220
Donderdag 1 Juli 1015
20e Jaargang
LOTEN EN LOTERIJEN.
De Groote Oorlog.
GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN.
Te MIDDELBURG III:
Te VL1SSINGEN
Te GOES:
Te TERNEUZEN
Uitgave van
de Naomi. Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
LANaE VORSTSTRAAT 219.
Bureau te Middelburg:
FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG.
Drukkers:
Oosterbaan Le Cointre - Goes.
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG.
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. post
Losse nummers
ƒ1.25
„0.05
Prijs der Advertentiën
15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend.
Bij abonnement voordeelige voorwaarden,
Familieberichten van 110 regels ƒ1.
iedere regel meer 10 ct.
De Zeeuw steunt bij de aanstaande
stemming voor leden van den gemeen
teraad de door de anti-revolutionaire kies-
vereenigingen aanbevolen candidaten.
Dat wil derhalve zeggen:
Mr. L. VAN ANDEL
J. A. VERTREGT.
District I
P. G. LAERNOES Sr.
District II
J. H. DOMMISSE.
K. BRANTS
J. DONNER
J. PLAZIER
J. W. V1ENINGS,
J. DE BRUIJNE
J. J. DE JAGER
C. WOLFERT
H. VAN WIJCK Sr.
In overige gemeenten boude men zich
aan de aanbevelingen der anti-revolutio
naire kiesvereenigingen.
i.
Ondeir de Christenen wordt, naar wij
vreezen, schrikkelijk veel geloot. Men mag
dat een zwakheid noemen, bijvoorbeeld
van de vrouw die een lotje neemt, om
uit de zorg te geraken, of van don man,
die zijn vrouw eens wil verrassen, in
geval hij er eens met een twintigje uit
kwam, zwakheid is in ieder geval ook
zonde. Maar 'tis geen zwakheid, 'tis in
tegendeel opzettelijk kwaad doen. Het is
een daad niet door geloof geïnspireerd,
maar door ongeloof, door gierigheid, door
ijverzucht, door ongehoorzaam klagen
over de lotsbedeeling, welke de Heepe
onzie God in Zijne lankmoedigihieid Voor
hlen 'bad noodig gekeurd.
Het rapport der commissie uit de clas
sis Walcheren der Gereformeerde Kerken,
.eenige jaren geleden voorgedragen, gaf
op dit punt geen onzeker geluid. Aan dat
rapport ontleenen wij het volgende
De Gereformeerden hebben steeds te
gen alle spel, waarbij het lot gebezigd
werd, geprotesteerd, want wij mogen ons
enkel van het lot bedienen wanneer het
leven ons plaatst voor een moeilijkheid:
waarin een beslissing genomen moet wor
den, zonderdat wij zelf het kunnen. In,
zulk een geval belijden wij, dat wjj niet
bij machte zijn om uitspraak te doen, en
tevens, dat wij de geneele zaak in de
hand des Heeren stellen met de bede,
dat Hij zelf het uitwijze, Nu is het voor
ieder duidelijk, dat een loting als deze
niet als zoodanig beschouwd kan wor
den. Voor het beuzelachtige wieaid het
lot ondeT het volk Gods nooit gebruikt.
En .Vi} "vinden evenmin in de H. Si. een toe
lating van de begeerte om dooir mjd-
del van bet lot anderen goed aan zich
te trekken en zoo mogelijk rijk te worden.
In onze maatschappij nu, waar een ge
val als het door ons otmschrevene, het lot
zoo uiterst zelden gebezigd wordt, schijnt
wel alle gedachte aan misbruik op la
ger teïrein afwezig. Er zijn verlotingen
van paarden en van rijtuigen. Enkele dui
zenden menschen betalen elk één gulden
am zes of tien in het bezit te stellen
van een paard en rijtuig. Ga in den si
garenwinkel en .gij krijgt een lot op een
fiets toe. 't Wordt St. Nicolaas en aller
lei agenten van onderscheiden verlotingen
melden zich aan als weldoeners der
menschheid.
Zulke verlotingen zijn in strijd met de
gedachte omtrent het lot in de H. S.,
want daar dient het lot altoos om den
wil van God te 'verstaan, om te erken
nen: o God, alles staat onder Uw be
stuur! Maar wat thans geschiedt, druischt
daar ylak tegen in, velen denken: in
groote gebeurtenissen raadpleeg ik God.
