DE ZEEUW
TOT DEN DOOD GETROUW.
TWEEDE BLAD.
Binnenland.
VAN
ZATERDAG 28 APRIL 1923. No. 175
FEUILLETON.
Prinses Juliana.
Maandag viert ons volk met zijn be
minde Prinses en het gansche Koninklijk
Huis den geboortedag van onze Juliana.
Geboren 30 April 1909, telt zij dan
veertien jaren.
Nog spreken onze Zeeuwen met genoe
gen van het koninklijk bezoek van enkele
jaren geleden, en glunderen onze kinderen
wanneer zij elkaar herinneren aan hot
mooie moment, toen de jeugdige Prinses
in Zeelands hoofdstad zoo echt onge
kunsteld met hen mee sprong en huppelde,
en zoo, onwetend, hare verstandige op
voeding illustreerde.
Op dezen jubeldag zullen deze en der
gelijke feiten in de gezinnen, vooral die
op Walcheren, weer wel nog eens extra
worden opgehaald.
Thans is haar- opvoeding reeds haar
derde stadium ingetreden.
Acht jaar geleden zette voor haar cle
periode van het lager onderwijs in.
Langzaam maar zeker schreed zij voort
op den weg der verbreede en ver
diepte kennis; en komen de man
nen van Middelbaar en Hoogcr Onderwijs
haar verzorgen.
Het doet ons genoegen dat een geboren
Zeeuw, meer nog een Gereformeerd man,
de hoogleeraar Van Schelven, van de
Vrije Universiteit, haar, zij 't ook tijdelijk,
de geschiedenis van haar Huis eu haar
Volk zal docecren.
Vier jaren slechts duurt deze derde pe
riode, en dan behoort, wanneer onze Prin
ses haar negentiende levensjaar zal zijn
ingetreden, haar opvoeding voltooid te
zijn.
Zoodat een ernstige tijd voor onze jeug
dige Oranjetelg is aangebroken.
Laat echter deze aankondiging ons volk
niet verontrusten.
Hot weet toch dat de Heere regeert,
die de Bron is van alle goeden, in Wien
alle schatten van kennis en wetenschap
verborgen zijn, en die uit Zijne volheid
dit alles schenken wil, en daarbij genade
voor genade.
En steeds meer blijkt dat Oranje-en-
Neerlands God de opvoeding van dit Kind,
door de moeder in Zijn kracht begonnen,
in deze richting, reeds van haar prilste
jeugd heeft gezegend.
Bij den dank voor hetgeen de Heere ons
ter verrijking van ons nationale leven
in Prinses Juliana schonk, voege zich
dan ook met steeds meer aandrang de
pleilbede voor den Troon Zijner genade
om steeds vermeerderde gaven en 'krach
ten voor Haar, die eenmaal, naar wij
hopen spade, Kroon en Scepter van Hare
Koninklijke Moeder zal hebben over te
nemen.
Het geestelijke voorop.
l")e stammoeder der Oranjes, Juliana
van Stolberg, hoeft tot haar levensleus
gehad, dat do geestelijke dingen voorop
moeten gaan, en ze heeft dit steeds haar
kinderen voorgehouden.
Welk een zegen is het, dat ook onze
koningin, zelf aldus opgevoed, onze prin
ses Juliana het gewicht der geestelijke
dingen doet gevoelen.
Dit is te meer zo<ö 'belangrijk, waar
do geest uit den afgrond, door w'elken
zoo velen in onze dagen zijn besmet,
zich verzet tegen God en eiken gods
dienst.
En daarom mbgen wlij wel met dank
baarheid vervuld zijn, als wij in onze da
gen bij do hoqg'geplaatsten onder ons
volk opmerken, hoezeer zij .de geeste
lijke dingen op prijs stellen en van groote
waardij achten.
Terw'ijl ik dit schrijf, valt mijn "blik op
een schip, dat stil ligt vóór mijn huis, en
waarop met groote letters geschilderd
staat: Dankbaarheid. Ja, hoeveel reden
tot dank hebben wij', ook als wij denken
aan ons Vorstenhuis!
Maar welke dure verplichtingen leggen
ons ook de zegeningen Gods opOnlangs
werd in één onzer bladen do wenscho-
lijkheid bepleit om de ongeveer zeventig,
32.)
