No. 77 Vrijdag 1 Januari 1915 39e Jaargang fiH IT II19 ET MI. EERSTE BLAD. De Groote Oorlog. Dit nummer bestaat uit twee bladen Uitgave van de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: LAN3E VORSTSTRAAT 219. Bureau te Middelburg: FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG. Drukkers: Oosterbaan Le Cofntre - Goes. De Zeeuw Het zijn de goedertieren heden des Heeren, dat wij niet vernield zijn. Klaagliederen 3 22. Nooit zal een journalist onder zoo droeve omstandigheden zich gezet heb ben tot het schrijven van het traditioneel® Nieuwjaarsartikel voor zijn blad, als onze dagbladschrijvers dit heden deden. Loodzwaar drukt de hanid des Hee- nen op de volken van Europa; meest op de oorlogvoerende partijen, in mindere mate, doch niettemin nog ernstig Voelbaar, op de omwonende neutrale Volken, en ook op ons vaderland. Wie zich onder de kastijding leerde buigen, erkent de diepe schuld waarin de volken der wereld gezonken zijn, meer nog de zonden van eigen land en volk, het meest evenwel de eigen misdrijven en die van zijn huis welke de maat 'van Gods toom hebben voilgiemeten. Ja, iedereen die den loop der gebeur tenissen volgde, erkent nu van achte ren dat hij deze slaande hand Gods al lang had zien aankomen. Het zwoele zwerk hing sinds lange loodzwaar naar beneden. Er biroeide een onweer dat niet te keeren was, er hing een zwarte duisternis welke den belang hebbende angstig vragen deed: Wachter wat is er van den nacht? Op welke vraag telkens weer het antwoord moest volgen: De morgenstond is gekomen, en het is nog nacht! Toch brak het onweer voor velen nog te zeer op eenmaal los. Eerst de vorstenmooTd in Bosnië opende de oogon. Men zegt dat op 't oogenblik toen de moord op Aartshertog Ferdinand in het Keizerlijk Paleis te Berlijn bekend werd, Üe Keizer van Duitschland zieideer opent zich een afgrond voor mij. Wij weten niet, wie de schuld draagt van dezen oorlog; wie bet zij, hij zal de gevolgen er van dragen. Eenmaal zal hij voor den Hoogsten Rechter verant woording er voor doen. Doch de aanlei ding tot den oorlog is ongetwijfeld de dubbele moord van SeTajewo geweest. Wij treden ook niet in beoordeeling van de staatslieden die in den jongsten zomer vóór den oorlog een rol gespeeld hebben. Men noemt de namen van Lord Grey, Von Bethmann Hollweg, Viviani, Salandra, Berchtold, Sazonof. Voor ons liggen de verschillende geel-, wit-, blauw en oranjeboeken die een getrouw relaas geven van de correspondenties vóór den oorlog gevoerd, doch wij kunnen er nog niet uit wijs worden. Maar alle komen hierin overeen dat de eene staatsman de schuld op den ander werpt. Een hou ding welke doet denken aan het bekende woord van den dichter Lovendaal If] I 1. I „Al wie zich schuldig voelt zoekt anderen [te laken, Om daardoor eigen schuld wat minder [zwart te maken". Ij] IT Daar nadert de le Augustus. Een schot wordt gehoord. België is getroffen. Wat ter wereldhad nu toch deze stille op het wereldtooneeï mèt al dit krijgsgedoe te maken? Niets; maar het belang van een der oorlogvoerende mogendheden vorderde dat in schending van het volkenrecht door België bewilligd werd, en dat Bel gië zelf tegelijk van deze schending het slachtoffer zou zijn. Arm België! Hoe jammerlijk heeft het zijne weigering geboet. De Duitsche Rijkskanselier heeft het met cynische oprechtheid vastgesteldhet kon niet anders. Ouderen onder ons hebben sinds '70 de verschillende Rijkskanseliers elkander zien opvolgen. De rij wordt geopend door Von Bismarck, den staatsman; op hein volgt Von Caprivi, de soldaat, daarna Von Hohenlohe, de hoveling, vervolgens Von Bulow, de diplomaat, die thans te Rome de belangen zijns lands bij de Ita- iiaansche regeering bepleit. En op dezen laatste nu volgt Von Bethmann, de phi- losoof. Of verdient hij dezen naam niet, sinds hij, óp 4 Augustus, in den Rijksdag, de wereld verbaasde met deze bekentenis: „Wij verkeeren thans in een toestand man noodweer, en nood breekt wet! Onze troepen hebben Luxemburg bezet, mis schien reeds Belgisch gebied betreden. Mijne Heeren, dat is in strijd met de bepalingen van het volkenrecht"? Hetwelk hij