DE ZEEUW TOT DEN DOOD GETROUW. TWEEDE BLAD. Binnenland. VAN ZATERDAG 28 APRIL 1923. No. 175 FEUILLETON. Prinses Juliana. Maandag viert ons volk met zijn be minde Prinses en het gansche Koninklijk Huis den geboortedag van onze Juliana. Geboren 30 April 1909, telt zij dan veertien jaren. Nog spreken onze Zeeuwen met genoe gen van het koninklijk bezoek van enkele jaren geleden, en glunderen onze kinderen wanneer zij elkaar herinneren aan hot mooie moment, toen de jeugdige Prinses in Zeelands hoofdstad zoo echt onge kunsteld met hen mee sprong en huppelde, en zoo, onwetend, hare verstandige op voeding illustreerde. Op dezen jubeldag zullen deze en der gelijke feiten in de gezinnen, vooral die op Walcheren, weer wel nog eens extra worden opgehaald. Thans is haar- opvoeding reeds haar derde stadium ingetreden. Acht jaar geleden zette voor haar cle periode van het lager onderwijs in. Langzaam maar zeker schreed zij voort op den weg der verbreede en ver diepte kennis; en komen de man nen van Middelbaar en Hoogcr Onderwijs haar verzorgen. Het doet ons genoegen dat een geboren Zeeuw, meer nog een Gereformeerd man, de hoogleeraar Van Schelven, van de Vrije Universiteit, haar, zij 't ook tijdelijk, de geschiedenis van haar Huis eu haar Volk zal docecren. Vier jaren slechts duurt deze derde pe riode, en dan behoort, wanneer onze Prin ses haar negentiende levensjaar zal zijn ingetreden, haar opvoeding voltooid te zijn. Zoodat een ernstige tijd voor onze jeug dige Oranjetelg is aangebroken. Laat echter deze aankondiging ons volk niet verontrusten. Hot weet toch dat de Heere regeert, die de Bron is van alle goeden, in Wien alle schatten van kennis en wetenschap verborgen zijn, en die uit Zijne volheid dit alles schenken wil, en daarbij genade voor genade. En steeds meer blijkt dat Oranje-en- Neerlands God de opvoeding van dit Kind, door de moeder in Zijn kracht begonnen, in deze richting, reeds van haar prilste jeugd heeft gezegend. Bij den dank voor hetgeen de Heere ons ter verrijking van ons nationale leven in Prinses Juliana schonk, voege zich dan ook met steeds meer aandrang de pleilbede voor den Troon Zijner genade om steeds vermeerderde gaven en 'krach ten voor Haar, die eenmaal, naar wij hopen spade, Kroon en Scepter van Hare Koninklijke Moeder zal hebben over te nemen. Het geestelijke voorop. l")e stammoeder der Oranjes, Juliana van Stolberg, hoeft tot haar levensleus gehad, dat do geestelijke dingen voorop moeten gaan, en ze heeft dit steeds haar kinderen voorgehouden. Welk een zegen is het, dat ook onze koningin, zelf aldus opgevoed, onze prin ses Juliana het gewicht der geestelijke dingen doet gevoelen. Dit is te meer zo<ö 'belangrijk, waar do geest uit den afgrond, door w'elken zoo velen in onze dagen zijn besmet, zich verzet tegen God en eiken gods dienst. En daarom mbgen wlij wel met dank baarheid vervuld zijn, als wij in onze da gen bij do hoqg'geplaatsten onder ons volk opmerken, hoezeer zij .de geeste lijke dingen op prijs stellen en van groote waardij achten. Terw'ijl ik dit schrijf, valt mijn "blik op een schip, dat stil ligt vóór mijn huis, en waarop met groote letters geschilderd staat: Dankbaarheid. Ja, hoeveel reden tot dank hebben wij', ook als wij denken aan ons Vorstenhuis! Maar welke dure verplichtingen leggen ons ook de zegeningen Gods opOnlangs werd in één onzer bladen do wenscho- lijkheid bepleit om de ongeveer zeventig, 32.) De Gravin gaf daarop aan Huibert een wenk om nader bij haar te komen, ten einde met hem te kunnen spreken. Louise