rakel nd, m. si Zaterdag 38 November 1914 39e Jaargang iptralen, ru, Oe Groote Oorlog. te koop men, men, pachten aagd angels, te koop, Werkpaard. ogkar, ehf lecht nknecht, noodigd, neenieid Uit de Pers. *1 E PRIJZEN voor de .Bergje", en ard „Slot der lir. J. De Vos, r wïen aanwij- eii en inschrij- eel afzonderlijk December 1914, ïotaris H. W. npolder. n (242 R.) burg" te Oost- ■orden vóór II ten kantore Middelburg, al- worden ver- lloopend Bil- A MEIJERS, Oost-Souburg^ jaar, zeer ge- 3n, bij Js. KOP- nmaker, Krab- stonden aan Serooskerke. delburg. in paard. 02, Vlissingen. en Meid 's te koop, op 'TE, Koude- t Mei ;LERK, West- s. VEG, gediplo- venpolder. as. Egbert Petrus- srooskerke (W.) rooskerke. oning beschik- adres jonge :914, bij E, Meliskerke. IRSE, Koudekerke. ORNELISSE, Uitgave van de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO gevestigd te Goes. Hoofdbureau te Goes: LAN iE VORSTSTRAAT 219. e Bureau te Middelburg: FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG. Drukkers: Oosterbaan Le Cointre Goes. VeZeeuw VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG. Abonnementsprijs Per 3 maanden fr. p. post. ƒ1.25 Losse nummers„0.05 Prijs der Advertentiën 15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct. 3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend. Bij abonnement voordeelige voorwaarden. Familieberichten van 110 regels ƒ1. iedere regel meer 10 ct. Generale Synode te 's Gravenhage 1914. Phonografische en Kinoma- to grafische opnamen. „Rondom de Professorentafel." Ter wijl de Synodeleden op gewone stoelen gezeten zijn, hebben de Professoren een leuningstoel, wijl zij genoodigden zijn en als zoodanig natuurlijk eereplaatsen ont vangen. Toch ligt het voor de hand, dat er we zenlijk wel'eenig onderscheid is. Men zou kunnen zeggen: De invloed van een professor staat tot die van een Synodelid, als zijn zetel tot een gewone ystoel. - Van allen geldt dit zeker niet. Er zijn professoren, die zich weinig doen gelden, Synodeleden die veel in vloed uitoefenen. En dan is de invloed van beiden om gekeerd evenredig aan het gewicht hun ner stoelen. Dr. A. Kuyper Sr. De oudste is Prof. Dir. A. Kuyper Sr., de oudste maar misschien de jongst© in lust om zijn denk beelden te herzien, te vernieuwen, te ontwikkelen, immers voorstander van meer kerkliederen bij die wie hiebben, voorstander van meer zending in de Buitenbezittingen, verkondiger van aller lei voor velen nieuwe ideeën in zake „de Voleinding". Een viertal zittingen beeft deze nog altijd strijdbare oudstrijder bij gewoond. Zijn kleur is frisch, zijn bouw nog krachtig, maar toch ziet men in hem terstond den oude van dagen. In de pauze stond hij te vertellen van zijta leefwijze, en wat hij deed om ge hard te zijn tegen verkoudheid enz. Hij is nog kras. Intusschen nam hij teerbiedig de hoed af voor een 82-jarige, 'een ouderling, ook lid van de Synode, die 5 jaar ouder was clan hij, en nog wel' zoo kras. Prof. F. L. Rutgers. Do tweede professorale zetel wordt bezet door prof. F. L. Rutgers. Deze heeft nooit, zooals prof. dr. A. Kuyper Sr. speciaal voor zijin gezondheid geleefd, tenminste men hoort er nooit van. Vergeleken bij: zijn korten gespierden collega Kuyper Sr. schijnt hij wel een bouwvallige. Dat hij vaker ter Synode verscheen was zeker niet omdat hij over mieer kracht, wel omdat bij over meer tijd beschikte. In avondzittingen, commissie-vergade ringen en Irapporten wenschte hij1 ver schoond te blijven. Als hij daar zoo zat, zou je... ja wat zou je... dacht je..., ja wat dacht je? Is hij er wel1 hij? Interesseert het