Donderdag 33 April 1015
S9e Jaargang
i\o. 171
De Qroote Oorlog.
Zeeuwsche Stemmen.
Uitgave van
de Haaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
LAN3E VORSTSTRAAT 219.
Bureau te Middelburg:
FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG.
Drukkers:
Oosterbaan Le Cointre - Goes.
Eerste en Tweede Kamer i z. den Eed.
In De S tandaar cl van 1 October
1910 kwam een schrijven voor van het
toenmalige Eerste-Kamerlid voor Zee
land, den heer Hovy, die dezer dagen is
overleden en vervangen doormr. C.
Lucasse. In dat schrijven onder boven
staand kopje gewaagt de schrijver van
tien destijds in de Troonrede aangekon
digd „wetsontwerp tot vaststelling van
eene eedsformule en van de gevallen,
waarin de eed van getuigen in burgerlijke
en strafgedingen kan worden vervangen
door eene belofte.''
De schrijver herinnert er aan dat hij
in een der zittingen van de Eerste Ka
mer het volgende hiertegen heeft aan
gemerkt.
„Hier wordt gesproken van „ernsti
ge gemoedsbezwaren tegen het afleggen
van den eed", die den rechter de be
voegdheid zouden moeten geven ont
heffing te verleunen van het afleggen
van den fged.
„Die „ernstige gemoedsbezwaren"
bestaan bij den Doopsgezinde, die
meent dat de Heilige Schrift het af
leggen van een eed verbiedt, zoodat
zijn woord „ja" hetzelfde beteekent
als een eed. Maar dat „ja" wordt dan
ook uitgesproken voor het oog van
iren Almachtig en Alwetend God, die
den 'leugenspreker straffen zal in Zijn
rechtvaardig oordeel. Maar dit heeft
niets te maken met de dusgenoemde
gemoedsbezwaren van den atheïst, of
liever van den man die beweert, dat
hij niet in God gelooft. Ik zeg met na
druk „beweert", want ik ben zoo vrij
te twijfelen, dat er menschen zijn die
niet aan God gelooven, al zeggen zij
het ook honderd maal, tenzij, dezulken
„dwazen" zouden willen heeten, zoo
als de Heilige Schrift hen noemt. „De
dwaas zegt in zijn hart: „Er is
g een God".
„Met bijzondere ingenomenheid las
ik dan ook, wat een hoogstaand man
als de oud-Minister Veegens dezer da
gen schreef: „Dat er een God is, wordt
evenzeer door hen beaamd die niet tot
de rechterzijde behooren; atheïsten
vindt men onder denkende menschen
niet, of slechts bij hooge uitzondering".
Mr. Veegens behoort ook niet tot de
rechterzijde. j l
„Ik kan mij dan ook niet voorstellen,
dat wij ooit van H. M. de Koningin,
die bij de gratie Gods regeert, een
wetsvoordracht zullen ontvangen, waar
van de strekking zal zijn, dat vrijstelling
van de erkenning van het bestaan van
God zal worden gegeven aan hen, die
dit zullen begeeren, terwijl ook bij, die
voordracht de woorden zullen worden
toegevoegd: „Hiermede bevelen wij u
in Godes, heilige bescherming."
„Iets anders is het de formule van
den eed te vereenvoudigen,, opdat niet
de plechtigheid der handeling zelf door
bijzaken in gevaar worde gebracht, ge
lijk, naar ik wel vernomen heb, som
wijlen bij weinig ontwikkelden het ge
val is. Maar de betuiging der waar
heid blijve steeds geschieden onder
aanroeping van den Naam Gods. Wel
worde de eed zooveel mogelijk beperkt,
zoodat een onder ambtseed staand
ambtenaar bijv. niet steeds opnieuw
behoeft beëedigd te worden, enz. Maar
deze en dergelijke details, die niet de
hoofdzaak raken, blijven ter beoordee
ling der Regeering.
