kakel .v.. Mi Dinsdag 18 Mei 1915 89e «Jaargang TTEN, TOEBES. DERSÜ HET VLOEKEN. De Grooie Oorlog. n. ren. emalen en rartikelen, urg, te koop faren en celen. 'ingbeer, lerrieveulen ïHAAP, gevraagd, ievraagd, nsfmeid, ljuffrouw, Feuilleton. ten. wten, Boonen, loem. uikenrijst. ind, »TE PRIJZEN voor VAN DIXHOORN, a ar enhof, Oost-Sou- IE «ICKE Pi., Dom- >E I. MALJAARS, Br een Der erooskerke (W). rid benoodigd, eivaars te SR, te Gapinge, Iber ouwepolder Oostwatering. luw vraagt een, niet beneden Boekh. DHUIJ. bustus jjd gevraagd, bij aarvan een hulp- IARIS, Koudek. iinde Juni: [AM—MASSEE. Uitgave van de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: LAN E VORSTSTRAAT 219. Bureau te Middelburg: FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG. Drukkers: Oosterbaan Le Cointre Goes. Er wordt in ons leger schrikbaarlijk gevloekt. Wij denken niet eens aan de vele bastaardvloeken, afgiebrokcn of af gekapte vloeken, het herhaaldelijk on steeds meer ijdel uitspreken van den naam Gods en van onzen eeuwig gezlegenden Heiland; die zich daaraan bezondigen, let wel bezondigen, zijn ijs el ijk vele. Maar wij donken aan den nationalen vloek waarbij de vloeker de verdoemenis in roept van Boven over zich of over den naaste; en dat niet in toorn, maar in koelen bloede, ja zelfs in de dagelijksche gesprekken, en bij de eenvoudigste opmer kingen. Beluister onze soldaten maar eens bij hun dagelijksch doen, op hun wande ling, in hun meest vrije ©ogenblikken, ook tijdens hun dienst, bij ontspanning, bij hun spel, onder het rustige aardappel jassen. bij vroolijken kout of jammer klacht, overal en altijd grimt u tegen die ontzetteudste aller nationale vloeken. Velen, die in de burgermaatschappij nimmer vloekten dan misschien in de zondige gedachte, maakten, in de kazerne gekomen zich het spraakgebruik hunner andere kameraden eigen, en vloeken thans even hard als dezen. Wat 'n toe stand. Dat zijn dan onze landsverdedi gers die straks geroepen kunnen worden om voor het vaderland te sneuvelen en dan, terstond geopenbaard voor Gods sehrikb'ren rechterstoel, dien eeuwigen vloek der verdoeming, dat wil zeggen veroordeeling, verwijzing naar de eeuwi ge strafplaats, de plaats der pijniging, over zich te hooren uitspreken, dien zij zoo vaak, welbewust, over zich hadden ingeroepen. Is het niet om van te ijzen? En niet alleen de soldaten en korpo raals vloeken, ook onderofficieren, zelfs sommige officieren doen het. En zij we ten dat zij het doen. Sommigen stellen er zich een eer in. Zij lachen wan neer men er hun een verwijt van maakt. Derhalve het goede voorteek! ontbreekt. En dat bederf waart niet pas sinds van daag of gisteren rond in ons dierbare Nederlandse he leger, o neen, het is nog altijd zoo geweest. Ook onze vaders en .grootvaders hebben er aan mee gedaan of last er van gehad. Wordt het geen tijd dat er een alge meen protest van de Christenheid uitga tegen deze onhebbelijke gewoonte? Het deed ons daarom genoegen dat een onzer antirevolutionaire volksvertegen woordigers, het Tweede-Kamerlid voor Sneek, dr. Scheu.rer, in een der jongste vergaderingen dier Kamer bij do debatten over het buitengewone oorlogscrediet, te gen dat vloeken in ons leger protesteerde en op beteugeling van dit kwaad bij den minister van oorlog aandrong. Een gedeelte drukken wij: hieronder af. De minister had reeds bij1 de schriftelijke behandeling er zich op beroepen dat exi in het leger niet veelvuldiger gevloekt wordt dan in de burgermaatschappij. Dr. •Scheurer, zich hieraan refenee rende, merkte op Id Ml BISfliarckMisje le DicMrj. „In deze streek hebben we nooit een revanche-idee gehad. Want