kakel
.v..
Mi
Dinsdag 18 Mei 1915
89e «Jaargang
TTEN,
TOEBES.
DERSÜ
HET VLOEKEN.
De Grooie Oorlog.
n.
ren.
emalen en
rartikelen,
urg,
te koop
faren en
celen.
'ingbeer,
lerrieveulen
ïHAAP,
gevraagd,
ievraagd,
nsfmeid,
ljuffrouw,
Feuilleton.
ten.
wten, Boonen,
loem.
uikenrijst.
ind,
»TE PRIJZEN voor
VAN DIXHOORN,
a ar
enhof, Oost-Sou-
IE
«ICKE Pi., Dom-
>E
I. MALJAARS,
Br een
Der
erooskerke (W).
rid benoodigd,
eivaars te
SR, te Gapinge,
Iber
ouwepolder
Oostwatering.
luw vraagt
een, niet beneden
Boekh. DHUIJ.
bustus
jjd gevraagd, bij
aarvan een hulp-
IARIS, Koudek.
iinde Juni:
[AM—MASSEE.
Uitgave van
de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
LAN E VORSTSTRAAT 219.
Bureau te Middelburg:
FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG.
Drukkers:
Oosterbaan Le Cointre Goes.
Er wordt in ons leger schrikbaarlijk
gevloekt. Wij denken niet eens aan de
vele bastaardvloeken, afgiebrokcn of af
gekapte vloeken, het herhaaldelijk on
steeds meer ijdel uitspreken van den naam
Gods en van onzen eeuwig gezlegenden
Heiland; die zich daaraan bezondigen,
let wel bezondigen, zijn ijs el ijk vele.
Maar wij donken aan den nationalen vloek
waarbij de vloeker de verdoemenis in
roept van Boven over zich of over den
naaste; en dat niet in toorn, maar in
koelen bloede, ja zelfs in de dagelijksche
gesprekken, en bij de eenvoudigste opmer
kingen. Beluister onze soldaten maar eens
bij hun dagelijksch doen, op hun wande
ling, in hun meest vrije ©ogenblikken,
ook tijdens hun dienst, bij ontspanning,
bij hun spel, onder het rustige aardappel
jassen. bij vroolijken kout of jammer
klacht, overal en altijd grimt u tegen die
ontzetteudste aller nationale vloeken.
Velen, die in de burgermaatschappij
nimmer vloekten dan misschien in de
zondige gedachte, maakten, in de kazerne
gekomen zich het spraakgebruik hunner
andere kameraden eigen, en vloeken
thans even hard als dezen. Wat 'n toe
stand. Dat zijn dan onze landsverdedi
gers die straks geroepen kunnen worden
om voor het vaderland te sneuvelen en
dan, terstond geopenbaard voor Gods
sehrikb'ren rechterstoel, dien eeuwigen
vloek der verdoeming, dat wil zeggen
veroordeeling, verwijzing naar de eeuwi
ge strafplaats, de plaats der pijniging,
over zich te hooren uitspreken, dien zij
zoo vaak, welbewust, over zich hadden
ingeroepen.
Is het niet om van te ijzen?
En niet alleen de soldaten en korpo
raals vloeken, ook onderofficieren, zelfs
sommige officieren doen het. En zij we
ten dat zij het doen. Sommigen stellen
er zich een eer in. Zij lachen wan
neer men er hun een verwijt van maakt.
Derhalve het goede voorteek! ontbreekt.
En dat bederf waart niet pas sinds van
daag of gisteren rond in ons dierbare
Nederlandse he leger, o neen, het is nog
altijd zoo geweest. Ook onze vaders en
.grootvaders hebben er aan mee gedaan
of last er van gehad.
Wordt het geen tijd dat er een alge
meen protest van de Christenheid uitga
tegen deze onhebbelijke gewoonte?
Het deed ons daarom genoegen dat een
onzer antirevolutionaire volksvertegen
woordigers, het Tweede-Kamerlid voor
Sneek, dr. Scheu.rer, in een der jongste
vergaderingen dier Kamer bij do debatten
over het buitengewone oorlogscrediet, te
gen dat vloeken in ons leger protesteerde
en op beteugeling van dit kwaad bij den
minister van oorlog aandrong.
Een gedeelte drukken wij: hieronder af.
