220 Donderdag 1 Juli 1015 20e Jaargang LOTEN EN LOTERIJEN. De Groote Oorlog. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN. Te MIDDELBURG III: Te VL1SSINGEN Te GOES: Te TERNEUZEN Uitgave van de Naomi. Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: LANaE VORSTSTRAAT 219. Bureau te Middelburg: FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG. Drukkers: Oosterbaan Le Cointre - Goes. VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG. Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. post Losse nummers ƒ1.25 „0.05 Prijs der Advertentiën 15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend. Bij abonnement voordeelige voorwaarden, Familieberichten van 110 regels ƒ1. iedere regel meer 10 ct. De Zeeuw steunt bij de aanstaande stemming voor leden van den gemeen teraad de door de anti-revolutionaire kies- vereenigingen aanbevolen candidaten. Dat wil derhalve zeggen: Mr. L. VAN ANDEL J. A. VERTREGT. District I P. G. LAERNOES Sr. District II J. H. DOMMISSE. K. BRANTS J. DONNER J. PLAZIER J. W. V1ENINGS, J. DE BRUIJNE J. J. DE JAGER C. WOLFERT H. VAN WIJCK Sr. In overige gemeenten boude men zich aan de aanbevelingen der anti-revolutio naire kiesvereenigingen. i. Ondeir de Christenen wordt, naar wij vreezen, schrikkelijk veel geloot. Men mag dat een zwakheid noemen, bijvoorbeeld van de vrouw die een lotje neemt, om uit de zorg te geraken, of van don man, die zijn vrouw eens wil verrassen, in geval hij er eens met een twintigje uit kwam, zwakheid is in ieder geval ook zonde. Maar 'tis geen zwakheid, 'tis in tegendeel opzettelijk kwaad doen. Het is een daad niet door geloof geïnspireerd, maar door ongeloof, door gierigheid, door ijverzucht, door ongehoorzaam klagen over de lotsbedeeling, welke de Heepe onzie God in Zijne lankmoedigihieid Voor hlen 'bad noodig gekeurd. Het rapport der commissie uit de clas sis Walcheren der Gereformeerde Kerken, .eenige jaren geleden voorgedragen, gaf op dit punt geen onzeker geluid. Aan dat rapport ontleenen wij het volgende De Gereformeerden hebben steeds te gen alle spel, waarbij het lot gebezigd werd, geprotesteerd, want wij mogen ons enkel van het lot bedienen wanneer het leven ons plaatst voor een moeilijkheid: waarin een beslissing genomen moet wor den, zonderdat wij zelf het kunnen. In, zulk een geval belijden wij, dat wjj niet bij machte zijn om uitspraak te doen, en tevens, dat wij de geneele zaak in de hand des Heeren stellen met de bede, dat Hij zelf het uitwijze, Nu is het voor ieder duidelijk, dat een loting als deze niet als zoodanig beschouwd kan wor den. Voor het beuzelachtige wieaid het lot ondeT het volk Gods nooit gebruikt. En .Vi} "vinden evenmin in de H. Si. een toe lating van de begeerte om dooir mjd- del van bet lot anderen goed aan zich te trekken en zoo mogelijk rijk te worden. In onze maatschappij nu, waar een ge val als het door ons otmschrevene, het lot zoo uiterst zelden gebezigd wordt, schijnt wel alle gedachte aan misbruik op la ger teïrein afwezig. Er zijn verlotingen van paarden en van rijtuigen. Enkele dui zenden menschen betalen elk één gulden am zes of tien in het bezit te stellen van een paard en rijtuig. Ga in den si garenwinkel en .gij krijgt een lot op een fiets toe. 