Donderdag 33 April 1015 S9e Jaargang i\o. 171 De Qroote Oorlog. Zeeuwsche Stemmen. Uitgave van de Haaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: LAN3E VORSTSTRAAT 219. Bureau te Middelburg: FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG. Drukkers: Oosterbaan Le Cointre - Goes. Eerste en Tweede Kamer i z. den Eed. In De S tandaar cl van 1 October 1910 kwam een schrijven voor van het toenmalige Eerste-Kamerlid voor Zee land, den heer Hovy, die dezer dagen is overleden en vervangen doormr. C. Lucasse. In dat schrijven onder boven staand kopje gewaagt de schrijver van tien destijds in de Troonrede aangekon digd „wetsontwerp tot vaststelling van eene eedsformule en van de gevallen, waarin de eed van getuigen in burgerlijke en strafgedingen kan worden vervangen door eene belofte.'' De schrijver herinnert er aan dat hij in een der zittingen van de Eerste Ka mer het volgende hiertegen heeft aan gemerkt. „Hier wordt gesproken van „ernsti ge gemoedsbezwaren tegen het afleggen van den eed", die den rechter de be voegdheid zouden moeten geven ont heffing te verleunen van het afleggen van den fged. „Die „ernstige gemoedsbezwaren" bestaan bij den Doopsgezinde, die meent dat de Heilige Schrift het af leggen van een eed verbiedt, zoodat zijn woord „ja" hetzelfde beteekent als een eed. Maar dat „ja" wordt dan ook uitgesproken voor het oog van iren Almachtig en Alwetend God, die den 'leugenspreker straffen zal in Zijn rechtvaardig oordeel. Maar dit heeft niets te maken met de dusgenoemde gemoedsbezwaren van den atheïst, of liever van den man die beweert, dat hij niet in God gelooft. Ik zeg met na druk „beweert", want ik ben zoo vrij te twijfelen, dat er menschen zijn die niet aan God gelooven, al zeggen zij het ook honderd maal, tenzij, dezulken „dwazen" zouden willen heeten, zoo als de Heilige Schrift hen noemt. „De dwaas zegt in zijn hart: „Er is g een God". „Met bijzondere ingenomenheid las ik dan ook, wat een hoogstaand man als de oud-Minister Veegens dezer da gen schreef: „Dat er een God is, wordt evenzeer door hen beaamd die niet tot de rechterzijde behooren; atheïsten vindt men onder denkende menschen niet, of slechts bij hooge uitzondering". Mr. Veegens behoort ook niet tot de rechterzijde. j l „Ik kan mij dan ook niet voorstellen, dat wij ooit van H. M. de Koningin, die bij de gratie Gods regeert, een wetsvoordracht zullen ontvangen, waar van de strekking zal zijn, dat vrijstelling van de erkenning van het bestaan van God zal worden gegeven aan hen, die dit zullen begeeren, terwijl ook bij, die voordracht de woorden zullen worden toegevoegd: „Hiermede bevelen wij u in Godes, heilige bescherming." „Iets anders is het de formule van den eed te vereenvoudigen,, opdat niet de plechtigheid der handeling zelf door bijzaken in gevaar worde gebracht, ge lijk, naar ik wel vernomen heb, som wijlen bij weinig ontwikkelden het ge val is. Maar de betuiging der waar heid blijve steeds geschieden onder aanroeping van den Naam Gods. Wel worde de eed zooveel mogelijk beperkt, zoodat een onder ambtseed staand ambtenaar bijv. niet steeds opnieuw behoeft beëedigd te worden, enz. Maar deze en dergelijke details, die niet de hoofdzaak raken, blijven ter beoordee ling der Regeering. „Ons land is geen „état athé"; maar het. Nederlandsche devies blijve, gelijk het randschrift onzer munt ons elk oogenblik in herinnering brengt: „God zij met ons." Voor den Godloochenaar gaan wij niet uit den weg. Onze leus blijve steeds: „Aan Gods zegen is al les gelegen." - De heer Hovy herinnerde daarbij ook aan het „uitvoerig en interessant betoog van