De minister had reeds bij1 de schriftelijke
behandeling er zich op beroepen dat exi
in het leger niet veelvuldiger gevloekt
wordt dan in de burgermaatschappij. Dr.
•Scheurer, zich hieraan refenee rende,
merkte op
Id Ml BISfliarckMisje le DicMrj.
„In deze streek hebben we nooit een
revanche-idee gehad. Want we hebben
hier nog al te goed de herinneringen aan
den schrik van 1870 bewaard. En wij,
ouderen van dagen, die dat meegemaakt
hebben, wijl hebben waarlijk niet ge-
wenscht, de Duitsche soldaten hier nog
weer eens te zien binnenrukken". Zoo
sprak tegenover den oorlogscorrespondent
van de „Deutsche Tag,eszeitung" een oude
man, die reeds in 1870 Deutsche stafolf'cie-
ren in kwartier gehad had en in wiens
huis thans wederom 10 Duitsche militai
ren een onderkomen hebben gevonden.
„0 ja. 1 het zijjn goeje, fatsoenlijke kerels,
die alles betalen, wat ze gebruiken, heele-
maal bet tegendeel van onze Fransche
soldaten, die we hier hadden bij het uit
breken van den oorlog. Die hebben naar
niet veel gevraagd, maar eenvoudig alle
groenten in den tpin uit den grond ge
rukt, en als ze wegtrokken, trokken ze
ook nog 60 flesschen wijn mee. Uw Duit
sche soldaten zijn veel beter opgevoed,
dat zeg ik openhartig. Maar wat wilt u?
De Zeeuw
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG.
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. post
Losse nummers
1.25
n 0.05
Prijs der Advertentiën
15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend.
Bij abonnement voordeelige voorwaarden.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.
iedere regel meer 10 ct.
„Dat er in het maatschappelijk leven
veel gevloekt wordt, is helaas, maar al
te zeer waar, en dat zelfs in kringen,
die zich als zoogenaamd beschaafde en
welopgevoede personen willen doen ken
nen. (Maar) indien men nauwlettend acht
geeft op het optreden van menigeen, zelfs
in hoogen rang, dan weet men dat er ook
nu nog in ons leger veel wordt gevloekt
eh dat er "veel ruwe taal wordt gebe
zigd.
Dit feit iis niet te loochenen.
Daartegen op te komen gevcel ik mij
tot plicht. -Onze zonen en mannen, die het
vloeken als godslastering hebben lceren
verfoeien, die in hun woningen dit vloe
ken nimmer hebben gehoord, hebben
recht om in het leger fatsoenlijk te wor
den behandeld. Toen onze Koningin ze
riep om Ier verdediging van het vader
land naar fort en grens te trekken, zijn
ze gegaan gewilliglijk en vol moed. Niet
om daar uitgevloekt te worden, maar om
in getrouwheid en slipte gehoorzaamheid
hun plicht 'je doen en als fatsoenlijke
burgers te worden behandeld. Onze Chris
tenmannen hebben het recht, dat ook
hun godsdienstige overtuiging worde ge
ëerbiedigd en geen officier of lager kader
mag deze godsdienstige overtuiging kwet
sen. Van achter deze groene tafel heeft
men het opgenomen voor de godsdienstige
gevoelens van Mohammedaan en heiden.
Welnu, niet minder vraag ik bescherming
Ivoor de godsdienstige gevoelens onzer
Christensoldaten. In het reglement voor
krijgstucht of discipline van het krijgs
volk te land der Vereenigde Nederlanden
lezen wij
„Daar de godsdienst de bron is van
alle geluk, deugd, waren moed en
troost, moet ook in den krijgsstand een
ieder zich tot betrachting derzelve en
tot ©ene- zedige levenswijze bevlijtigen;
de godslasteringen, het vloeken en zwe
ren moeten worden nagelaten en zullen
do meerderen hierin, en in al wat de
handhaving der goede zeden kan bevor
deren, hunne minderen met een goed
voorbeeld voorgaan, en alle buitenspo
righeden algemeen vermeden moeten
worden".
Diep treurig is het dan ook telkens
te moeten hooren, dat sommige officie
ren en lager kader zich niet ontzien
zelfs gedurende den dienst hun manschap
pen uit te vloeken en door ruw gebulder
ontzag zoeken in te boezemen. Gelukkig
zijn er ook vele anderen die door
hun beschaafd optreden den goeden geest
in het leger bevorderen, en achting en
waardeering weten te verwerven. Die man
nen ontvangen daarvoor onzen dank en
zij kunnen er van verzekerd zijn, dat
mocht, wat God verhoede, er gestreden
moeten worden, z;ij op onze zonen en
mannen kunnen rekenen.
