DE ZEEUW
Buitenland,
Gemengd Nieuws.
TWEEDE BLAD.
VAN
ZATERDAG 18 FEBR. 1922, No. 120.
FEUILLETON.
John Ward en zyne Vrouw
bijna, elk gevecht wonderlijke dingen zag
gebeuren, die een raenschelijk verstand
voor onmogelijk zou houden en die mij
daarom duidelijk in alles Gods hand doen
erkennen, dan zou ik reeds lang den moed
hebben verloren", hoe vaak heeft hij dit
niet héfhaaldWant „eigen, vergeeflijke
zwakheid voelde ook deze sterke man bij
tijden. Toen de Engelschen hem die schit
terende aanbieding deden van een fortuin
's jaars, indien hij zich aan den strijd
ontti'ok, verzocht De Wet de makkers
voor hem te bidden, dat de verzoeking
hem nimmer te sterk nitocht worden."
Een afzonderlijk woord moge gewijd
worden aan De Wet's kinderlijken eerbied
en liefde voor zijn „Vader" Steyn Want
het lijdt geen twijfel, of het is juist deze
aandoenlijke aanhankelijkheid van den
stoeren veldheer tegenover zijn nobelen
president, die beiden tot in lengte van
dagen, zoolang ter een Afrikaansche natie
wezen zal, ©en onvergankelijk eereteeken
in de harten hunner landslieden gesticht
heeft. Tegen Steyn zag D© Wet op als
tegen ©en ontzagwekkenden berg. Geen
hand heeft straffer op de commando's ge
drukt dan die van De Wet, maar hij zelf
liet zich als een kindgezeggen door den
president, wiens inzichten hij bij voorbaat
als juist erkende, als bij ingeving voelend,
hij, de 'eenvoudige, wat niemand minder
dan de geduchte Loi'd Kitchener in April
1902 van Steyn schreef: „He is a head
and shoulders above the others." (Hij
steekt ©en hoofd en schoudess boven
de anderen uit). En nooit is ©r veran
dering in die verhouding gekomen. Tien
jaar later, als Steyn op „Onze Rust"
bij Bloemfontein de laatste kalme jaren
van zijn leven slijt, is De Wet nog even
zeer onder den indruk van de hoogheid
van 'geest zijns vriencls als weleer. „Ons
sien bij'n lander geleëntheid", zegt de le
vensbeschrijver van Steyn (ds. v. 'cl.
Merwe) „die onverskrokke figuur van
generaal De 'Wet daar sit. Geen vrees
het ooit sy bait beMem nie. Sv wil is
staal. Hier is die leeu'n lam Na president
Steyn sal hij luister. Hij kan gebied."
„Ek is maar 'n haastige man" zoo
verontschuldigde zich Die Wet aande
groeve van zijn vaderlijken vriend, den
president, toen Steyn op Zondag 3 Decem
ber 1916 aan den voet van het door hem
opgelichte Vrouwenmonument, te Bloem
fontein ter eeuwige rust werd neergelegd.
„Ek is maar 'n haastige man, maar vir
president Steyn het ek altijd de grootste
resp'ok gehad. En waarom? Omdat hij dit
waardig was. Dit was die 'r'espek van 'n
kind vir isy vader. Maar nou, dat hij weg
is, laat tons tog niet treur as diegene, wat
geen hoopi (het nie" De man, die dit
uitsprak, had anders in zijn twee-en-zestig
jarig leven meer dan eenig ander der Afri
kaansche voormannen reden tot treuren
gekregen. In den oorlog tegen Engeland
had niemand zich meer gewaagd, meer
van zijn krachten gevergd dan hij. Meer
dan van imenig ander was zijn gezin ge
troffen, zijn goed vernield, zijn eer aan
gerand, zijn naam belasterd. Onverwonnen
kwam hij naar Vereeniging, met den vas
ten wil van den komenden Vrede tegen te
houden, ofschoon Steyn, hem in zijn
plaats tot wnd. staatspresident aanstel
lend, De Wet op het hart gedrukt had
ten slotte toe te geven, ais de Trans-
valers „ingaven". Iedereen weet, wat het
gekost heeft om den ontembaren Vrijsta,-
ter daartoe te bewegen, hem, wien zijn
vaderland een deel van zijn lichaam was,
een onafscheidelijk deel van zijn bestaan,
waarvoor hij zoo hartstochtelijk gestreden
had, als zelden een patriot gedaan heeft.