De Gravin gaf daarop aan Huibert een
wenk om nader bij haar te komen, ten
einde met hem te kunnen spreken. Louise
die even vreesachtig w'as om alleen aan
de zaaldeur te blijVen staan als om met
Huibert voorwaarts te treden en een zoo
aanzienlijke dame te naderen, besloot toch
eindelijk hem op een afstand te volgen,
waarna zij onder diep buigen en met de
oogen naar den grond geslagen, weder stil
stond. Filippus en Isabella, de jonge
vreemdelingen bemerkende, naderden ins
gelijks de tafel, waaraan hun grootmoeder
zat en beschouwden beiden met grootte
opmerkzaamheid.
De oude dame vond zich niet recht ;op
haar gemak, terwijl zij' zich mlet Huibert
en Louise onderhield. Haar natuurlijke
menschlievendheid was groot, miaar de
vrees voor de kerkelijke tucht verwelkte in
tiaar gemoed een sootrt van angstige
schroomvalligheid. Nochtans verzamelde
zij al haar 'kracht en werd in hare goede
voornemens versterkt door de herinne
ring van die Evangelische voorschriften,
welke ter harer kennis Waren gekomen
meerendeels Mohaimmedaansche Javanen,
die op 't oogenblik in Nederland sludeeren,
onder te brengen in rechtzinnige Chris
telijke gezinnen. Natuurlijk is om dit voor
stel door hen, die niets willen weten
van een beslisten godsdienst, gelachen.
Maar dezulken worden beschaamd door de
Mohammedanen in Indië zelf. Want reeds
sedert jaren zenden dezen hun kinderen
voor w'ie zij hoogere ontwikkeling wen-
schen, niet naar do neutrale scholen, waar
godsdienstloos onderwijs wordt gegeven,
maar naar de zendingsscholen. En waar
om? Zij zijn mieer beangst voor onderwijs,
waar voor geestelijke dingen geen plaats
is, dan voor onderwijs, waarbij de dingen
van de onzienlijke wereld eenvoudig ge
negeerd worden. Volgens hen toch leidt
godsdienstloosheid tot allerlei excessen,
zooals communisme en bolsjewisme, cn
ondermijnt dus het geluk.
Laat ons, Christenen, toch niet achter
staan bij deze Mohammedanen, maar 't
jong en oud trachten in te scherpen, dat in
alles de geestelijke dingen moeten vooraan
gaan!
Overgenomen uit „Timotlieus" (Indruk
ken, van den Hoofd-redacteur).
De doodstraf.
Doei" den heer Idenburg" werd bij de
behandeling van de Staatsbegrooting in
de Eerste Kamer ook de doodstraf ter
sprake gebracht.
Wij laten, wat hij daaromtrent opmerk
te hier volgen;
„Het is een punt, ten opzichte waarVan
tusschen de partijen ter rechterzijde
overeenstemming bestaat en verschil.
Overeenstemming, wat aangaat het
recht van de Overheid om ook aan het
leven te straffen, maar verschil ten op
zichte van de vr'aag, of dat recht ook
onder sommige omstandigheden voor de
Overheid van Godswege een plicht is.
Bij ons zijn ei" velen, die de vraag be
vestigend beantwoorden.
Het is niet mijn bedoeling om die kwes
tie hier op net oogenblik in debat te
brengen; zij hangt voor oen groot (leef
samen met schrift-exegese.
Maar ik zou er toch wel op willen wij
zen, dat met de kwestie van de doodstraf
zeer nauw samenhangt do kwestie van
de taak der Overheid. Die Overheid, zegt
de Apostel, draagt het zwaard niet tever
geefs.
Wie die waarheid verwaarloost, maakt
het de Overheid op'den duur schier on
mogelijk om wezenlijk strafrecht te hand
haven.
De verzwakking van de gevoelens om
trent schuld en straf, die zoo duidelijk
oepnbaar wordt, gaat voor mijn be
wustzijn niet om buiten het vorwaarloo-
zen van het apostolische woord.
Het is een feit, bevestigd door de cri-
mineele statistiek en erkend door de re
dactie van het „Weekblad voor het B,echt",
dat de eerbiediging voor het leven in
ons land afneemt.
„De zeden", zioo le-es ik daar, „hebben
een verruwing ondergaan, die zich ook
in de misdaad openbaart".