Krachtig, moeten deze diep treurige en
barbaarsche gewoonten worden bestreden;
van hoogerhand moet worden ingegre
pen en het te verstaan gegeven worden,
dat het met dat godslasterend vloeken
en bezigen van ruwe taal uit moet zijn.
't Is daarom, Mijnheer de Voorzitter, dat
ik den Minister dringend verzoek zorg
te dragen dat het recht, 't welk onze
mannen bezitten om in hun godsdien
stige overtuiging cn gevoelens niet ge
krenkt te worden, worde verzekerd, 't
Is geen gunst die ik vraag. Neen, het
is een recht, waarvoor ik opkom;.
Toen in begin Augustus 1914 hier de
Kamer bijeen was en de Minister-Pïe-
Als goedgeaard Fransohman zeg ik u even
openhartig, dat ik den dag zal zegenen,
waarop ik hier geen Duitscher meer be
hoef te zien, dat moogt u een oud man
niet kwalijk nemen".
De correspondent vertelt verderDe
stad waarin het lot van het Keizerrijk in
1870 bezegeld werd, en die in dezen oor
log weer in het middenpunt van den
strijd is gekomen, heeft innerlijk weinig
geleden. Maar ook bij! haar is het stil en
treffend geworden. Slechts een paar win
kels zijin er geopend, meest dezulke, waar
de Duitsche troepen hun dagelijksche be
hoeften aan levensmiddelen, schoono
wasch, schrijfpapier, enz. komen bevre-
digien.
Biji Donchery, welks huizen voor het
meerendeel in puin geschoten zijn, waar
in 1914 de strijd gewoed heeft als in 1870,
vindt men een strook tuin tusschen land-
straat en spoordijk, die in een kerkhof is
herschapen. Gelijkvormige witte kruizen
geven de laatste lustplaats van Duitschers
en Franschen aan. Helm en kepie zijn
er op elk graf opgesteld. Een paar pas
sen van de straat af, ietwat terzijde aan
een hek staat het nederige lage huisje
dat u hier ieder kind zal aanwijzen „La
maison de la première Entrevue". Hier
had Napoleon op den morgen van 2
September het békende onderhoud met
sident onder den indruk van het ern
stig oogenblilc tot ons en tot ons volk
sprak woorden van kloek beleid en die
pen ernst, toen eindigde Zijn Exellentic
zijn rede met de woorden, die ik nimmer
zal vergeten: „ons voegende naar Gods
wil wachten wij standvastiglijk en koel
bloedig af wat de toekomst ons brengt".
Ja, Mijnheer de Voorzitter, „ons voegende
naar Gods wil" ook tegenover onze offi
cieren en onze manschappen, ja geheel
le natie. Hoe diep treurig is dan het
feit, dat er in dat leger godslasterenda
taal wordt gebezigd en men; Gods oordeel
over zich uitroept. Ik voor mij zie in
dezen oorlog de slaande hand van den
rechtvaardigen God. Moet dan de tucht
roede ook op ons land en volk neder-
gelaten worden, opdat ook Nederland ge
rechtigheid leere?
Als tolk van velen onzer mannon te
velde, van hun ouders en echtgenooten,
leg ik daarom deze ernstige zaak aan
de voeten van dezen Minister neer, die
ook als dienaar der Kroon bij de gratie
Gods zijn ambt heeft te vervullen."
Wij weten niet of de rede van dr.
Scheurer door de volksvertegenwoordiging
met de noodige verdraagzaamheid is aan
gehoord, dan wel of er ook door sommi
gen bij geglimlacht is. Wij hebben in
dit opzicht geen al te hoogen dunk van
de Earner. Wij hebben meermalen scham
perheden gezien en gehoord, wanneer
daar van een der rechtsche banken te
gen eenige zonde of voor de cere Gods
getuigd werd. Maar het kan verbeterd
zijn. Over 't algemeen is in verschillen
de kringen der maatschappij de smaad
van 't Kruis wel een weinig weggesleten,
zoodat dit ook in de kringen der Volks
vertegenwoordiging wel reageeren zal.
