goeden vader ver loren; laten wij' in eendraent en liefde samen leven, dan zal de eer van ons huis ge-en schade lijden. Wat mij betreft, ik gc-cf gaarne de verzekering, dat ik .u allen steeds zal bijstaan in alles wat be vorderlijk kan zijn aan uw heil en de welvaart van ons geslacht. En laten wij vooral moeder steunen. Na 'den do-od van haren gemaal weet Juliana van Stolberg'bij niemand beter troost en hulp te zo-eken dan bjj haren zoon. Zij vraagt hem in lichtingen over tie studie van zqn broe der Hendrik, en als de Prins zijn zusjes Juliana en Magdalena, 15 en 14 jaar oud gaarne eens wil zien en haar te Breda noodigt, dan heeft moeder bezwaren: ze zitten niet best in de kleeren en de ja ponnetjes die zij In het voorjaar op de bruiloft van zuster Cathari'na gedragen hebben „sind inen fast korz". (zijn nu veel te kort). Eenigen tijd later zien wij moe der Juliana en de zusjes toch 'van Dil lenburg naar Breda trekken; 'de Prins zal ook in deze 'zaak wel raad hebben weten te schaffen. Behalve tegenover zijn broeders die hij- in nood en dood heeils bijgestaan, waarvan o.a. bijna iedere blad zijde in zijn „Brieven" 'door Groen van Prinsterer, Gaehard, Van Someren en Mei nardus, uitgegeven, getuigt, heeft hij ook tegenover zijn gemalinnen een bijzondere teederheid aan den dag gelegd, oo'k in tijden van ziekte en kommer, al hebben óooze tongen wel eens het tegenoverge stelde' beweerd. Hel liegt. „D'6 Standaard" brengt dit gevleu- teld woord, een vinding van niï wijlen s N. H. de Graaf en voor 't eerst openlijk gebruikt in een predikatie in een der kerken van Amsterdam tij dens de kerkelijke troebelen va,n 1886, in herinnering als bijzonder geschikt om een bepaalden toestand weer te geven. De toestand is dan ook inderdaad zoo: er wordt in allerlei kringen ge logen; door de woordvoerders, al thans de demagogen onder hen, be- „Blijf hopen, Steven." „Denk eens na, Dan. Wij' hebben mijn vrouw vandaag gezien. .Zij is mijn vrouw; echtscheiding of geen echtscheiding, dat is zij. Ik trouwde met haar en de uit spraak vaneen rechter kon dat huwelijk niet te niet doen." „Maar hebben haar eigen daden dat hu welijk niet vernietigd? In den geest is 'zij je vrouw niet meer, de band is ver broken." „Ik kan niet zoo spoedig mij losmaken van mijn eed. Ik beloofde haar trouw te blijven, zoolang wij beiden leven. Zij werd mij ontrouw en toen heb ik Maar laten wij er niet meer over praten; h-et is alsof ik in een afgrond blik. Maar sedert ik trachteen nieuw mensch te worden, krijgt de huwelijkseed weer be- teekenis voor mij. Bovendien, al was dit niet zoo, de eenige vrouw, die ik lief heb en ooit zal lief hebben, heeft, naar je eigen woorden, zoo goed als beloofd om de vtouw van een ander te worden. En als zij dat niet had gedaan, welke vrouw, wetende wat ik ben geweest, zou met mij willen trouwen? Ik hen arm; jk ben on bekend; achter mij ligit een verleden, waar voor ik huiver; voor mij- ligit een leven, dat niets is dan arbeid en zorg". „Kom nu Steven, begin nu niet weer moedeloos te worden". „Neen, dat is het niet. Mijn blik gaat- nu verder. Dit leven is maar een deel van ons bestaan. Ik geloof in God en daar om heb ik hoop, dat Hij wel voor mij1 zorgen zal, al zal ik nooit de herinnering kunnen te niet doen, dat ik jarenlang een verworpene der maatschappij ben geweest die leeljle in zedelijk verderf. W,ie ben ik dat ik gelukkig zou zijn? Wlie ben ik, wust, door de massa, die door hen bewerkt wordt minder bewust. Toch is 't noodig, althans op- een driekoppig monster de hand te leggen. Een drievoudige leugen - aldus „De Standaard" waa.rt, er rond, die men dient te signaleeren. Een socialis tische, in verband met de Vlootwet. En dus een bijzonder aangekleede leugen. Deze n.l. dat de heer Coliin directeur is van de Koninklijke Sheïlgroep', te wier be hoeve