Donderdag 3 Augustus 1916 30e Jaargang
Mo» 250
De Groote Oorlog.
FEUILLETON.
Een geduchte les.
Uitgave van
4 - WmmiI Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
ft. A KG E VORST STRAAT 2?9.
Bureau te Middelburg:
- aimA F. F. DHL'IJ - L. BURG»
Drukkers:
vierbaan Le Coinlre - Goos.
T'.gen den oorlog.
Te Ai«sterdam trad voor „Patrimonium"
o(, 1 tug. op <l.s. Sikkel om te ge
tuigen tegen den oorlog.
Herinnerd werd aan den inval in Bel-
gië, reu. twee jaar geleden, én. den schok
welke door de volkeren voer.
Sinds dien woedt de oorlog overal.
Een mfcele toon klinkt tot ons door,
en daaruit begrijpen wij, dat de oorlog
een bel is. Ben beweging om te ver
nieler;.. te verwoesten, bet leven rnach-
teliXK te maken. Ben opgewekte en een
ingehiazen baal en lust tot verdelgen,
Millioenan lijden dag aan dag. Wat al
schunetelijkheden bergen de loopgraven.
En dam hel ellende-teven in den oor
log aooel geeswtolijk en zedelijk als in
natuurlek opzicht. Heel het leven wordt
ontwricht, de maatschappij, de arbeid.
Wat is toch de oorlog?
Wij vreten het niet
Br is een vernietiging van den ouden
grond, van de nationaliteit. Er is een
schending van de levensgemeenschap en
dal in onze eeuw waarn de boeien der
volkeren verbroken zijn, Oost en West
elkaar de hand reikten! Slangen en dui
velen hebben zich van liet leven meester
gemaakt. Er is een ontzettende ontwik
keling van macht en die macht is mach
teloosheid. Machteloos .is men om tq
overwinnen, den oorlog te breken, een|
uitweg te vinden. Machteloos is de staat
kunde.
Wat is toch de oorlog
Het is een ontnuchtering.
Ei- was een sociale beweging, een
zoeken van elkaar. Zij is er nog, maar
zij is machteloos.
Er was een pacificisms, een bewe
ging van beraad in plaats van moord.
Zij is er nog, maar ze is machüelops,
Hei is de ure van 'de macht der
duisternis. Want de Kerk van Christus,
ook zjg is machteloos.
Zog- gaat Europa haar ondergang te
gemoet gaat ondier haar bloed,f haar
zedelijkheid, haai' geloof. En Azië wordt
•wakloêsr. W,ie is' de schuldige? Talm a
zeide het. zoo juist: Niemand kan Zeg
gen. jtaea' of daar ligt de oorzaak. Er
is pettcuitbranding. De schuldige is Eu
ropa, zijn haar volken, de miensehen,
haar ewten;schap, haar ongeloof.
Er is één hartstocht naar macht en
naar 'heerschappij ten koste van ande
ren Er is geweest, en. er is nog een
beweging van vrijmaking van God, van
emaaidpeering van het teven. Dat is de
ondergrond van wat we thans 'beleven.
Dorlog is de koorts, de kanker, do los
making van het leven.
Er is een beweging, die breekt met
(rods ordinantiën, met de Tien Geboden
De banden, aan den levenden God en
den Christus liggen gebroken.
Machteloos is de kerk. Het getuigenis
tegeuerter de wereld ontbreekt. Ein wat
schoon, getuigenis heeft die gemieente "te
gever»-
Oorlog is hef oordeel Gods, het werk
der i ongerechtigheid, dat Gal diensll.-
baar maakt om te verwoesten. Overal
waar hel leven wordt „Dabei", komit
de waanzin, de oorlogsdronkenschap, 'de
duiveiendans, de verwoesting. God laat
de machtige volken ondergaan, om over
h» honden d© ©llendigen en noorldruf-
tigen, die geen helper hebbben en geen
uitkomst
'jodte wereld gaat niet verloren, als
Europa ten onder gaat! Dan laat God
opkomen ©n maakt vrij Zijn volk, dat
naar Hemt vraagt.
Oorlog is ©en oordeel, maar oorlog
is ook oen zegen, zooals de dood een
zegen is als wij mogen ingaan om
voor God te verschijnen.