„Ons land is geen „état athé"; maar
het. Nederlandsche devies blijve, gelijk
het randschrift onzer munt ons elk
oogenblik in herinnering brengt: „God
zij met ons." Voor den Godloochenaar
gaan wij niet uit den weg. Onze leus
blijve steeds: „Aan Gods zegen is al
les gelegen." -
De heer Hovy herinnerde daarbij ook
aan het „uitvoerig en interessant betoog
van mr. Reekers (Kath.), die, onder meer,
toegevende dat principieele wijziging
noodig werd, aangezien „in de jurispru
dentie een zieker anarchisme dreigt te
ontstaan", „een gebrekkige oplossing
(toch) gevaarlijker te achten dan althans
voorloopig' in het geheel geen." En on
der die gebrekkige oplossingen behoort
iz. i, het. zuiver facultatief stellen van,
den eed; en zoo ook: „het behoud van
den dwang met vrijstelling voor hen, die
ernstige gemoedsbezwaren hebben tegen
het afleggen van den eed."
Behaxtigingswaardig noemde de heer
HoVy de volgende woorden, welke hij:
aan de mogelijkheid van eene oplossing
in laatstgenoemden zin wijdt
„Er is reeds herhaalde malen op ge
wezen, dat personen, beëedigd wordende,
een geheel andere verklaring afleggen dag
zij vroeger hebben gedaan, b.v. bij de
instructie van een zaak. Deze personen
zouden dus het grootste belang er bij
hebben om aan den dwang van den eed
te ontkomen, om niet gedwongen te
worden hun vroeger afgelegde verklaring
te herroepen. In het algemeen, zal ieder,
die ,het niet zoo nauw met de waarheid
neemt, maar toch terugschrikt voor een
valschen eed, zeer spoedig met gemoeds
bezwaren te berde komen, om telkens
wanneer zijn belang of dat vaa zijn
vrienden of nabestaanden dit noodig
maakt, zich de meest mogelijke vrijheid
hij zijn verklaring voor te behouden.
En wie zal nu beslissen, of die bezwa
ren echt zijn of voorgewend Men noemt
den RechterIk geloof inderdaad, dat
men met dit stelsel den Rechter een
taak oplegt, die men bijna zou kunnen
noemen een onmogelijke taak, een taak
die bovendien op de meest verschillende
wijzen zal vervuld worden. „Wanneer
inien is een geloovig man, tot welke be
lijdenis ook bohoorende, natuurlijk met
uitzondering van de Doopsgezinden en
belijders van andere richtingen die den
eed niet toelaten, dan wordt het niet
voldoende geacht wanneer men eene een
voudige verklaring aflegt. Maar zoodra
beweert men atheïst te zijn, of de ver
klaring stijgt in >v;aarde en wordt gelijk
gesteld met hetgeen een ander onder
eede heeft. bevestigd.')
Uit deze,laatste door wijlen den lieer
Hovy aangehaalde woorden van mr. Ree
kei's, ziet. men dat er in de Eerste Ka
mer reeds in 1910 ernstige bezwaren be
stonden tegen de wijzigingen, nog voor
de Tweede Kamer zich uitgesproken hacl.
Een uitval.
Een in onze buurt verschijnend blad,
geredigeerd door een heer dat lauweren
om de slapen van Speenhoff vlecht, doch
een ingekankerden afkeer schijnt te heb
ben van Kuyper, doet een, wel wat onbe-
kookten uitval op De Standaard,
naar aanleiding van een door den hoofd
redacteur aan de hand gedanen maat
regel om het torpilleeren van onze sche
pen te voorkomen.
Wij zouden van dezen schunnigen uit
val van het vrijzinnige blad geen nota
nemen, wanneer wij: ons niet verplicht
achtten, de aandacht er op te vestigen
dat D e Standaard onschuldig aange
vallen wordt.
Het citaat toch, waarop de aanval ge
richt is, is zooals het daar staat NIET
uit Dei Standaard.
De aanvaller heeft De Standaard
Van 18 Febr. niet. gele zien, misschien
zelfs niet eens in de hand gehad. Toch
drukt hij 't af, alsof het uit De Stan
daard was overgenomen en houwt, dan
vervolgens links en rechts op den on
schuldige in.
Neem zulk een bestrijder nu eens
au serieiuxI
Sprekende cijfers.
Gemiddeld geeft elke Nederlander per
jaar uit: f9.50 aan lager onderwijs; f8.65
aan suiker; f6.90 aan boter; f29.50
aan brood en f 18.50 aan alcoholische
dranken.
It
Knappe mannen.
Het Fransche spreekwoord zegt: Les
beaüx esprits se rencontrent. Wat vrij
vertaald zeggen wilKnappe mannen
denken op een oogenblik eender.