mr. Reekers (Kath.), die, onder meer, toegevende dat principieele wijziging noodig werd, aangezien „in de jurispru dentie een zieker anarchisme dreigt te ontstaan", „een gebrekkige oplossing (toch) gevaarlijker te achten dan althans voorloopig' in het geheel geen." En on der die gebrekkige oplossingen behoort iz. i, het. zuiver facultatief stellen van, den eed; en zoo ook: „het behoud van den dwang met vrijstelling voor hen, die ernstige gemoedsbezwaren hebben tegen het afleggen van den eed." Behaxtigingswaardig noemde de heer HoVy de volgende woorden, welke hij: aan de mogelijkheid van eene oplossing in laatstgenoemden zin wijdt „Er is reeds herhaalde malen op ge wezen, dat personen, beëedigd wordende, een geheel andere verklaring afleggen dag zij vroeger hebben gedaan, b.v. bij de instructie van een zaak. Deze personen zouden dus het grootste belang er bij hebben om aan den dwang van den eed te ontkomen, om niet gedwongen te worden hun vroeger afgelegde verklaring te herroepen. In het algemeen, zal ieder, die ,het niet zoo nauw met de waarheid neemt, maar toch terugschrikt voor een valschen eed, zeer spoedig met gemoeds bezwaren te berde komen, om telkens wanneer zijn belang of dat vaa zijn vrienden of nabestaanden dit noodig maakt, zich de meest mogelijke vrijheid hij zijn verklaring voor te behouden. En wie zal nu beslissen, of die bezwa ren echt zijn of voorgewend Men noemt den RechterIk geloof inderdaad, dat men met dit stelsel den Rechter een taak oplegt, die men bijna zou kunnen noemen een onmogelijke taak, een taak die bovendien op de meest verschillende wijzen zal vervuld worden. „Wanneer inien is een geloovig man, tot welke be lijdenis ook bohoorende, natuurlijk met uitzondering van de Doopsgezinden en belijders van andere richtingen die den eed niet toelaten, dan wordt het niet voldoende geacht wanneer men eene een voudige verklaring aflegt. Maar zoodra beweert men atheïst te zijn, of de ver klaring stijgt in >v;aarde en wordt gelijk gesteld met hetgeen een ander onder eede heeft. bevestigd.') Uit deze,laatste door wijlen den lieer Hovy aangehaalde woorden van mr. Ree kei's, ziet. men dat er in de Eerste Ka mer reeds in 1910 ernstige bezwaren be stonden tegen de wijzigingen, nog voor de Tweede Kamer zich uitgesproken hacl. Een uitval. Een in onze buurt verschijnend blad, geredigeerd door een heer dat lauweren om de slapen van Speenhoff vlecht, doch een ingekankerden afkeer schijnt te heb ben van Kuyper, doet een, wel wat onbe- kookten uitval op De Standaard, naar aanleiding van een door den hoofd redacteur aan de hand gedanen maat regel om het torpilleeren van onze sche pen te voorkomen. Wij zouden van dezen schunnigen uit val van het vrijzinnige blad geen nota nemen, wanneer wij: ons niet verplicht achtten, de aandacht er op te vestigen dat D e Standaard onschuldig aange vallen wordt. Het citaat toch, waarop de aanval ge richt is, is zooals het daar staat NIET uit Dei Standaard. De aanvaller heeft De Standaard Van 18 Febr. niet. gele zien, misschien zelfs niet eens in de hand gehad. Toch drukt hij 't af, alsof het uit De Stan daard was overgenomen en houwt, dan vervolgens links en rechts op den on schuldige in. Neem zulk een bestrijder nu eens au serieiuxI Sprekende cijfers. Gemiddeld geeft elke Nederlander per jaar uit: f9.50 aan lager onderwijs; f8.65 aan suiker; f6.90 aan boter; f29.50 aan brood en f 18.50 aan alcoholische dranken. It Knappe mannen. Het Fransche spreekwoord zegt: Les beaüx esprits se rencontrent. Wat vrij vertaald zeggen wilKnappe mannen denken op een oogenblik eender. Dit is treffend