„Ek sien hom nog, die onbuigbare man,
met sy fdeurdringende oe, sy sterke mond
en ken (kin) ek sien hom nog daar,
soos 'n leen in 'n hinderlaag vasgekeer. Ily
wil nie, hy kan nie, maar hy moot die
strijd opgee>". Wist hij niet van Steyn,
clat -deze ©ens gezegd had: „Ek sal my
hand op [geen papier set, waardeur ons
onafhankelikheid sal vernietig word nie!"
En toch moest hij dat offer nu brengen!
Eu daarna' Hij heeft op 16 December
1904 president Kruger te Pretoria helpen
begraven, zware verliezen in zijn gezin
geleden, onder moeilijke omstandigheden
het ambt Van minister Van landbouw in
de O. 'R. K. bekleed, en vervolgens het
onheilvolle jaar 1914 meegemaakt. Eerst
verzet hij zich met alle macht tegen het
voorstel om D.-Zuidwest te gaan verove
ren, waarbij hij zich als een jong kerl
weert op' spreekbeurten, bij welke gelegen
heid eenmaal de grijze held met allerlei
proejctielen bestookt wordt Dan verneemt
hij 'den nooit opgehelderden dood van
zijn trouwen wapenbroeder De la Rey,
een ander, de kranige Beyers, vindt een
ellen digen dood in de Vaalrivier, en ten
slotte 'wordt 'De Wet rebel, waarbij hij
nog eenmaal den vijand nu de troe
pen va.ii zijn voormaligen kameraad Bo
tha Verbaasd doet staan door zijn
ongeëvenaarde vlugheid van beweging en
dat zestig jaar oud, na een leven van
inspanning en ontbering f Men kent het
einde. Eindelijk gevangen wordt de grijs
aard in den tronk gestopt, veroordeeld
en na elf maanden gevangenisstraf on
dergaan te (hebben, vrijgelaten op verzoek
van duizenden vrouwen van Zuid-Afrika
die daartoe in grooten getale te Pretoria
waren bijeengekomen. Maar zijn gezond
heid was geknakt, al bleef zijn geest
ongebroken zooals zijn woorden bij het
graf van Steyn bewezen. Tusschen aan
vallen Van ziekte en ongemakken door,
trad hij nog telkens als spreker op, al
toos Vervuld Van dien hartewefisch om
nog eenmaal de dierbare vlag van een
onafhankelijken Vrijstaat te zien wappe
ren Want zijn vrijheidszin staat hoog
boven alle ander© eigenschappen van
dezen merkwaardigen man
De rei3 van Dr. Nansgn.
Zooals men weet, heeft dr. Nansen in
verschillende steden van Engeland lezin
gen gehouden (en 'behoeve van de hulpver
leening aan de hongerdistricteu van .Rus
land. De belangstelling, welke hij daarbij
van de zijde van het. publiek mocht ge
nieten was buitengewoon groot. Overal
sprak hij voor stampvolle zalen. Aan het
verzoek van Dr. Nansen om een adres
laan de Engelsche regeering te zenden ten
einde op deze eien beroep te doen, nog
meer dan tot dusverre het geval was,
sleuin te willen verleenen aan de honge-
enden in de Wol gadistri eten, werd overal
voldaan.