hem? Is hij niet ver weg met zijn gedachten? Maar als zijin lange beenige gestalte oprees uit haar zetel, als zijn mond zich opende tot spreken, als zijn oogen minder onbestemd rondzagen, als er uitdrukking kwam in de plooien van wangen en voor hoofd, als dan de zelfde stem van 10, 20 jaar geleden zich hooren deed, en dezelf de leuk-onweerlegbare, soms zelfs ietwat gezochte, om niet te zeggen sofistische, maar altijd hoogst interessante redeneer trant zich gelden deed, tegenstanders bntwapenend, of ten minste gunstig stem mend en nooit tot toorn prikkelend, ja, dan dacht men, hij is de oude, waarom geeft hij geen college meer. Intussohen zal' hij nog genoeg te cor respondeerden en te adviseeren hebben. „Deze zaak is een weinig door mijn toedoen op de Synode gekomen." Weet u? Prof. D]r. H. Bavinck. Op de oudstrijders' Kuyper Sr. en Rutgers volgt aan de Professorentafel1 Prof. dr. H. Ba vinck. De trouwste comparant, in den regel1 op tijd. Andere hooggeleerden verzuimen een enkele maal of verscheidene malen, hij nooit. Anderen komen soms wat laat, hij niet. Dit typeert hem meteen. Zoo is hij. Zijn arbeiden heeft zich steeds geken merkt door orde en regelmaat, zoo te Kampen als te Amsterdam. Altijd heeft hij afgerond werk geleverd. Wat hij begon, kwam op tijld van de pers. In zijn voorkomen een DuitscheF; geef hem een Duitsche pijip en de gelijkenis is volkomen; maar dan geen Duitsch ge neraal1, o neen, doch een Duitsch geleerde. De Geldersch Overijisselsohe naam inek) wijst ook naar den Duitschen kant; heèft hij misschien Saksisch bloed in zijn aderen? Geen generaal, en toch ook weer wel. Hij voert in zijn brein het commando over heel wat gedachten, over tuigingen, meeningen, opvattingen, over gansche legers van geleerdheid en weten schap, en hij: voert die geestelijke mach ten aan, tegen groote heirscharen van tegengestelde leeringen. Hij is de rijkstbelezene van onze God geleerden, dogmaticus, dogmen-historious, wijsgeer, en politicus ook nog, ja, Eerste Kamerlid, maar wat.is dat voor hem? Zou het daar in dat brein wel eens spannen? Zou de vijand zijn gevechtsliniën wel eens hier of daar ombuigen en doorbre ken? Men merkt er niets van. Gewaardeerd is deze adviseur. Hij is op de Synode persona grata, wat niet zeggen wil1, dat de andere hoog geleerden niet in de gratie zouden zijn. Prof. L. Lindeboom. Dan volgt prof. Lindeboom, de man met een hart, vol van liefde voor Christus' Kerk. Her der en Leeraar eerst en bovenal, en professor erbij. j S1 Professor geworden, maar pastor ge bleven. Het professoraat is hem niet een andersoortig ambt als het pastoraat, hoog stens is het hem een lauwerkrans om de slapen van den pastor. Hij is pastor in een hooge're macht. Grijs is hij Feeds en kaal' is zijn kruin, maar hij heeft het geloof van 'een kindek©, de moed van een jongeling, de ijver van een man. Zelfs is hij ijveraaT, ijveraar voor ker- kelijk-theologiscbo opleiding, en als ijve raar vanzelf eenzijdig en ten volle be reid om, als het moet, zich alléén, geheel alleen voor zijn wagen te spannen. Dat doet. deze man zoo vol liefde voor de broederen toch telkens tegenover de broederen staan. Dat maakt dezen daadwerkelijken be oefenaar van de gemeenschap der heili gen, vaak tot een eenzame. Dat doet hem gedui'ig protesteeren en verzoeken zijn protest in de acta op te nemen. Men zou hem niet verdragen, als hij zelf niet in liefde verdroeg. Men zou naar hem niet meer luiste ren, als hij zijn wooFd niet met zout h'e- sprengde, met goedmoedige scheFts en allerlei opmerkingen, die blijk geven van een heklere blik op het