Donderdag 3 Augustus 1916 30e Jaargang Mo» 250 De Groote Oorlog. FEUILLETON. Een geduchte les. Uitgave van 4 - WmmiI Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: ft. A KG E VORST STRAAT 2?9. Bureau te Middelburg: - aimA F. F. DHL'IJ - L. BURG» Drukkers: vierbaan Le Coinlre - Goos. T'.gen den oorlog. Te Ai«sterdam trad voor „Patrimonium" o(, 1 tug. op <l.s. Sikkel om te ge tuigen tegen den oorlog. Herinnerd werd aan den inval in Bel- gië, reu. twee jaar geleden, én. den schok welke door de volkeren voer. Sinds dien woedt de oorlog overal. Een mfcele toon klinkt tot ons door, en daaruit begrijpen wij, dat de oorlog een bel is. Ben beweging om te ver nieler;.. te verwoesten, bet leven rnach- teliXK te maken. Ben opgewekte en een ingehiazen baal en lust tot verdelgen, Millioenan lijden dag aan dag. Wat al schunetelijkheden bergen de loopgraven. En dam hel ellende-teven in den oor log aooel geeswtolijk en zedelijk als in natuurlek opzicht. Heel het leven wordt ontwricht, de maatschappij, de arbeid. Wat is toch de oorlog? Wij vreten het niet Br is een vernietiging van den ouden grond, van de nationaliteit. Er is een schending van de levensgemeenschap en dal in onze eeuw waarn de boeien der volkeren verbroken zijn, Oost en West elkaar de hand reikten! Slangen en dui velen hebben zich van liet leven meester gemaakt. Er is een ontzettende ontwik keling van macht en die macht is mach teloosheid. Machteloos .is men om tq overwinnen, den oorlog te breken, een| uitweg te vinden. Machteloos is de staat kunde. Wat is toch de oorlog Het is een ontnuchtering. Ei- was een sociale beweging, een zoeken van elkaar. Zij is er nog, maar zij is machteloos. Er was een pacificisms, een bewe ging van beraad in plaats van moord. Zij is er nog, maar ze is machüelops, Hei is de ure van 'de macht der duisternis. Want de Kerk van Christus, ook zjg is machteloos. Zog- gaat Europa haar ondergang te gemoet gaat ondier haar bloed,f haar zedelijkheid, haai' geloof. En Azië wordt •wakloêsr. W,ie is' de schuldige? Talm a zeide het. zoo juist: Niemand kan Zeg gen. jtaea' of daar ligt de oorzaak. Er is pettcuitbranding. De schuldige is Eu ropa, zijn haar volken, de miensehen, haar ewten;schap, haar ongeloof. Er is één hartstocht naar macht en naar 'heerschappij ten koste van ande ren Er is geweest, en. er is nog een beweging van vrijmaking van God, van emaaidpeering van het teven. Dat is de ondergrond van wat we thans 'beleven. Dorlog is de koorts, de kanker, do los making van het leven. Er is een beweging, die breekt met (rods ordinantiën, met de Tien Geboden De banden, aan den levenden God en den Christus liggen gebroken. Machteloos is de kerk. Het getuigenis tegeuerter de wereld ontbreekt. Ein wat schoon, getuigenis heeft die gemieente "te gever»- Oorlog is hef oordeel Gods, het werk der i ongerechtigheid, dat Gal diensll.- baar maakt om te verwoesten. Overal waar hel leven wordt „Dabei", komit de waanzin, de oorlogsdronkenschap, 'de duiveiendans, de verwoesting. God laat de machtige volken ondergaan, om over h» honden d© ©llendigen en noorldruf- tigen, die geen helper hebbben en geen uitkomst 'jodte wereld gaat niet verloren, als Europa ten onder gaat! Dan laat God opkomen ©n maakt vrij Zijn volk, dat naar Hemt vraagt. Oorlog is ©en oordeel, maar oorlog is ook oen zegen, zooals de dood een zegen is als wij mogen ingaan om voor God te verschijnen. Ons getuigen tegen den oorlog zij een getuigenis yoor God en Zijn Woord. Heb zij de getuigenis van