die even vreesachtig w'as om alleen aan de zaaldeur te blijVen staan als om met Huibert voorwaarts te treden en een zoo aanzienlijke dame te naderen, besloot toch eindelijk hem op een afstand te volgen, waarna zij onder diep buigen en met de oogen naar den grond geslagen, weder stil stond. Filippus en Isabella, de jonge vreemdelingen bemerkende, naderden ins gelijks de tafel, waaraan hun grootmoeder zat en beschouwden beiden met grootte opmerkzaamheid. De oude dame vond zich niet recht ;op haar gemak, terwijl zij' zich mlet Huibert en Louise onderhield. Haar natuurlijke menschlievendheid was groot, miaar de vrees voor de kerkelijke tucht verwelkte in tiaar gemoed een sootrt van angstige schroomvalligheid. Nochtans verzamelde zij al haar 'kracht en werd in hare goede voornemens versterkt door de herinne ring van die Evangelische voorschriften, welke ter harer kennis Waren gekomen meerendeels Mohaimmedaansche Javanen, die op 't oogenblik in Nederland sludeeren, onder te brengen in rechtzinnige Chris telijke gezinnen. Natuurlijk is om dit voor stel door hen, die niets willen weten van een beslisten godsdienst, gelachen. Maar dezulken worden beschaamd door de Mohammedanen in Indië zelf. Want reeds sedert jaren zenden dezen hun kinderen voor w'ie zij hoogere ontwikkeling wen- schen, niet naar do neutrale scholen, waar godsdienstloos onderwijs wordt gegeven, maar naar de zendingsscholen. En waar om? Zij zijn mieer beangst voor onderwijs, waar voor geestelijke dingen geen plaats is, dan voor onderwijs, waarbij de dingen van de onzienlijke wereld eenvoudig ge negeerd worden. Volgens hen toch leidt godsdienstloosheid tot allerlei excessen, zooals communisme en bolsjewisme, cn ondermijnt dus het geluk. Laat ons, Christenen, toch niet achter staan bij deze Mohammedanen, maar 't jong en oud trachten in te scherpen, dat in alles de geestelijke dingen moeten vooraan gaan! Overgenomen uit „Timotlieus" (Indruk ken, van den Hoofd-redacteur). De doodstraf. Doei" den heer Idenburg" werd bij de behandeling van de Staatsbegrooting in de Eerste Kamer ook de doodstraf ter sprake gebracht. Wij laten, wat hij daaromtrent opmerk te hier volgen; „Het is een punt, ten opzichte waarVan tusschen de partijen ter rechterzijde overeenstemming bestaat en verschil. Overeenstemming, wat aangaat het recht van de Overheid om ook aan het leven te straffen, maar verschil ten op zichte van de vr'aag, of dat recht ook onder sommige omstandigheden voor de Overheid van Godswege een plicht is. Bij ons zijn ei" velen, die de vraag be vestigend beantwoorden. Het is niet mijn bedoeling om die kwes tie hier op net oogenblik in debat te brengen; zij hangt voor oen groot (leef samen met schrift-exegese. Maar ik zou er toch wel op willen wij zen, dat met de kwestie van de doodstraf zeer nauw samenhangt do kwestie van de taak der Overheid. Die Overheid, zegt de Apostel, draagt het zwaard niet tever geefs. Wie die waarheid verwaarloost, maakt het de Overheid op'den duur schier on mogelijk om wezenlijk strafrecht te hand haven. De verzwakking van de gevoelens om trent schuld en straf, die zoo duidelijk oepnbaar wordt, gaat voor mijn be wustzijn niet om buiten het vorwaarloo- zen van het apostolische woord. Het is een feit, bevestigd door de cri- mineele statistiek en erkend door de re dactie van het „Weekblad voor het B,echt", dat de eerbiediging voor het leven in ons land afneemt. „De zeden", zioo le-es ik daar, „hebben een verruwing ondergaan, die zich ook in de misdaad openbaart". En nu zou