we hebben hier nog al te goed de herinneringen aan den schrik van 1870 bewaard. En wij, ouderen van dagen, die dat meegemaakt hebben, wijl hebben waarlijk niet ge- wenscht, de Duitsche soldaten hier nog weer eens te zien binnenrukken". Zoo sprak tegenover den oorlogscorrespondent van de „Deutsche Tag,eszeitung" een oude man, die reeds in 1870 Deutsche stafolf'cie- ren in kwartier gehad had en in wiens huis thans wederom 10 Duitsche militai ren een onderkomen hebben gevonden. „0 ja. 1 het zijjn goeje, fatsoenlijke kerels, die alles betalen, wat ze gebruiken, heele- maal bet tegendeel van onze Fransche soldaten, die we hier hadden bij het uit breken van den oorlog. Die hebben naar niet veel gevraagd, maar eenvoudig alle groenten in den tpin uit den grond ge rukt, en als ze wegtrokken, trokken ze ook nog 60 flesschen wijn mee. Uw Duit sche soldaten zijn veel beter opgevoed, dat zeg ik openhartig. Maar wat wilt u? De Zeeuw VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG. Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. post Losse nummers 1.25 n 0.05 Prijs der Advertentiën 15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend. Bij abonnement voordeelige voorwaarden. Familieberichten van 110 regels ƒ1. iedere regel meer 10 ct. „Dat er in het maatschappelijk leven veel gevloekt wordt, is helaas, maar al te zeer waar, en dat zelfs in kringen, die zich als zoogenaamd beschaafde en welopgevoede personen willen doen ken nen. (Maar) indien men nauwlettend acht geeft op het optreden van menigeen, zelfs in hoogen rang, dan weet men dat er ook nu nog in ons leger veel wordt gevloekt eh dat er "veel ruwe taal wordt gebe zigd. Dit feit iis niet te loochenen. Daartegen op te komen gevcel ik mij tot plicht. -Onze zonen en mannen, die het vloeken als godslastering hebben lceren verfoeien, die in hun woningen dit vloe ken nimmer hebben gehoord, hebben recht om in het leger fatsoenlijk te wor den behandeld. Toen onze Koningin ze riep om Ier verdediging van het vader land naar fort en grens te trekken, zijn ze gegaan gewilliglijk en vol moed. Niet om daar uitgevloekt te worden, maar om in getrouwheid en slipte gehoorzaamheid hun plicht 'je doen en als fatsoenlijke burgers te worden behandeld. Onze Chris tenmannen hebben het recht, dat ook hun godsdienstige overtuiging worde ge ëerbiedigd en geen officier of lager kader mag deze godsdienstige overtuiging kwet sen. Van achter deze groene tafel heeft men het opgenomen voor de godsdienstige gevoelens van Mohammedaan en heiden. Welnu, niet minder vraag ik bescherming Ivoor de godsdienstige gevoelens onzer Christensoldaten. In het reglement voor krijgstucht of discipline van het krijgs volk te land der Vereenigde Nederlanden lezen wij „Daar de godsdienst de bron is van alle geluk, deugd, waren moed en troost, moet ook in den krijgsstand een ieder zich tot betrachting derzelve en tot ©ene- zedige levenswijze bevlijtigen; de godslasteringen, het vloeken en zwe ren moeten worden nagelaten en zullen do meerderen hierin, en in al wat de handhaving der goede zeden kan bevor deren, hunne minderen met een goed voorbeeld voorgaan, en alle buitenspo righeden algemeen vermeden moeten worden". Diep treurig is het dan ook telkens te moeten hooren, dat sommige officie ren en lager kader zich niet ontzien zelfs gedurende den dienst hun manschap pen uit te vloeken en door ruw gebulder ontzag zoeken in te boezemen. Gelukkig zijn er ook vele anderen die door hun beschaafd optreden den goeden geest in het leger bevorderen, en achting en waardeering weten te verwerven. Die man nen ontvangen daarvoor onzen dank en zij kunnen er van verzekerd zijn, dat mocht, wat God verhoede, er gestreden moeten worden, z;ij op onze zonen en mannen kunnen rekenen. Krachtig, moeten deze diep treurige en barbaarsche gewoonten worden bestreden; van hoogerhand moet worden ingegre pen en het te verstaan gegeven worden, dat het met dat godslasterend vloeken en bezigen van ruwe taal uit moet zijn. 