In een vergadering te Manchester, waar
eveneens door dr. Nansen het woord werd
gevoerd voor een menigte van circa 15000
personen werd besloten, aan het presidium
dezer vergadering op te dragen, persoonlijk
aan Llovd George ©en verzoek, van de
inwoners van Manchester over te brengen
ten 'behoeve van de steunverleening aan
Rusland. Tevens werd besloten, naast het
reeds bestaande, fonds, dat tot dusverre
reeds 36.000 pond sterling heeft weten
bijeen te brengen, een nieuw fonds te
stichten tot het bijeenbrengen van een
bedrag van 60.000 pond, waardoor 100.000
menschenlevens zullen worden gered.
De toestand in Roethenie.
Herhaalde malen reeds heeft de ook
in ons land welbekende aartsbisschop
mgr. Szeptycky een noodkreet doen hoo
ien ten gunste van de Katholieke Roethe-
nen. Aan een nieuwen oproep voor dit
volk ,clat, zoowel door den oorlog als
door den hongersnood zoo zwaar getroffen
is, ont.leenen wij de volgende bijzonderhe
den.
Gedurende de lange wintermaanden ver
laat de Roetheen zelden zijn huis. De
kleine kinderen zijn slechts met een
hempje gekleed en zoo kan men dezen
vaak halfnaakt voor de huizen in de
sneeuw zien spelen. Het is den menschen
werkelijk onmogelijk bij de huidige fabel
achtige prijzen kleeren te kootpe'n. Onlangs
stond in de bladen ©en heerencostuumj
voor 40.000 Poolsche marken geadver
teerd. Vroegere rijke lieden zijn bij mij om
aalmoezen komen vragen; een fabrikant
vroeg mij eien oude broek. Met de klee
ding is het b'ij dit arme volk al niet
beter dan met de voeding gesteld.
De woningen der Roethenen zijn klein
en ongezond, vaak zelfs zonder schoor
steen. En toch moet de Roetheen wegens
gebrek aan voldoende' kleeding in deze
hutten het grootste deel van het jaar
doorbrengen.
De hutten zijn van leem gebouwd en
nauwelijks twee meter hoog. Toch dienen
zij in den winter tot verblijf niet alleen
Voor een gewoonlijk talrijke familie, maar
maar ook voor eenden, kippen en- soms
zelfs kleine varkens. Indien de familie
hen kalf rijk is, heeft dit meestal zijn eigen
hoekje.
Het is te begrijpen, dat onder zulke om
standigheden van .groote zindelijkheid geen
fep rake kan zijn en er leven in deze hutten
dan ook ontelbare insecten ten koste van
de overige bewoners. Erger echter is, dat
dit gebrek aan reinheid de bron is van
vele besmettelijke ziekten, vooral typhus
en cholera, welke reeds een groote bres
in het volk geslagen hebben. In de dor
pen om Stanislaw zijn geheele straten,
die totaal uitgestorven zijn en waarvan
alle huizen zijn gesloten, wijl de bewoners
aan de zwarte typhus zijn overleden.
Als deze gevreesde geesel ©en familie
treft, vallen gewoonlijk alle of verreweg
de meeste leden aan dezen ten offer.
Onlangs wikte ik aan een ziek huisgezin
de laatste H.H. Sacramenten brengien. Van
de 14 bewoners van een klein vertrek
lagen er 11 aan de lyphuskoorts. De een
lag op een bed, de ander op een bank'
of op den blooten grond. Sinds drie da
gen lmd niemand zich meer om de onge-
lukkigen bekommerd, zoodat zij zelfs geen
dronk frisch water hadden om hun dorst
te lesschen. Dokters zijn niet bij hen. De
zen vermijden hen om zelf niet aangetast
te worden. Slechts de priester komt bij
hen en het gevolg hiervan is meestal, dat
hij zelf ziek wordt. Men heeft uitgere
kend, dat 90 pet. der priesters aan de
typhus geleden heeft en bijna de helft
van hen het slachtoffer van him plichts
betrachting is geworden.