ik aan hen, die met ons willen handhaven de Christelijke begin selen van schuld cn stahuf, willen vragen, of juist in dezen tijd de Overheid) haar zwaard moet gebruiken tot .handhaving van het recht en dus ook tot intooming van het kwaad. Leert niet de ervaring, dat wij ten onrechte in ons recht Gods de ordeningen hebben losgelaten, dat, wie moedwillig met voorbedachten rade, terwijl verzach tende omstandigheden van beteekenis niet aanwezig zijn, de hand slaat aan eens anders leven, dat misdrijf met verlies van eigen leven boete? Men heeft dit punt van ons veifkie- zingsprogram genoemd een lugubere ver kiezingsleuze. Dat is zij niet. Zij' js een uiting van diepgevoelde overtuiging, dat, wil men waarlijk het strafrecht handha ven ,deze ordening Gods niet mag worden verwaarloosd. Ik behoef die overtuiging niet te verdedigen tegenover een 'kabinet waarvan de minister van Justitie ons program van actie heeft onderschreven. En als men ons tegenvoert, dat wij met dien eiseh ons volk cultureel achteruit brengen, dan spreekt mij' die opmerking geenszins toe. Het is niet ons str'even om ons volk te stellen aan de spits van wat men in de wereld cultuur noemt, ©en cultuur', die uit de bladeren van dat Boek, waarin zij; als een leek, zelve niet durfde lezen. Maar dewijl haar biechtvader menigmaal den plicht der liefdadigheid als allernood zakelijkst aanprees, begreep zij geen ver oordeeling te kunnen verdienen, amdat zij voor een paar nachten huisvesting aan :deze arme Wezen had verleend. Derhalve liet zij' zich door Huibert de gcheele 'geschiedenis zijner rampen en we derwaardigheden verhalen van het oogen blik, dat het bevel des Gouverneurs in de valleien w'as afgekondigd, tot op dat zijher aankomst op haar kasteel. Die knaap weende bij zij'n eigen verhaal, zoodat hij tot tweemaal toe genoodzaakt was eenige oogenblikken op te houden; ter wijl 'de arme Louise, voor wie, indien zij' ook anders geene reden tot droefheid gekend had, het genoeg was haar broeder te zien weenen, om insgelijks tra nen te storten, haar gelaat met de slip van haar eenvoudige voorschoot bedekte, en dus tegelijk haar verlegenheid en haat tranen verborg. D;e jonge en edelmoedige Filippus was hevig ontroerd, toen Huihert de vreeselijke verwoestingen in de val leien, het lijden der bannelingen in het gebergte, en vooral de begane wreedhe den in de dorpen afschilderde, welke laatste hij door de lieden vernomen had, die, met eetwaren beladen, den bode vaak met werkelijke bebouwing van den geest weinig te maken heeft, maai" in dit geval 'durf ik den strijd tegen die bewe ring nog wel aan. Als wij rondzien in Europa, vindon wij in Fkankrijlr, in Duitschland, in Enge land, ja, in alle landen behalvci Italië, Portugal en Noorwegen en sommige Zwit- seïsche kantons, .'de doodstraf eolc in de burgerlijke zaken .gehandhaafd en toege past; zelf hebben wij deze voor1 scheeps volk, voor1 de militairen en onzei kolo niën. Wie onze toestanden gaalbne meet mot vreemden maatstaf, kan daarin misschien aanleiding vinden om tot ons standpunt over te komen. Voor ons is dat niet het hoogste; voor ons is dat niet datgene, wat den doorslag geeft, maar wie zich gaarne meet met wat in het buitenland geschiedt, kan hier steun vinden voer een overtuiging, die ten goede zou kunnen komen aan den ertist van ons volksleven". Brief uit Sumatra. De brief uit Sumatra van Zuster Palm is zeer belangrijk. Dlr Gunning zorgde voor do vertaling uit het Zweedsch. P'oeloe Si Tjanang, Laboean Sumatra. December 1922. Lieve 'kameraden