bevestigd bij 't begin van den oorlog. In hetzelfde blad kwam toen voor een uitspraak van den Fran- schen staatsman Clemenceau (Kleeman- soo) en een uitspraak van den Duitschenj staatsman Von Bülow, denzelfde die op het oogenblik te Rome als Duitsch ge zant bezig is den oorlog' tusschen Italië en Oostenrijk tegen te houden (als hij kan). Deze beide mannen nu hebben, zon der van elkaar iets af te weten, onge veer op hetzielfde tijdstip hun oordeel gezegd over het doel waarmede de oorlog is aangegaanMaar zij denken lang niet eender. Lees. maar. Wat Clemenceau aanvoert over het doel van den strijd: „Wij strijden voor de waardigheid der menschheid, voor het recht, voor het voortbestaan der cul tuur, wij strijden voor de naties van, Europa, opdat zij kunnen leven zonder onder den voet eener andere natie te geraken" dat zegt Von Bülow, de Duitsche oud-kanselier, van de Duitsche zijde ook „Onze overwinning verzekert recht vaardigheid eh orde, en de ontwikkeling' van Europa en de geheele wereld. Voor ons Duitsche volk staat het vast, dat de uitslag van dezen oorlog beslissend Zal zijn voor de vraag of de Duitsche geest en de Duitsche beschaving de we reld levenskracht zullen geven, of dat zij ten offer vallen zal aan barbaarschheid, verderf en slavernij."' XXXVIII. Het „deukhoedje van Burgemeester Tei legen symbool van eenvoud en van waar heidszin". 'k Moest even glimlachen, toen 'k bet las in een der Amstcrdamsche dagbladejn. En 'k ontdekte aanstonds bij1 ons Zeeuw sche volk in 't algemeen en bij z'n bur gemeesters in 't bijzonder eigenschappen, waarvan 't bestaan tot nog toe niet tot mij doorgedrongen was. Tjonge, dan moet men bij ons wel struikelen over al de kenmerken van het Ware. De hoofddeksels van onze burge meesters immers zijn evenzoovel-e sym bolen van den waarheidszin van ons Zeeuwsche volkje. Laat hen maar de revue passeeren. Welk 'n alledaagscho typen zijn er onder. Net. „gewone" menschen. Zelfs zijn er, die de traditioneele provin ciale dracht nog niet hebben afgelegd, en trots het burgemeesterschap tot den einde toe zelfs in hun kleeding van hun stand- vastigen waarheidszin doen blijken. Ze loopen als een gewoon mensch; ze fietsen als een gtewoon mensch; ze sprin gen op de electrische en de stoomtram als een gewoon mensch althans op Walcheren kortom ze leven net als gewone menschen. Misschien naar verhouding nog' veel meer als „gfewone" menschen dan bur gemeester Teilegen. En toch wordt van z'n deukhoedje een ophef gemaakt van belang. En rijdt hij door het land als een baan breker voor een van waarheidszin over- loopende modie. Hij houdt geen equipage en geen auto, doch hij loopt en tramt net als een gewoon mensch. Als Directeur van het Bouw- en Wo ningtoezicht liep hij met een slap douk- 'hoiedje, en als burgemeester draagt hij hetzelfde hoedje. Wat moet er door liet hoofd gegaan zijn van den hoogsteu magistraat vóór hij zich dezen tooi koos. Maar ook, wat moet er door het hoofd gegaan zijn van den journalist, die in 's burgervaders hoofddeksel een symbool ziet van een voud en waarheidszin. Blijkbaar wil hij nu eenmaal het goede in hem zien. En fin, dit staat hen vrij. Ik hoop niet, dat straks gezegd moet worden: burgemeesteïl Tellegen doet dit als een gewoon ultra- democraat en laat dat als een gewoon, ultra democraat; enz'n heele plrestige als hoofd der gemeente is naar de maan. Gelijk met den hoogen hoed weggegooid! Overigens is 't op zichzelf een goed ding, dat zoo'n glimmende kachelpijp niet meer onafscheidelijk verbonden is aan het burgemeestersambt. 