Rij beschikt over mijn ziel en in gods
dienstige zaken zijn wij Hem eerbied ver
schuldigd. Maai' verder dan ook niet. Oyer
rijkdom of armoede beschikt God niet.
Daarom is 't geoorloofd, de fortuin te be
proeven. En zoo is er een gansche me
nigte van kleinigheden, die te gering zijn
voor God. Daarom werp dan het lot en
regeeir Verder zelf. Zulk een beschou
wing is gefheel vreemd aan bet geloof,
dat gewondheid en krankheid, rijkdom en
armoede niet bijgeval, maar van Gods
Vaderlijke hand ons toekomen.
Het is niet moeilijk aan te toonen dat
ai zulke loterijen, van de staatsloterij
af tot de kleinste St. Nicolaasverlotinsj
toe, in beginsel gelijk staan en inder
daad geen onschuldige kleinigheden .zijn,
maar overtreding van onderscheidene ge
boden van des Heeren Wet.
,Het eerste gebod luidt: gij zult geen
andere goden voor Mijn aangezicht hebben
Ik ben de Hieere uw God. Wij 'zouden
waarlijk niet aarzelen den man te bestraf
fen die zich neerboog voor een afgod, die
.als Rachel de Terafim stal, wijl zijn hart
er zoo groot betrouwen op stelde. Maar
afgoderij is 't niet alleen als iemand zoo
openlijk neerknielt voor een afgodsbeeld
om daaraan goddelijke eer te bewijzen
neen 'tis nevens, of in de plaats
van den eenigen waren God, die zich
ijl zijn Woorcl geopenbaard heeft, iets
anders te verzinnen ,of te hebben, waar
op de mensch zijn vertrouwen zet. (Heid.
Cat. vr. 95). 1
Wat gebeurt nu bij zulke verlotingen?
Verlaat men zich op God en stelt de
mensch op Hein alleen zijn vertrouwen?
Het volk heeft in de taal een zeer
duidelijk antwoord. Niemand zegt: ik zal
den Heere bidden of Hij dezen, mijnen
arbeid, van een lot nemen, zegenen wil.
Welnieen, heel anders. Och het is eer»
kleinigheid, men kan het nooit weten,
men wil zijn fortuin beproeven, het
toeval kan een mensch gunstig zijn,
er zijn -altijd fortuinlijke menschen.
Schijnbaar onschuldige woorden. Van die
kleine vossen, die den wijngaard beder
ven. Juist de taal maakt er ons opmerk
zaam op, dat wij door zoo te handelen
jiiet op christelijk, maar op hcidensch
standpunt staan. Het woord fortuin
toch komt van het latijnscbe f o r t u n a,
en Fortunja werd bij de Romeinen als
eene godin vereerd. Zij werd afgebeeld
met een roer in de hand, een hoorn van
overvloed in den arm, een wereldbol aan
hare voeten. 'Ook vindt men haar wel
op de fieenen saande op den bol. Deze
symbolen waren zeer zinrijk. Het roei!
des levens in hsare hand, is voorstelling
vian hare macht over het lot der men
schen. (Zij oefent de voorzienigheid, is de
Meesteresse vjm onzen levensgang. De
hoorn des overvlóeds wijst op hare macht
om naai' welgevallen den overvloed te
schenken jaan wien zij wil. Het. staan
op den wereldbol stelt voor oogen, hoe
groote milddadigheid gepaaid gaat met
een nog grootete wispelturigheid en on
standvastigheid. Er valt o-p de gunst van
Vrouwe Fortunja niet te rekenen. Heden
bezoekt zij dezen, morgen genen, om over
morgen weer beiden te verlaten.
Wie nu loot om daarmee winst te be
halen verlaat zich op de fortuin, op 'het
toeval, op een geheimzinnige macht, in
welker hand de uitkomst van het lot is.
Aan God denkt hij: daarbij niet. En zoo
pleegt men dan metterdaad afgoderij en
zondigt tegen het eerste gebod van Gods
Wet. Zeker, menigeen koopt een lot zon
der opzettelijk 'afgoderij te willen bedrij
ven, zij zien niet helder in, b,oe gruwe
lijk dez'e zonde is. Des te meer moet
dpor cje Dienaren des Woords gewaar
schuwd. en het kwaad i,n zijn ware ge
daante voorgesteld. Het mag niet beoor
deeld naar de meening van sommige on
kundige broeders, maai' naar het onbuig
baar beginsel van Gods Woord.