En nu zou ik aan hen, die met ons
willen handhaven de Christelijke begin
selen van schuld cn stahuf, willen vragen,
of juist in dezen tijd de Overheid) haar
zwaard moet gebruiken tot .handhaving
van het recht en dus ook tot intooming
van het kwaad.
Leert niet de ervaring, dat wij ten
onrechte in ons recht Gods de ordeningen
hebben losgelaten, dat, wie moedwillig
met voorbedachten rade, terwijl verzach
tende omstandigheden van beteekenis niet
aanwezig zijn, de hand slaat aan eens
anders leven, dat misdrijf met verlies van
eigen leven boete?
Men heeft dit punt van ons veifkie-
zingsprogram genoemd een lugubere ver
kiezingsleuze. Dat is zij niet. Zij' js een
uiting van diepgevoelde overtuiging, dat,
wil men waarlijk het strafrecht handha
ven ,deze ordening Gods niet mag worden
verwaarloosd. Ik behoef die overtuiging
niet te verdedigen tegenover een 'kabinet
waarvan de minister van Justitie ons
program van actie heeft onderschreven.
En als men ons tegenvoert, dat wij met
dien eiseh ons volk cultureel achteruit
brengen, dan spreekt mij' die opmerking
geenszins toe.
Het is niet ons str'even om ons volk te
stellen aan de spits van wat men in de
wereld cultuur noemt, ©en cultuur', die
uit de bladeren van dat Boek, waarin zij;
als een leek, zelve niet durfde lezen.
Maar dewijl haar biechtvader menigmaal
den plicht der liefdadigheid als allernood
zakelijkst aanprees, begreep zij geen ver
oordeeling te kunnen verdienen, amdat
zij voor een paar nachten huisvesting
aan :deze arme Wezen had verleend.
Derhalve liet zij' zich door Huibert de
gcheele 'geschiedenis zijner rampen en we
derwaardigheden verhalen van het oogen
blik, dat het bevel des Gouverneurs in
de valleien w'as afgekondigd, tot op dat
zijher aankomst op haar kasteel. Die knaap
weende bij zij'n eigen verhaal, zoodat
hij tot tweemaal toe genoodzaakt was
eenige oogenblikken op te houden; ter
wijl 'de arme Louise, voor wie, indien
zij' ook anders geene reden tot droefheid
gekend had, het genoeg was haar
broeder te zien weenen, om insgelijks tra
nen te storten, haar gelaat met de slip
van haar eenvoudige voorschoot bedekte,
en dus tegelijk haar verlegenheid en haat
tranen verborg. D;e jonge en edelmoedige
Filippus was hevig ontroerd, toen Huihert
de vreeselijke verwoestingen in de val
leien, het lijden der bannelingen in het
gebergte, en vooral de begane wreedhe
den in de dorpen afschilderde, welke
laatste hij door de lieden vernomen had,
die, met eetwaren beladen, den bode
vaak met werkelijke bebouwing van den
geest weinig te maken heeft, maai" in dit
geval 'durf ik den strijd tegen die bewe
ring nog wel aan.
Als wij rondzien in Europa, vindon wij
in Fkankrijlr, in Duitschland, in Enge
land, ja, in alle landen behalvci Italië,
Portugal en Noorwegen en sommige Zwit-
seïsche kantons, .'de doodstraf eolc in de
burgerlijke zaken .gehandhaafd en toege
past; zelf hebben wij deze voor1 scheeps
volk, voor1 de militairen en onzei kolo
niën.
Wie onze toestanden gaalbne meet mot
vreemden maatstaf, kan daarin misschien
aanleiding vinden om tot ons standpunt
over te komen.
Voor ons is dat niet het hoogste; voor
ons is dat niet datgene, wat den doorslag
geeft, maar wie zich gaarne meet met
wat in het buitenland geschiedt, kan hier
steun vinden voer een overtuiging, die
ten goede zou kunnen komen aan den
ertist van ons volksleven".
Brief uit Sumatra.
De brief uit Sumatra van Zuster Palm
is zeer belangrijk. Dlr Gunning zorgde voor
do vertaling uit het Zweedsch.
P'oeloe Si Tjanang,
Laboean Sumatra.
December 1922.
Lieve 'kameraden en vrienden
in Zweden!