'k Zie -onze dorpsmagistralen al looi- pen met op den kruin zoo'n gevaarte, dat minstens een halven voet boven de dakgoten uitkomt Doch 't gaat toch te ver, als men den burgemeester van onze hoofdstad niet meer voor 'n gewoon mensch verslijt, -a,ls hij 'n hoogen zijden draagt en zich niet te voet door haar straten beweegt. Daarin behoeft toch geen tekort aan waarheidszin te lig,gen. Maar om op onze burgervaders terug te komen, welk 'n rijkdom van gedachten dringt zich aan den Zeeuw op, als hij even aan ,hun kleed-eren aandacht wil schenken, of wanneer hij hen eens na gaat in hun burgemeeste'rlijke gangen. Tell-egens deukhoedje en z'n wandelin gen zijn dan toch ergens goed voor. Wat de hoofdstad van Zuid-Beveland aangaat om daarmede- te beginnen ook daar pleegt de eerste magistraat niet met den hoogen dop door zijn ambtsge bied te schrijden, ofschoon 't. ding hem Wellicht vrij wat beter zou staan, dan op den bol van Amsterdam's burgemees ter. Wat de boerenhui'gemeestersbetreft men kan ze vinden in Baarland, Oude- lande, Waarde en Wemeldinge onder hun karakteristieke pakje bergen ze een warm hart voor de burgerij en ondefc hun boeremhoedje een hoo-fd met een vrij giroote dosis kennis van wetten en ver ordeningen. Borssolen's hoofd is kenbaar aan z'n trouwe bouffante, oftewel z'n das, en aan z'n melanchotlieken blik; wat niet zeg gen wil, dat hij gewoon is z'n onderdanen de das aan te doen. In z'n deftigen buur man, die in Driewegen, Nisse en Ove- zande de lakens uitdeelt, herkent men den oud-officier, al hebben de jaren hem misschien wat gepolijst, zoodat-hij door ieder even gemakkelijk te naderen is. Z'n zoon, die in 's Heer Abtskerke den schep- ter zwaait, is- van hetzelfde kaliber, def tig en toch zeer bescheiden en humaan. Ellewoutsdijk's burgervader is 'n joviale kerel, met guitigen blik, en die van 's Gra venpolder leeft als een burgter onder z'n burgers, 's Heer Aiendskerke heeft de eer 'n aristocraat aan 't hoofd te hebben met 'n langen naam. In zijn fijnbesneden gelaat ziet men de voortzetting van het oud-Friesche geslacht der Lewes, wier stamboom opklimt to-t de 15e eeuw. Als den „eerste-burger" van 's Heeren- hoek stel ik u voor een gemoedelijken Ka tholiek, met steeds een gullen lach om de lippen. In den burgemeester van Hein- kenszand respecteert men bij oppervlak kige waarneming den goedzak. Die van „Hoedjeskerke" ook niet het oord der hooge hoeden is heusch niet te hoog in z'n optreden, al kon zijn stem ook een octaafje lager. De nestor van dé Zuid- Bevelandsche burgemeesterts, de Kapel- lenaar, draagt, als hij naar „stad" gaat, behalve wat hij in z'n bol heeft, de ge leerdheid mee in z'n portefeuille, waai'- aan hij onafscheidelijk verbonden schijnt te zijn. Onder de hu rge mees tors'-h-eeren- boeren rekene men dien van Wolfaartsdijk, S chore ten Krabbend ijke. De eerste is de meest aristocratische in goeden zin altijd de laatste do meest democra tische, de middelste houdt het midden, en alle drie bewegen zich gemakkelijk onder heeren en boeren. Di© van Krui- ningen is 'n Hype, 'n humorist, als 't te pas komt, de man van de bonho-mmie, zooals gang en uiterlijk ook uitwijzen. De burgervader uit den „Polder" lieeft niet minder dan drie namen; toch schijnt hij fg'oed te kunnen opschieten met de Polderlingen; in Kloetinge heeft men een man, die de puntjes op de i's zet, een jurist, ziet u; maar toch iemand, die ook nog wat anders kan dan de balie- sprake, de taal van zijn volkje. Rilland's net gekleed burgemeestertje is toch niet te gentleman-like, om goed met z'n ge- fneentenaren te kunnen omgaan, en Ler- seke's burgervader 'n deftigheid, maar toch 'n vader voor allen, die goed op z'n plaats is in het roerige Ierseke. En dan hebben we onze Walcherseho burgemeesters! Doch daarover later. Ik zou andei's Vreezen de mij toegemeten ruimte te overschrijden, en dat mag; niet. Bovendien, de heeren zijn wel teen -afzon derlijke beschouwing waard. Later hoop ik dus met u de Walcher- sche gemeentehuizen af te loopen. KEES VAN DER MEER. Beknopt overzicht van den toestand. 