't Wordt St. Nicolaas en aller lei agenten van onderscheiden verlotingen melden zich aan als weldoeners der menschheid. Zulke verlotingen zijn in strijd met de gedachte omtrent het lot in de H. S., want daar dient het lot altoos om den wil van God te 'verstaan, om te erken nen: o God, alles staat onder Uw be stuur! Maar wat thans geschiedt, druischt daar ylak tegen in, velen denken: in groote gebeurtenissen raadpleeg ik God. Rij beschikt over mijn ziel en in gods dienstige zaken zijn wij Hem eerbied ver schuldigd. Maai' verder dan ook niet. Oyer rijkdom of armoede beschikt God niet. Daarom is 't geoorloofd, de fortuin te be proeven. En zoo is er een gansche me nigte van kleinigheden, die te gering zijn voor God. Daarom werp dan het lot en regeeir Verder zelf. Zulk een beschou wing is gefheel vreemd aan bet geloof, dat gewondheid en krankheid, rijkdom en armoede niet bijgeval, maar van Gods Vaderlijke hand ons toekomen. Het is niet moeilijk aan te toonen dat ai zulke loterijen, van de staatsloterij af tot de kleinste St. Nicolaasverlotinsj toe, in beginsel gelijk staan en inder daad geen onschuldige kleinigheden .zijn, maar overtreding van onderscheidene ge boden van des Heeren Wet. ,Het eerste gebod luidt: gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben Ik ben de Hieere uw God. Wij 'zouden waarlijk niet aarzelen den man te bestraf fen die zich neerboog voor een afgod, die .als Rachel de Terafim stal, wijl zijn hart er zoo groot betrouwen op stelde. Maar afgoderij is 't niet alleen als iemand zoo openlijk neerknielt voor een afgodsbeeld om daaraan goddelijke eer te bewijzen neen 'tis nevens, of in de plaats van den eenigen waren God, die zich ijl zijn Woorcl geopenbaard heeft, iets anders te verzinnen ,of te hebben, waar op de mensch zijn vertrouwen zet. (Heid. Cat. vr. 95). 1 Wat gebeurt nu bij zulke verlotingen? Verlaat men zich op God en stelt de mensch op Hein alleen zijn vertrouwen? Het volk heeft in de taal een zeer duidelijk antwoord. Niemand zegt: ik zal den Heere bidden of Hij dezen, mijnen arbeid, van een lot nemen, zegenen wil. Welnieen, heel anders. Och het is eer» kleinigheid, men kan het nooit weten, men wil zijn fortuin beproeven, het toeval kan een mensch gunstig zijn, er zijn -altijd fortuinlijke menschen. Schijnbaar onschuldige woorden. Van die kleine vossen, die den wijngaard beder ven. Juist de taal maakt er ons opmerk zaam op, dat wij door zoo te handelen jiiet op christelijk, maar op hcidensch standpunt staan. Het woord fortuin toch komt van het latijnscbe f o r t u n a, en Fortunja werd bij de Romeinen als eene godin vereerd. Zij werd afgebeeld met een roer in de hand, een hoorn van overvloed in den arm, een wereldbol aan hare voeten. 'Ook vindt men haar wel op de fieenen saande op den bol. Deze symbolen waren zeer zinrijk. Het roei! des levens in hsare hand, is voorstelling vian hare macht over het lot der men schen. (Zij oefent de voorzienigheid, is de Meesteresse vjm onzen levensgang. De hoorn des overvlóeds wijst op hare macht om naai' welgevallen den overvloed te schenken jaan wien zij wil. Het. staan op den wereldbol stelt voor oogen, hoe groote milddadigheid gepaaid gaat met een nog grootete wispelturigheid en on standvastigheid. Er valt o-p de gunst van Vrouwe Fortunja niet te rekenen. Heden bezoekt zij dezen, morgen genen, om over morgen weer beiden te verlaten. Wie nu loot om daarmee winst te be halen verlaat zich op de fortuin, op 'het toeval, op een geheimzinnige macht, in welker hand de uitkomst van het lot is. Aan God denkt hij: daarbij niet. En zoo pleegt men dan metterdaad afgoderij en zondigt tegen het eerste gebod van Gods Wet. Zeker, menigeen koopt een lot zon der opzettelijk 'afgoderij te willen bedrij ven, zij zien niet helder in, b,oe gruwe lijk dez'e zonde is. Des te meer moet dpor cje Dienaren des Woords gewaar schuwd. en het kwaad i,n zijn ware ge daante voorgesteld. Het mag niet beoor deeld naar de meening van sommige on kundige broeders, maai' naar het onbuig baar beginsel van