Het nut van minnebrieven.
Te Beaconsfield in Engeland woonde een
vrouw, die zooals meer gebeurt, de minne
brieven had bewaard, welke haar door
haar echtgenoot voor haar huwelijk waren
geschreven. Het waren er niet minder
dan 1.384. Maar, zooals eveneens wel
vaker gebeurt, deze brieven waren nader
hand in een vergeten hoekje geraakt en
zij zouden ook de vrouw nimmer meer
onder de oogen zijn gekomen, ware het
niet, dat op' een gegeven oogenblik, haar
brandstoffen op waren en de koude nij
pender en nijpender werd. Bij het zoeken
naar nog brandbare voorwerpen vond de
arme vrouw het pak minnebrieven en
kwam op het idee, met den gloed daarvan,
haar door de koude verstijfde ledematen
te verwarmen.
Zooveel vurige woorden en gloeiende
verklaringen waren wel in staat de arme
vrouw te verkwikken. Zelfs kon de vrij
komende warmte het water voor de wasch
aan den kook brengen.
Een fraaie toestand. Tusschen
Kaalheide en Onderspekholz ligt langs den
druk s ten verkeersweg van Limburg een
belangrijke huizengroep, door de bouw-
vereeniging Glück Auf, met voorschot door
de gemeente Kerkrade, gebouwd. Voor een
jaar failleerden de aannemers; vóórdien
was er voortdurend geharrewar tusschen
liet bestuur der bouwvereeniging e.n den
raad. Een deel der huizen is bewoond,
de andere, nog niet afgebouwde, waarvan
stukken daken en pannen gewaaid zijn,
staan aan alle weer en wind bloot.
Niemand schijnt zich om hun lot te be
kommeren. Het is echter hoog tijd, dat
de huizen worden afgebouwd.
Te Spekholzerheide is via een strooman
een huis in het openbaar gekocht voor het
rijk. Het zou worden ingericht als post
kantoor. Den bewoners werd per deur-
waardersexploit bevolen het huis te ver
laten. Sinds de bewoners, die meer dan
40 jaren het pand bewoonden, vertrok -
trokken zijn, staat het onbewoond, de
door de straatjeugd vernielde ramen en
ruiten zijn met planken dichtgespijkerd,-
welke dienen voor aanplakborden.
Groot ongeluk voorkomen. Een
groot ongeluk werd door de oplettendheid
van den machinist va'n den trein, die om
8 u. 16 min. uit" Amsterdam in de richting
Amstelveen vertrok, voorkomen. Hij zag door
den mist heen bij den overweg i'a den Midden
polder, welke weg niet door boomen wordt
afgesloten, een wagen, bespannen met twee
paarden, de spoorbaan oprijden. Door tijdig
remmen kon hij een botsi'ng voorkomen. Tegen
den bestuurder werd door den conducteur-
trc-ingeleider procesverbaal opgemaakt. De trein
liep met eenige minuten vertraging het station
Amstelveen binne'n.
CHRISTIAAN DE WET.
Dr. W. van Everdingen te Bilthoven
wijdde in de „N. R. Ct." aan de nagedach
tenis van Christiaan de Wet een boeiende
karakter- en levensschets van den Zuid-
Afrikaanschen held, waaraan we hier iets
ontleenen.
Titanen zijn het, zegt de schrijver, die
Zuid-Afrika in de negentiende eeuw heeft
voortgebracht! Paul Krtuger, de Trans
valer, reeds bij zijn leven een legenda
rische figuur, in wien gansch een volk
zfjne deugden belichaamd ziet. Marthinus
Theunis Steyn, de Al-Afrikaner, de Afri
kaansche Willem van Oranje, leven en
goed, eer en aanzien offerend voor een
worstelend volk, dat hem als een Vader
des Vaderlands blijft eeren en liefhebben.