't Schiet maar niet op. Deze klacht wordt alom gehoord en inderdaad, er is geen vooruitgang te be speuren op het oorlogsveld. Men mag b.v. gerust zeggen, dat er in zes maan den op het westelijk oorlogstooneel niete is gebeurd. Op 20 October waren de Duitschers in Rijssel, en zij zijn er nog. De Engelschen waren niet in staat den overgang van de Lys bij Meenen aan te vallen, terwijl ze pas Waren begonnen; met den langen en wanhopigen strijid, die- uitliep in den slag bij Yperen. En zoo is het gebleven, behoudens de kleine wijzigingen, die plaatselijke sue- cesjes meebrachten. De moeilijke taak voor de geallieer den, die volbracht moet worden voor dat Duitschland zelf kan worden be dreigd, moet nog beginnen. In de laatste zes maanden zijn zij slechts een weinig vooruitgegaan bij Neuve Chapelle, en een paar mijlen in Champagne, terwijl ze bij) St. Mihiel de Duitsche posities ietjwat wisten te verkleinen en in, de Vogezen 'n eindje vooruitgingen- Er zullen dus krachtiger en afd oender maatregelen genomen moeten worden, wil de strijd niet nog maanden worden, gerekt.j Beter ware het echter, dat de vrede een eind aan den strijd maakte, terwijl hij nog in dit stadium verkeert. In het Oosten is het al niet veel beter gesteld. Aan beide zijden is men teleur gesteld. Von Hindenburg ziet zich nog immer den weg naar Warschau afgesneden. Als hij maar troepen genoeg had! Doch z'n regeering schijnt bijkans niet bij mach te z'n hooge eischen in te willigen. Maar ook in St. Petersburg is men teleurgesteld. De Russische aanval in de Karpathen, waarin de legercommandant honderddui zenden menschenlevens opofferde, om zich een doortocht te banen, heeft niet het succes gehad, dat men zich ervan voorstelde. Het uitblijven van uitvoerige Russische modedeelingen zegt genoeg, 't Gaat hun de laatste dagen blijkbaar niet voorden wind. De geallieerden hebben nog' meer re denen tot klagen. Immers de actie voor de Dardanellen liep op ongeveer niets uit. Ze bleek slechts voorbereid en on VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG, Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. postl£ö Losse nummersf.05 Prijs der Advertentiën 15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend. Bij abonnement voordeelige voorwaarden. Familieberichten van 110 regels ƒ1. iedere regel meer 10 ct. handig geleid, zoodat men nog even ver is als vóór het begin. De klacht, dal er geen voortgang is, is dus wel gegrond. De wereldoorlog is bijna op het doode punt gekomen. "Wal nu'? In Engeland gaan er aan alle kanten stemmen op, welke aandringen op een krachtiger deelname van het land aan. den oorlog en die waarschuwen voor de onderschatting van Duitschlands kracht. Men wil er den kamp tot „the bitter end" doorzetten en de beslissing zoo snel mogelijk dooi' de kracht der wape nen bevechten. Doch ook Duitschland wil dit en het rekent er op, dat 't voorloopig nog lang niet afgerekend heeft met den vijand. Maar daarnaast staat, dat zich in toenemende mate een sterk verlangen! naar vrede openbaart. En met meer Voldoening dan op de op voortzetting Van den oorlog aandringende stemmen wijzien we op de symptonen van de zich openbarende zucht naar vrede. Mocht de vredesidee