Gods vrede
Wij hebben weer ophieuw Kerstfeest
mogen vieren en elkander herinnerd aan
Gods groote liefde, dat Hij Zij'n eengebo
ren Zoon aan deze zondige aarde gegeven
heeft. Het Kerstfeest is toch de hoogtijd
van blijdschapi, licht- cn liefdebetoon..
Welk een klank ligt er niet in dat woord
Kerstfeest1) Het leidt, ons in onze ge
dachten terug naar onze gelukkige kinder
jaren, toen wijl thuis samen met vader,
moeder, broers en zusters dien grooten
feestdag mochten vieren en ons verheug
den in het Kindeke in de Kribbe.
Nóg eens heb ik nu Kerstfeest mog'en
vieren, in een van deze warme Ooster-
sche landen, op do Kolonie van Melaat-
schen, die op het eilandje Ploieloe Si Tja
nang is gevestigd, in een meer van 't
eiland Sumatra,
Net als in Zweden hebben wij' ook hier
heel wat drukte vóór de feestdag daór
is, want wij willen het plechtig en gezel
lig maken en aan onze patiënten zooveel
mogelijk vreugde bereiden in hun anders
zoo eentonige leven.
Beproef eens in uw verbeelding met mij
mede te gaan naar dit eiland met die
vierhonderd menschen, ap' wie de vree
selijke melaatschheid haar stempel ge
drukt heeft. Hier treffen wij! meer dan
pén moeder aan, die haar huis, haar man,
en haar kleintjes heeft moeten verlaten;
meer dan één vader, die moest worden
weggerukt van vrouw en kinderen, om
ze nooit weer in dit leven terug te zien;
hier vindt gij kleine jongens en meisjes,
die daar weenend neerzitten, omdat zij
van ouders en broertjes en zusjes moes
ten scheiden, omdat ze rnlelaatsch zijn.
Maar thans is dat alles voor een klein
poosje vergeten, want het is Kerstfeest
en nu mogen ze allen dat groiote feest
meevieren. Daar komen ze allen naar de
eetzaal, waar de Kerstboamen met hun
vele glanzende lichtjes stralen; sommigen
dragen of steunen malkaar, daar ze niet
meer alleen kunnen loapen. Ach, welk
een vreugde is dit niet, wanneer ide kerst-
geschenkjes worden uitgedeeld en men
van al dat moois lean genieten! En aller
misvormde aangezichten stralen ook van
vreugde, wanneer hun de blijde bood
schap verkondigd wordt, dat God Zijnen
Zooin op aarde gezonden heeft om ook
h u n een plaats in den hemel te berei
den, in dien heerlijken hemel, waar geen
melaatschen meer zullen wezen en waar
geen lijden meer beleend zal zijn.
Beproef ook mij eens in gedachten te
Zweedsch „Jul." Ja, men moet de
Skandinavische volken en hun letterkun
de een weinig kennen om te begrijpen,
welke gevoelens d i t woord in zulk een
hart opwekt. Al wat er schoon en liefe
lijk is in volks- en familieleven, kotmt
dan tot zijn beste en rijkste -openbaring,
volgen naar een der ziekenzalen. Daar
ligt de kleine Tjong A op zijn smar'teri-
vergezeld hadden. Met edele verontwaardi
ging riep de jonge Graaf eindelijk uit:
„Zoo dit mijn godsdienst is, dan schaam
ik mij! over haar. Ik wilde een godsï
dienst belijden, die de Waldenzen, en ieder
die verdrukt of belecdigd is, beschermt, en
niet zulk een, die hen verjaagt en ver
moordt,
„Mijn zoon!" viel' hem de Gravin
in de rede, „het voegt u niet over
dingen te spreken, die u en mij te hoog
zijn. Het betaamt ons te zwijgen."
„Maar", zeide Filippus, zich tot Huibert
keerende, „zult gij, wanneer gij een man
geworden zijt, niet trachten u op uwe
vijanden en op de moordenaars uwer
moeder te wreken?" j,Neen, Graaf!"
hernam de knaap, „de wraak behoort
niet aan ons. Zij behoort aan Hem, die
gezegd heeft: „Mijn is de wrake"."
„Wat!" viel de Graaf levendig in, „werd
u niet geleerd de Katholieken te haten?