't Is daarom, Mijnheer de Voorzitter, dat ik den Minister dringend verzoek zorg te dragen dat het recht, 't welk onze mannen bezitten om in hun godsdien stige overtuiging cn gevoelens niet ge krenkt te worden, worde verzekerd, 't Is geen gunst die ik vraag. Neen, het is een recht, waarvoor ik opkom;. Toen in begin Augustus 1914 hier de Kamer bijeen was en de Minister-Pïe- Als goedgeaard Fransohman zeg ik u even openhartig, dat ik den dag zal zegenen, waarop ik hier geen Duitscher meer be hoef te zien, dat moogt u een oud man niet kwalijk nemen". De correspondent vertelt verderDe stad waarin het lot van het Keizerrijk in 1870 bezegeld werd, en die in dezen oor log weer in het middenpunt van den strijd is gekomen, heeft innerlijk weinig geleden. Maar ook bij! haar is het stil en treffend geworden. Slechts een paar win kels zijin er geopend, meest dezulke, waar de Duitsche troepen hun dagelijksche be hoeften aan levensmiddelen, schoono wasch, schrijfpapier, enz. komen bevre- digien. Biji Donchery, welks huizen voor het meerendeel in puin geschoten zijn, waar in 1914 de strijd gewoed heeft als in 1870, vindt men een strook tuin tusschen land- straat en spoordijk, die in een kerkhof is herschapen. Gelijkvormige witte kruizen geven de laatste lustplaats van Duitschers en Franschen aan. Helm en kepie zijn er op elk graf opgesteld. Een paar pas sen van de straat af, ietwat terzijde aan een hek staat het nederige lage huisje dat u hier ieder kind zal aanwijzen „La maison de la première Entrevue". Hier had Napoleon op den morgen van 2 September het békende onderhoud met sident onder den indruk van het ern stig oogenblilc tot ons en tot ons volk sprak woorden van kloek beleid en die pen ernst, toen eindigde Zijn Exellentic zijn rede met de woorden, die ik nimmer zal vergeten: „ons voegende naar Gods wil wachten wij standvastiglijk en koel bloedig af wat de toekomst ons brengt". Ja, Mijnheer de Voorzitter, „ons voegende naar Gods wil" ook tegenover onze offi cieren en onze manschappen, ja geheel le natie. Hoe diep treurig is dan het feit, dat er in dat leger godslasterenda taal wordt gebezigd en men; Gods oordeel over zich uitroept. Ik voor mij zie in dezen oorlog de slaande hand van den rechtvaardigen God. Moet dan de tucht roede ook op ons land en volk neder- gelaten worden, opdat ook Nederland ge rechtigheid leere? Als tolk van velen onzer mannon te velde, van hun ouders en echtgenooten, leg ik daarom deze ernstige zaak aan de voeten van dezen Minister neer, die ook als dienaar der Kroon bij de gratie Gods zijn ambt heeft te vervullen." Wij weten niet of de rede van dr. Scheurer door de volksvertegenwoordiging met de noodige verdraagzaamheid is aan gehoord, dan wel of er ook door sommi gen bij geglimlacht is. Wij hebben in dit opzicht geen al te hoogen dunk van de Earner. Wij hebben meermalen scham perheden gezien en gehoord, wanneer daar van een der rechtsche banken te gen eenige zonde of voor de cere Gods getuigd werd. Maar het kan verbeterd zijn. Over 't algemeen is in verschillen de kringen der maatschappij de smaad van 't Kruis wel een weinig weggesleten, zoodat dit ook in de kringen der Volks vertegenwoordiging wel reageeren zal. Men hoort nu meer met cynische welwil lendheid aan, datgene waartegen men vroeger opbruisend