(Wordt vervolgd.)
Landweer en Gemeenteraad.
Niet alle kiezers voor den gemeente
raad kunnen ditmaal stemmen.
Met name onze miliciens die kiezer
zijn, zijn tijdelijk geschorst in hun kies
recht, wanneer zij in dienst zijn.
Artikel' 5c der Kieswet zegt:
De uitoefening van het kiesrecht wordt
geschorst voor de militairen beneden den
graad van sergeant bij de zee- en land
macht en de daarmee gelijkgestelden, ten
aanzien van ingelijfden bij de militie voor
den tijd gedurende welken zij niet met
groot verlof zijn.
Dezte uitsluiting geldt echter niet voor
landweer- en landstormplichtigen. Dezen
kunnen derhalve komen stemmen. Ten
minste wanneer de dienst zulks toelaat.
Immers in aansluiting aan het bovenstaan
de heeft de opperbevelhebber bepaald,
dat aan 'militairen, die hun kiesrecht voor
de gemeenteraden wenschen uit te oefe
nen, daartoe de gelegenheid zal worden
gegeven met inachtneming van de vol
gende voorwaarden:
le. dat het aantal per compagnie enz.
afwezigen, met inbegrip van alle soorten
van verloven, uitgezonderd de buitenge
wone verloven door den min. van Oorlog
aan afzonderlijke personen toegekend, het
bedrag van 18 pCt. der sterkte in geen
geval zal mogen overschrijden
2e en 3e. dat afwezigheid voor uitoefe
ning van het kiesrecht als bovenbedoeld,
waaraan nachtverblijf of geen nacht
verblijf buiten do standplaats verbonden
is, slechts mag worden toegestaan, wan
neer de uitoefening van den dienst en de
veiligheid in geen enkel opzicht daardoor
worden benadeeld en voorts uitsluitend pp
vertoon door den belanghebbende van de
oproepingskaart voor de stemming;
4e. dal eventueete reizen voor afwezig
heid tot het uitoefenen van het kiesrecht,
behalve voor zoovee) cfeze komen in ge-
heele Vervanging van een gewone verlofs
beurt, niet ten koste van het Rijk mogen
geschieden.
Derhalve wanneer de dienst en .de vei
ligheid niet w'orden geschaad of bedreigd
do milicien'zijn oproepingskaart laat zien;
de tocht naar tiet stemdistrict op eigen,
kosten geschiedt; en de gezamenlijke
verlofgangers beneden 18 pCt. van de
sterkte der compagnie blijven, kunnen zij
komen stemmen.
Allicht willen de besturen onzer Kies
vereenigingen met deze herinnering hun
voordeel doen.
,,'n Stem uit de loopgraven".
Onder dit opschrift vinden Wij in de
Rotterdammer 'n ontroerend artikel af
komstig uit de „Christliche Welt". Het
stelt daar immers ook Nederland nog
in den oorlog: k a n worden gewikkeld
het stelt ons, het stelt de Kerk, het stelt
de Veldpredikers voor de vraag, in wel
ken vorm het Evangelie vóór in den
strijd, aan liet front, in de loopgraven,
moet worden gebracht.
Schrijver is 'n Duitsch soldaat of offi
cier, die van uit z'ijn loopgraaf, aldud
ernstig klaagt en bitter verwijlt:
„Hier schiet de kerk te kort; zij' weet
niet hoe het met do zielen der strijiders
in de gevaarzöno gesteld is. En die strij
ders zeiven meenen dat de veldpredikers
hun toch oen antwoord kunnen moeten
geven op die vragen waarvoor de front
soldaat geen tijd beeft, maar die de veld
predikers kunnen overdenken. Jezus in de
loopgraven is immers niet iets wat vanzelf
spreekt. Men kan nu onmogelijk het over
geleverde Christendom aan allen toedie
nen; van de ziel der frontsoldaten valt
het vVeer hf als een pleister jclie niet kleven
wil. En wat kan de kerk uitrichten als
ze den zielstoestand der strijders nidi
kent?