een vloot wordt gebouwd; dat voor het bouwen van die viool een leening is uitgegeven, waarvan een groot gedeelte in Engeland is geplaatst; dat daarom een deei der vloot op Engelsche werven zal worden ge bouwd. Terwijl men weet: dat de heer Golijn al sinds 1 April 1922 tot de Koninklijke Sheïlgroep i n geen enkele relatie staat; dat de vlootplannen reeds dagtee- kenen van 1912 en met de Konink lijke niets hebben uit te staan; dat er voor den vlootbouw geen leening uitgegeven is, daarvan dus ook geen deel in Engeland geplaatst kan zijn en 'mitsdien aan die niet be staande plaatsing ook geen voorwaar den verbonden zijn geweest. Leugenaars en leugens hebben een besten tijd tegenwoordig. De Zondagsviering. Telkens waiineer wij van openbare schenning der Zondagswet lezen, komt ons een versregel uit Huygens' puntdicht over den Zondag in de ge dachte, waarin van Zondag, Zoon- dag, Zoendag en Zonddag gesproken wordt. Bij uitnemendheid was ook de dag van eergisteren weer een echte Zond- dag. De directie der Staatsspoorwe gen had goedkoop reizen aangeboden aan de duizenden, die te Amsterdam tegen de Vlootwet gingen getuigen. Dit. op zichzelt is reeds een fout. Een directie, die het reizen op Zondag bevordert, en daardoor honderden ba rer ambtenaren en beambten met ex tra Zondagsarbeid belast, toont daar mede weinig te voelen voor bet recht barer werklieden, ook op Zondags rust.. M,aar nog ernstiger is deze fout, dat zij begaan wordt* onder een be wind, dat nog op den naam Christe lijk aanspraak maakt. Het is nauwe lijks te denken, dat een niet-Christe- lijke regeering, mits deze zich't sociale belang van den arbeider bij Zondags rust helder bewust, is, tot een derge- lijken maatregel .als nu is toegepast,, zou durven adviseeren. Hier valt een openlijke overtreding van Gods Wet en eeii spotten mei „de rechten van den mensch' 'te con- stateeren. Men zegge nu niet: onze Christe lijke regeering staat hier buiten. Dit tóch is zoo niet. Zij kon deze over treding zien aankomen; zij heeft door dat ocit een vrouw mij zou liefhebben? Maar Hope heeft mij gebracht tot God haar goedheid deed mij .uitzien naar de Bron van alle goedheid in den hemel. Toen aei ik bij mijzelf: God heeft nog nï'et met mij afgedaan, en misschien zal Hij: mij te eeniger tijd tot het licht brengen, waar ik nu mij nog zoo vbf' duisternis gevoel. Eiat geeft mij hoop". „En wat ben je van plan te doen?" „Ik weet 'het zelf nauwelijks. Ik ben zoo zwak, ik heb nog "°£oo weinig vast beradenheid. Maar ik ben van plan naar Londen te gaan en te schrijven". „En denk je, dat je de gedachte kunt verdragen, dat Hope met Walter Gray trouwt?" „Praat daar niet over Dan. Ik heb eerst gisteren mijn liefde voor haar bij mijzelf ontdekt en voor een oogenblik .maakte die gedachte mij gelukkig. Ik stelde mij haar voor, werkende aan mijn zijde en mij lief hebbende. Ik vergat mijn eigen verleden en dacht alleen aan het hare. Ik dacht aan haar als een klejiq ineengeschrompeld meisje met haar groote, grijze oogen, die een verlangen naar beter leven uitdruk ten. Toen dacht ik er aan, hoe zij het vuur der verleiding had doorstaan, ik dacht er aan, hoe alles haar bijna in de verkeerde richting dreef, Tk Ji^Mde mij voor den ©eest vele verlokkende 'dingen, die zeker tot haar gezegd moeten zijn en toch zag 'ik haar ongedeerd uit het vage vuur komen, want zij had Eén aan naar zijde, Die machtiger is dan de verleiding. Toen zag ik, hoe zij' een leven van gemak ©n (genoegens opgaf, om het werk te doen van een reddende engel; en mijn hart gloeide van groote liefde en was vervuld van vreugde. Zij''scheen binnen een der ministers zeggenschap over de spoorwegen, zij zuivert de rnil- joenen aan, die deze diensttak jaar lijks te kort komt, derhalve beeft £ij het recht om to vorderen, dat liet wettelijk toegestane niet wordt