Christiaan de Wet, de Vrij«tater, maar
vóór alles de Boer, afstammeling van het
Hollandsche ras in Afrika, de ontzagwek
kende hater van de vijanden zijns volks,
die hij met ongeloovige genialiteit, met
verbijsterend, nooit-onderbroken welslagen
bekampt, aanvalt, verslaat, ontwijkt, ver
ontrust en vermoeit maar met een rid
derlijkheid, een gratie, een hoffelijkheid
van zoo edel gehalte, dat zijn tegenstan
ders van overzee ontzet staan over ziijn
kracht en niet dan verwondering hebben
voor zijn „gentlemanship"... en dat bij
een eenvoudige Boer!
Wij, hier in Holland, hebben eeiLde Wet
natuurlijk nooit in zijn element kunnen
waarnemen. Met de staatspresidenten
Kruger en Steyn, met de generaals Botha
pn Del la Rey, was het heel anders gesteld.
De geweldige figuren van de eerstgenoem-
den, in hun achtbare, zwarte kleedij van
gekleede jas en hoogen hoed, deden ons
niets vreemd aan; de rijzige figuur van
Botha en de statigheid van den patriarch
D© la Rey stemden zelfs tot eerbiedige
genegenheid, al wist men, dat zij in het
veld vrij wat soberder en onooglijker
kostuum zouden gedragen hebben. Maar
De Wet. Zijn vrij-zware, middelmatig-
groote gestalte, gehuld in die lange
mantel, met zijden revers, zijn ietwat-
stijve gang, min of meer verlegen, linksche
manieren, de hooge hoed en de parapluie,
het waren alle factoren om De Wet op den
achtergrond te schuiven, zóó teleurgesteld,
zoo ontgoocheld zou het volk gewis den
man aanstaren, in wien het een held bij
Gods genade meende te zullen aanschou
wen!Doch het is anders uitgekomen)'
Nooit te voren misschien en zeker nergens
ter wereld is zoo onwederstaanbaar-
spontaan gejuicht, zoo ontroerend-innig
gewuifd naar een man van ons bloed en
ons vleesch, als naar De Wet in 1902. En
in Nederland. Het nuchtere, stijve, zelden-
■uit-de-slof-schietende Nederland, zooals de
vreemdeling! bij vluchtig bezoek al te schie
lijk concludeert. Nu, het moet gezegd: het
was een openbaring voor ons, die het mee
maakten en voor de generaals zeiven.
Schrijver dezes maakte den triomftocht
mede door Rotterdam, in het rijtuig van
De Wet.
Het is een zware tocht geworden voor
den Hollander. Hij dacht bijwijlen, dat
hem de keel werd dichtgesnoerd, de ooren
tuitten hem, zijn oogen weigerden hun
dienst door het dichtes, waas, dat zich voor
de pupillen spreidde, heel zijn hoofd bonk
te en schokte, van wonder-zalige aandoe
ning, die hij mocht meeleven bij het erva
ren, hoe al die duizenden, mannen, vrou
wen en jongeren die niet het minst!
juist dezen Boeren-generaal malkander
aanwezen, hem toezwaaiden, hem toe
schreeuwden hun lof, hun liefde, hun ver
eering, hun trouwe aanhankelijkheid. Wat
nood, dat hij er zoo deftig uitzag? Hij was
het, hij, de man, wiens ontembaar vol
houden, wiens stoutmoedigheid, wiens een
voud, godsvrucht, wiens wonderbaarlijke
uitredding uit de grootste gevaren van
dood en gevankelijkheid, door heel de
wereld was meegeleefd en meegeleden
zelfs door tegenstanders....
En de man, die al die oprechte hulde
gold, hij werd al stiller en stiller, ver
wonderd over de opgewondenheid der an-
Naar het Engelsch van
MARGARETHA DELAND.
j-
HOOFDSTUK XXIV.