Hebben uw leeraars u dat niet inge
prent?" „Neen, Graaf!" was het ant
woord, „onze leeraars hebben ons alleen
geleerd hun dwalingen te vermijden en
voor hun bekeering te bidden. Ons is
ingeprent te zegenen, die ons vervloeken,
wel te doen, die ons haten, en te bidden
voor hen, die ons geweld aandoen en
ons vervolgen."
De oude Gravin was diep geroerd door
bed'. Op de valige Kerstdagen is hij óók
nog in de eetzaal kunnen komen, maar
nu ligt hij onder vreeselij'ke pijnen daar
neer, vol wonden, een beeld van men-
schelijke ellende.
Zijn jeugd is niet zooi zonnig geweest
als die van de meeste anderen. Reeds als
heel klein kindje is hij van zijn ouders
gescheiden geworden, om naar dit eiland
te warden gebracht, waarvan hij1 nooit
meet zou terugkeeren. Vele jaren lang
heeft hij de ziekte geduldig gedragen,
«niet in eigen, maar in 'sHeeren kracht.
Nu ligt hij op het uiterste.
„Zuster", zegt hij, „ik weet, dat ik van
daag naar huis zal moeten gaan".
„Ben je niet bang te sterven?" vroeg ik.
„Neen, zuster, ik ga naar den hemel;
daar zal ik Jezus mogen zien; o, ik ben
zoo gelukkig. Dank voor alles, wat u
voor mij gedaan hebt; wij zien elkaar
in den hemel weer".
Nog een paar stuiptrekkingen en zijn
geest is ontbonden en zweeft opwaarts
naar de hemolsche woningen. De melaatsch
heid heeft zijn gansche lichaam verwoest,
maar de ziel is geborgen voor eeuwig!
Zacht schrijdt de kleine begrafenisstoet
naar het kerkhof'der melaatschen. Vader
noch moecler gaan mee om hun kleinen
jongen grafwaarts te dragen, er zijn geen
bloemen of kransen. Hij is heelemaal ver
geten door de zijnen. Maar eenige zende
lingen volgen hem naai" zijn laatste rust
plaats, menschen, die óók van hun ge
liefden en verwanten geseheiden zijn, maar
die met vreugde het hevel van hun Mees
ter hebben opgevolgd, om het Evangelie
te prediken aan allo menschen. In Gods
kracht hopen zij aan hun roeping getrouw
te zijn.
Weldra is dit jaar voorbij en zullen
wij, als God' wil, een nieuw jaar intreden.
En daaraan denkende wil ik u, lieve ka
meraden en vrienden in mijn dierbaar
geboorteland, een goed nieuwjaar toiewen-
schen, rijk aan zegen van Boven. Mogen
wij allen in het jaar, dat weldra aanbreekt
trouw volhouden in den dienst van onzen
Zalilgmaker en Zijn werk doen zoolang
het dag is, want straks komt ook voor
ons de nacht, waarin niemand werken
kan.
Hartelijke groeten van uwe, geheel aan
den strijd overgegevene,
Hildul' Palm, adjudante.
Adres: Leger des Heils, Poeloe Si Tja
nang, Laboean Deli, Sumatra,
Nederfandsch-Indië.
De v 1 e e s c'h k e u r i n g s d i e n s t.
Een inzender schrijft in „Het Platte
land". Ongelukkigerwijze kwam ik dezer da
lgen in aanraking met de Vleeschkeurings-
wet. Op Donderdagmiddag 22 Maart stierf
een mijner beste koeien aan (volgens den
practiseorenden veearts) bloedinfectie. On
middellijk werd hiervan aangifte gedaan
bij den Burgemeester, die direct den keu-
ringsvecarts telegrafeerde. Inmiddels werd
de koe geslacht. Nog vóór den avond arri
veerde de keurmeester-veearts. Deze moest
zijn oordeel opschorten en nam een paar
stukken van het cadaver mede voor onder
zoek. Precies 2 maal 24 uur later werd
mij den uitslag van het onderzoek mon
deling medegedeeld door iemand, die als
rapportganger van den keurmeester-veearts
dienst deed. De uitslag was: „goedgekeurd
voot den verkoop in het klein, onder
politietoezicht". Edoch, 'twas nu inmid
dels Zaterdagnamiddag, een tijd, waarop
het vleeschetend publiek zich reeds voor
den Zondag van vleesch had voorzien of
bij den slager besteld. Gering debiet dus.