Men hoort nu meer met cynische welwil
lendheid aan, datgene waartegen men
vroeger opbruisend toornen; of waarmee
men den draak steken, óf waarvoor men
minachtend den neus optrekken kon.
Laten wij aannemen dat de spreker
met welwillendheid is aangehoord, dan
blijft toch één ding zeker: dat niet alle
man van links het met hem eens was.
Dit bleek toen, niet terstond, anders had
men kunnen veronderstellen dat het een
tegenspraak bij de opwelling van het
oogenhlik kon zijn maar vier dagen
later, de lieer Lieftinck, bet oudste lid
der Kamer, de 80-jarige oud-predikant
het woord nam, onr den heer Scheurer
tegen te spreken, onder gelach en met
bljjkbare instemming, van vele zijner
geestverwanten.
De heer Lieftinck viel verschillende,
sprekers aan clie den minister met allerlei
klachten aan boord gekomen waren. Hij
nam het onder anderen op voor Speen
hof! en noemde het protest van den
heer Duyinaer van Twist tegen diens
„liederlijke liedjes" „kinderachtige, klei
ne, benauwde en akelige dingen in een
vrij land als Nederland is". En ook dat
vloeken, zoo ging hij voort, moet men
zoo ernstig niet nemen. Vloeken is niet
goed, maar het is ook geen met opzet
kwaad doen, het is geen gevolg van kwa
den wil. En toen begon de modern© spre
ker met zijn bekende luchthartigheid het
vloeken te vergoelijken. De menschen,
zoo meende hij
Bismarck, waarin hij! tevergeefs moeite
deed, om oen beetje meer meegaandheid
in tl© condities, van overgave te verkrijgen.
Kortgeleden heeft daar de Duitsche Keizer
een bezoek gebracht. Langs een smal hou
ten trapje komt men in de woning der
eigenares, madame Fournaise' Liban, een
eenvoudige opgewekte oude dame van 71
jaar. Zijl kan zich de gebeurtenissen, die
zich onder haar eenvoudig dak in 1870
afspeelden, nog zeer goed herinneren:
„Ik was 28 jaar oud en wist heel goed,
wie die grootheden waren en waarover
ze met elkaar in mijn eenvoudige woon
kamer praatten. Maar stel u voor, toen
thans uw keizer kwam, heb' ik niet gewe
ten, 'wie er zoo vriendelijk met me sprak.
Reeds hadden we ons een kwartier lang
onderhouden, geheel ongedwongen, zooals
ik 'met iedereen spreek, en hijl had' er ons
van verteld, hoe de Franschen thans wil
den in den oorlog tegen Duitschland ge
bruikten, Senegeleezen, Marokkeezen en
weet ik veel wa.t nog meer. En toen pas
heb ik door een opmerking, van een der
boogo officieren gemerkt, met wten ik
sprak".
Madame Fournaise is verrukt over de
beminnelijkheid des keizers. „Waarom
moest die vreeselijke oorlog! ontbranden?
Ik ken de Duitschers zeer goed. Telken
jare komen er honderden bij' me, om mijn
„Do inensehen. vloeken eigenlijk niet:
zij doen, alsof zij vloeken. En wanneer
men ik zal die woorden natuurlijk
niet noemen die vloeken eens op liet
feebrijven door hen, die ze gebruiken,
ik wed, dat er in één vloek vier, spel
fouten zouden staan.' Ze weten het niet;
dat geschiedt uit ruwheid, uit onbehou
wenheid en hoe raar het moge klin
ken uit manhaftigheidhet. staat zoo
goed.
En wanneer dan ons geacht medelid, de
heer Scheurer, het er zoo geweldig dik op
legt door tc zeggen: Die menschen laste
ren God, en ik moet er voor opkomen, dat
God niet gelasterd worde, en dat die»
menschen niet over zieh zelf den vloek
inroepen en zich zelf als het ware bloot
stellen aan de straffende hand van den
slaanden God dan is mij dat veel
te aanstellerig. Ik kan het niet helpen,
maar dat is mij te machtig. Ziet eens,
goedgekeurd kan het niet worden, dat
gebruik, integendeel, het is ruw en on
hebbelijk en onnoodig. Hoe meer de lui
tenant, de onderofficier of de korporaal
beschaafd zijn, hoe minder z'ij van der
gelijke dikke woorden gebruik maken, hoe
meer die uitdrukkingen ook bij: den ge
wonen soldaat zullen verminderen en ein
delijk verdwijnen. Als ik eens naga, hoe
dat in 40, 50 jaar is veranderd, dan is dat
wonderbaar. Men hoort, bijna geen vloekon
tneer. Het gebeurt, ik wieet het, maar door
beschaving zal men langzamerhand dat
euvel zooveel mogelijk bestrijden. Hoe
pieer beschaving, ontwikkeling en verede
ling er komt., hoe meer dat blijken zal in
de dagelijksche uitspraken van den
menschhet hangt er ten nauwste mee
samen".