Gods Woord. (Wordt vervolgd.) Landweer en Gemeenteraad. Niet alle kiezers voor den gemeente raad kunnen ditmaal stemmen. Met name onze miliciens die kiezer zijn, zijn tijdelijk geschorst in hun kies recht, wanneer zij in dienst zijn. Artikel' 5c der Kieswet zegt: De uitoefening van het kiesrecht wordt geschorst voor de militairen beneden den graad van sergeant bij de zee- en land macht en de daarmee gelijkgestelden, ten aanzien van ingelijfden bij de militie voor den tijd gedurende welken zij niet met groot verlof zijn. Dezte uitsluiting geldt echter niet voor landweer- en landstormplichtigen. Dezen kunnen derhalve komen stemmen. Ten minste wanneer de dienst zulks toelaat. Immers in aansluiting aan het bovenstaan de heeft de opperbevelhebber bepaald, dat aan 'militairen, die hun kiesrecht voor de gemeenteraden wenschen uit te oefe nen, daartoe de gelegenheid zal worden gegeven met inachtneming van de vol gende voorwaarden: le. dat het aantal per compagnie enz. afwezigen, met inbegrip van alle soorten van verloven, uitgezonderd de buitenge wone verloven door den min. van Oorlog aan afzonderlijke personen toegekend, het bedrag van 18 pCt. der sterkte in geen geval zal mogen overschrijden 2e en 3e. dat afwezigheid voor uitoefe ning van het kiesrecht als bovenbedoeld, waaraan nachtverblijf of geen nacht verblijf buiten do standplaats verbonden is, slechts mag worden toegestaan, wan neer de uitoefening van den dienst en de veiligheid in geen enkel opzicht daardoor worden benadeeld en voorts uitsluitend pp vertoon door den belanghebbende van de oproepingskaart voor de stemming; 4e. dal eventueete reizen voor afwezig heid tot het uitoefenen van het kiesrecht, behalve voor zoovee) cfeze komen in ge- heele Vervanging van een gewone verlofs beurt, niet ten koste van het Rijk mogen geschieden. Derhalve wanneer de dienst en .de vei ligheid niet w'orden geschaad of bedreigd do milicien'zijn oproepingskaart laat zien; de tocht naar tiet stemdistrict op eigen, kosten geschiedt; en de gezamenlijke verlofgangers beneden 18 pCt. van de sterkte der compagnie blijven, kunnen zij komen stemmen. Allicht willen de besturen onzer Kies vereenigingen met deze herinnering hun voordeel doen. ,,'n Stem uit de loopgraven". Onder dit opschrift vinden Wij in de Rotterdammer 'n ontroerend artikel af komstig uit de „Christliche Welt". Het stelt daar immers ook Nederland nog in den oorlog: k a n worden gewikkeld het stelt ons, het stelt de Kerk, het stelt de Veldpredikers voor de vraag, in wel ken vorm het Evangelie vóór in den strijd, aan liet front, in de loopgraven, moet worden gebracht. Schrijver is 'n Duitsch soldaat of offi cier, die van uit z'ijn loopgraaf, aldud ernstig klaagt en bitter verwijlt: „Hier schiet de kerk te kort; zij' weet niet hoe het met do zielen der strijiders in de gevaarzöno gesteld is. En die strij ders zeiven meenen dat de veldpredikers hun toch oen antwoord kunnen moeten geven op die vragen waarvoor de front soldaat geen tijd beeft, maar die de veld predikers kunnen overdenken. Jezus in de loopgraven is immers niet iets wat vanzelf spreekt. Men kan nu onmogelijk het over geleverde Christendom aan allen toedie nen; van de ziel der frontsoldaten valt het vVeer hf als een pleister jclie niet kleven wil. En wat kan de kerk uitrichten als ze den zielstoestand der strijders nidi kent? Het woorcl van Benz, door Lahuisen aangehaald„Nu heeft God het woord genomen, Wij moeten zwijgen", wordt door de Kerk bij voorkeur als antwoord gegeven op de pijnigende vragen der soldaten in de voorste linie. Maar dat woord beteekent voor onzen zielstoestand niets. Voor ons