vrijmaking der consciëntie, het teven, de politiek. Het zij ook een bidden en sfnisekem van God, alsook ,een oproep tot. het gebed. Een andere uitkomst is er .niet. Noch van hel Oosten, noch van het Westen kam! de vervulling, maar van Doven al teen. Een iegelijk die gelooft zal niet be schaamd worden. w Beknopt overzicht van dsn toestand. Ons overzicht kan, gelijk meermalen te voren in een paar woorden worden ge formuleerd. Een op- en neergaan van de krijgskans-balans. Nu is de Entente aan de winnende hand, doch, o zoo langzaam morgen misschien de andere partij weer, en de telegrammen maken ons niets wijzer. Daarom volstaan wij ditmaal mei dit weinige. Fricourt. Onder de „Recits die Guerre" van de Temps komt het volgende relaas voor, omtrent den strijd bij Fricouit: De Duitschers hadden dit dorp ijverig „georganiseerd". De positie was voor 'hen des te vooidoeliger daar de huizen langs een helling omhoog gingen, welke ein digde in een hoogte, die begrensd werd door een bosch. Zij hadden de buiten ste huizenrij', welke evenwijdig liep- aan de spoorbaan, versterkt; en binnen in liet dorp; zelfs forten aangebracht, die be wapend waren met mitrailleurs. De voor naamste straten waren voorzien van reek sen versterkingen, in geval de eerste li nie verbroken zou worden. Zelfs aan het bosch waren door de Duitsche genie de noodige zorgen besteed; het was een ge weldig sterk verdedigingspunt. Om het effect van een bombaideinent te ontgaan, hadden de Duitschers, zooals gewoonlijk, talïooze schuilplaatsen in do voorste li nie uitgegraven; sommige waren wel 4') voet diep. Gedurende de lange maanden, ilat zij' hier hun verblijf hadden opge slagen, hadden zij' zonder ophouden aan hun systeem Van weerstand bieden gear beid. Voor den aanval had de Engelsche ar tillerie heel wat vernield in Fricoui t zelf en in de voorste linies, zonder echter alle schuilplaatsen vernietigd te hebben. Toen den eersten Juli een aanval be proefd werd, kon, niettegenstaande do dapperheid van onze geallieerdten. het dorp niet genomen worden. Maar die in neming van Mametz en Montauban, be nevens de voondeelen op dien linkervleu gel, maakten, dat de positie dier Duit schers onhoudbaar werd. Dien 3dten tegen den middag na een hevige charge, slaag den de Engelschen er in. het diorp te om singelen en zich ervan meester te maken na een schitterenden aanval, waarin zij bovendien 1500 man gevangen namen. Van Fricourt, evenals van Montauban, is piets meer over dan een puinhoop, een gevolg der Engelsche bommen. Nu zijn de Duitstehers op' hun beurt bezig deze ruïnes 'tot stof te maken, ©n dé' laat ste overblijfselen van het dorp1 te ver nietigen. Overal liggen de lijken. Achter een borstwering ligt een Duitsch grena dier, nog mof. een kogel in zijn hand. Een eind verder ziet men drie infante listen verpletterd door een bom en half onder een ingestorten muur begraven. Overal, aan alle kanten liggen de dooden. Het weer is drukkend en een afgrijselijke stank verpest de lucht. Wij doorkruisen Fricourt, en klimmen Overal allerlei hinderpalen heen. Niet ver van ons af woidt het gevecht voortge zet. De Engelschen zijn in het voordeel en verbeteren hun stelling. De Duitschers bombardeeren zonder ophoudten hef. wes telijk deel van het dorp. Wij bereiken het eantoiuiement achter de vuurlinie. In een localiteit is een groep gevangenen bijéén; het zijn Pruisische infanteristen v;m het 186ste regiment, waarvan zich een geheel bataljon te Fricourt heeft overgegeven. Ik ondervraag