maar meer en meer ingang vinden! De batterij in gevaar! Wij liepen groot gevaar krijgsgevangen te worden gemaakt, zoo vertelt een Fran sche stukkenrijder in een brief aan zijn ouders, want het was onmogelijk onder zulk vuur de spannen op te halen. Ik' verzeker u, dat we geen pleizier hadden. Aangezien we de paarden niet naar 'de stukken konden brengen, hebben we zeil" de kanonnen weggesleept en naai de paarden gebracht. Sapristi, dat was een warm, werkje 1 Vooral, omdat we ook onze gewonden moesten meenemen, en dat waren er zloo enkelen. Eindelijk hadden we opgelegd endaar gingten we naar de ee-nige plek waar we de rivier over konden. Maai' de Duit schers bopoeierdeu den oprit en de brug, dat het zioo'n aard had. Van een leuning was niets meer te zien wij verloren heel wat menschen en ook veel paarden. Maar we kwamen er over. En juist op tijd: de laatste caisson was nauwelijks op den anderen oever of een groot, ge deelte van -de brug stortte in. Ik was mijn. paard kwijt en verloor mijn afdeelihg in een dorp, dat door den vijand met zwaar geschut werd gebombardeerd. Vrouwen, kinderen, allen liepen schreeu wend en gillend door elkaar en klemden, zich aan mij vast alsof i k ze helpeni kon. En steeds maar sloegen de „mar- mites" in en rechts en links werden de menschen getroffen en vaneengescheurd. Na eenigen tijd hield de beschieting op; ik begreep, dat de Duitschers thans zouden stormloopen; ik wist niet in welke richting te vluchten (het was nacht) toen ik plotseling vlak bij' me 'n Fran- schen hoorn hoorde, die den aanval blies; op hetzelfde oogenblik verscheen een bataljon jagers om den hoek Van een straat, in den looppas, met de ba jonet op het geweer. Kranige kerels zij stuitten op de Duitsche infanterie in de kom- van het dorp; ze vochten in de straten, in de huizen en kelders. Daar klonken vlak achter elkaar vier scherpe knallen: een batterij van 75 gaf vuur at. Het was mijn afdeeling, die haar stuk ken in batterij had gebracht. Zoo snel als mijn voeten mij konden dragen, snelde ik in de richting Vanwaar de schoten kwamen en weldra had ik me gemeld. ■Het was een fantastisch gezicht, dia verwoede strijd in den nacht, bij het. schijnsel der vlammen van twee dorpen. Onafgebroken floten onze granaten door de lucht; in twee uur tijids verschoten) wij 4000 projectielen. Plotseling klonk de Marseillaise, terwijl de hoorns van drie regimenten een rasenden stormaanval bliezen. 1 i i l Uit onze stelling konden wij uitstekend het slagveld overzien; nooit zal ik dat schouwspel vergeten van die duizenden roodbroeken, die daar in het roode schijin- sel der vlammen in gesloten gelederen, als een geweldige massa, in stormpas voorwaarts rukten, zonder een schot te lossen. Het kanongebulder hield op, men hoorde niets anders dan het geloei der vlammen, het gestamp dier talloo-ze voe- fen en het meesleepende signaal tot dep stormaanval. In ademlooze spanning za gen wij toe, gebogen over onze stukken: daar naderden de voorste compagnieën het dorp, nog een paar honderd meter, dan brandden de Duitsche salvo's los maai' het volgende oogenblik ook be gint de bajonet het werk. Na ©enigen tijd zwijgt het stormsignaal en onmid dellijk daarop klinkt de hulpkreet uit de hoorns: „au drapeau, au drapeaul"...i een vaandel, een Fransch vaandel is verloren gegaan. De trompetters blazen de „Marseillaise", steeds gillen de hoorns het „au drapeau" en na eenige minui- ten, die ons zoovele uren lijken, klinkt weer bet stormsignaalhet vaandel is heroverd. Een donderend gejuich gaat op

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1915 | | pagina 1