is dit de 'leus: „Nu is de dulivel aan 't woord wat moeten wij als Christenen nu zeggen en doen?" Ik zou wel wenschen, dat de Kerk deze gedachte begreep en verwerkte: daar vooraan in de loopgraven staan men schen, die het radicaal-slechte, het hooze van den geest uit den afgrond doorleven dat is als een massa op hen aangekomen en heeft hen ingesloten in een kring waar het onvoorwaardelijk zondige gedaan ;en geleden moet worden. ik wil hier precies noemen, wat voor mijn zielservaring het hoogtepunt van de verschrikkelijke werkelijkheid was; dat was de stormloop op de vijandelijke loop graaf. Wat de voorbereiding dezer aan vallen ons kost aan moreele zelfoverwin ning, hoe ze ons dwingen stuk voor stuk al onze menschelijke gevoelens af te leg- gjen en alles te laten varen wat ons als Christenen onderscheidt, dat is eenvoudig niet te zeggen en kan door hen, die het zelf niet meemaakten, niet begrepen wor den. Dat zïjtn oogenblikken, waarop elk gevoel van religie, van geloovige onder werping verdwijnt en van gebed geen sprake is. Ik herinner mij hoe ik, terwijl de vijiand zijn tegenaanval met een razend artillerievuur voorbereidde, met den aan voerder van onze sectie in een miserabel slecht gedekte stelling lag en do eenige psychische reactie op het doodsgevaar in dien hagel van ijzer, was een hoonge lach, afschuw van de menschheid, ver achting van al dat beestachtige gedoe. En men geloove nu niet, dat del groote massa der soldaten andere gewaarwordingen heeft. Ik heb het meer dan eens1 de ern- stigen onder ons gevraagd: Wat dunkt ge, wordt 'men in zulke oogenblikken een beter mensch? Ze hebben allen ontken nend geantwoord. Men wordt er slechter 'op, dje moreele kracht zinkt snel wieg" „De Kerk schijnt ,ons toe haren volge lingen de beginselen van de Bergrede te willen voorhouden, om het even of ze thuis zittien of in de loopgraven. En daar om roept de man in de gévechtslinie: at doet de Kerk Kan zij Idie mannen, ver staan, aan wie de navolging van Christus door de sociale eischen van het vaderland onmogelijk gemaakt is?" Vrage: wal staat ons, wat staat de Kerk te doen op zoo droeve klachten? Dat wij ze toch verstaan. En dat wij toch niet zeggen: Daar spreekt God dus laat ons zlwijgen. In welken vorm moet Gods Woord dan wel in de loopgraven gebracht worden? De Rotterdammer Zegt het'zoo treffend: „Daar, waar de kanonnen onvervaard donderend bulderen en de granaten gie ren en de bommen barsten, moet de bren ger van Gods woord spreken. En niet slechts tot de giewonden die sterven gaan; bij hen heeft hij aan het thema: zondo en genade, genoeg. Maar ook tot de levenden die, gelijk die schrijver Zegt, maar liefst 'n moratorium ('n op schortingsperiode) voor het Christen-zijn verlangen, daar vóór in den strijd; en de „tengevolge van het verband tusschen psychische invloeden".gevoelen hoe „liiet slocht-doen ook het slecbt-worden met zich sleept." De taak der veldpredikers is zlwaar, maar ook heerlijk. Beknopt overzicht van den toestand. Nientand maakt dum-dum kogels, of liever, geen enkele oorlogvoerende mo- glendiheid heeft zich de beschuldiging la ten aanleunen van dum-dum-kogels ver vaardigd te hebben. En toch hoort men telkens Van het front, dat er van die wreede projectielen zijn aangetroffen. Namen noemen we niet, Want als we ons niet vergissen zijn alle oorlogvoerende staten reeds ervan be schuldigd dum-dum-kogels te gebruiken. Niettemin is de beschuldiging van alle zijden met diepe verontwaardiging afge wezen, zood'at men wel den indruk moest krijgen, datt iniemand zich meer leent tot dergelijke harbaarsche wijze van oor logvoeren, afgezien dan van de