leven en van rijke levenservaring. Soms struikelt hij in woorden. Maar de lof, die Prof. Bavinck hem opzettelijk toezwaaide 'bij het debat over het doctoraat, was verdiend: „Aan Prof. Lindeboom is het te danken, „dat het debat op een broederlijken toon „en van ©en verheven standpunt is g'e- „voeid." Hij verloor, maar hij bleef als raads man der Synode dezelfde in ijver, vel- meenendhei'd en broederlijken zin. En hij zal' voor onze kerken blijven de waardige pastoF-professor met een prie- cfprliiV hfiVf (Friesch Kerkblad). S. HUISMANS. Wegsmelting van het Recht. „De Standaard" driestart: „Eugen Ehrlich" heeft in zijn diepgaan de studie: „Grundlegung der Sociologie des Rechtes", Munchen 1913, een poging gewaagd, om het allesheheerschende vraagstuk van het Recht uit zijn juri dische, windselen uit te nemen, en het te steken in sociologisch hermelijn. Het zou dan- een Recht worden, dat zich als vanzelf, en naar vast© wet, uit de sociologische gegevens ontwikkelde. Niet het Recht zou dan het leven beheer- schen, ;maar het leven de moeder zijn, en het Recht het Kindeke. Ook deze 'heeren bezwijken thans onder den hagelregen der feiten. Natuurlijk waanden ze reuzenschreden op het vredespad naar den Tempel1 met het geblinddoekte beeld van het Recht gevorderd te zijn. Voor willekeur was in hun kring des levens geen plaats meer. Het leven van alle volken ademde vrede uit, en strooide voor 't Recht de palm takken der eeFe. In Congressen lag de profetie der toekomst. Conferentie na Conferentie zou ons het heil der volken baren. Men verkneukte zich op zijn Con ferentie-maaltijden. Zoo in-pFettig' zat men dan saam aan met koppen van stavast uit alle Landen, wier naam heel de wereld doorklonk. En niet beter wetend, of 't zou nu al blijder en vroolijker en pretti ger in 'het wereldleven worden, stapte dan een ieder in zijn trein, en toog weer huis waarts. Als men zoo op straat nog militairen tegenkwalm, golden deze eeniglijk voor Antikiteiten, wier rol uit was gespeeld. De heeren en dames van de Conferentie hadden nu 't lot der wereld in handen. Zoo stond 't nog op 25 Juli, en op 1 Augustus stond op eeiimaal' heel het huis van vrouw Europa in brand. Erg reeds. Maar nog geen nood. Dank zij allerlei Congressen, Conferenties, Manifesten en declaraties was nu het internationale recht tusschen de .volken onderling zoo heilig in aller schatting geworden, dat 't een oorlog zou worden zóó ingetogen en zóó correct tot in de puntjes gevoerd, dat men er toch niets van zou merken. Het Vredespaleis kon de vlag uithangen. 't Zou nog wel oorlog zijn, maar op de manier van het RiddeFtoernooi. Van oorlogsonhebbelijkheden zou geen sprake meer zijn. De eerbied voor het Recht stond in aller schatting te hoog. Zoo dacht men op 1 Augustus. Thans nadert December. En nu is het één weenen van allen kant, zooals met het Recht gespeeld, zoo als het Recht geschonden, zooals 't Recht met voeten getreden wordt. Zelfs op ze© komt een mogendheid uit schieten, die alle zeepad met haar mijnen bestrooit; alle schip ophoudt; uit d© la ding neemt wat haai- goeddunkt; en ten aanhoore van heel1 de wereld, orbi et urbi, lijst na lijst als proclamatie op hangt, om te zeggen, wat over zee niet stoomen mag. Instee van het Recht viert thans de Willekeur hoogtij. En onderwijl Faken we in ons goede Nederland, alsof er geen oorlog de wereld beheerschte, als keukenjuffers aan 't po litieke haspelen. Of men toch wijzer werd. Beknopt overzicht van den toestand. Het offensief der Duitschers aan het Oostelijk front duiurt voort. Nog is de strijd niet beslist. Heel' duidelijk