Ons getuigen tegen den oorlog zij een
getuigenis yoor God en Zijn Woord. Heb
zij de getuigenis van vrijmaking der
consciëntie, het teven, de politiek. Het
zij ook een bidden en sfnisekem van
God, alsook ,een oproep tot. het gebed.
Een andere uitkomst is er .niet. Noch
van hel Oosten, noch van het Westen
kam! de vervulling, maar van Doven
al teen.
Een iegelijk die gelooft zal niet be
schaamd worden.
w
Beknopt overzicht van dsn toestand.
Ons overzicht kan, gelijk meermalen
te voren in een paar woorden worden ge
formuleerd. Een op- en neergaan van de
krijgskans-balans. Nu is de Entente aan
de winnende hand, doch, o zoo langzaam
morgen misschien de andere partij weer,
en de telegrammen maken ons niets
wijzer.
Daarom volstaan wij ditmaal mei dit
weinige.
Fricourt.
Onder de „Recits die Guerre" van de
Temps komt het volgende relaas voor,
omtrent den strijd bij Fricouit:
De Duitschers hadden dit dorp ijverig
„georganiseerd". De positie was voor 'hen
des te vooidoeliger daar de huizen langs
een helling omhoog gingen, welke ein
digde in een hoogte, die begrensd werd
door een bosch. Zij hadden de buiten
ste huizenrij', welke evenwijdig liep- aan
de spoorbaan, versterkt; en binnen in liet
dorp; zelfs forten aangebracht, die be
wapend waren met mitrailleurs. De voor
naamste straten waren voorzien van reek
sen versterkingen, in geval de eerste li
nie verbroken zou worden. Zelfs aan het
bosch waren door de Duitsche genie de
noodige zorgen besteed; het was een ge
weldig sterk verdedigingspunt. Om het
effect van een bombaideinent te ontgaan,
hadden de Duitschers, zooals gewoonlijk,
talïooze schuilplaatsen in do voorste li
nie uitgegraven; sommige waren wel 4')
voet diep. Gedurende de lange maanden,
ilat zij' hier hun verblijf hadden opge
slagen, hadden zij' zonder ophouden aan
hun systeem Van weerstand bieden gear
beid.
Voor den aanval had de Engelsche ar
tillerie heel wat vernield in Fricoui t zelf
en in de voorste linies, zonder echter
alle schuilplaatsen vernietigd te hebben.
Toen den eersten Juli een aanval be
proefd werd, kon, niettegenstaande do
dapperheid van onze geallieerdten. het
dorp niet genomen worden. Maar die in
neming van Mametz en Montauban, be
nevens de voondeelen op dien linkervleu
gel, maakten, dat de positie dier Duit
schers onhoudbaar werd. Dien 3dten tegen
den middag na een hevige charge, slaag
den de Engelschen er in. het diorp te om
singelen en zich ervan meester te maken
na een schitterenden aanval, waarin zij
bovendien 1500 man gevangen namen.
Van Fricourt, evenals van Montauban,
is piets meer over dan een puinhoop,
een gevolg der Engelsche bommen. Nu
zijn de Duitstehers op' hun beurt bezig
deze ruïnes 'tot stof te maken, ©n dé' laat
ste overblijfselen van het dorp1 te ver
nietigen. Overal liggen de lijken. Achter
een borstwering ligt een Duitsch grena
dier, nog mof. een kogel in zijn hand.
Een eind verder ziet men drie infante
listen verpletterd door een bom en half
onder een ingestorten muur begraven.
Overal, aan alle kanten liggen de dooden.
Het weer is drukkend en een afgrijselijke
stank verpest de lucht.
Wij doorkruisen Fricourt, en klimmen
Overal allerlei hinderpalen heen. Niet ver
van ons af woidt het gevecht voortge
zet. De Engelschen zijn in het voordeel
en verbeteren hun stelling. De Duitschers
bombardeeren zonder ophoudten hef. wes
telijk deel van het dorp. Wij bereiken
het eantoiuiement achter de vuurlinie. In
een localiteit is een groep gevangenen
bijéén; het zijn Pruisische infanteristen
v;m het 186ste regiment, waarvan zich
een geheel bataljon te Fricourt heeft
overgegeven. Ik ondervraag één dezer ge
vangenen
„Waai: zijt gij eerst geweest, vóór dal
gij in den sector van de Somme waart?"