Misschien wordt de majesteit van den
dood beter begrepen wanneer het groote
raadsel voor eene eenvoudige ziel ont
sluierd is, dan wanneer iemand wordt
weggenomen, die in het leven heeft uit
geblonken en noodig en beroemd is ge
weest.
Zelfs in het stille Ashurst was Denner,
zooals hij zelf geztegd zou hebben, van
weinig beteekenis geweest en zijn leven
was in geenerlei opzicht gevoeld gewor
den; en toch, nu hij niet meer was, besefte
iedereen op eens hoeveel hij voor hen ge
weest was en welk eene leegte hij achter
liet. Zoo maakt de dood groot.
In die eerste dagen van treurigheid was
het gelukkig voor Louise Howe dat hare
nicht bij haar was, anders zou de reactie
van opgewondenheid en angstige spanning
tot hopelooze droefheid misschien verplet-
terender geweest zijn dan zij had kunnen
ders zoo kalme Hollanders, immers
zoo legde hij het ons uit, die zeiven be
tuigden het „swaar te krij" van dien
aanblik „wij deden enkel maar onzen
plicht met ons land te verdedigen tegen
den overweldiger" en hij herinnerde
ons aan de voorouders in de 16e eeuw...
Toch kwam er één oogenblik, dat De
Wet's eigen aandoening verried over de
warme ontvangst in het oude vaderland:
het was, toen hij er zijn voldoening over
mocht uitspreken, dat zij hjgr hun eigen
taal, dat zij hier Hollandsch konden spre
ken voor al die juichende menschen, die
hen volkomen verstonden en begrepen en
hun duidelijk deden voelen, dat zij .thuis
waren!
Maar De Wet in zijn element hebben
slechts enkele Hollanders gekend, die zijn
vermaarde zwerftochten hebben mee
gereden. De Wet met zijn korte broek, de
slappe hoed, de sjambok ter band, het
grove pak, het korte baardje, maar ook De
Wet met de tintelende, sterke oogen, de
haastige bewegingen „elc is maar 'n
haastige man" die van zijn vader ge-
erfd had ,,'n sterk mond met ferm, geslo
ten lippe", evenals deze ,,'n man van
blanke oprechtheid", tevens vriendelijk en
voorkomend, van zijne moeder daarbij ge
kregen hebbend de felle vastberadenheid
en zachtheid van inborst; wonderlijk
samengaan. In dit opzicht lijkt hij op zijn
welbeminden jongen vriend Danie Theron.
dien hij zoo vroeg verloor....
De Wet zoo in al zijn la-acht en men-
schelijke zwakheid te hebben mogen leeren
kennen, het moet een ware verheugenis
zijn geweest, een onuitwischbare episode
in het leven, en daarom is het boek van
dr. H. Ver Loren van Themaat, die een
groot deel van zijn tweejarig verblijf bij
de Boeren-commando's onder De Wet ge
diend heeft, zoo'n onschatbaar bezit voor
ons volk, want waarlijk: menschen als De
Wet komen hoogst zelden in de geschie
denis voon! Die volmaakt-harmonische
combinatie van bovenmenschelijke' krachts
inspanning ven krachtsuiting met haast
overgevoelige zachtheid, die waarachtige
vroomheid en godsdienstzin, gepaard met
een onuitputtelijke dosis gezonden humor
en sprankelende vroolijkheid, wekt en zal
altoos blijven wekken de grootste verba
zing en bewondering van wie oog en hart
heeft voor deze prachtige eigenschappen
van groote mannen. Hoe hoog staat deze
eenvoudige mensch boven de menigte, niet
alleen door zijn krijgsdeugden wij heb
ben daarvan in dezen armen tijd meer dan
genoeg gelezen. maar vooral door zijn
liefde, zijn trouw, zijn teel" geloof aan het
beste in den mensch....