is de toestand intusschen nog niet, want de Russische en de Duit sche berichten spreken elkaar geheel en al1 tegen. De Duitschers winnen en de Russen winnen. Von Hindenburg en zijn officie ren houden zich kranig, doch ook het kader van de tegenpartij weet van elke omstandigheid partij te trekken. Hindenburg's nieuwe groote zegepraal vindt Berlijn in vlaggentooi en de Duitsche pers feestelijk gestemd. De „Be'rliner Lo- kal Anzeiger" schrijft: „Nog is het eind doel dezer grootscheeps aangelegde ope raties niet ten volle bereikt. De vijand weet steeds opnieuw versche manschappen in het vuur te brengen en verzet zich met hand en tand tegen zijn volkomen vernietiging, maar onze Hindenburg heeft vast besloten niet los to laten en wij1 mogen verwachten, dat hij' en zijn dap pere troepen zullen volhouden. Intusschen zijn er reeds meer dan 100.000 Russen in gevangenschap geraakt. OntelbaT© dooden en gewonden bedekken de slagvelden en de verliezen aan kostbaar oorlogsmateri aal1 overtreffen alles, wat tot nu toe in daf opzicht werd vertoond." Opmerkelijk is het, dat de Russische le- g^rberichten niet minder opgewektheid aan den dag leggen en met evengroote opge togenheid melding maken van hun reuzen- successen. In het Westen valt een krachtige actie der Duitschers te constateeren. Een po ging schijnt te worden voorbereid om zoowel' den rechter als den linkervleugel van de Fransch-Engelsche legermachten aan te vallen. Ofschoon in de eerstvolgende dagen een ernstige strijd mag verwacht worden, valt op 't oogenblik weinig van den toestand te zeggen. De strijd aan het front, aldus het „Hbl.", wordt een strijd waaraan niet de laatste man, maar de laatste souvereign een einde zal' maken. Vrijwilligers naar voren. Kapitein Von Salzmann, oorlogscorres pondent van de „Berliner-Lokal-Anzeigër", geeft in zijn blad een beschrijving van een heet uur voor zijn batterij. Het was den 12den November, 's mid dags om drie uur. We hadden het ZKvaar versterkte steunpunt der Franschen over het kanaal bij; Steenstraaten reeds een uur lang hevig onder vuur gehouden. De Fransche artillerie had dien dag haar uiterste best gedaan om ons buiten gevecht te stellen en dit had ons reeds Vele verliezen gekost. De kolonel en de ma joor waren gewond. De adjudant lag te sterven en verschillende leden van den staf waren zwaar en licht gewond. Wij, artilleristen, en een dappere onderofficier van de hospitaal-soldaten, Noth genaamd, deden wat wij konden om de gewonden en stervenden in dekking! te brengen en te helpen. Onze infanterie zou juist tot de be storming overgaan, toen de aanvoerder van onze afdeeling in de batterij kwam en bevel gaf om .een kanon naar voren te schuiven in de tirailleurslinie om onze infanterie, die hevig leed, te steunen. Geen bevel kon ons aangenamer zijn. 'Dus „Ordonnans, rijd wat gij kunt". De be spanning voor kanon en caisson van on derofficier Wittenburg moet hierheen ko men." Terwijl de man wegreed trok de batterij: het stuk, dat vooruit moest, met zijn caisson uit de dekking, bracht het door den Verwilderden tuin en over de hoeVe, die nog islechts een puinhoop vormde, naar de straat. De heide bespanningen kwamen reeds aan. Twee onderofficieren waren vooruit gegaan, om een goede stelling te zoeken. Wij spanden in en een zucht van verlichting ontsnapte mij1, toen on danks den hagel Van lood, alles góed ging. Een paar honderd pas Voor ons uit brandde een hoeve met volle stroosohuren. De dikke rook lag als een sluier over de aarde en dekte ons waarschijnlijk voor het oog van de waarnemers de Franschen, die aan den anderen