dan vergoelijkt met een ver wijzing naar Fransche ontrouw en Duit sche loyaliteit. Hoor hem verder: „De Fransche regeering heeft weliswaar in Brussel verklaard de onzijdigheid van België te zullen eerbiedigèn, zoolang de tegenstander die eerbiedigt. Wij wisten echter dat Frankrijk tot den inval gereed stond. Frankrijk kon wachten, wij niet. Een Fransche inval in onze flank aan den Beneden-Rijn had noodlottig kunnen worden. Daarom waren wij gedwongen ons over het gerechtvaardigde protest van de regeeringen van Luxemburg en België heen te zetten. Het onrecht ik zeg het openhartig het onrecht, dat wij daarmede doen, zullen wij weder trach ten goed te maken, zoodra ons militaire doel bereikt is. Wie zoo bedreigd is als wij en voor zijn hoogste bezit strijdt, mag er slechts aan denken, hoe hij zich er doorheen slaat". Op de rechts schennis is de oorlogs verklaring door Engeland gevolgd. De bei de protestantsche volken zijn eikaar te lijf gegaan; en naar den regel dat de haat te Mier oplaait naarmate men nau wer verwant is, hebben Engeland en Duitschland, Brit en Germaan, de bond- genooten van een eeuw geleden, grimmig elkander aangegrepen, gelijk de vier- en twintig nazaten Jakobs, van welke in 2 Samuël 215 en 16 te lezen staat. Daar toch lezen wij: „Toen maakten zij zich op en gingen over in' getal twaalf van Benjamin, te weten voor Isboseth, en twaalf van Davids knechten. En de een greep den ander bij het hoofd en stiet zijn zwaard in 'de zijde des anderen, en zij Vielen te zamen: daarom noemde men deze plaats Helkath Hazzurim. Totdat zij te zamen gevallen zijn. Wie huivert niet bij de gedachte aan de twee nijvere volken, die zóó bezig zijn elkander te vernielen! Wie beklaagt niet het arme België, dat nu reeds vier maanden lang door den vijand vertreden wordt, en de arme Bel gen die huiten hun vaderland in den vreemde moeten omzwerven, en voor het meerendeel hebben te leven van de hand reiking der omwonende volken Wie ijst niet Van de honderdduizenden, wier lijken de slagvelden bedekken, wie bewondert niet de doodsverachting, waar mede nog miljoenen dapperen den dood tegemoet snellen! Wie ziet niet in al deze dingen het Vlij mend scherpe zwaard van den Dood, en wie beluistert niet in de stilte van den nacht in de kampen den zwanenzang dezer jeugdigen: „Gestern noch auf stolzen Rosse. Heute durch die Brust geschossen, Morgen in das hühle Grab." Gisteren nog op het fiere ros, heden door de borst geschoten, morgen in het kille graf En dit lot trof reeds honderdduizen den 1 Het eerste miljoen aan het gulzige graf afgestaan is reeds lang vol; het tweede miljoen is bezig zich te Vormen. Nog eens, hoe zware verantwoording de Vorst of de diplomaat op zich laadde, die tot dezen oorlog aanleiding gaf! Toch heeft Nederland rijke stof tot dank (Omdat het niet alleen uit de rij der volken uitgewisoht werd, maar omdat het zelfs niet met den oorlog in aanraking' kwam. Wel is het gevaar, dat het in den oorlog gewikkeld wordt nog groot, zoo mo gelijk zelfs nog1 grooter dan vijf maanden te Voren. Het blijft derhalve noodig dat ieder onderdaan zich beijVere aan het verzoek onzer geëerbiedigde Vorstin te Voldoen en alles te vermijden wat de krijgende buren rechtmatig ontstemmen kan. Hetgeen natuurlijk niet beteekenen mag dat wij onzen spijt, desnoods onze ver ontwaardiging verzwijgen zouden, wan neer wij een der oorlogvoerenden onrecht zien plegen. Daarom wendden wij ons af Van den Duitschen inval in België en veroordeelen wij' den Engelschen aan val op de Zending. De Zwitsersche en Duitsche Zendelingen te Kameroen zijn met vrouw en kinderen door de Engelschen gevangen genomen, en naar Lagos overgebracht om> zie in te schepen naar Engeland. Eenzelfde lot weervoer de Zendelingen die door de Rheinische Mission (Rijbsche Zending) te Barmen naar de Kaap zijn gezonden, en in het kamp te Pieter-Maritz- burg geïnterneerd. Ook drie zendelingen van de Berlijnsche Zending zijn gevangen genomen en naar Pretoria vervoerd, ter wijl de predikanten Wagn.