en vrienden in Zweden! Gods vrede Wij hebben weer ophieuw Kerstfeest mogen vieren en elkander herinnerd aan Gods groote liefde, dat Hij Zij'n eengebo ren Zoon aan deze zondige aarde gegeven heeft. Het Kerstfeest is toch de hoogtijd van blijdschapi, licht- cn liefdebetoon.. Welk een klank ligt er niet in dat woord Kerstfeest1) Het leidt, ons in onze ge dachten terug naar onze gelukkige kinder jaren, toen wijl thuis samen met vader, moeder, broers en zusters dien grooten feestdag mochten vieren en ons verheug den in het Kindeke in de Kribbe. Nóg eens heb ik nu Kerstfeest mog'en vieren, in een van deze warme Ooster- sche landen, op do Kolonie van Melaat- schen, die op het eilandje Ploieloe Si Tja nang is gevestigd, in een meer van 't eiland Sumatra, Net als in Zweden hebben wij' ook hier heel wat drukte vóór de feestdag daór is, want wij willen het plechtig en gezel lig maken en aan onze patiënten zooveel mogelijk vreugde bereiden in hun anders zoo eentonige leven. Beproef eens in uw verbeelding met mij mede te gaan naar dit eiland met die vierhonderd menschen, ap' wie de vree selijke melaatschheid haar stempel ge drukt heeft. Hier treffen wij! meer dan pén moeder aan, die haar huis, haar man, en haar kleintjes heeft moeten verlaten; meer dan één vader, die moest worden weggerukt van vrouw en kinderen, om ze nooit weer in dit leven terug te zien; hier vindt gij kleine jongens en meisjes, die daar weenend neerzitten, omdat zij van ouders en broertjes en zusjes moes ten scheiden, omdat ze rnlelaatsch zijn. Maar thans is dat alles voor een klein poosje vergeten, want het is Kerstfeest en nu mogen ze allen dat groiote feest meevieren. Daar komen ze allen naar de eetzaal, waar de Kerstboamen met hun vele glanzende lichtjes stralen; sommigen dragen of steunen malkaar, daar ze niet meer alleen kunnen loapen. Ach, welk een vreugde is dit niet, wanneer ide kerst- geschenkjes worden uitgedeeld en men van al dat moois lean genieten! En aller misvormde aangezichten stralen ook van vreugde, wanneer hun de blijde bood schap verkondigd wordt, dat God Zijnen Zooin op aarde gezonden heeft om ook h u n een plaats in den hemel te berei den, in dien heerlijken hemel, waar geen melaatschen meer zullen wezen en waar geen lijden meer beleend zal zijn. Beproef ook mij eens in gedachten te Zweedsch „Jul." Ja, men moet de Skandinavische volken en hun letterkun de een weinig kennen om te begrijpen, welke gevoelens d i t woord in zulk een hart opwekt. Al wat er schoon en liefe lijk is in volks- en familieleven, kotmt dan tot zijn beste en rijkste -openbaring, volgen naar een der ziekenzalen. Daar ligt de kleine Tjong A op zijn smar'teri- vergezeld hadden. Met edele verontwaardi ging riep de jonge Graaf eindelijk uit: „Zoo dit mijn godsdienst is, dan schaam ik mij! over haar. Ik wilde een godsï dienst belijden, die de Waldenzen, en ieder die verdrukt of belecdigd is, beschermt, en niet zulk een, die hen verjaagt en ver moordt, „Mijn zoon!" viel' hem de Gravin in de rede, „het voegt u niet over dingen te spreken, die u en mij te hoog zijn. Het betaamt ons te zwijgen." „Maar", zeide Filippus, zich tot Huibert keerende, „zult gij, wanneer gij een man geworden zijt, niet trachten u op uwe vijanden en op de moordenaars uwer moeder te wreken?" j,Neen, Graaf!" hernam de knaap, „de wraak behoort niet aan ons. Zij behoort aan Hem, die gezegd heeft: „Mijn is de wrake"." „Wat!" viel de Graaf levendig in, „werd u niet geleerd de Katholieken te haten? Hebben uw leeraars u dat niet inge