Het woorcl van Benz, door Lahuisen
aangehaald„Nu heeft God het woord
genomen, Wij moeten zwijgen", wordt door
de Kerk bij voorkeur als antwoord gegeven
op de pijnigende vragen der soldaten in
de voorste linie. Maar dat woord beteekent
voor onzen zielstoestand niets. Voor ons is
dit de 'leus: „Nu is de dulivel aan 't woord
wat moeten wij als Christenen nu zeggen
en doen?" Ik zou wel wenschen, dat de
Kerk deze gedachte begreep en verwerkte:
daar vooraan in de loopgraven staan men
schen, die het radicaal-slechte, het hooze
van den geest uit den afgrond doorleven
dat is als een massa op hen aangekomen
en heeft hen ingesloten in een kring waar
het onvoorwaardelijk zondige gedaan ;en
geleden moet worden.
ik wil hier precies noemen, wat voor
mijn zielservaring het hoogtepunt van de
verschrikkelijke werkelijkheid was; dat
was de stormloop op de vijandelijke loop
graaf. Wat de voorbereiding dezer aan
vallen ons kost aan moreele zelfoverwin
ning, hoe ze ons dwingen stuk voor stuk
al onze menschelijke gevoelens af te leg-
gjen en alles te laten varen wat ons als
Christenen onderscheidt, dat is eenvoudig
niet te zeggen en kan door hen, die het
zelf niet meemaakten, niet begrepen wor
den. Dat zïjtn oogenblikken, waarop elk
gevoel van religie, van geloovige onder
werping verdwijnt en van gebed geen
sprake is. Ik herinner mij hoe ik, terwijl
de vijiand zijn tegenaanval met een razend
artillerievuur voorbereidde, met den aan
voerder van onze sectie in een miserabel
slecht gedekte stelling lag en do eenige
psychische reactie op het doodsgevaar
in dien hagel van ijzer, was een hoonge
lach, afschuw van de menschheid, ver
achting van al dat beestachtige gedoe. En
men geloove nu niet, dat del groote massa
der soldaten andere gewaarwordingen
heeft. Ik heb het meer dan eens1 de ern-
stigen onder ons gevraagd: Wat dunkt ge,
wordt 'men in zulke oogenblikken een
beter mensch? Ze hebben allen ontken
nend geantwoord. Men wordt er slechter
'op, dje moreele kracht zinkt snel wieg"
„De Kerk schijnt ,ons toe haren volge
lingen de beginselen van de Bergrede te
willen voorhouden, om het even of ze
thuis zittien of in de loopgraven. En daar
om roept de man in de gévechtslinie:
at doet de Kerk Kan zij Idie mannen, ver
staan, aan wie de navolging van Christus
door de sociale eischen van het vaderland
onmogelijk gemaakt is?"
Vrage: wal staat ons, wat staat de Kerk
te doen op zoo droeve klachten?
Dat wij ze toch verstaan. En dat wij
toch niet zeggen: Daar spreekt God
dus laat ons zlwijgen.
In welken vorm moet Gods Woord dan
wel in de loopgraven gebracht worden?
De Rotterdammer Zegt het'zoo treffend:
„Daar, waar de kanonnen onvervaard
donderend bulderen en de granaten gie
ren en de bommen barsten, moet de bren
ger van Gods woord spreken. En niet
slechts tot de giewonden die sterven
gaan; bij hen heeft hij aan het thema:
zondo en genade, genoeg. Maar ook tot
de levenden die, gelijk die schrijver Zegt,
maar liefst 'n moratorium ('n op
schortingsperiode) voor het Christen-zijn
verlangen, daar vóór in den strijd; en de
„tengevolge van het verband tusschen
psychische invloeden".gevoelen hoe „liiet
slocht-doen ook het slecbt-worden met
zich sleept."
De taak der veldpredikers is zlwaar,
maar ook heerlijk.
Beknopt overzicht van den toestand.
Nientand maakt dum-dum kogels, of
liever, geen enkele oorlogvoerende mo-
glendiheid heeft zich de beschuldiging la
ten aanleunen van dum-dum-kogels ver
vaardigd te hebben.
En toch hoort men telkens Van het
front, dat er van die wreede projectielen
zijn aangetroffen. Namen noemen we niet,
Want als we ons niet vergissen zijn alle
oorlogvoerende staten reeds ervan be
schuldigd dum-dum-kogels te gebruiken.
Niettemin is de beschuldiging van alle
zijden met diepe verontwaardiging afge
wezen, zood'at men wel den indruk moest
krijgen, datt iniemand zich meer leent
tot dergelijke harbaarsche wijze van oor
logvoeren, afgezien dan van de andere
middelen, die men bezigt, om de vijande
lijke legioenen te decimeeren.