Dit is treffend bevestigd bij 't begin
van den oorlog. In hetzelfde blad kwam
toen voor een uitspraak van den Fran-
schen staatsman Clemenceau (Kleeman-
soo) en een uitspraak van den Duitschenj
staatsman Von Bülow, denzelfde die op
het oogenblik te Rome als Duitsch ge
zant bezig is den oorlog' tusschen Italië
en Oostenrijk tegen te houden (als hij
kan).
Deze beide mannen nu hebben, zon
der van elkaar iets af te weten, onge
veer op hetzielfde tijdstip hun oordeel
gezegd over het doel waarmede de oorlog
is aangegaanMaar zij denken lang niet
eender. Lees. maar.
Wat Clemenceau aanvoert over het
doel van den strijd: „Wij strijden voor
de waardigheid der menschheid, voor
het recht, voor het voortbestaan der cul
tuur, wij strijden voor de naties van,
Europa, opdat zij kunnen leven zonder
onder den voet eener andere natie te
geraken" dat zegt Von Bülow, de
Duitsche oud-kanselier, van de Duitsche
zijde ook
„Onze overwinning verzekert recht
vaardigheid eh orde, en de ontwikkeling'
van Europa en de geheele wereld. Voor
ons Duitsche volk staat het vast, dat
de uitslag van dezen oorlog beslissend
Zal zijn voor de vraag of de Duitsche
geest en de Duitsche beschaving de we
reld levenskracht zullen geven, of dat zij
ten offer vallen zal aan barbaarschheid,
verderf en slavernij."'
XXXVIII.
Het „deukhoedje van Burgemeester Tei
legen symbool van eenvoud en van waar
heidszin".
'k Moest even glimlachen, toen 'k bet
las in een der Amstcrdamsche dagbladejn.
En 'k ontdekte aanstonds bij1 ons Zeeuw
sche volk in 't algemeen en bij z'n bur
gemeesters in 't bijzonder eigenschappen,
waarvan 't bestaan tot nog toe niet tot
mij doorgedrongen was.
Tjonge, dan moet men bij ons wel
struikelen over al de kenmerken van het
Ware. De hoofddeksels van onze burge
meesters immers zijn evenzoovel-e sym
bolen van den waarheidszin van ons
Zeeuwsche volkje.
Laat hen maar de revue passeeren.
Welk 'n alledaagscho typen zijn er onder.
Net. „gewone" menschen.
Zelfs zijn er, die de traditioneele provin
ciale dracht nog niet hebben afgelegd, en
trots het burgemeesterschap tot den einde
toe zelfs in hun kleeding van hun stand-
vastigen waarheidszin doen blijken.
Ze loopen als een gewoon mensch; ze
fietsen als een gtewoon mensch; ze sprin
gen op de electrische en de stoomtram
als een gewoon mensch althans op
Walcheren kortom ze leven net als
gewone menschen.
Misschien naar verhouding nog' veel
meer als „gfewone" menschen dan bur
gemeester Teilegen. En toch wordt van z'n
deukhoedje een ophef gemaakt van belang.
En rijdt hij door het land als een baan
breker voor een van waarheidszin over-
loopende modie.
Hij houdt geen equipage en geen auto,
doch hij loopt en tramt net als een gewoon
mensch.
Als Directeur van het Bouw- en Wo
ningtoezicht liep hij met een slap douk-
'hoiedje, en als burgemeester draagt hij
hetzelfde hoedje.
Wat moet er door liet hoofd gegaan
zijn van den hoogsteu magistraat vóór
hij zich dezen tooi koos. Maar ook, wat
moet er door het hoofd gegaan zijn van
den journalist, die in 's burgervaders
hoofddeksel een symbool ziet van een
voud en waarheidszin. Blijkbaar wil hij
nu eenmaal het goede in hem zien. En
fin, dit staat hen vrij. Ik hoop niet, dat
straks gezegd moet worden: burgemeesteïl
Tellegen doet dit als een gewoon ultra-
democraat en laat dat als een gewoon, ultra
democraat; enz'n heele plrestige als
hoofd der gemeente is naar de maan.
Gelijk met den hoogen hoed weggegooid!
Overigens is 't op zichzelf een goed
ding, dat zoo'n glimmende kachelpijp niet
meer onafscheidelijk verbonden is aan het
burgemeestersambt.