„In Champagne".
„Hoe zijl. gij hier in het noorden ge
komen?"
„Met den trein, eergisteren pus".
„Waarom hebt gij u zoo gauw over-
gegeven?"
„Wij konden ons niet verschansen en
de Engelsche artillerie decimeerde ons.
Wij gevoelden ons zóó in de minderheid,
dat er niets anders voor ons overbleef...
Toen hebben wij met een witte vlag ge
zwaaid."
Hadl gij dit offensief verwacht? Had
den uw chefs met u erover gesproken?"
„Wij dachten, dat wij naar Verdun ver
trokken. Pas onderweg is ons medege
deeld, dat wij tegen de Engelschen zou
den vechten".
„En zijt ge tevreden, er u te hebben
uitgewerkt?"
De gevangene glimlacht; men ziet aan
zijn geheele gelaat, hoe tevreden hij is.
Dan begeven w\j os, naar een troep
soldaten, die gevochten hebben tussehen
Boisselle en Fricourt en nu uitrusten.
Er zijn veel recruten uit Yorkshire en
Durham bijl en meest allen zijn mijnwer
kers. Zij! hebben zich schitterend gehou
den en hebben geholpen bijl do omsinge
ling van Fricourt, daar zijl dapper voort
trokken tot aan het boschje, dat. zich
bevindt op het plateau vóór heuvel 100.
De generaal, die hen aanvoert, deelt mij
eenige bijzonderheden mee over djen geest,
die hen bezielt:
„Ondanks het hevige geweervuur der
Duitsche mitrailleurs sprongen zijn man-
Schappen over de borstwering, en trok
ken eensgezind vooruit. Zij hebben zich
gedragen als uitstekende krijgslieden. Drie
of vier van mijn bataljons behooren tot
de nieuwe lichting, tot hel nieuwe leger.
Slechts één van mijn bataljons behoort
tot de oude garde, (die al meer dan''eens
onder vuur zijn geweest. En toch in hel
gevecht kan men geen verschi lzien tus
sehen het nieuw© en liet oud© leger. Met
dezelfde zekerheid' trekken zijl voorwaarts,
't Is mij een groote voldoening de flink
heid van mijn troep' te kunnen roemen.
En ik weet, dat dé andere, 'pas gevormde
bataljons, diezelfde voldoening aan hun
chefs geven.
De Duitschers hielden onze nieuwe
soldaten voor amateurs. Maar zij heb
ben zich vergist en zullen hun dwaling
nu wel reeds inzien. Overigens zullen zij
daartoe nog gelegenheid te over hebben1".
Wij inspecteeren de cantonnementen:
overal heerscht zindelijkheid en opge
wektheid. Het is nauwelijks 24 uur ge
leden, dat deze mannen uit Yorkshire
Maai' ik houd het. er voor, dat het ge
weten de stem daarbinnen is, die mij
zegt, wat zonde en onrecht is voor God".
„Aha, zonde! Dat is óók weer zoo'n
Duitsche bekrompenheid", sprak de koop
man. „Hoor eens, igoed© man. er i s geen
zondeAls er een God in 'den hemel is
ofschoon niemand Hem ooit gezien heeft
dan heeft die het veel te druk om
aan ieder te vragen, wat hij denkt en
doet".
Halier legde de zweep over den rug
der paaiden, zoadat zijl in galop tegen een
kleine hoogte liepen. Daarboven gekomen
kalmeerde de boer zijn beestjes en een
eigenaardige flikkering verlichtte zijne
ooigen.
„Zoo, zoo", riep hij toen, „zonde is er]
dus niet. Of ten minste, gij gelooft daar
niet aan!"
„Neen, zeker niet.!" riep de vreemdtei-
ling. „Ik heb Veel boeken gelézen, Rus
sische, Duitsche en zelfs Fianscbe, die
duidelijk bewijzen, dat er géén zondie is.
Dat zijd allemaal piraatjes van de papen,
die het slim! hebben aangelegd, om het
domme Volk onder den duim te houden.
Want ge begrijpt toch wel. door het volk
altijd bang te maken met de gedachte
aan zonde, vinden zij hun middel van
bestaan. Als er geen zonde was, zom
en Durham de loopgraven verlaten heb
tien, en toch ziet men aan hun voor
komen hun fysiek weerstandsvermogen.