één dezer ge vangenen „Waai: zijt gij eerst geweest, vóór dal gij in den sector van de Somme waart?" „In Champagne". „Hoe zijl. gij hier in het noorden ge komen?" „Met den trein, eergisteren pus". „Waarom hebt gij u zoo gauw over- gegeven?" „Wij konden ons niet verschansen en de Engelsche artillerie decimeerde ons. Wij gevoelden ons zóó in de minderheid, dat er niets anders voor ons overbleef... Toen hebben wij met een witte vlag ge zwaaid." Hadl gij dit offensief verwacht? Had den uw chefs met u erover gesproken?" „Wij dachten, dat wij naar Verdun ver trokken. Pas onderweg is ons medege deeld, dat wij tegen de Engelschen zou den vechten". „En zijt ge tevreden, er u te hebben uitgewerkt?" De gevangene glimlacht; men ziet aan zijn geheele gelaat, hoe tevreden hij is. Dan begeven w\j os, naar een troep soldaten, die gevochten hebben tussehen Boisselle en Fricourt en nu uitrusten. Er zijn veel recruten uit Yorkshire en Durham bijl en meest allen zijn mijnwer kers. Zij! hebben zich schitterend gehou den en hebben geholpen bijl do omsinge ling van Fricourt, daar zijl dapper voort trokken tot aan het boschje, dat. zich bevindt op het plateau vóór heuvel 100. De generaal, die hen aanvoert, deelt mij eenige bijzonderheden mee over djen geest, die hen bezielt: „Ondanks het hevige geweervuur der Duitsche mitrailleurs sprongen zijn man- Schappen over de borstwering, en trok ken eensgezind vooruit. Zij hebben zich gedragen als uitstekende krijgslieden. Drie of vier van mijn bataljons behooren tot de nieuwe lichting, tot hel nieuwe leger. Slechts één van mijn bataljons behoort tot de oude garde, (die al meer dan''eens onder vuur zijn geweest. En toch in hel gevecht kan men geen verschi lzien tus sehen het nieuw© en liet oud© leger. Met dezelfde zekerheid' trekken zijl voorwaarts, 't Is mij een groote voldoening de flink heid van mijn troep' te kunnen roemen. En ik weet, dat dé andere, 'pas gevormde bataljons, diezelfde voldoening aan hun chefs geven. De Duitschers hielden onze nieuwe soldaten voor amateurs. Maar zij heb ben zich vergist en zullen hun dwaling nu wel reeds inzien. Overigens zullen zij daartoe nog gelegenheid te over hebben1". Wij inspecteeren de cantonnementen: overal heerscht zindelijkheid en opge wektheid. Het is nauwelijks 24 uur ge leden, dat deze mannen uit Yorkshire Maai' ik houd het. er voor, dat het ge weten de stem daarbinnen is, die mij zegt, wat zonde en onrecht is voor God". „Aha, zonde! Dat is óók weer zoo'n Duitsche bekrompenheid", sprak de koop man. „Hoor eens, igoed© man. er i s geen zondeAls er een God in 'den hemel is ofschoon niemand Hem ooit gezien heeft dan heeft die het veel te druk om aan ieder te vragen, wat hij denkt en doet". Halier legde de zweep over den rug der paaiden, zoadat zijl in galop tegen een kleine hoogte liepen. Daarboven gekomen kalmeerde de boer zijn beestjes en een eigenaardige flikkering verlichtte zijne ooigen. „Zoo, zoo", riep hij toen, „zonde is er] dus niet. Of ten minste, gij gelooft daar niet aan!" „Neen, zeker niet.!" riep de vreemdtei- ling. „Ik heb Veel boeken gelézen, Rus sische, Duitsche en zelfs Fianscbe, die duidelijk bewijzen, dat er géén zondie is. Dat zijd allemaal piraatjes van de papen, die het slim! hebben aangelegd, om het domme Volk onder den duim te houden. Want ge begrijpt toch wel. door het volk altijd bang te maken met de gedachte aan zonde, vinden zij hun middel van bestaan. Als er geen zonde was, zom en Durham de loopgraven verlaten heb tien, en