'k Zie -onze dorpsmagistralen al looi-
pen met op den kruin zoo'n gevaarte,
dat minstens een halven voet boven de
dakgoten uitkomt
Doch 't gaat toch te ver, als men den
burgemeester van onze hoofdstad niet
meer voor 'n gewoon mensch verslijt,
-a,ls hij 'n hoogen zijden draagt en zich
niet te voet door haar straten beweegt.
Daarin behoeft toch geen tekort aan
waarheidszin te lig,gen.
Maar om op onze burgervaders terug
te komen, welk 'n rijkdom van gedachten
dringt zich aan den Zeeuw op, als hij
even aan ,hun kleed-eren aandacht wil
schenken, of wanneer hij hen eens na
gaat in hun burgemeeste'rlijke gangen.
Tell-egens deukhoedje en z'n wandelin
gen zijn dan toch ergens goed voor.
Wat de hoofdstad van Zuid-Beveland
aangaat om daarmede- te beginnen
ook daar pleegt de eerste magistraat niet
met den hoogen dop door zijn ambtsge
bied te schrijden, ofschoon 't. ding hem
Wellicht vrij wat beter zou staan, dan
op den bol van Amsterdam's burgemees
ter.
Wat de boerenhui'gemeestersbetreft
men kan ze vinden in Baarland, Oude-
lande, Waarde en Wemeldinge onder
hun karakteristieke pakje bergen ze
een warm hart voor de burgerij en ondefc
hun boeremhoedje een hoo-fd met een vrij
giroote dosis kennis van wetten en ver
ordeningen.
Borssolen's hoofd is kenbaar aan z'n
trouwe bouffante, oftewel z'n das, en aan
z'n melanchotlieken blik; wat niet zeg
gen wil, dat hij gewoon is z'n onderdanen
de das aan te doen. In z'n deftigen buur
man, die in Driewegen, Nisse en Ove-
zande de lakens uitdeelt, herkent men
den oud-officier, al hebben de jaren hem
misschien wat gepolijst, zoodat-hij door
ieder even gemakkelijk te naderen is. Z'n
zoon, die in 's Heer Abtskerke den schep-
ter zwaait, is- van hetzelfde kaliber, def
tig en toch zeer bescheiden en humaan.
Ellewoutsdijk's burgervader is 'n joviale
kerel, met guitigen blik, en die van 's Gra
venpolder leeft als een burgter onder z'n
burgers, 's Heer Aiendskerke heeft de eer
'n aristocraat aan 't hoofd te hebben
met 'n langen naam. In zijn fijnbesneden
gelaat ziet men de voortzetting van het
oud-Friesche geslacht der Lewes, wier
stamboom opklimt to-t de 15e eeuw.
Als den „eerste-burger" van 's Heeren-
hoek stel ik u voor een gemoedelijken Ka
tholiek, met steeds een gullen lach om de
lippen. In den burgemeester van Hein-
kenszand respecteert men bij oppervlak
kige waarneming den goedzak. Die van
„Hoedjeskerke" ook niet het oord der
hooge hoeden is heusch niet te hoog
in z'n optreden, al kon zijn stem ook een
octaafje lager. De nestor van dé Zuid-
Bevelandsche burgemeesterts, de Kapel-
lenaar, draagt, als hij naar „stad" gaat,
behalve wat hij in z'n bol heeft, de ge
leerdheid mee in z'n portefeuille, waai'-
aan hij onafscheidelijk verbonden schijnt
te zijn. Onder de hu rge mees tors'-h-eeren-
boeren rekene men dien van Wolfaartsdijk,
S chore ten Krabbend ijke. De eerste is de
meest aristocratische in goeden zin
altijd de laatste do meest democra
tische, de middelste houdt het midden,
en alle drie bewegen zich gemakkelijk
onder heeren en boeren. Di© van Krui-
ningen is 'n Hype, 'n humorist, als 't te
pas komt, de man van de bonho-mmie,
zooals gang en uiterlijk ook uitwijzen.