De Wet's meesterschap in strategie en
taktiek behoeft hier niet vermeld. Zijn
veldtochten zijn uitvoerig verhaald, door
hem-zelven en door anderen, slechts zij
hier even geweizen op het zesdie zintuig",
dat hem zulke onschatbare diensten be
toonde: zijn bewust gevoel, waar 'svijands
zwakke punten lagen, waar hij doorsluipen
kon, welke richting hij heen moest. Geen
macht ter wereld kon hem dan tegenhou
den, omsingelen of' grijpen. Dan ging er
van hem een ijzingwekkende kracht uit, die
allen aangreep en ze willoos voerde
ter uitredding, dat stond vast en is altoos
zoo uitgekomen.
De Wet's teergevoeligheid. Als hij den
31en Maart 1900 den zwaargewonden
luit. Nix, militair attaché van ons Indisch
leger, op 'een hoeve moet achterlaten
hij had geen ambulance bij 'de hand
springen hem de tranen in de oogen, hij
drukt hem de hand en ©en blik van on
eindig medelijden met het lot van den
jongen, veelbelovenden officier verzacht
diens laatste oogenblikken.
Kort nadat den 15en Juni van dat jaar
De Wet's hoeve verbrand is, reed hij naai
de plek, waar eens zijn huis stond Zijn
twee makkers achterlatend, steeg hij af,
knielde bij liet graf van een zijner kinde
ren jen badEn opstaand wierp hij een
langen, laats ten blik op zijn lief, verwoest
huis en prentte het beeld diep in zijn ge
heugen. Terugkeerend naar het lager werd
er niet gesproken, maai' zijn gelaat stond
strak en bleek.
Als De Wet op> 18 Augustus daaraan
volgend afscheid neemt van zijn geliefden
president Steyn, kan hij, de sterke man,
niet sp'reken van aandoening, hij schreit
als een kind.
Zijn godsvrucht. „Wanneer ik niet in
verdragen. Helena deed alles wat de op
rechtste hartelijkheid vermocht, om haar
in hare zelfbeschuldigende verslagenheid
te troosten, hoewel zij evenmin als Giff'ord
hare treurigheid zocht te verminderen door
de waarheid te verbloemen. Maar Helena
was ongerust over1 haar, en zeide tót Dr.
Howe: „Louise móet eene poos met mij
meegaan; zij heeft behoefte aan verande
ring. Ik vrees dat zij' de volgende week
nog niet zal kunnen gaan, maar zij moet
komen zoodra zij sterk genoeg is om te
reizen."
En zoo werd besloten, dat zij met Gif-
ford zou komen, die over veertien dagen I
naar Lockhaven terug zou gaan. Zaken,
die Denner nooit in Mercer gehad had,
waren den jongen zaakwaarnemer aange
boden, en hij was bereid geweest nog wat
langer in Ashurst te blijven, hoewel hij
zichzelven zeide, dat hij ©en gek was.
Louise zag met koortsig verlangen dit
bezoek tegemoet. Forsythe vertoefde nog
in Ashurst, misschien om zijne moeder
genoegen te doen, maai- zeker niet uit
eigen verkiezing. Op de pastorie kwam
hij echter zelden; mogelijk omdat het geen
tijd was om bezoeken af te leggen en
luchthartig te zijn, terwijl Denners levens
draad afliep en zijne moeder zich op den
rand des grafs gevoelde. Dit zeide me
vrouw Forsythe ten minste imeer dan eens, j
met een bezorgden blik) die misschien
meer uitdrukte dan haar woorden.
:Zij had met welgevallen Louise's be
tuigingen van vreugde en dankbaarheid
dat zij niet langer, zooals zij het noemde,
in onmidddelüjk' gevaar was, aangehoord,
maar zij scheen niet te gevoelen dat dit
iets veranderde aan de belofte, die Louise
haar gedaan had, waaraan zij blijkbaar
veel waarde hechtte.