prent?" „Neen, Graaf!" was het ant woord, „onze leeraars hebben ons alleen geleerd hun dwalingen te vermijden en voor hun bekeering te bidden. Ons is ingeprent te zegenen, die ons vervloeken, wel te doen, die ons haten, en te bidden voor hen, die ons geweld aandoen en ons vervolgen." De oude Gravin was diep geroerd door bed'. Op de valige Kerstdagen is hij óók nog in de eetzaal kunnen komen, maar nu ligt hij onder vreeselij'ke pijnen daar neer, vol wonden, een beeld van men- schelijke ellende. Zijn jeugd is niet zooi zonnig geweest als die van de meeste anderen. Reeds als heel klein kindje is hij van zijn ouders gescheiden geworden, om naar dit eiland te warden gebracht, waarvan hij1 nooit meet zou terugkeeren. Vele jaren lang heeft hij de ziekte geduldig gedragen, «niet in eigen, maar in 'sHeeren kracht. Nu ligt hij op het uiterste. „Zuster", zegt hij, „ik weet, dat ik van daag naar huis zal moeten gaan". „Ben je niet bang te sterven?" vroeg ik. „Neen, zuster, ik ga naar den hemel; daar zal ik Jezus mogen zien; o, ik ben zoo gelukkig. Dank voor alles, wat u voor mij gedaan hebt; wij zien elkaar in den hemel weer". Nog een paar stuiptrekkingen en zijn geest is ontbonden en zweeft opwaarts naar de hemolsche woningen. De melaatsch heid heeft zijn gansche lichaam verwoest, maar de ziel is geborgen voor eeuwig! Zacht schrijdt de kleine begrafenisstoet naar het kerkhof'der melaatschen. Vader noch moecler gaan mee om hun kleinen jongen grafwaarts te dragen, er zijn geen bloemen of kransen. Hij is heelemaal ver geten door de zijnen. Maar eenige zende lingen volgen hem naai" zijn laatste rust plaats, menschen, die óók van hun ge liefden en verwanten geseheiden zijn, maar die met vreugde het hevel van hun Mees ter hebben opgevolgd, om het Evangelie te prediken aan allo menschen. In Gods kracht hopen zij aan hun roeping getrouw te zijn. Weldra is dit jaar voorbij en zullen wij, als God' wil, een nieuw jaar intreden. En daaraan denkende wil ik u, lieve ka meraden en vrienden in mijn dierbaar geboorteland, een goed nieuwjaar toiewen- schen, rijk aan zegen van Boven. Mogen wij allen in het jaar, dat weldra aanbreekt trouw volhouden in den dienst van onzen Zalilgmaker en Zijn werk doen zoolang het dag is, want straks komt ook voor ons de nacht, waarin niemand werken kan. Hartelijke groeten van uwe, geheel aan den strijd overgegevene, Hildul' Palm, adjudante. Adres: Leger des Heils, Poeloe Si Tja nang, Laboean Deli, Sumatra, Nederfandsch-Indië. De v 1 e e s c'h k e u r i n g s d i e n s t. Een inzender schrijft in „Het Platte land". Ongelukkigerwijze kwam ik dezer da lgen in aanraking met de Vleeschkeurings- wet. Op Donderdagmiddag 22 Maart stierf een mijner beste koeien aan (volgens den practiseorenden veearts) bloedinfectie. On middellijk werd hiervan aangifte gedaan bij den Burgemeester, die direct den keu- ringsvecarts telegrafeerde. Inmiddels werd de koe geslacht. Nog vóór den avond arri veerde de keurmeester-veearts. Deze moest zijn oordeel opschorten en nam een paar stukken van het cadaver mede voor onder zoek. Precies 2 maal 24 uur later werd mij den uitslag van het onderzoek mon deling medegedeeld door iemand, die als rapportganger van den keurmeester-veearts dienst deed. De uitslag was: „goedgekeurd voot den verkoop in het klein, onder politietoezicht". Edoch, 'twas nu inmid dels Zaterdagnamiddag, een tijd, waarop het vleeschetend publiek zich reeds voor den Zondag van vleesch had voorzien of bij den slager besteld. Gering debiet dus. Ongeveer van de koe