Zij zijn vol optimisme; zij hebben de
Pruisen van dichtbij gezien, zij hebben
tallooze gevangenen gemaakt. Zij1' zijn er
'zeker van bij een volgende ontmoeting
zich nogbeter te houden en in hun
Énoedertaal herhalen zij: „Wij zullen ze
wel krijgen!"
Oiuter trondgenooten.
V ele brieven, die de in Duilschlamd
krijgsgevangen Franse hen en Delgen go
schreven of ontvangen hebben, toonen
aan, welke meerling deze gevangenen
over hun bondgenooten hebben.
De Russen staan vooral bij hen in
een slechten reuk vanwege hun verre
gaande onreinheid en vervuiling. De En
gelschen zijn schier bij hen allen goliaat
om hun neigingen en hun gedrag.
Twee korte mededeelingen uit brie
ven aan krijgsgevangen Franschen mo
gen dienen om te bewijzen, hoe de
Engelschen zich in Frankrijk gedragen
eu de bevolking terroriseeren. De eerste
is uit een brief uit Rossignol (aan de
Gomme) geschreven. In dezen brief dan
staat: „Men spreekt er van, dat binnen
acht dagen Engelschen in Gréey komen.
Men zon van deze plaag liever ver
schoond kunnen blijven(Zij doen
zich voor als heeren, maar men moet
zeer op lien letten, want zij zijn ook
roovers
Zeer teekenend is ook een mededee-
ling uit een brief, dien een arbeider
uit het arsenaal te Brest aari zijn krijgs
gevangen vriend schrijft.
„Gij weet," zoo luidt hel daar
„dat ik veel in "Duitschl'aind gereisd
heb. tk heb daar vete vrienden, die
zeer goede betrekkingen hebben. Ik heb
de Duitschers honderdmaal beter ge
vonden dan een smerigen Engelschman.
De dag zal komen, waarop wij zullen
inzien, dat wij dezen oorlog slechts voor
de vervloekte Engelschen hebben gevoerd
Van eensgezindheid gesproken Ons
dunkt.: die vpor volken en soldaten, die
naast elkander- moesten staan, .onmisbare
eigenschap, is hier wel verre
De militaire toestand aan het Oostfront.
De oorlogscorrespondent van de „Bas-
Ier .Nachrichten", overste K. Eglï, die
aan het Duitseh-Oostenrijksc h© Oostfront
heeft vertoefd, schrijft in genoemd blad
uitvoerig over die daar ontvangen indruk
ken.
Zoo merkt hij o.a. op, 'dat het Rus
sische leger, dank zij de hulp der pe
al lieerden, en vooral van de Franschen,
er met betrekking tot hun geschut en
munitie beter aan toe zijn dan ooit to
voren.
Voorts ziet hij ook hierin een ver
sterking van den Russischen offensie
ven geest, dat de Russische' officierefn,
nu, in tegenstelling met hun vroegere)
tactiek, mee ten aanval gaan. Dat heeft
echter zeer groote verliezen van offi
cieren ten gevolge, zoodat reeds batail-
lons door luitenants en compagnieën door
vaandrigs moeten worden aangevoerd, het
geen in geen andier leger noodig is.
De Oostenrijksch-Uongaarsche 'troepen
hebben, zooals van zelf spreekt, hun
stellingen slechts na sterken tegenstand
ontruimd„iets anders aan te nemen,
ware een beleediging."
Zooals de oorlog op hel. oogenblik
van Oostenrijkscbe zijde wordt gevoerd,
maakt het dien indruk, dat het te doen
den de zwartrokken in de wereld' gedaan
krijlgen, en daarom vertellen zij altijd
weer dezelfde praatjes aan het volk. Maar
beschaafde lieden, die wat gelezen heb
ben, gelooven niet meer van al die wat
gelezen hebben, gelooven niets rrieer van
al die fabelen!"
Halter keek bedenkelijk voor zich, en
de koopman voer voort „Zoodra gij die
oude praatjes van zonde, God' en h e-
m e 1 niet meer gelooft, zult gij een vrij
man zijn en genezen van al uw zorgen
man zijn en genezen van al uw zorgen
en sombere gedachten".