Vermoedelijk zit de kneep hier.
Het is onder hen, die het geweer h'an-
teeren, jgeen 'geheim, d'at 't maar een kleine
bewerking eischt om v'an een gewonen
patroon een dum-dum-kogel te maken. Een
p'aar kleiine inkervingen, met een mesje
aangebracht, of een afplatting maken van
den gebruikelijken kogel, reeds zoo'n vree
selijk projectiel, diat verschrikkelijk in z'n
Uitwerking >is.
Zeer Waarschijnlijk waren dus de be
schuldigingen gegrond op het feit, dat
enkele soldaten de wreedheid begingen
eigenhandig dum-dum-kogels te maken.
Anders is het moeilijk te verklaren hoe
de klacht niet eens, maar telkens weel)
gehoord wordt.
De iRussen in Glalicië trekken nog steeds
terug.
Spoedig zial het oogenhlik daar zijn,
dat geheel Galicië van vijanden gezuiverd
is en het gebied, dank zij de krach tig*
Duitsche hulp, weer geheel aan de Oos-
tenrij'kscbe autoriteiten kan worden terug
gegeven.
Don zal de oplossing komen van de
kwestie, die op het verdere verloop vtan
den krijg zulk een grooten invloed uit
oefenen kan: zullen de centrale botndge-
nooten het doel van hun offensief met
de herovering van het verloren gebied
bereikt achten en tegenover den geslagen
en verzwakten Rus veinder een defeiïsieVe
houding aannemen, om hun aandacht naai;
andere kanten te wenden, óf wel zullen
zij trachten de rijpe vruchten van hun
victorie te plukken en pogen de "Rus
sen op hun eigen gebied te verpletteren?
Nog steeds zijn er geen zekere aan
wijzingen, die een antwoord op deze vraag
mogelijk maken. Wel zijn ei' enkele nieuwe
aanduidingen, die de waarschijnlijkheid
doen vermoeden, dat de bondgenooten met
de bevrijding van Galicië, hun voorloo-
pig doel bereikt zullen achten, maar ze
kerheid bestaat daaromtrent niet.
't Zal geheel van het verloop van den
verderen strijd .afhangen.
Niet Duitschland, doch een paar Duitschers.
Het Belgisch Bureel zendt ons de repro
ducties van drie foto's, genomen in het
atelier van den. Belgischen schilder jlsidoor
Opsomer te Lier. Kieken van den toestand
van dit atelier na een bezoek van Duit
sche soldaten. Het is er alles één schrik
kelijke rommel en wanorde; over een
portret zijn dikke verfstrepen getrokken,
op een groot schilderij! zlijn Duitsche woor
den gekalkt. De heer Charles Herbiet
schrijft erbij:
„Deze foto's zijn genomen in het atelier
van mijn vriend Isidoor Opsomer, korten
tijd nadat de Duitsche troepen Lier bin
nenvielen. Den toegang tot zijn atelier
ontsloot de kunstenaar slechts voor de
genen van wie hij hield of van wie hij
wist dat Zij de schoonheid lief hadden.
Wien er binnentrad, was het plechtig te
moede: hart en oogen waren reeds voor
bereid door de stemmingsvolle versiering]
van de woning van dezen kunstenaar,
voor wien smaak en maat de regelaars
zijn van het leven. Maar de Duitschers
z'ijn gekomen
Ziehier hun werk. Korten tijd na de
ramip, die hem zoo smartelijk trof, ge
werd mij een brief van Isidoor Opsomer.
Hij schreef mij„Vreeselijk ziet het er uit
in mijn atelier. Óp mijn schilderijen heb
ben ze met groote letters geschilderd:
Deutsohland! Deutschland über alles! Ze
schijnen er pret in te hebben gehad mdjln
doeken stuk te snijden, mijn etsen, foto's
en documenten te verscheuren, mijn anti
quiteiten stuk te slaan." i
't Is inderdaad vreeselijk, zooals hij
den heer Opsomer is huisgehouden.
Dergelijke wandaden zijn natuurlijk niet
scherp genoeg te veroordeelCn. Alleen,
laat ons nuchter zijn en niet gelijk
de heer Herbiet klaarblijkelijk wil
Duitschland verantwoordelijk stellen voor
de vergrijpen van een paar militairen,
die misschien een jaar geleden half
Berlijn onveilig maakten.