Ongeveer van de koe werd nog ver
kocht. Den volgenden dag (Zondag) werd
natuurlijk niet verkocht, 's Maandags werd,
ovenals Zaterdag, de omroeper te werk
gesteld en zou de verkoop opnieuw be
ginnen. Dit was echter buiten den waard
(in dit geval de veerarts) gerekend. Het
vleesch werd opnieuw gekeurd en
afgekeurd.
Nu weet, ik niet of de keurmeester-
veearts de 2 maal 24 Uur noodig had voor
onderzoek. Zoo neen, dan is door dit tijd
verlies 300 K.G. goed vleesch bedorven.
Zoo ja, dan is dit bederf een gevolg
van de uitvoering van de Vleeschkeurings-
wet, en beteekent dit voor mij een schade
post van f 250, geleden door een maatregel
voor het algemeen belang. Maar nu ver-
de eenvoudigheid en tevens verhevenheid
van dit antwoord. „Waarlijk," zoo dacht
zij bij zichzelve, „dat moet een zuiver
en beminnelijk geloof zijn, dat zulk een
edele leer inboezemt." Terwijl zij dit
dacht, viel haar oog op hel; geschilderde
afbeeldsel van een heilige aan den wand.
Verschillende aandoeningen door kruisten
haar gemoed; het scheen alsof een glim
lach en een zucht op haar lippen in twee
strijd waren. Beide verdwenen, de zachte
kalmte keerde weder op haar gelaat, en
zij pinkte een traan uit haar oogen weg.
Na eenige oogenblikken zeide zij tot
Huibert: „Uw begeerte is dan naar Mo
dena te gaan, om uw vader en het huis
gezin van uw oom weder te ontmoeten,
welke gij meent dat zich daar bevinden,
maar hoe kunt gij daarvan zeker zijn? Of
hoe kan ik u toestaan een tocht voort te
zetten, die op de grievendste teleurstel
ling kan uitloopen?"
De Gravin had. bij gerucht vernomen,
dat de naar Modena uitgewekenen daar
niet op den duur met de eerste gastvrij
heid behandeld waren, en wilde zich dus
eerst verzekeren of de betrekkingen dezer
kinderen daar werkelijk waren aangeko
men en, zoo ja, of zij er zich nog be
vonden. „De kinderen," zeide zij, „zijn
op hun eigen begeerte uit de woning van
den ouden Marco, die hen beschermd
der. Van de afkeuring werd mij geen ken
nis gegeven. Toevallig kwam ik 's avonds
voorbij de slachtplaats, waar ik den veld
wachter ontmoette, die mij, in den loop
van het gesprek, dat we hadden, mede
deelde, dat het vleesch was afgekeurd
en dat hem door den veearts was opge
dragen (1) liet vleesch te hegraven. Tóen
ik daartegen protesteerde was het eenig
antwoord: „IK stop het in den grond!"
Toen ik den veldwachter echter waar
schuwde dit. in geen geval op last van den
veearts te doen, maar alleen op last van
burgemeester, werd deze er bij geroepen.
Opnieuw protesteerde ik tegen vernietiging
van het afgekeurde vleesch, dat toch mijn
eigendom was en ook, na afkeuring, bleef.
Met de wet in de hand overtuigde
Z.E,Achtbare mij echter, dat liet moest
worden vernietigd en heb ik er mij bij
neergelegd.
Nu mag ik toch in allen ernst vragen:
Is er nog eigendomsrecht in Nederland?
Kan iemands eigendom worden ontnomen,
zonder onteigening, zonder schadeloosstel
ling? (Het afgekeurde vleesch had toch
nog altijd een waarde van pl.m. f75 voor
veevoeder.)
In den huidigen vorm van toepassing
van de Vleeschkeuringswet wordt: Ie. veel
goed voedsel bedorven; 2e. iemands eigen
dom ontnomen zonder onteigening cn
schadeloosstelling3e. zijn de boeren over
geleverd aan den willekeur van veeartsen-
keurmeesters.
Niet in de 1 ijnI
De gemeenteraad van Diepenveen (bij
Deventer) heeft de gemeentebegrooting
over 1923 zonder discussies en zonder
dat iemand in de gemeente er iets van-
at wist, dat de begrooting biji den raad
was ingediend, aangenomen.