werd nog ver kocht. Den volgenden dag (Zondag) werd natuurlijk niet verkocht, 's Maandags werd, ovenals Zaterdag, de omroeper te werk gesteld en zou de verkoop opnieuw be ginnen. Dit was echter buiten den waard (in dit geval de veerarts) gerekend. Het vleesch werd opnieuw gekeurd en afgekeurd. Nu weet, ik niet of de keurmeester- veearts de 2 maal 24 Uur noodig had voor onderzoek. Zoo neen, dan is door dit tijd verlies 300 K.G. goed vleesch bedorven. Zoo ja, dan is dit bederf een gevolg van de uitvoering van de Vleeschkeurings- wet, en beteekent dit voor mij een schade post van f 250, geleden door een maatregel voor het algemeen belang. Maar nu ver- de eenvoudigheid en tevens verhevenheid van dit antwoord. „Waarlijk," zoo dacht zij bij zichzelve, „dat moet een zuiver en beminnelijk geloof zijn, dat zulk een edele leer inboezemt." Terwijl zij dit dacht, viel haar oog op hel; geschilderde afbeeldsel van een heilige aan den wand. Verschillende aandoeningen door kruisten haar gemoed; het scheen alsof een glim lach en een zucht op haar lippen in twee strijd waren. Beide verdwenen, de zachte kalmte keerde weder op haar gelaat, en zij pinkte een traan uit haar oogen weg. Na eenige oogenblikken zeide zij tot Huibert: „Uw begeerte is dan naar Mo dena te gaan, om uw vader en het huis gezin van uw oom weder te ontmoeten, welke gij meent dat zich daar bevinden, maar hoe kunt gij daarvan zeker zijn? Of hoe kan ik u toestaan een tocht voort te zetten, die op de grievendste teleurstel ling kan uitloopen?" De Gravin had. bij gerucht vernomen, dat de naar Modena uitgewekenen daar niet op den duur met de eerste gastvrij heid behandeld waren, en wilde zich dus eerst verzekeren of de betrekkingen dezer kinderen daar werkelijk waren aangeko men en, zoo ja, of zij er zich nog be vonden. „De kinderen," zeide zij, „zijn op hun eigen begeerte uit de woning van den ouden Marco, die hen beschermd der. Van de afkeuring werd mij geen ken nis gegeven. Toevallig kwam ik 's avonds voorbij de slachtplaats, waar ik den veld wachter ontmoette, die mij, in den loop van het gesprek, dat we hadden, mede deelde, dat het vleesch was afgekeurd en dat hem door den veearts was opge dragen (1) liet vleesch te hegraven. Tóen ik daartegen protesteerde was het eenig antwoord: „IK stop het in den grond!" Toen ik den veldwachter echter waar schuwde dit. in geen geval op last van den veearts te doen, maar alleen op last van burgemeester, werd deze er bij geroepen. Opnieuw protesteerde ik tegen vernietiging van het afgekeurde vleesch, dat toch mijn eigendom was en ook, na afkeuring, bleef. Met de wet in de hand overtuigde Z.E,Achtbare mij echter, dat liet moest worden vernietigd en heb ik er mij bij neergelegd. Nu mag ik toch in allen ernst vragen: Is er nog eigendomsrecht in Nederland? Kan iemands eigendom worden ontnomen, zonder onteigening, zonder schadeloosstel ling? (Het afgekeurde vleesch had toch nog altijd een waarde van pl.m. f75 voor veevoeder.) In den huidigen vorm van toepassing van de Vleeschkeuringswet wordt: Ie. veel goed voedsel bedorven; 2e. iemands eigen dom ontnomen zonder onteigening cn schadeloosstelling3e. zijn de boeren over geleverd aan den willekeur van veeartsen- keurmeesters. Niet in de 1 ijnI De gemeenteraad van Diepenveen (bij Deventer) heeft de gemeentebegrooting over 1923 zonder discussies en zonder dat iemand in de gemeente er iets van- at wist, dat de begrooting biji den raad was ingediend, aangenomen. Bezuiniging ov erbodig! Ged. Staten van Noord-Holland hebben hun