Bij deze rede hebben vele Kamerleden
schik gehad. Do pers der vrijzinnigheid
heeft de rede als de beste geprezen. "De
minister van oorlog zelf was er door ge
troffen. Hij noemde 't „een frissche rede".
De smaken kunnen verschillen.
En het oude latijnsche spreekwoord
zegt: do guslibus non est disputandmn
over smaken valt niet te twisten.
Doch wij zijn en blijven dokter Scheu
rer dankbaar voor zijn protest tegen
het vloeken. Hij1 heeft door dit protest
vele soldaten, benevens hunne ouders en
bloedverwanten aan zich verplicht. Zijn
woord maakte op duizenden een indruk
van frischheid, meer dan dat van zijn
tegenstander. Vooral diens profetie van
afdrijving der kwaal door beschaving
klonk uit den mond van den grijzen Lief
tinck hét tegendeel van frisch. Al van
do Fransche revolutie af heeft men het
van die hooggeroemde beschaving ver
wacht, en moderne predikanten hebben
het al die jaren van den kansel en
vanuit de logo der vrijmetselaren doen
hooren, dat die beschaving het doen
zou. .En zoo doet de vrijzinnigheid,
staande op de puinhoopen der be
schaving, nog steeds die verouderde,
verschimmelde beschavingsleus over het
vloeken weerklinken. En daarin heeft
zij ongelijk. Want Christelijke opvoe
ding tot gehoorzaamheid aan de voor
schriften, meer nog aan het gebod
Gods, dat is het middel. Het middel,
hetwelk alleen ware beschaving bevordert,
en uit kracht van die beschaving helt
vloeken leert verachten en ook dat kwaad
beteugelt.
kamertje aan te zien en ik weet, men zou
met de Duitschers heel goed kunnen op
schieten. Maar wij vrouwen, we hebben
nu ©enmaal niets te vertellen, wij moeten
maar toeschouwsters blijven bij die vree
selijke gebeurtenissen. En ik bijzondetr,
mag wel van mezelve zeggen, dat ik in
mijin leven heel wat uit de dichtste nabij
heid heb mogen beleven". De keizer heeft
de vrouw als souvenir aan zij'n bezoek
vier goudstukjes gegeven met zijn beelde
naar er op.
Ook de Rijkskanselier, van wien ze met
verbaasde oogen vertelt: „Oh! qui'il est
grand, grand!" ©n die „niet zulke booze
oogien maakte als Bismarck" heeft haar
dat ze haar hoogen gast steeds voor oogen
een gulden aandenken achtergelaten, op-
mocht behouden. Tenslotte heeft ook
prins Waldemar een twintigmarkstuk
met den beeldenaar van den ouden Kei
zer 'geschonken en haar .gevraagd, of zij
zijn overgrootvader nog herkende. Op den
achterkant van een visitekaartje, dat toe
vallig in het werkmandje van de oude
dame op de commode lag1, had de keizer
met potlood zijn naam geschreven: Guil-
lame I. B. 12 10 ,14 en op een an
der kaartje had prins Waldemar het ge
denkwaardige bezoek vereefuwigd: Wal
demar, Fils du Prince Henri de Prusse,
grand amiral, Frère de l'Empereur.
Beknopt overzicht van den toestand.
Merkwaardig genoeg is op het Westelijk
front de laatste dagen het offensief op bij
na alle punten weer van de verbondenen
Uitgegaan. En lang niet altijd zonder suc
ces. Tusschen Armentières en Atrecht
vochten de verbondenen met succes. Om
Yperen dito.
Op het front van Sas werden loop
graven vermeesterd en een deel van
Steenstraate wisten zij te heroveren.
Ten Z. van Neuve Chapelle waren het
de Engelschen, die den vijand verliezfen
toegebracht hebben.