toch ziet men aan hun voor komen hun fysiek weerstandsvermogen. Zij zijn vol optimisme; zij hebben de Pruisen van dichtbij gezien, zij hebben tallooze gevangenen gemaakt. Zij1' zijn er 'zeker van bij een volgende ontmoeting zich nogbeter te houden en in hun Énoedertaal herhalen zij: „Wij zullen ze wel krijgen!" Oiuter trondgenooten. V ele brieven, die de in Duilschlamd krijgsgevangen Franse hen en Delgen go schreven of ontvangen hebben, toonen aan, welke meerling deze gevangenen over hun bondgenooten hebben. De Russen staan vooral bij hen in een slechten reuk vanwege hun verre gaande onreinheid en vervuiling. De En gelschen zijn schier bij hen allen goliaat om hun neigingen en hun gedrag. Twee korte mededeelingen uit brie ven aan krijgsgevangen Franschen mo gen dienen om te bewijzen, hoe de Engelschen zich in Frankrijk gedragen eu de bevolking terroriseeren. De eerste is uit een brief uit Rossignol (aan de Gomme) geschreven. In dezen brief dan staat: „Men spreekt er van, dat binnen acht dagen Engelschen in Gréey komen. Men zon van deze plaag liever ver schoond kunnen blijven(Zij doen zich voor als heeren, maar men moet zeer op lien letten, want zij zijn ook roovers Zeer teekenend is ook een mededee- ling uit een brief, dien een arbeider uit het arsenaal te Brest aari zijn krijgs gevangen vriend schrijft. „Gij weet," zoo luidt hel daar „dat ik veel in "Duitschl'aind gereisd heb. tk heb daar vete vrienden, die zeer goede betrekkingen hebben. Ik heb de Duitschers honderdmaal beter ge vonden dan een smerigen Engelschman. De dag zal komen, waarop wij zullen inzien, dat wij dezen oorlog slechts voor de vervloekte Engelschen hebben gevoerd Van eensgezindheid gesproken Ons dunkt.: die vpor volken en soldaten, die naast elkander- moesten staan, .onmisbare eigenschap, is hier wel verre De militaire toestand aan het Oostfront. De oorlogscorrespondent van de „Bas- Ier .Nachrichten", overste K. Eglï, die aan het Duitseh-Oostenrijksc h© Oostfront heeft vertoefd, schrijft in genoemd blad uitvoerig over die daar ontvangen indruk ken. Zoo merkt hij o.a. op, 'dat het Rus sische leger, dank zij de hulp der pe al lieerden, en vooral van de Franschen, er met betrekking tot hun geschut en munitie beter aan toe zijn dan ooit to voren. Voorts ziet hij ook hierin een ver sterking van den Russischen offensie ven geest, dat de Russische' officierefn, nu, in tegenstelling met hun vroegere) tactiek, mee ten aanval gaan. Dat heeft echter zeer groote verliezen van offi cieren ten gevolge, zoodat reeds batail- lons door luitenants en compagnieën door vaandrigs moeten worden aangevoerd, het geen in geen andier leger noodig is. De Oostenrijksch-Uongaarsche 'troepen hebben, zooals van zelf spreekt, hun stellingen slechts na sterken tegenstand ontruimd„iets anders aan te nemen, ware een beleediging." Zooals de oorlog op hel. oogenblik van Oostenrijkscbe zijde wordt gevoerd, maakt het dien indruk, dat het te doen den de zwartrokken in de wereld' gedaan krijlgen, en daarom vertellen zij altijd weer dezelfde praatjes aan het volk. Maar beschaafde lieden, die wat gelezen heb ben, gelooven niet meer van al die wat gelezen hebben, gelooven niets rrieer van al die fabelen!" Halter keek bedenkelijk voor zich, en de koopman voer voort „Zoodra gij die oude praatjes van zonde, God' en h e- m e 1 niet meer gelooft, zult gij een vrij man zijn en genezen van al uw zorgen man zijn en genezen van al uw zorgen en sombere gedachten". „Dus is er geen zonde, geen geweten, geen