goedkeuring onthouden aan de ge meentebegrooting van Winkel, daar de jaarwedde van den gemeente-ontvanger op een lager bedrag was gesteld. De raad had de jaarwedde met goedvinden van den betrokkene verlaagd wegens ver mindering van diens werkzaamheden. Op die manier zal er van de bezuiniging wel veel terecht komen I Het afscheid der Jagerskapel. In verband met do ontbinding van de Jagerskapel is Donderdag de laatste mu ziekuitvoering te Den Haag gegeven. Die regimentscommandant had officieren en onderofficieren verzocht om halftwaalf aanwezig te zijp in de cantine van het kamp te Waalsdorp1. Allereerst voerde de Jagerkapel twee marschen uit en daarna sprak overste Wagner, zichtbaar onder den indruk. Wij allen meenden, zoo zei hij, bij de eerste berichten omtrent inkrimping enz. dat 'het zoo'n vaart niet zou loopen en hielden ons vast aan een stroohalmpje. Het heeft niet mogen zijn en zoo is dan nu bepaald, dat op 26 April een gedeelte van de leden van de kapel overgaat bij de stafmuziek van de le divisie, terwijl het overgroote deel met verlof wordt gezonden tot nader bericht. Hij memoreerde do historie van de Ja- germuziek. Bij1 alle gelegenheden genoot men van de muziek. Op verzoek van overste Wagner speelde daarna de Jager kapel als laatste nummers het Wilhelmus en Turf in je ransel, welk allen met ongedekten hoofde aanhoorden. Belangrijke beslissing. Het gerechtshof te Arnhem heeft beslist, dat, wanneer een fabriek of zaak verschil lende contracten heeft afgesloten, zonder dat daarbij een vaste termijin voor de leve ring is bepaald, de leveringen dan behoo- reri te geschieden in dezelfde volgorde, als de overeenkomsten zijn gesloten, dus de oudste contracten bij de jongere den voorrang behooren te hebben. Iemand had n.l. van een zuivelfabriek een zeer groote hoeveelheid melkpoeder gekocht, levering zoo spoedig mogelijk. Die koo- por eischte van de fabriek schadevergoe ding, .omdat deze niet aan haar uit dit contract voortvloeienden leveringsplicht zou hebben voldaan. Rechtbank en Hof hebben evenwél den eischer in het onge lijk gesteld en zijn vordering afgewezen, omdat, nadat een getuigenverhoor had plaats gehad, niet bewezen werd geacht, dat de gedaagde leverancier eerder had kunnen leveren, daar hij nog gehouden en verdedigd zou hebben zoolang er adem in hem was, herwaarts gekomen; ik mag dus geen stap doen, die hen in de tegen woordige omstandigheden 'aan het minste gevaar blootstelt." En daar haar rent meester zich voor zaken naar Modena moest begeven, wilde zij hem met het verlangde onderzoek belasten en de kin deren in haar hoede nemen, totdat hij teruggekeerd zou zijn. Deze wilden nu, na de goede dame voor al haar zorgen en belangstelling ootmoe dig bedankt te hebben, de zaal verlaten, maar de Gravin, die verlangde zoowel hun als haar kleinkinderen genoegen te geven, veroorloofde Filippus om Huibert met zich te nemen, ten einde zijn valken en honden te laten zien, terwijl Isabella verlof kreeg Louise met zich te nemen, om haar bij het weefgetouw behulpzaam te zijn. Niemand verwondere er zich over, dat de edele Jonkvrouw zich met weven onledig hield. Vrouwen en meisjes van den hoogsten rang werden in die dagen in alles onderwezen wat tot de borduur kunst, het tapijtweven en kunstig naald werk behoorde. Onder haar handen vorm den zich die veelkleurige tapijten-behang sels, die nog somtijds in de sombere za len van oude gebouwen onze aandacht tot zich trekken. (Wowlit vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1923 | | pagina 5