-v uit Kaapstad, Vietor uit Pretoria en v. BroekhuijZen nog altijd in den kerker zuchten. Het is, gelijk „De Standaard" zoo te recht opmerkte, „het is zoo wreed, eener- zijds te hooren, dat door Engeland hei de n s c h e troepen uit Azië worden op geroepen, om in Frankrijk tegen een Chris- tenmogendheid te vechten, en nu ander zijds te moeten hooren dat deze zende lingen en predikanten gevangen genomen zijn en verwijderd worden. En wat moeten de Zulu Kaffers en de Hottentotten toch wel van de Christenvolken in Europa den ken, als ze zien, hoe dg eene Christen- regeering1 de zendelingen van het andere Christenvolk van de missie weghaalt en gevangen neemt. Zelfs met vrouw en kin- tieren. Juist waar men den gevaarlijken stap deed, om de Sheiks en Tuxco's naar het Europeesche slachtveld te lokken, had men althans de Christelijke Zending in elk opzicht moeten respecteeren." Lezer, zaagt gij ooit zoo een ernstig kwaad onder de zon Van niet minder ernstigen aard is het dat de overspelige vrouw van een oud- minister, te "Parijs, mevrouw Caillaux, in koelen bloede een dagbladschrijver, Cal- mette van Le Figaro, doodschoot omdat deze, naar zij' vreesde, papieren in bezit had, welke, zoo zij werden openbaar ge maakt, haar en haar niet minder onge- rechtigen man, in hun heider goddeloos heid Zouden kunnen tentoonstellen. Er ger nog; dat deze overspelige moordena res, deswege gevangen genomen, een heir- leger van dagbladschrijvers, ook een en kele in ons eigen land, gereed vond, om haar van den dood te redden en haar vrijspraak toejuichten als ware deze vrouw de heldin uit Languedoc, wier standbeeld nog ongeschonden staat in het door den oorlog zoo zwaar geteisterde Rheims. Maar het ergste is wel dat men hemel en aarde bewoog om dit eene menschen- leVen te redden, en nu geen algemeenetn jammerkreet uitlokt om de honderddui zenden menschenlevens, welke in datzelf de Frankrijk worden verwoest. Doch wat zullen wij langer naar zonden in het buitenland Zoeken, waar de eigen persoonlijke en huiselijke, maatschappe lijke en nationale zonden ten hemel schreien Neen, wij willen ze niet opsommen, de eigen ongerechtigheden, en die onzer gezinnen, waarmee ook in het afgeloo- pen jaar weer Gods lankmoedigheid werd getergd. Wij willen niet optellen de mis drijven ook weer op sociaal gebied te gen elkander gepleegd in den strijd om het bestaan, zonden waardoor patroons 'egens werklieden, dezen op hun beurt weer tegen hunne werkgevers schuldig staan. Doch de nationale zonde Van Nederland behoort in de eerste plaats beleden te worden. Er is in den beginne van den oorlog een Vragen nair Gods sterkte ge weest. Er was een drang om stil te staan, om tot zichzelf in te keeren, om zich rekenschap te geven van den weg waarop men zich bevond, om te vragen of God, gelijk in de dagen onzer vade ren, nog als de God van Nederland er kend werd. De bedehuizen stroomden vol, Zonder afspraak, zonder drang, op werk dagen; het was opeens of de onzienlijke dingen nader tot ons waren gekomen Doch helaas, verflauwing is op dien drang gevolgd. Het gebed verstomde. De bedehuizen bleven onbezocht. Daarentegen stroomden weer de bioscopen en schouw burgen Vol, dagelijks, meermalen daags, ook op den Dag des Heeren. De licht zinnige levenstoon werd weer overheer- schend; zelfs op de lippen der Christe nen begint de bede om genade te ver stommen. Hoe weldadig deed het aan dat onze Vorstin voorging in den toon der veroot moediging, dat onze soldaten met haar tempelwaarts gingen om Gods tusschen- komst af te smeeken. Helaas, hoe weinigen zijn aan dit illustre voorbeeld onzer Vorstin getrouw gebleven! Men bemmmert het dat „de Regeering" van Hare Majesteit, zoo weinig in over eenstemming met wenschen en streven onzer Landsvorstiime, weigerde tot een nationalen biddag uit te noodigen. Maar is men gezind om wat de Regeering in hare blindheid Verzuimt, zelve te be werkstelligen en zich een dag af te zon deren om zich iin vasten en bidden te verledigen Waarlijk die deze dingen overdenkt, mag wel met diepen ootmoed uitroepen: wij hebben gezondigd, wij en onze vade ren; en het zijn Uwe goedertierenheden, o Heere! dat wij niet vernield zijn. Zij er daarom op dezen Nieuwjaars dag een ernstig