toornen; of waarmee men den draak steken, óf waarvoor men minachtend den neus optrekken kon. Laten wij aannemen dat de spreker met welwillendheid is aangehoord, dan blijft toch één ding zeker: dat niet alle man van links het met hem eens was. Dit bleek toen, niet terstond, anders had men kunnen veronderstellen dat het een tegenspraak bij de opwelling van het oogenhlik kon zijn maar vier dagen later, de lieer Lieftinck, bet oudste lid der Kamer, de 80-jarige oud-predikant het woord nam, onr den heer Scheurer tegen te spreken, onder gelach en met bljjkbare instemming, van vele zijner geestverwanten. De heer Lieftinck viel verschillende, sprekers aan clie den minister met allerlei klachten aan boord gekomen waren. Hij nam het onder anderen op voor Speen hof! en noemde het protest van den heer Duyinaer van Twist tegen diens „liederlijke liedjes" „kinderachtige, klei ne, benauwde en akelige dingen in een vrij land als Nederland is". En ook dat vloeken, zoo ging hij voort, moet men zoo ernstig niet nemen. Vloeken is niet goed, maar het is ook geen met opzet kwaad doen, het is geen gevolg van kwa den wil. En toen begon de modern© spre ker met zijn bekende luchthartigheid het vloeken te vergoelijken. De menschen, zoo meende hij Bismarck, waarin hij! tevergeefs moeite deed, om oen beetje meer meegaandheid in tl© condities, van overgave te verkrijgen. Kortgeleden heeft daar de Duitsche Keizer een bezoek gebracht. Langs een smal hou ten trapje komt men in de woning der eigenares, madame Fournaise' Liban, een eenvoudige opgewekte oude dame van 71 jaar. Zijl kan zich de gebeurtenissen, die zich onder haar eenvoudig dak in 1870 afspeelden, nog zeer goed herinneren: „Ik was 28 jaar oud en wist heel goed, wie die grootheden waren en waarover ze met elkaar in mijn eenvoudige woon kamer praatten. Maar stel u voor, toen thans uw keizer kwam, heb' ik niet gewe ten, 'wie er zoo vriendelijk met me sprak. Reeds hadden we ons een kwartier lang onderhouden, geheel ongedwongen, zooals ik 'met iedereen spreek, en hijl had' er ons van verteld, hoe de Franschen thans wil den in den oorlog tegen Duitschland ge bruikten, Senegeleezen, Marokkeezen en weet ik veel wa.t nog meer. En toen pas heb ik door een opmerking, van een der boogo officieren gemerkt, met wten ik sprak". Madame Fournaise is verrukt over de beminnelijkheid des keizers. „Waarom moest die vreeselijke oorlog! ontbranden? Ik ken de Duitschers zeer goed. Telken jare komen er honderden bij' me, om mijn „Do inensehen. vloeken eigenlijk niet: zij doen, alsof zij vloeken. En wanneer men ik zal die woorden natuurlijk niet noemen die vloeken eens op liet feebrijven door hen, die ze gebruiken, ik wed, dat er in één vloek vier, spel fouten zouden staan.' Ze weten het niet; dat geschiedt uit ruwheid, uit onbehou wenheid en hoe raar het moge klin ken uit manhaftigheidhet. staat zoo goed. En wanneer dan ons geacht medelid, de heer Scheurer, het er zoo geweldig dik op legt door tc zeggen: Die menschen laste ren God, en ik moet er voor opkomen, dat God niet gelasterd worde, en dat die» menschen niet over zieh zelf den vloek inroepen en zich zelf als het ware bloot stellen aan de straffende hand van den slaanden God dan is mij dat veel te aanstellerig. Ik kan het niet helpen, maar dat is mij te machtig. Ziet eens, goedgekeurd kan het niet worden, dat gebruik, integendeel, het is ruw en on hebbelijk en onnoodig. Hoe meer de lui tenant, de onderofficier of de korporaal beschaafd zijn, hoe minder z'ij van der gelijke dikke woorden gebruik maken, hoe meer die uitdrukkingen ook bij: den ge wonen soldaat zullen verminderen en ein delijk