Bezuiniging ov erbodig!
Ged. Staten van Noord-Holland hebben
hun goedkeuring onthouden aan de ge
meentebegrooting van Winkel, daar de
jaarwedde van den gemeente-ontvanger
op een lager bedrag was gesteld. De
raad had de jaarwedde met goedvinden
van den betrokkene verlaagd wegens ver
mindering van diens werkzaamheden. Op
die manier zal er van de bezuiniging
wel veel terecht komen I
Het afscheid der Jagerskapel.
In verband met do ontbinding van de
Jagerskapel is Donderdag de laatste mu
ziekuitvoering te Den Haag gegeven.
Die regimentscommandant had officieren
en onderofficieren verzocht om halftwaalf
aanwezig te zijp in de cantine van het
kamp te Waalsdorp1. Allereerst voerde de
Jagerkapel twee marschen uit en daarna
sprak overste Wagner, zichtbaar onder
den indruk. Wij allen meenden, zoo zei hij,
bij de eerste berichten omtrent inkrimping
enz. dat 'het zoo'n vaart niet zou loopen en
hielden ons vast aan een stroohalmpje.
Het heeft niet mogen zijn en zoo is dan
nu bepaald, dat op 26 April een gedeelte
van de leden van de kapel overgaat bij
de stafmuziek van de le divisie, terwijl
het overgroote deel met verlof wordt
gezonden tot nader bericht.
Hij memoreerde do historie van de Ja-
germuziek. Bij1 alle gelegenheden genoot
men van de muziek. Op verzoek van
overste Wagner speelde daarna de Jager
kapel als laatste nummers het Wilhelmus
en Turf in je ransel, welk allen met
ongedekten hoofde aanhoorden.
Belangrijke beslissing.
Het gerechtshof te Arnhem heeft beslist,
dat, wanneer een fabriek of zaak verschil
lende contracten heeft afgesloten, zonder
dat daarbij een vaste termijin voor de leve
ring is bepaald, de leveringen dan behoo-
reri te geschieden in dezelfde volgorde,
als de overeenkomsten zijn gesloten, dus
de oudste contracten bij de jongere den
voorrang behooren te hebben. Iemand
had n.l. van een zuivelfabriek een zeer
groote hoeveelheid melkpoeder gekocht,
levering zoo spoedig mogelijk. Die koo-
por eischte van de fabriek schadevergoe
ding, .omdat deze niet aan haar uit dit
contract voortvloeienden leveringsplicht
zou hebben voldaan. Rechtbank en Hof
hebben evenwél den eischer in het onge
lijk gesteld en zijn vordering afgewezen,
omdat, nadat een getuigenverhoor had
plaats gehad, niet bewezen werd geacht,
dat de gedaagde leverancier eerder had
kunnen leveren, daar hij nog gehouden
en verdedigd zou hebben zoolang er adem
in hem was, herwaarts gekomen; ik mag
dus geen stap doen, die hen in de tegen
woordige omstandigheden 'aan het minste
gevaar blootstelt." En daar haar rent
meester zich voor zaken naar Modena
moest begeven, wilde zij hem met het
verlangde onderzoek belasten en de kin
deren in haar hoede nemen, totdat hij
teruggekeerd zou zijn.
Deze wilden nu, na de goede dame voor
al haar zorgen en belangstelling ootmoe
dig bedankt te hebben, de zaal verlaten,
maar de Gravin, die verlangde zoowel
hun als haar kleinkinderen genoegen te
geven, veroorloofde Filippus om Huibert
met zich te nemen, ten einde zijn valken
en honden te laten zien, terwijl Isabella
verlof kreeg Louise met zich te nemen,
om haar bij het weefgetouw behulpzaam
te zijn. Niemand verwondere er zich over,
dat de edele Jonkvrouw zich met weven
onledig hield. Vrouwen en meisjes van
den hoogsten rang werden in die dagen
in alles onderwezen wat tot de borduur
kunst, het tapijtweven en kunstig naald
werk behoorde. Onder haar handen vorm
den zich die veelkleurige tapijten-behang
sels, die nog somtijds in de sombere za
len van oude gebouwen onze aandacht
tot zich trekken.
(Wowlit vervolgd.)