over schreden; dit minimum is waarlijk al erg genoeg. En dan welk eén dwaasheid, „De Standaard" merkt het terecht op, Nederland betaalt de te korten op de Spoorwegexploitatie en stelt tegelijk voor iets meer dan den halven prijs de duizenden, dip tegen de Regeering en haar maatregelen gaan betoogen, enz .enz. hiertoe in de gelegenheid. Zelfs de eenvoudigste onder ons vraagt verwonderd, noe dit moge lijk is. Crisis in Duitschiand. De situatie in Duitschiand begint een zeer onrustbarend aanzien te krijgen. Zondagochtend schrikten de menschen wakkerde ochtendbladen bevatten de in dikke letters gedrukte mededeeling, dat „de rijks weer paraat staat op alle gebeur lijkheden"! Deze mededeeling was blijkbaar afkomstig van een kabinets zitting, die nog in het holst van den nacht gehouden werd. Van zijn aanwezigheid te Berlijn maakte de Saksische minister Dr Zeigner gebruik, om een heftigen aan val op bet kabinet in diens medelid Gessier te richten. Reeds sedert eeni- fen tijd hebben socialistische samen- omsten plaats, waarin aangedron gen werd met de groote coalitie te breken. Terwijl de Saksische minister aldus het woord voerde, ging het in Dresden tot daden over en hadden daar r e 11 e t j s plaats, over welke men nog niet voldoende op de hoog te is. Drie rijksweermannen werden van de tram 'gesleurd en zwaar mis handeld. Scherpe represailles van de zijde hunner kameraden zijn mogelijk te wachten. Ook in Gleiwitz kwam het tot uitbarstingen. Te zelfder tijd werd te München een zgn. Deutsche ïa,g gehouden, waar in tegenwoordigheid van Lu- dendorff op geheel onverbloemde wijze op revolutie en burger- k r ij g aangedrongen werd. Het komt er 'nu op aan, zoo heette bet onder meer, met geweren, machinegeweren en onze paar kanonnen naar Berlijn op te rukken en daar met het jood- sohe Marxisme definitief af te reke nen. De Duitsohe vrijheidsbeweging gaat van Beieren uit. Het Dnitscbe vraagstuk zal in Berlijn door Bei er s c h e vuisten tot een oplossing gebracht worden .Volgens de „Mon- tagmorgenpost" zou generaal Luden- dorff op bedekte wijze de sprekers vhn den avond bijgevallen zijn. De „Berliner Zeitung" vestigt de aandacht op een door de Duitsch-na- tionalen gepubliceerd manifest, waar- mijn bereik te zijn; zij was Gods ©ave en boodschap voor mij totdat de herin nering aan m ij n verleden bij mij op kwam en mijn toekomstbeeld vernietigde. Toen za,g ik niets dan duisternis en ik vloekte de mannen, die het zaad der wan hoop in mijn leven hebben gezaaid en de boeken, die mijn geloof hebben doen schip breuk lijden. Want zonder hen zou ik, ondanks mijn vrouw, zelfs haar misschien waard zijn geweest". Hij had nauwelijks geëindigd, toen er op de deur werd geklopt. „Daar is een heer, om mijnheer Edg- cumbe te spreken". „Hoe is zijn naam?" „Dat heeft hij niet gezegd. Hij zeide, dat hij mijnheer Edgcumbe particulier wilde spreken". „Laat hem maar binnen". Een oogenblik later stond Rudolf Hus- sey in de kamer. HOOFDSTUK VI. Hoe Steven's schuld uitgedelgd werd. Ik zag dadelijk, dat Hussey gedronken had. Hij *kwam min of meer onzeker bin nen en zijn adem ging zwaar. „Wienscht u mij alleen te spreken", zei Steven, „of is de zaak die u hierheen: voert van dien aard, dat mijn vriend, dr Roberts, bij ons onderhoud kan blijven?" „O, het hindert niet", zei Hussey met dikke tong. „Heel goed", ,zei Steven, „dan kan mijn vriend blijven. Ga, als 'tu blieft voort". „Je hebt eens mijn leven gered", zei Hussey, „herinner je je dat nog? Ik zou verdronken zijn zonder jou. Ik heb je nooit moigen lijden en je had misschien beter in o.m. de volgende zinsneden voor komen „Een regeering, welke met de moor denaars en folteraars van onze broe ders in bet Rijnland en het Roerge bied, met de verkrachters van onze vrouwen in het bezette gebied, niet tegenstaande de plechtige, ten