verdwijnen. Als ik eens naga, hoe dat in 40, 50 jaar is veranderd, dan is dat wonderbaar. Men hoort, bijna geen vloekon tneer. Het gebeurt, ik wieet het, maar door beschaving zal men langzamerhand dat euvel zooveel mogelijk bestrijden. Hoe pieer beschaving, ontwikkeling en verede ling er komt., hoe meer dat blijken zal in de dagelijksche uitspraken van den menschhet hangt er ten nauwste mee samen". Bij deze rede hebben vele Kamerleden schik gehad. Do pers der vrijzinnigheid heeft de rede als de beste geprezen. "De minister van oorlog zelf was er door ge troffen. Hij noemde 't „een frissche rede". De smaken kunnen verschillen. En het oude latijnsche spreekwoord zegt: do guslibus non est disputandmn over smaken valt niet te twisten. Doch wij zijn en blijven dokter Scheu rer dankbaar voor zijn protest tegen het vloeken. Hij1 heeft door dit protest vele soldaten, benevens hunne ouders en bloedverwanten aan zich verplicht. Zijn woord maakte op duizenden een indruk van frischheid, meer dan dat van zijn tegenstander. Vooral diens profetie van afdrijving der kwaal door beschaving klonk uit den mond van den grijzen Lief tinck hét tegendeel van frisch. Al van do Fransche revolutie af heeft men het van die hooggeroemde beschaving ver wacht, en moderne predikanten hebben het al die jaren van den kansel en vanuit de logo der vrijmetselaren doen hooren, dat die beschaving het doen zou. .En zoo doet de vrijzinnigheid, staande op de puinhoopen der be schaving, nog steeds die verouderde, verschimmelde beschavingsleus over het vloeken weerklinken. En daarin heeft zij ongelijk. Want Christelijke opvoe ding tot gehoorzaamheid aan de voor schriften, meer nog aan het gebod Gods, dat is het middel. Het middel, hetwelk alleen ware beschaving bevordert, en uit kracht van die beschaving helt vloeken leert verachten en ook dat kwaad beteugelt. kamertje aan te zien en ik weet, men zou met de Duitschers heel goed kunnen op schieten. Maar wij vrouwen, we hebben nu ©enmaal niets te vertellen, wij moeten maar toeschouwsters blijven bij die vree selijke gebeurtenissen. En ik bijzondetr, mag wel van mezelve zeggen, dat ik in mijin leven heel wat uit de dichtste nabij heid heb mogen beleven". De keizer heeft de vrouw als souvenir aan zij'n bezoek vier goudstukjes gegeven met zijn beelde naar er op. Ook de Rijkskanselier, van wien ze met verbaasde oogen vertelt: „Oh! qui'il est grand, grand!" ©n die „niet zulke booze oogien maakte als Bismarck" heeft haar dat ze haar hoogen gast steeds voor oogen een gulden aandenken achtergelaten, op- mocht behouden. Tenslotte heeft ook prins Waldemar een twintigmarkstuk met den beeldenaar van den ouden Kei zer 'geschonken en haar .gevraagd, of zij zijn overgrootvader nog herkende. Op den achterkant van een visitekaartje, dat toe vallig in het werkmandje van de oude dame op de commode lag1, had de keizer met potlood zijn naam geschreven: Guil- lame I. B. 12 10 ,14 en op een an der kaartje had prins Waldemar het ge denkwaardige bezoek vereefuwigd: Wal demar, Fils du Prince Henri de Prusse, grand amiral, Frère de l'Empereur. Beknopt overzicht van den toestand. Merkwaardig genoeg is op het Westelijk front de laatste dagen het offensief op bij na alle punten weer van de verbondenen Uitgegaan. En lang niet altijd zonder suc ces. Tusschen Armentières en Atrecht vochten de verbondenen met succes. Om Yperen dito. Op het front van Sas werden loop graven vermeesterd en een deel van Steenstraate wisten zij te heroveren. Ten Z. van Neuve Chapelle waren het de Engelschen, die den vijand verliezfen toegebracht hebben. Nadat het offensief der Engelschen bij Fromellcs op