andere middelen, die men bezigt, om de vijande lijke legioenen te decimeeren. Vermoedelijk zit de kneep hier. Het is onder hen, die het geweer h'an- teeren, jgeen 'geheim, d'at 't maar een kleine bewerking eischt om v'an een gewonen patroon een dum-dum-kogel te maken. Een p'aar kleiine inkervingen, met een mesje aangebracht, of een afplatting maken van den gebruikelijken kogel, reeds zoo'n vree selijk projectiel, diat verschrikkelijk in z'n Uitwerking >is. Zeer Waarschijnlijk waren dus de be schuldigingen gegrond op het feit, dat enkele soldaten de wreedheid begingen eigenhandig dum-dum-kogels te maken. Anders is het moeilijk te verklaren hoe de klacht niet eens, maar telkens weel) gehoord wordt. De iRussen in Glalicië trekken nog steeds terug. Spoedig zial het oogenhlik daar zijn, dat geheel Galicië van vijanden gezuiverd is en het gebied, dank zij de krach tig* Duitsche hulp, weer geheel aan de Oos- tenrij'kscbe autoriteiten kan worden terug gegeven. Don zal de oplossing komen van de kwestie, die op het verdere verloop vtan den krijg zulk een grooten invloed uit oefenen kan: zullen de centrale botndge- nooten het doel van hun offensief met de herovering van het verloren gebied bereikt achten en tegenover den geslagen en verzwakten Rus veinder een defeiïsieVe houding aannemen, om hun aandacht naai; andere kanten te wenden, óf wel zullen zij trachten de rijpe vruchten van hun victorie te plukken en pogen de "Rus sen op hun eigen gebied te verpletteren? Nog steeds zijn er geen zekere aan wijzingen, die een antwoord op deze vraag mogelijk maken. Wel zijn ei' enkele nieuwe aanduidingen, die de waarschijnlijkheid doen vermoeden, dat de bondgenooten met de bevrijding van Galicië, hun voorloo- pig doel bereikt zullen achten, maar ze kerheid bestaat daaromtrent niet. 't Zal geheel van het verloop van den verderen strijd .afhangen. Niet Duitschland, doch een paar Duitschers. Het Belgisch Bureel zendt ons de repro ducties van drie foto's, genomen in het atelier van den. Belgischen schilder jlsidoor Opsomer te Lier. Kieken van den toestand van dit atelier na een bezoek van Duit sche soldaten. Het is er alles één schrik kelijke rommel en wanorde; over een portret zijn dikke verfstrepen getrokken, op een groot schilderij! zlijn Duitsche woor den gekalkt. De heer Charles Herbiet schrijft erbij: „Deze foto's zijn genomen in het atelier van mijn vriend Isidoor Opsomer, korten tijd nadat de Duitsche troepen Lier bin nenvielen. Den toegang tot zijn atelier ontsloot de kunstenaar slechts voor de genen van wie hij hield of van wie hij wist dat Zij de schoonheid lief hadden. Wien er binnentrad, was het plechtig te moede: hart en oogen waren reeds voor bereid door de stemmingsvolle versiering] van de woning van dezen kunstenaar, voor wien smaak en maat de regelaars zijn van het leven. Maar de Duitschers z'ijn gekomen Ziehier hun werk. Korten tijd na de ramip, die hem zoo smartelijk trof, ge werd mij een brief van Isidoor Opsomer. Hij schreef mij„Vreeselijk ziet het er uit in mijn atelier. Óp mijn schilderijen heb ben ze met groote letters geschilderd: Deutsohland! Deutschland über alles! Ze schijnen er pret in te hebben gehad mdjln doeken stuk te snijden, mijn etsen, foto's en documenten te verscheuren, mijn anti quiteiten stuk te slaan." i 't Is inderdaad vreeselijk, zooals hij den heer Opsomer is huisgehouden. Dergelijke wandaden zijn natuurlijk niet scherp genoeg te veroordeelCn. Alleen, laat ons nuchter zijn en niet gelijk de heer Herbiet klaarblijkelijk wil Duitschland verantwoordelijk stellen voor de vergrijpen van een paar militairen, die misschien een jaar geleden