Louise maakte dan ook ,geen bezwaar
om er aan gehouden te worden. Zij ge
voelde dat zij alle leed, Wat haar trof,
verdiend had, en zij zou het lafhartig ge
vonden hebben terug te deinzen voor het
geen zij op zich genomen had, alleen
omdat mevrouw Forsythe niet gestorven
was en haar aldus een groot verdriet
te meer bespaard was gebleven. En wie
zeide haar dat zij nu zelfs in 't leven
bleef? Mevrouw Forsyth^ zelve althans
scheen haar herstel als zéér twijfelachtig
te beschouwen, en Louise's bezorgdheid
deed haar ook tot die meening overhellen.
Zoo leefde zij voort in doffe neerslach
tigheid en gestadige vrees, met een bleek
gelaat en een strakken blik; de vroolijke
uitdrukking van vroeger was geheel en
al uit hare oogen verdwenen. Gifford zag
dit en begreep het verkeerd; naar hetgeen
Miss Deborah hem gezegd had en wat hij
van Forsythe's plannen wist, vond hij het
natuurlijk dat Louise er treurig uitzag.
Droefheid is zeer misleidend; de eenige
verklaring dat het wroeging over hare
onvoorzichtigheid was, kwam volstrekt niet
bij hem op.
Op zekeren namiddag het was de
dag na Denners begrafenis dacht Gif
ford over alles na, en trachtte zich voor
den geest te stellen wat zijn leven nog in
de toekomst aanbood, nu zijn laatste flau
we hoop om Louise's liefde te winnen ver
vlogen was. Het testament van Denner was
dien ochtend in zijne eetkamer voorge
lezen, in tegenwoordigheid van Dir. Howe,
Mary en Willie, zonder iemand anders
er bij, terwijl de regen aanhoudend tegen
de vensters sloeg en de kamer zoo donker
maakte, dat Gifford om eene kaars moest
vragen en het papier dicht bij zijne oogen
moest houden om het te kunnen lezen.
Willie had gehuiverd, en strak onder de
tafel gekeken, met een benauwd hart, en
was maar blijde dat er na een testament
geen gebeden gelezen werden. Toen dat
afgeloopen was en Dr. Howe Willie naar
de pastorie meegenomen had, was Gif
ford overgegaan tot het bezorgen van de
legaatjes, die Denner vermaakt had.
Er waren er niet veel. Een bamboezen
hengel met zilver gemonteerd was voor
Dr. Howe; eenige boeken moesten aan
Dale gezonden worden, en zes flesschen
Tokajer, '52, waren voor Kolonel Dray
ton. Een ring, die van Denners vader was
geweest, was voor een verren neef, die
bovendien getroost werd met eenige hon
derden dollars, maar al het overige was
voor Willie.
Terwijl Gifford aan Denners schrijfbu
reau zat en zijne kleine bezittingen nazag,
'gevoelde hij al de aandoenlijke machteloos
heid van den dood. Wat had Denner aan
al die kleinigheden eene waarde gehecht!
Er waren een paar zilveren schoengespen,
in zeemleder gewikkeld, die hij zorgvul
dig blinkend had gehouden; die hadden
zijn grootvader toebehoord, en Denner kon
zich herinneren, wanneer zij gedragen wa
ren, en de korte broek en de groote ca
chetten, die uit het horlogezakje hingen.
Misschien was er, als zijne glinsterende
kleine oogen ze beschouwden, weder iets
gewekt geworden van die liefde en dat
ontzag, welke hij als knaap voor dien def-
tigen heer gevoeld had. Eene lok grijs
haar was in eene gele, oude enveloppe ge
wikkeld, waarop met de nette hand van den
zaakwaarnemer geschreven stond: „Haar
van mijne moeder" en een datum, die
Gifford zeer lang geleden toescheen. Ook
waren er een paar aandenkens van het
kleine zusje; onder andere, een groen
marokijnen schoentje, dat om haar enkel
vastgebonden was geweest, en een roos
kleurig lint, dat aan de buitenzijde geel
was geworden.
(Wordt vervolgd.)