den vorigen Zondag', vol gens getuigen van den militairen mede werker der „Times", die op het oogen hlik op het front is, hoofdzakelijk tenge volge van gemis aan een voldoende hoe veelheid granaten, „een teleurstellend resultaat" gehad had, hebben de Engel schen nu hun krachten beproefd op de lijn Richebourg 1' AvouéFestubert. Daarbij hebben zlij', volgens een telegram van generaal French, een niet onbelang rijk succes behaald, waarom1, volgens het Duitsche communicpié, de strijd dan nog v'oort zou duren. liet eerste leger, aldus French, brak tusschen Richebourg en Festubert de linie van den vijand over het grootste gedeelte van een front van twee; mijlen, d. i. meer dan drie kilo-meter. Het gaat hierbij om pen verder uit buiten van het succes hij Neuvo Cha pelle in de richting van La Bassée. Zachtjes aan beginnen dus de verbon denen hun belofte van het voorjaars offensief te vervullen. 't Is echter nog maar een zleer kleiu b'egin. In het Oosten zijn de Russen ook in Zuid-Polen over een afstand van 60 K.M. teruggetrokken, zioodat op het front ten Z. van de Pilica de Duitsch-Oostenrijk- sche troepen de Weichsel weer tot op een afstand van 20 a 30 K M. zijn gena derd. j Voorts hebben zij de hoven-San be reikt, terwijl zij de linie Sam horStryj Stanislau bezetten. Aan de Pruth bieden zij blijkbaar met moeite aan de tegen aanvallen der Russen het hoofd. In het Russische communicjué heet het: „Ofschoon wij daarvoor genoodzaakt waren uit de Karpathen terug te trekken, behaalden wij tegelijkertijd door een be slissend offensief inOost-Galicië zeer be langrijke resultaten met onzen linker vleugel, die aan de Oostenrijkers aan de Dnjester een gevoelige nederlaag op een front van meer dan 150 wersten toebracht. In don loop der vijf laatste dagen van 9 Mei af, maakten vvij in deze streek 20000 gevangenen en dwongen den vij and tot een wanordelijken terugtocht aan gene zijde zijde der Pruth." In de streek van Szawla ontwikkelen de gevechten zich', naar de Russen be weren, onder voor hen gunstige voor wan reien. Italië wil vechten. Het zal waarschijn lijk zijn zin krijgen. Giolitti die gereed stond, om in te vallen, is niet geraadpleegd. Hij heeft derhalve afgedaan. Het bericht, dat het ministerie Salan- dra aanblijft, wordt te Berlijn als een bevestiging' van de vroeger geuite mee- ning opgevat, n.l. dat Salandra en Son- Deze souvenirs bewaart de oude dame met groot© zorg, evenals de vier gouden Napoleons, die haar door den laatsten Keizer der Franschen werden geschonken in 1870 en die in een lijlstje onder glas de kostbaarste versiering van het beschei den kamertje uitmaken, dat bestemd was tot toon-eel te dienen voor e©n der meest schokkende wereldgebeurtenissen. Alles is nog net zoo, als het in 1870 was. De matten stoel, waarop Bismarck gezeten heeft, is echter zoo wormstekig, geworden', dat ze heden niet meer stand zou houden onder den last des Eersten Kanseliers. Op de leuning hebben reeds in 1870 Duitsche soldaten hun namein ingesneden. Op 'den schoorsteenmantel staan twee ver bleekte foto's: Bismarck en Napoleon III. „Direct na den oorlog laat ik de goud stukjes en de kostbare onderschriften in- ramen. Gelooft u [me, m heel Sédan zult u thans geen glazenmaker vinden, die dat werk zou kunnen doen. Maar ik zou liever eerder honger lijden, dan me van deze souvenirs te scheiden", zoo sprak madame Fournaise ten afscheid. En op de trap roept ze me nog na: „Ik hoop maar, dat ik nog den afloop van dezen oorlog mag heieven! En ach, ik beu al 71 jaar! Ach, wanneer zal het weer vrede worden?" Centrum.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1915 | | pagina 1