half Berlijn onveilig maakten. Aan de grens. Men schrijft van de Zeeuwsch-BeJlgische grens aan het „Vaderland": Onze officieren vormen geene afzon derlijke kaste, zich ver verheven wanend boven al' wat burger is, Gelukkig niet. Zij zijn hier al' geheel thuis, komen eens oploopen, betreuren het alleen doei' af wezigheid van hun gezin geen beleefd heid te kunnen terugbewijzen. Zoo staat hedenmiddag onze kapitein voor het raam: „Fietsen jullie mee naai de grens?" En geen kwartier l'ater rijden mijn vrouw, de kapitein en ik in den prachtigen zomermiddag over onze hob belige kasseien wegen. Önderweg worden wat 'militaire zaken afgedaan. De grens loopt vlak naast het Belgisch dorp. Twee hekken, omlijsting van ruw hout, bespijkerd met gevlochten ijzer- draad staan er, één eenige meters van de grens op ïlollandsch gebied, het andere op dezelfde wijze op Belgisch gebied. Daar- tusschen een tot neutrale zóne gemaakte, strook met de plompe grenspaal er in. Voor het eene hek de Hollandsche schild wacht, voor het andere de Duitscher. Wij rijden tot aan de grens, dank zij het gezelschap van den kapitein. Want hot andere publiek moet. op militair bevel vijftig meter er vandaan blijven. Dit wiordt streng gehandhaafd; een eind terug staat, een aantal menschen 't, is Zondag middag meest nieuwsgierigen om den „Duitscher" te zien.. Halverwege de verboden vijftig meter een weenend vrouwtje. De kapitein vraagt, wat er aan (scheelt. Daarginds staat haar vader op Belgisch gebied, een oude, ver sleten man. Zij is hier in Holland ge trouwd. Vader heeft geen geld, zit daar in het dorp achter de hekken, oR'eeA armoede te lijden. Zij wil' hem geld bren gen en tevens zeggen, dat haar eenig kind ernstig ziek is. Maar hier houdt de Hollandsche schildwacht haar terug' en daarginds de Duitscher haar vader. Zenuwachtig snikkend staat zij daar, hal verwege de vijftig meter, beproeft nu en dan vader te beroepen. De kapitein is een medelijdend man. Ik ken de vrouw wel. zij is gehuwd met een fatsoenlijk arbeider op ons dorp, ik doe half een goed woord, niet wetend of de kapitein iets voor haar vermag, 't Gevolg is, dat de schildwacht het hek van vlechtwerk moet open maken, de kapitein stapt naar de grenspaal, de Duit sche schildwacht aan de andere zijde. Onderhandelingen, waarvan ik niets ver sta, Intusschen komt de luitenant aanget reden, voegt zich bij! den, kapitein. De Hollandsche schildwacht verzekert mij, dat er niets van, komen kan, gisteren is nog een medelijdend op post staand Duit scher, die zoo iets had toegestaan, „in; den pot" gegaan. Een Duitsch marinesol daat komt er Mji staan, houdt zich buiten het gesprek tusschen de Hollandsche offi cieren en den Duitschen schildwacht. Er komt een Duitsch sergeant; op de fiets aangereden, die zal de zaak beslissen Hij hoort alles aan, doch waagt het ook niet, een besluit te nemen. Hij gaat het, den ritmeester Vragen. Na eenige minuten komt een luitenant op de fiets met een hond bij: jzJch. De hond kent geen grens en begint dadelijk met mijn hond kennis te maken. De luitenant blijft in de neutrale zóne staan, maakt halt voor de Holland sche officieren, salueert met een gewél digen klak der laarzen tegen elkaar. Het IJzeren Kruislint is geslagen om den rand van de jas op de horst. Het verzoek is toegestaan. De oude man nadert het vlechtwerk, zijn dochter ook. De Duit sche luitenant pakt de driehonderd francs aan, ziet biljet voor biljet na, eer hij ze dan overreikt. De vrouw snikt nog afgebroken, dat haar eenig kind ernstig ziek is. Daarmee is alles afgeloopen. De

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1915 | | pagina 1