God, geen hemtel, en dus ook wel geen oordeel na dit. leven?" herhaalde de boer. „Neen", riep; de koopman, „allemaal onzin en ballast! Weg daarmede! Het dient tot niets en staat ons in den weg om handel 1e drijven". Nu zweeg de boer een oogenblik en zeide toen „Maar ik zal u bewijzen, dat er zonde ia en ©en geweten ook, en dat biet heel nuttig jp, daaraan te gelooven". „Dat wil ik wel eens zien!" lachte de vreemdeling. „Dat kunt ge niet! ik heb veel boeken daarover gelezen van geleerde mannen en die zeggen op dit VERSCHIJNT ELKEN WEWK?AÖ.. Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. post. 1.'** Losse nummers#.011' Prijs der Advartentsëu i 1—5 regels f 0.50, iedere regel meer 1G et. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend, Bij abonnement voordeelige voorwaarde® Familieberichten vair 110 regels f Lv iedere regel meer 10 ct. is, om tijd te winnen. Maar, besluit deze militaire deskundige, er zijn. veie teekenen, dat er spoedig een wranderiaiji zal intreden en de Oostenrijker» het offensief weer zullen opnemen Te wdinig levensernst. Er is te weinig levensernst m de Duitsche loopgraven. De soc.-democra tische afgevaardigd© voor den Rijtólag en vroegere l'rotestantsche dominé Paul Göhre, de bekende schrijver van „Drie maanden fabrieksarbeider", publiceer! ïjt het tijdschrift „Deutsche Politik" zfu ervaringen omtrent do godsdienstige go zindheid de?» onder hem dienende man. sehappen, landstermers uit Saksen, man nen van 30 tot 45 jaar- oud. Gohre beweert onder hen slechts één gods dienstig mensch te hebben gevonden- Het was een stratenmaker. Stil, aan zijn plicht getrouw, zonder iets opval lends, ilij behoorde tot de vromen vam de oude, patriarchale soort. Tegenover dezen eanen vromen man, stonden echter alle anderen. „In hun gesprekken weid heL gods dienstige gebied nooit aangeleerd; zelfs dan niet, wanneer het bericht van de verwonding of zelfs van dien dood van ©en kameraad door de loopgraaf liep Een aalmoezenier, die misschien slur merende godsdienstig© gevoelens had km nen opwekken, zagen wij nooit; nooit hebben wij een godsdienstoefening te velde bijgewoond. Alleen in het gevan genkamp hadden regelmatig godsdienst oefeningen, plaats; ik heb daarbij d© lie den scherp waargenomen en kroeg de* indruk, dat zij nu eu dan .groot© b© langstelling voor de preek aan den dag legden, doch dit was blijkbaar alleen 't geval, wanneer de geestelijke algemeen© vraagstukken behandelde. Wanneer wij in gevecht waren of ook slechts in reserve, doch dan nog in de gevaarlijke zóne, heb ik nooit, noch bij dag, noch bij nacht, een woord over God, een gebed, of ook maar een gedachte over de eeuwigheid, door mijn heden Jiooren uiten. Daarnevens deden zij allen hun plicht; er waren onder hen geen ach terblijvers. Degenen onder hen, die ge wond waren, smeekten steeds hun. ka meraden, doch nooit God om hulp. Do zelfd© ervaringen 'deed ik in het lazaret op." Göhre heeft ook anderen hun. indrukken gevraagd. Steeds blijft het beeld hetzelfde. „In iedere compagnie enkele vromenoverigens dozelliliel godsdienstige onverschilligheid, tenmiins te de afwiezigheid-van ©enig teeken van. innerlijk godsdienstig leven." Heel anders dan bij de katholieke man. sehappen. Na de inneming van Warschau vóór Grodno waai' wij landweer uit Rijnland en Westfalen aflosten, vonden zij loopgraven en schuilplaatsen versierd met heiligenbeelden. Het kruis en hei. gewijde water ontbraken niet. Göhre wil uit deze feiten wel geen. conclusies trekken