voornemen om terug te keeren tot den Heere; een oprechte bede in het binnenste om uitredding voor Ne derland en de volken; een ware veroot moediging des harten vanwege de eigen en de volkszonden, die eindelijk Gods slaande hand over Nederland brachten. Doch zij er tevens de toon cles lofs dat de God van Nederland ons nog bewaarde bij onze onafhankelijkheid, bij de be proeving ook nog veel zegen schonk, den staf des broods niet brak over ons, ons leven en dat onzer dierbaren verlengde; en ook in dezen stond, nog en weer, gereed staat om ons en ons volk, voor tijd en eeuwigheid beide, genadig te zijn. Wij kunnen onze verdenking niet slui ten, zonder te gedenken hen die in het afgeloopen jaar tot hunne vaderen ver zameld werden. Ze allen te noemen, daar toe schieten ons menschelijk geheugetn en onze kennis tekort. Wij gedenken in de eerste plaats de slachtoffers van den oorlog die te Westkapelle en in Zeeuwsch- Vlaanderen of buiten de provincie om biet leven kwamen, en met hen den over ste Thomson die te Durazzo in Albanië den heldendood stierf. Voorts de Christen mannen en vrouwen die ons volk en onze koloniën liefhadden en de Chr. wel dadigheid oefenden op gebied van Kerk en Schoolden edelman Schimmelpen- ninck v. d. Oye van Hoevelaken die, schoon de vertrouwde van Vorsten en Vorstinnen, met den geringsten daglooner de knie boog voor den Koning der Ko ningen en meer nog' dan als Voorzitter der Eerste Kamer onzer Staten Generaal, als President van de Unie „Een School met den Bijbel" zich een eerezuil heeft gesticht in de harten; den niet minder edelen edelman jhr. Roëll, die als Ka merlid en Minister, en als vice-president van den Raad 'van State zijn vaderland trouw heeft gediend, doch ook, schoon liberaal in het staatkundige, in het gods dienstige den Christeimaam zich niet schaamde; den beminnelijken, hoogst be scheiden, al te bescheiden oud-docent Steketee, die, als geleerde en (hoog)leer- aar een onnatuurlijken dood gestorven, in het stille Heinkenszand, met zijn leed en met zijn God alleen, zich begraVen liet, en in zijn veeljarig zwijgen de grootheid van zijn karakter deed schitteren; den zendeling Pos, die na een jarenlang ge dwongen emeritaat het loon der heer lijkheid voor 'zijn moeilijken arbeid balen ging; de godzalige Mevrouw Hovy, weduwe van den oud-resident I. Esser, die in weerwil van haar hooge geboorte, naarstig was in het sterken der handen van hen die tot het missionaire werk werden toegerust. Onder de predikanten die zich naam maakten in den dienst des Heeren herinneren wij' alleen aan den vu rig en socioloog Rudolph en den wei sprekenden redenaar Notten, Petrusfiguur de een, Johanuesnatuur de ander, doch beiden ,elk in het zijne, zoo uitnemend op hun plaats. Onder de Christelijke onder wijzers blijve in herinnering bewaard aan den kloeken veteraan Rumscheidt, die zijne paedagogische kennis niet alleen in de School, doch ook op het terrein van in- en uitwendige Zending te pas bracht, met een hart dat gloeide van liefde tot God en den naaste; en aan L. Brouwer, die onder anderen te Goes me nig kind tot den Heiland mocht leiden, in een tijd toen het een schande gold een belijder des Heeren te zijn. Zij bei den hebben met tranen gezaaid en zullen eenmaal met blijdschap wederkeeren, dra gende hunne schooven. Zien wij nog even naar het buiten land. En dan valt ons oog ju de eerste plaats op de Bóeren-generaals Beijers en De la Rey die in Zuid-Afrika vielen als slachtoffers van den Europeescihen oor log en van „snoode staatskunst"*; of was VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG. Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. post1.25 Losse nummers,0.05 Prijs der Advertentiën 15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend. Bij abonnement voordeelige voorwaarden. Familieberichten van 110 regels ƒ1. iedere regel meer 10 ct. het voor wat De la Rey betreft, een vergissing, een ongeluk of een sluip moord van hoogfer hand gelast, die hem ten grave sleepte? Het zal wel nimmer bekend Worden; doch het heengaan van deze twee groote mannen betreurt men te meer, omdat Transvaal nog oude her inneringen in Nederland heeft, hetwelk hunne heldendaden, hun godsvrucht, hun zielegrootheid nog niet vergeten is. .Wij noemen voorts met eerbied een Bertha Von Suttner, die haar leven wijdde aan de propaganda voor den wereldvrede en hare illusiën zoo jammerlijk vervliegen zag; een Franck, den Duitschen sociiaal democraat, die Voor zijn vaderland hij Lunéville den heldendood stierf; een De Mun, die als Christen-staatsman de sociale beweging in Frankrijk in goede banen wist te leiden; een Paus Pius X, niet minder dan de straks genoemden een vredes-apostel, wiens bitterste teleurstel; ling het wel is geweest, dat hij' den oor log, dien hij helaas nog belteven moest, niet vermocht te keeren. Zij allen zijn gegaan naar hunne plaats. Volgen wij hen na in al datgene wM in hun werkzaam leven strekte tot ver heerlijking van Gods Naam; en vinde, zoo 1915 ons laatste levensjaar moest Zijn, dit ons door Gods genade gereed om, na Volbrachtèn arbeid in Gods Naam en tot Gods eer, aan 'sHeilands hand, den laatsten vijand te ontmoeten, en in te gaaJn in de rust, Mie een eeuwige heilvolle werkzaamheid zal zijn. !n de loopgraven. De Temps maakt een brief openbaar van een Franschen officier, die ergens op het Westelijke oorlogsterrein in een loopgraaf ligt. Uit zijn brief, aldus de „N. R. Ct.", aan welk blad we leen en ander ontleenien, spreekt een andere toon dan die welke uit zooveel1 brieven van het front klinkt, waarin de grappige zijde van het leven te velde zóó uitsluitend belicht wordt, dat men bijna vergeten zou idat er ook nog rauwe ernst in dat leven is. Geloof niet, zoo zegt de briefschrijver na een korte inleiding, dat we in een aanhoudende spanning leven; geloof voor al' niet op gezag van de couranten, dat we voortdurend op de temperatuur van de heldhaftigheid zijn en evenmin, dat men zich tusschen de Duitsche en die Fransche loopgraven over en weer met kazernegrappen amuseert. Het verhaal van den soldaat, die door onvoorzichtig heid in een Duitsche loopgraaf terecht kwam en daar vijanden vond, die uitge hongerd waren en niet wisten hoe gauw ze zich over zouden geven; het verhaal' van het ^onijn, waar van beide kampen uit jacht op gemaakt wordt; van de be leefde of onhebbelijke briefwisseling tus schen de Duitsche en ons; het verhaal' van den Beierschen luitenant, die een Franschen korporaal teeder omhelst jen belooft te zullen waarschuwen als de Pruisen komen; al die praatjes schijnen ons den eenen dag ergerlijk, den anderen dag om van te huilen dom. Belachelijk ook om te vertellen, dat wijl onder een aanhoudenden hagel van granaten en ko gels leven, dat onze bewonderenswaardige soldaten en hun eminente chefs allemaal helden zijn als uit een treurspel vanjCor- neille of brutale rakkers, onversaagd als helden uit de oudheid. Ik weet niet of de anecdoten van de dagbladen ooit op leenig punt vanjhet front zijn voorgekomen. Maar wat ik wiel1 weet is, dat ik op ons front nooit iets dergelijks gezien heb en dat de werke lijkheid heel wat saaier en prozaïscher is. Iedereen doet Ier zijn taak middelma tig: zonder heldhaftigheid en zonder laf heid. Duitschers en Franschen blijven op hun 'eigen terrein, schieten op goed geluk .eiken dag een paar granaten en wat ge weerkogels op elkaar af, graven en spitten, ieder aan eigen kant, beschermen en ver- Sterken zich zoo goed mogelijk, patroel- jeeren zoo voorzichtig mogelijk een beetje tusschen de linies en leven waarschijnlijk zoowat op dezelfde manier. Onze troepen en de hunne schijnen gelijk, onze bewa pening en de hunne wegen tegen elkaar op, hun loopgraven en de onze zijn ^ven- veel waard, hun stemming is als de onze. 'Ze wagen niet harder ons aan te vallen dan wij1 redelijkerwijze van hier hen kun nen doen. Het evenwicht, dat aldus sedert langer dan twee maanden is ingesteld zal, naar wij hopen, eenmaal verbroken wor den. Ik heb niet dikwijls genoeg Joffre bezocht om te weten wanneer en hoe dat gebeuren zal. Maar het is voldoende de oogen open te zetten om te weten hoe de toestand thans is, waarom wei niet op-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1915 | | pagina 1