„Dus is er geen zonde, geen geweten,
geen God, geen hemtel, en dus ook wel
geen oordeel na dit. leven?" herhaalde
de boer.
„Neen", riep; de koopman, „allemaal
onzin en ballast! Weg daarmede! Het
dient tot niets en staat ons in den weg
om handel 1e drijven".
Nu zweeg de boer een oogenblik en
zeide toen
„Maar ik zal u bewijzen, dat er zonde
ia en ©en geweten ook, en dat biet heel
nuttig jp, daaraan te gelooven".
„Dat wil ik wel eens zien!" lachte
de vreemdeling. „Dat kunt ge niet!
ik heb veel boeken daarover gelezen van
geleerde mannen en die zeggen op dit
VERSCHIJNT ELKEN WEWK?AÖ..
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. post. 1.'**
Losse nummers#.011'
Prijs der Advartentsëu i
1—5 regels f 0.50, iedere regel meer 1G et.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend,
Bij abonnement voordeelige voorwaarde®
Familieberichten vair 110 regels f Lv
iedere regel meer 10 ct.
is, om tijd te winnen. Maar, besluit
deze militaire deskundige, er zijn. veie
teekenen, dat er spoedig een wranderiaiji
zal intreden en de Oostenrijker» het
offensief weer zullen opnemen
Te wdinig levensernst.
Er is te weinig levensernst m de
Duitsche loopgraven. De soc.-democra
tische afgevaardigd© voor den Rijtólag
en vroegere l'rotestantsche dominé Paul
Göhre, de bekende schrijver van „Drie
maanden fabrieksarbeider", publiceer! ïjt
het tijdschrift „Deutsche Politik" zfu
ervaringen omtrent do godsdienstige go
zindheid de?» onder hem dienende man.
sehappen, landstermers uit Saksen, man
nen van 30 tot 45 jaar- oud. Gohre
beweert onder hen slechts één gods
dienstig mensch te hebben gevonden-
Het was een stratenmaker. Stil, aan
zijn plicht getrouw, zonder iets opval
lends, ilij behoorde tot de vromen vam
de oude, patriarchale soort.
Tegenover dezen eanen vromen man,
stonden echter alle anderen.
„In hun gesprekken weid heL gods
dienstige gebied nooit aangeleerd; zelfs
dan niet, wanneer het bericht van de
verwonding of zelfs van dien dood van
©en kameraad door de loopgraaf liep
Een aalmoezenier, die misschien slur
merende godsdienstig© gevoelens had km
nen opwekken, zagen wij nooit; nooit
hebben wij een godsdienstoefening te
velde bijgewoond. Alleen in het gevan
genkamp hadden regelmatig godsdienst
oefeningen, plaats; ik heb daarbij d© lie
den scherp waargenomen en kroeg de*
indruk, dat zij nu eu dan .groot© b©
langstelling voor de preek aan den dag
legden, doch dit was blijkbaar alleen 't
geval, wanneer de geestelijke algemeen©
vraagstukken behandelde. Wanneer wij
in gevecht waren of ook slechts in
reserve, doch dan nog in de gevaarlijke
zóne, heb ik nooit, noch bij dag, noch
bij nacht, een woord over God, een
gebed, of ook maar een gedachte over
de eeuwigheid, door mijn heden Jiooren
uiten. Daarnevens deden zij allen hun
plicht; er waren onder hen geen ach
terblijvers. Degenen onder hen, die ge
wond waren, smeekten steeds hun. ka
meraden, doch nooit God om hulp. Do
zelfd© ervaringen 'deed ik in het lazaret
op." Göhre heeft ook anderen hun.
indrukken gevraagd. Steeds blijft het
beeld hetzelfde. „In iedere compagnie
enkele vromenoverigens dozelliliel
godsdienstige onverschilligheid, tenmiins
te de afwiezigheid-van ©enig teeken van.
innerlijk godsdienstig leven."
Heel anders dan bij de katholieke man.
sehappen. Na de inneming van Warschau
vóór Grodno waai' wij landweer uit
Rijnland en Westfalen aflosten, vonden
zij loopgraven en schuilplaatsen versierd
met heiligenbeelden. Het kruis en hei.
gewijde water ontbraken niet.