omtrent de godsdieus tige gezindheid, doch merkt echter beg in dit verband op, dat men hem ge zegd heeft, dat, waar katholieke solda ten, vooral van jeugdigen leeftijd, bij een zijn, nog veel gebeden wordt. Op zijn manschappen maakten deze katho lieke loopgraven blijkbaar in 'het geheel geen indruk; zij bezagen alles eerst, lie ten alles .onaangetast en gingen onver schillig verder. Ook dat nog; nóch koud, nóch heet; is 't niet vrees-elijk punt allen hetzelfde. Tq| het geloof zult ge me nooit brengen. Hoe zoudt gijl kun nen bewijzen, dat ik gelooven moet in die vertelseltjes „We zullen zien!" antwoordde dte boet; droog, en toen zwegen beidéii een tijd lang. Intusschen waren de mannen diep in het woud gekomen,- na een ruim uur gereden te hebben. De streek was woest en wild, en het was zeer donker ge worden. Er werd geen geluid vernomen, dan van de wielen van het voertuig en den regelmatigen stap 'der paarden „Hoe ver zrijn we- jnoig van net station vroeg de koopman eindélijk. „Nog een groot uur", antwoordde de boer, „en 't is hier een slechte streek Tien mijlen in 'dien omtrek is er geen dorp of mensch©lijke woning. Hier is de diepe Rietsjrivier, waar een paar jaar geleden twee Grieksche kooplui geplun derd en daarna vermoord zijn. En daar bij die steehhoopen is vier jaar geleden een Jood vermoord en uitgeplunderd". Den reiziger voer een rilling door dé leden. Onwillekeurig greep hijl ïn ziju man tel naar zijn revolver. (Slot volgt.) Het was al laat en lange schaduwen Melen over het Russische dorp A Daar kwam een wagen aangereden. Aan paartentaig en voerman was het te zien dat de laatste een Duitscher was De man woonde wel lang in Rusland als kolonist maar Was in alles getrouw gebleven aan zijn vadeiiaadsche gebruiken. Die goed gevoerde bruintjes liepen fier, maar zonder veel haast, voor den wagen waarop de boer zat in zijtvdo-nker wam buis, terwijl hij langzaam de zweep ovefl de paarden liet glijden. Het was boer Haller, die een vreem den koopman naar het naaste station bracht. Juist tegen den avond was de koopman «iet zijn grauwen reiskoffer in het dorp gekomen en had gevraagd of boer; Hal ter hem naai- het station wilde brengen, vanwaar hij te negen uur moest vertrek ken. Zoo waren zij weggereden, en terwijl zij naast elkander op den wagen zaten en "het laagzamerhand donkerder werd, keu velden zij over alles, want de koopman, ofschoon hij een geboren Rus was, sprak goed en gemalckelijk Duitsch. Nu kwam het onderwerp op de Duitsche kolonisten in. Rusland. „Ja, neem mij niet kwalijk", zei de koopman, „de Duitschers zijn toch een vreemd volk. Zij werken en ploeteren, maar een ander strijkt de winsten van hun arbeid op". ,,'t ls rnogelijk", zei de boer droog jes. „Ja, waarom drijft ge zelf geen zaken? Geen kip krabt Voor een vreemde de kor rels uit den grond, hoorl" „Maai- wij zijn ook geen kippen 1" zei Haller. „En daarbij is het tegenwoordig moeilijk, zonder leugen en bedrog han del te drijven, en de meeste Duitscherls, ,'T z'fn' hebben nog een geweten!" „Uch. wat, geweten! Wat is dat i)0?1, ee.1,1 dhig? Niets dan verbeelding! j heeft men u voorgepraat en jelui zijt dom genoeg om dat alles te gelooven! Wat is dan eigenlijk 'het geweten?" Haller trok de wenkbrauwen (donker bijl een. Zijn medereiziger beviel hem ni'et bijzonder. „Nu", sprak h(ji langzaam, „ik ben niet zoo geleerd, dat ik ialles goed onder woor den kan brengen, wat ik denk en gel>of.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1916 | | pagina 1