De burgervader uit den „Polder" lieeft
niet minder dan drie namen; toch schijnt
hij fg'oed te kunnen opschieten met de
Polderlingen; in Kloetinge heeft men een
man, die de puntjes op de i's zet, een
jurist, ziet u; maar toch iemand, die
ook nog wat anders kan dan de balie-
sprake, de taal van zijn volkje. Rilland's
net gekleed burgemeestertje is toch niet
te gentleman-like, om goed met z'n ge-
fneentenaren te kunnen omgaan, en Ler-
seke's burgervader 'n deftigheid, maar
toch 'n vader voor allen, die goed op
z'n plaats is in het roerige Ierseke.
En dan hebben we onze Walcherseho
burgemeesters! Doch daarover later. Ik
zou andei's Vreezen de mij toegemeten
ruimte te overschrijden, en dat mag; niet.
Bovendien, de heeren zijn wel teen -afzon
derlijke beschouwing waard.
Later hoop ik dus met u de Walcher-
sche gemeentehuizen af te loopen.
KEES VAN DER MEER.
Beknopt overzicht van den toestand.
't Schiet maar niet op.
Deze klacht wordt alom gehoord en
inderdaad, er is geen vooruitgang te be
speuren op het oorlogsveld. Men mag
b.v. gerust zeggen, dat er in zes maan
den op het westelijk oorlogstooneel niete
is gebeurd.
Op 20 October waren de Duitschers in
Rijssel, en zij zijn er nog.
De Engelschen waren niet in staat den
overgang van de Lys bij Meenen aan te
vallen, terwijl ze pas Waren begonnen;
met den langen en wanhopigen strijid,
die- uitliep in den slag bij Yperen.
En zoo is het gebleven, behoudens de
kleine wijzigingen, die plaatselijke sue-
cesjes meebrachten.
De moeilijke taak voor de geallieer
den, die volbracht moet worden voor
dat Duitschland zelf kan worden be
dreigd, moet nog beginnen. In de laatste
zes maanden zijn zij slechts een weinig
vooruitgegaan bij Neuve Chapelle, en
een paar mijlen in Champagne, terwijl
ze bij) St. Mihiel de Duitsche posities
ietjwat wisten te verkleinen en in, de
Vogezen 'n eindje vooruitgingen-
Er zullen dus krachtiger en afd oender
maatregelen genomen moeten worden,
wil de strijd niet nog maanden worden,
gerekt.j
Beter ware het echter, dat de vrede
een eind aan den strijd maakte, terwijl
hij nog in dit stadium verkeert.
In het Oosten is het al niet veel beter
gesteld. Aan beide zijden is men teleur
gesteld.
Von Hindenburg ziet zich nog immer
den weg naar Warschau afgesneden. Als
hij maar troepen genoeg had! Doch z'n
regeering schijnt bijkans niet bij mach
te z'n hooge eischen in te willigen.
Maar ook in St. Petersburg is men
teleurgesteld.
De Russische aanval in de Karpathen,
waarin de legercommandant honderddui
zenden menschenlevens opofferde, om
zich een doortocht te banen, heeft niet
het succes gehad, dat men zich ervan
voorstelde.
Het uitblijven van uitvoerige Russische
modedeelingen zegt genoeg, 't Gaat hun
de laatste dagen blijkbaar niet voorden
wind.
De geallieerden hebben nog' meer re
denen tot klagen. Immers de actie voor
de Dardanellen liep op ongeveer niets
uit.
Ze bleek slechts voorbereid en on
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG,
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. postl£ö
Losse nummersf.05
Prijs der Advertentiën
15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend.
Bij abonnement voordeelige voorwaarden.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.
iedere regel meer 10 ct.
handig geleid, zoodat men nog even ver
is als vóór het begin.
De klacht, dal er geen voortgang is,
is dus wel gegrond.
De wereldoorlog is bijna op het doode
punt gekomen. "Wal nu'?
In Engeland gaan er aan alle kanten
stemmen op, welke aandringen op een
krachtiger deelname van het land aan.
den oorlog en die waarschuwen voor de
onderschatting van Duitschlands kracht.
Men wil er den kamp tot „the bitter
end" doorzetten en de beslissing zoo
snel mogelijk dooi' de kracht der wape
nen bevechten.
Doch ook Duitschland wil dit en het
rekent er op, dat 't voorloopig nog lang
niet afgerekend heeft met den vijand.
Maar daarnaast staat, dat zich in
toenemende mate een sterk verlangen!
naar vrede openbaart. En met meer
Voldoening dan op de op voortzetting
Van den oorlog aandringende stemmen
wijzien we op de symptonen van de zich
openbarende zucht naar vrede.