over staan der gansche wereld uitgevaar digde protesten, een overeenkomst aanvaardt zonder voor de in volle vrede begane misdaden genoegdoe ning te eischen, versjachert het laat ste restje van vertrouwen, dat zü in binnen- en buitenland nog bezit. Zon der dit vertrouwen zal elke poging tot verbetering van ons muntwezen moge zij ook nog zoo dictatoriaal zijn scnipbreuk lijden. Het voor dat doel aangesproken nationale ver mogen zal binnen korten tijd even nutteloos verspild zijn als dit met vroeger gebrachte offers het geval is geweest. Overwegende, dat achting en aan zien in binnen- en buitenland slechts kunnen worden herwonnen, wanneer ieder persoonlijk zich geheei geeft voor de vrijheid en de eer van ons volkoverwegende, dat elke herleving van patriotisme en nationalisme door de sociaal-democratische leiders in het belang van bun eigen machtspo sitie met alle kracht zal worden te gengewerkt, verklaren wij hun den oorlog op leven en dood, en zullen niet ophouden onze broeders en zus ters op te wekken tot den heiligen vrijheidsoorlog." De oproep, welke aanspoort tot het vormen van „Nat. gemeinschaften", eindigt met de opmerking, dat het gaat om de vraag of de sovjet-agen ten hun doodenbanieren zullen plan ten op de rookende puinhoopen van Duitschiand, óf dat een wedergebo ren Duitschiand bewust van zijn kracht, zijn lot weder in eigen ban den neemt. 72 Buigaren voor een krijgsraad. Dezer dagen waren voor bet krijgs- gerecht te Boekarest niet minder aan 72 Bulgaren gedagvaard, die ervan beschuldigd worden deel uit te maken van een groep samenzweerders, die in samenwerking met de regeering te Sofia een plan" hadden gesmeed tot het losmaken van de D'ebroedscht om deze weer bij het Bulgaarscbe rijk te voegen. De bende zou zich boven dien aan talrijke rooverijen en moor den hebben schuldig gemaakt. Tien Bulgaren werden tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld. Voorts zijn drie tot vijt jaren, vijftien tot drie jaren en vijftien tot een jaar gevan genisstraf veroordeeld. De hoofdbe- klaagde Ressinoff, die door het revo- lutionnair comité bij bet krijgsgerech't was aangeklaagd, werd vrijgesproken. Hoe Waldersee den Keizer zag. Uit de nalatenschap van graaf .Walder see, den voormaligen gunsteling van Wil helm II en den vroeger en opperbevel hebber der geallieerde strijdkrachten in China bij den boxersopstand, wiens levens- g'edaan, mij toen te laten verdrinken. Of schoon, dat weet ik ook nog niet. Ik heb je later een goeden dienst bewezen". „Wat?" vroeg Steven, „ik herinner mij niet, dat u mij ooit een dienst heeft be wezen". „Ja toch wel; en ik heb er sedert 3ien altijd spijt van gehad. Ik'hielp je'van je vrouw af, dat deed ik; en ze heeft me een vroolijk leventje doen 'lijden, dat be loof ikje,. Ik dadht, dat ik je slechts be taald zette, dat je mij baar had a%e- stolen en in plaats daarvan, heb ik je daarmee den besten dienst bewezen, die maar mogelijk was". Steven antwoordde niet. „Toén jk je vandaag had gezien, zei ik haar, dat ik naar je toe zou gaan, ik heb dus navraag gedaan, waar je ver blijf hield en nu ben ik hier". „Is dat alles, wat u mij heeft te zeg gen?" „Niet alles. Ik heb haar gezegd, dat ik je nog iets anders zou vertellen, alleen om haar te plagen". „Neem mij niet kwalijk, maar ik wensch mij niet te bemoeien met uw huiselijke aangelegenheden". „O, .je behoeft niet zoo kiesch te zijn. Er is geen liefde tusschen ons meer te verliezen. Wij igaan soms samen uit om den schijn te bewaren; maar wij "hebben beiden van Tart© genoeg van elkaar en 'ik zou heel blij zijn, .als iemand mij den- aeLpen dienst bewees, dien ik jou 'heb bewezen". Zijn brutaliteit was afschuwelijk en ik zag aan zijn gelaat, dat hij een stevige drinker moest zijn. (Wiordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1923 | | pagina 1