Nadat het offensief der Engelschen bij
Fromellcs op den vorigen Zondag', vol
gens getuigen van den militairen mede
werker der „Times", die op het oogen
hlik op het front is, hoofdzakelijk tenge
volge van gemis aan een voldoende hoe
veelheid granaten, „een teleurstellend
resultaat" gehad had, hebben de Engel
schen nu hun krachten beproefd op de
lijn Richebourg 1' AvouéFestubert.
Daarbij hebben zlij', volgens een telegram
van generaal French, een niet onbelang
rijk succes behaald, waarom1, volgens
het Duitsche communicpié, de strijd dan
nog v'oort zou duren.
liet eerste leger, aldus French, brak
tusschen Richebourg en Festubert de
linie van den vijand over het grootste
gedeelte van een front van twee; mijlen,
d. i. meer dan drie kilo-meter.
Het gaat hierbij om pen verder uit
buiten van het succes hij Neuvo Cha
pelle in de richting van La Bassée.
Zachtjes aan beginnen dus de verbon
denen hun belofte van het voorjaars
offensief te vervullen.
't Is echter nog maar een zleer kleiu
b'egin.
In het Oosten zijn de Russen ook in
Zuid-Polen over een afstand van 60 K.M.
teruggetrokken, zioodat op het front ten
Z. van de Pilica de Duitsch-Oostenrijk-
sche troepen de Weichsel weer tot op een
afstand van 20 a 30 K M. zijn gena
derd. j
Voorts hebben zij de hoven-San be
reikt, terwijl zij de linie Sam horStryj
Stanislau bezetten. Aan de Pruth bieden
zij blijkbaar met moeite aan de tegen
aanvallen der Russen het hoofd.
In het Russische communicjué heet
het:
„Ofschoon wij daarvoor genoodzaakt
waren uit de Karpathen terug te trekken,
behaalden wij tegelijkertijd door een be
slissend offensief inOost-Galicië zeer be
langrijke resultaten met onzen linker
vleugel, die aan de Oostenrijkers aan de
Dnjester een gevoelige nederlaag op een
front van meer dan 150 wersten toebracht.
In don loop der vijf laatste dagen van
9 Mei af, maakten vvij in deze streek
20000 gevangenen en dwongen den vij
and tot een wanordelijken terugtocht
aan gene zijde zijde der Pruth."
In de streek van Szawla ontwikkelen
de gevechten zich', naar de Russen be
weren, onder voor hen gunstige voor
wan reien.
Italië wil vechten. Het zal waarschijn
lijk zijn zin krijgen.
Giolitti die gereed stond, om in te
vallen, is niet geraadpleegd. Hij heeft
derhalve afgedaan.
Het bericht, dat het ministerie Salan-
dra aanblijft, wordt te Berlijn als een
bevestiging' van de vroeger geuite mee-
ning opgevat, n.l. dat Salandra en Son-
Deze souvenirs bewaart de oude dame
met groot© zorg, evenals de vier gouden
Napoleons, die haar door den laatsten
Keizer der Franschen werden geschonken
in 1870 en die in een lijlstje onder glas
de kostbaarste versiering van het beschei
den kamertje uitmaken, dat bestemd was
tot toon-eel te dienen voor e©n der meest
schokkende wereldgebeurtenissen. Alles
is nog net zoo, als het in 1870 was. De
matten stoel, waarop Bismarck gezeten
heeft, is echter zoo wormstekig, geworden',
dat ze heden niet meer stand zou houden
onder den last des Eersten Kanseliers.
Op de leuning hebben reeds in 1870
Duitsche soldaten hun namein ingesneden.
Op 'den schoorsteenmantel staan twee ver
bleekte foto's: Bismarck en Napoleon III.
„Direct na den oorlog laat ik de goud
stukjes en de kostbare onderschriften in-
ramen. Gelooft u [me, m heel Sédan zult
u thans geen glazenmaker vinden, die
dat werk zou kunnen doen. Maar ik zou
liever eerder honger lijden, dan me van
deze souvenirs te scheiden", zoo sprak
madame Fournaise ten afscheid. En op
de trap roept ze me nog na: „Ik hoop
maar, dat ik nog den afloop van dezen
oorlog mag heieven! En ach, ik beu al 71
jaar! Ach, wanneer zal het weer vrede
worden?" Centrum.