Göhre wil uit deze feiten wel geen.
conclusies trekken omtrent de godsdieus
tige gezindheid, doch merkt echter beg
in dit verband op, dat men hem ge
zegd heeft, dat, waar katholieke solda
ten, vooral van jeugdigen leeftijd, bij
een zijn, nog veel gebeden wordt. Op
zijn manschappen maakten deze katho
lieke loopgraven blijkbaar in 'het geheel
geen indruk; zij bezagen alles eerst, lie
ten alles .onaangetast en gingen onver
schillig verder.
Ook dat nog; nóch koud, nóch heet;
is 't niet vrees-elijk
punt allen hetzelfde. Tq| het geloof zult
ge me nooit brengen. Hoe zoudt gijl kun
nen bewijzen, dat ik gelooven moet in
die vertelseltjes
„We zullen zien!" antwoordde dte boet;
droog, en toen zwegen beidéii een tijd
lang.
Intusschen waren de mannen diep in
het woud gekomen,- na een ruim uur
gereden te hebben. De streek was woest
en wild, en het was zeer donker ge
worden. Er werd geen geluid vernomen,
dan van de wielen van het voertuig en
den regelmatigen stap 'der paarden
„Hoe ver zrijn we- jnoig van net station
vroeg de koopman eindélijk.
„Nog een groot uur", antwoordde de
boer, „en 't is hier een slechte streek
Tien mijlen in 'dien omtrek is er geen
dorp of mensch©lijke woning. Hier is de
diepe Rietsjrivier, waar een paar jaar
geleden twee Grieksche kooplui geplun
derd en daarna vermoord zijn. En daar
bij die steehhoopen is vier jaar geleden
een Jood vermoord en uitgeplunderd".
Den reiziger voer een rilling door dé
leden. Onwillekeurig greep hijl ïn ziju man
tel naar zijn revolver.
(Slot volgt.)
Het was al laat en lange schaduwen
Melen over het Russische dorp A
Daar kwam een wagen aangereden. Aan
paartentaig en voerman was het te zien
dat de laatste een Duitscher was De man
woonde wel lang in Rusland als kolonist
maar Was in alles getrouw gebleven aan
zijn vadeiiaadsche gebruiken.
Die goed gevoerde bruintjes liepen fier,
maar zonder veel haast, voor den wagen
waarop de boer zat in zijtvdo-nker wam
buis, terwijl hij langzaam de zweep ovefl
de paarden liet glijden.
Het was boer Haller, die een vreem
den koopman naar het naaste station
bracht.
Juist tegen den avond was de koopman
«iet zijn grauwen reiskoffer in het dorp
gekomen en had gevraagd of boer; Hal
ter hem naai- het station wilde brengen,
vanwaar hij te negen uur moest vertrek
ken.
Zoo waren zij weggereden, en terwijl
zij naast elkander op den wagen zaten en
"het laagzamerhand donkerder werd, keu
velden zij over alles, want de koopman,
ofschoon hij een geboren Rus was, sprak
goed en gemalckelijk Duitsch. Nu kwam
het onderwerp op de Duitsche kolonisten
in. Rusland.
„Ja, neem mij niet kwalijk", zei de
koopman, „de Duitschers zijn toch een
vreemd volk. Zij werken en ploeteren,
maar een ander strijkt de winsten van
hun arbeid op".
,,'t ls rnogelijk", zei de boer droog
jes.
„Ja, waarom drijft ge zelf geen zaken?
Geen kip krabt Voor een vreemde de kor
rels uit den grond, hoorl"
„Maai- wij zijn ook geen kippen 1" zei
Haller. „En daarbij is het tegenwoordig
moeilijk, zonder leugen en bedrog han
del te drijven, en de meeste Duitscherls,
,'T z'fn' hebben nog een geweten!"
„Uch. wat, geweten! Wat is dat
i)0?1, ee.1,1 dhig? Niets dan verbeelding!
j heeft men u voorgepraat en jelui zijt
dom genoeg om dat alles te gelooven!
Wat is dan eigenlijk 'het geweten?"
Haller trok de wenkbrauwen (donker bijl
een. Zijn medereiziger beviel hem ni'et
bijzonder.
„Nu", sprak h(ji langzaam, „ik ben niet
zoo geleerd, dat ik ialles goed onder woor
den kan brengen, wat ik denk en gel>of.