Aan de grens.
Men schrijft van de Zeeuwsch-BeJlgische
grens aan het „Vaderland":
Onze officieren vormen geene afzon
derlijke kaste, zich ver verheven wanend
boven al' wat burger is, Gelukkig niet.
Zij zijn hier al' geheel thuis, komen eens
oploopen, betreuren het alleen doei' af
wezigheid van hun gezin geen beleefd
heid te kunnen terugbewijzen.
Zoo staat hedenmiddag onze kapitein
voor het raam: „Fietsen jullie mee naai
de grens?" En geen kwartier l'ater rijden
mijn vrouw, de kapitein en ik in den
prachtigen zomermiddag over onze hob
belige kasseien wegen. Önderweg worden
wat 'militaire zaken afgedaan.
De grens loopt vlak naast het Belgisch
dorp. Twee hekken, omlijsting van ruw
hout, bespijkerd met gevlochten ijzer-
draad staan er, één eenige meters van de
grens op ïlollandsch gebied, het andere op
dezelfde wijze op Belgisch gebied. Daar-
tusschen een tot neutrale zóne gemaakte,
strook met de plompe grenspaal er in.
Voor het eene hek de Hollandsche schild
wacht, voor het andere de Duitscher.
Wij rijden tot aan de grens, dank zij
het gezelschap van den kapitein. Want
hot andere publiek moet. op militair bevel
vijftig meter er vandaan blijven. Dit wiordt
streng gehandhaafd; een eind terug staat,
een aantal menschen 't, is Zondag
middag meest nieuwsgierigen om den
„Duitscher" te zien..
Halverwege de verboden vijftig meter
een weenend vrouwtje. De kapitein vraagt,
wat er aan (scheelt. Daarginds staat haar
vader op Belgisch gebied, een oude, ver
sleten man. Zij is hier in Holland ge
trouwd. Vader heeft geen geld, zit daar
in het dorp achter de hekken, oR'eeA
armoede te lijden. Zij wil' hem geld bren
gen en tevens zeggen, dat haar eenig
kind ernstig ziek is. Maar hier houdt
de Hollandsche schildwacht haar terug'
en daarginds de Duitscher haar vader.
Zenuwachtig snikkend staat zij daar, hal
verwege de vijftig meter, beproeft nu en
dan vader te beroepen.
De kapitein is een medelijdend man.
Ik ken de vrouw wel. zij is gehuwd met
een fatsoenlijk arbeider op ons dorp,
ik doe half een goed woord, niet wetend
of de kapitein iets voor haar vermag,
't Gevolg is, dat de schildwacht het hek
van vlechtwerk moet open maken, de
kapitein stapt naar de grenspaal, de Duit
sche schildwacht aan de andere zijde.
Onderhandelingen, waarvan ik niets ver
sta, Intusschen komt de luitenant aanget
reden, voegt zich bij! den, kapitein. De
Hollandsche schildwacht verzekert mij,
dat er niets van, komen kan, gisteren is
nog een medelijdend op post staand Duit
scher, die zoo iets had toegestaan, „in;
den pot" gegaan. Een Duitsch marinesol
daat komt er Mji staan, houdt zich buiten
het gesprek tusschen de Hollandsche offi
cieren en den Duitschen schildwacht. Er
komt een Duitsch sergeant; op de fiets
aangereden, die zal de zaak beslissen
Hij hoort alles aan, doch waagt het ook
niet, een besluit te nemen. Hij gaat het,
den ritmeester Vragen. Na eenige minuten
komt een luitenant op de fiets met een
hond bij: jzJch. De hond kent geen grens en
begint dadelijk met mijn hond kennis te
maken. De luitenant blijft in de neutrale
zóne staan, maakt halt voor de Holland
sche officieren, salueert met een gewél
digen klak der laarzen tegen elkaar. Het
IJzeren Kruislint is geslagen om den
rand van de jas op de horst. Het verzoek
is toegestaan. De oude man nadert het
vlechtwerk, zijn dochter ook. De Duit
sche luitenant pakt de driehonderd francs
aan, ziet biljet voor biljet na, eer hij
ze dan overreikt. De vrouw snikt nog
afgebroken, dat haar eenig kind ernstig
ziek is. Daarmee is alles afgeloopen. De