Mocht de vredesidee maar meer en
meer ingang vinden!
De batterij in gevaar!
Wij liepen groot gevaar krijgsgevangen
te worden gemaakt, zoo vertelt een Fran
sche stukkenrijder in een brief aan zijn
ouders, want het was onmogelijk onder
zulk vuur de spannen op te halen. Ik'
verzeker u, dat we geen pleizier hadden.
Aangezien we de paarden niet naar 'de
stukken konden brengen, hebben we
zeil" de kanonnen weggesleept en naai
de paarden gebracht. Sapristi, dat was
een warm, werkje 1 Vooral, omdat we ook
onze gewonden moesten meenemen, en
dat waren er zloo enkelen.
Eindelijk hadden we opgelegd endaar
gingten we naar de ee-nige plek waar we
de rivier over konden. Maai' de Duit
schers bopoeierdeu den oprit en de brug,
dat het zioo'n aard had. Van een leuning
was niets meer te zien wij verloren
heel wat menschen en ook veel paarden.
Maar we kwamen er over. En juist op
tijd: de laatste caisson was nauwelijks
op den anderen oever of een groot, ge
deelte van -de brug stortte in. Ik was mijn.
paard kwijt en verloor mijn afdeelihg
in een dorp, dat door den vijand met
zwaar geschut werd gebombardeerd.
Vrouwen, kinderen, allen liepen schreeu
wend en gillend door elkaar en klemden,
zich aan mij vast alsof i k ze helpeni
kon. En steeds maar sloegen de „mar-
mites" in en rechts en links werden de
menschen getroffen en vaneengescheurd.
Na eenigen tijd hield de beschieting
op; ik begreep, dat de Duitschers thans
zouden stormloopen; ik wist niet in
welke richting te vluchten (het was nacht)
toen ik plotseling vlak bij' me 'n Fran-
schen hoorn hoorde, die den aanval
blies; op hetzelfde oogenblik verscheen
een bataljon jagers om den hoek Van
een straat, in den looppas, met de ba
jonet op het geweer. Kranige kerels
zij stuitten op de Duitsche infanterie in
de kom- van het dorp; ze vochten in de
straten, in de huizen en kelders. Daar
klonken vlak achter elkaar vier scherpe
knallen: een batterij van 75 gaf vuur at.
Het was mijn afdeeling, die haar stuk
ken in batterij had gebracht. Zoo snel als
mijn voeten mij konden dragen, snelde
ik in de richting Vanwaar de schoten
kwamen en weldra had ik me gemeld.
■Het was een fantastisch gezicht, dia
verwoede strijd in den nacht, bij het.
schijnsel der vlammen van twee dorpen.
Onafgebroken floten onze granaten door
de lucht; in twee uur tijids verschoten)
wij 4000 projectielen. Plotseling klonk de
Marseillaise, terwijl de hoorns van drie
regimenten een rasenden stormaanval
bliezen. 1 i i l
Uit onze stelling konden wij uitstekend
het slagveld overzien; nooit zal ik dat
schouwspel vergeten van die duizenden
roodbroeken, die daar in het roode schijin-
sel der vlammen in gesloten gelederen,
als een geweldige massa, in stormpas
voorwaarts rukten, zonder een schot te
lossen. Het kanongebulder hield op, men
hoorde niets anders dan het geloei der
vlammen, het gestamp dier talloo-ze voe-
fen en het meesleepende signaal tot dep
stormaanval. In ademlooze spanning za
gen wij toe, gebogen over onze stukken:
daar naderden de voorste compagnieën
het dorp, nog een paar honderd meter,
dan brandden de Duitsche salvo's los
maai' het volgende oogenblik ook be
gint de bajonet het werk. Na ©enigen
tijd zwijgt het stormsignaal en onmid
dellijk daarop klinkt de hulpkreet uit de
hoorns: „au drapeau, au drapeaul"...i
een vaandel, een Fransch vaandel is
verloren gegaan. De trompetters blazen
de „Marseillaise", steeds gillen de hoorns
het „au drapeau" en na eenige minui-
ten, die ons zoovele uren lijken, klinkt
weer bet stormsignaalhet vaandel is
heroverd. Een donderend gejuich gaat op