kant Van het ka naal op de kerktorens zaten. Ik beval juist „Marsch!", daar hadt je het. Die eerste shrapnell midden er tusschen. Een der middelste ruiters viel van zijn paard. Jk ben gewond, riep hij; en trok zijn jas open. Inderdaad, een schot door zijn long, dwars er door heen. Dusonder officier Wittenburg; rijdt zelf. Voorwaarts, marsch 1" Een gehuil, een knal. Die voorste en middelste paarden in een wilden hoop. De scherven zitten in hun pooten, hals en borst. De dieren blazen angstig en bloeden hevig. „Afhalen, alleen de boom- paarden trekken!" D'e ammunitiewagen was een chaos van menschen en paar den. Nu volgt knal op knal. Ik krijg een hevigen slag tegen mijn been, knik door, houdt mij' echter staande en ga op een omgevallen wagen zitten. „Mannen, denkt aan je eed. Geschut Voorwaarts!" Eeu granaat valt midden tusschen de paarden Het kanon draait links om, en de dieren vallen met den boomruiter. Ik heb een shrapnelkogel in den voet en kan nog maar op mijn stok, dien ik sedert den Herero-oorloa draag, opihet linkerheen hin ken. De toestand wordt kritiek. Ik sta Vrij wel alleen op den weg. Liever dood, dan het bevel niet uitgevoerd en terug, dat nooit. De brave onderofficier Noth wil mij verbinden. De anderen zijin er echter slechter aan toe en ik ben er ook meer aan gewoon. „Onderofficier Stark, hol wat gij' kunt naar de batterijl en roep Vrijl- wïiligers. Het geschut moet vooruit." Een van mijn beste mannen loopt ook mee en ik hoor hem roepen: „Vrijwilligers naar voren!" De kapitein roept: „vrijwilligers op!" En toen kwamen ze allen, mijn goede, brave jongens. Te veel kwamen er zelfs. Ze lieten hun kapitein niet in den steek. Kersversohe studenten, handelsbedienden, juweliers, verwende moederzoontjes, al die jongens, die ik even te voren nog zoo toegesnauwd had. „Uitgespannen, stuk gedraaid, zet mij' op het asstoeltje en nu voorwaarts; de am munitie wordt op den schouder achter na gedragen." Zoo brachten wij het kanon, Waarop ik zat, te voet vooruit. Onder het razen de vuur was er niet een die maar knip oogde. En wij hebben hét kanon in de stelling gekregen. Reeds vijftien minuten later glaf het vuur. Zoo zijn onze vrijwilligers. Zijl gaan voor mij, en ik g'a voor hen door het vuur. De batterij had hevig geleden. Ze werd in den loop van den nacht voor eenige dagen rust uit de stelling genomen. Beschoten door eigen troepen. Zelfs te midden van deze vreeselijke werkelijkheid kan men niet nalaten soms een humoristisch trekje op te merken. Een gedeelte van den tijd vuurden wij met de bajonet op het geweer, schrijft een Engelsch militair, en soms viel er wel eens een af. Het was werkelijk om te lachen als men dan een kerel over een loopgraaf heen zag reiken en grijpen naar zijn bajonet, welke hij er dan weer op plaatste, waarna hiji opnieuw begon te vu ren, also ifer niets ongewoons gebeurd was, hoewel zie al dien tijd op hem had den geschoten. Na vier zulke dag'en hadden wij een „rust", dat is te zeggen wij1 werden afge lost uit deze loopgraven en teruggezonden naar andere, die meer naar achteren la gen, alleen om evenveel granaten op ons te krijgen als in de loopgraven aan het front. Twee dagen van zoon rustkuur en dan werden we weer naar het front terugge stuurd. Hier hadden ongeveer vijftig van ons een nieuwe onbeschrijfelijke onder vinding; Wij1 waren geplaatst in een ver vooruit liggende loopgraaf, waar wij' vele uren bleven en ik kan niet anders den ken, dan dat wij1 vergeten 'Varen. Een paar andere van onze manschappen had den een schulplaats gezocht in een nabij- staande hut, en deze had tot nu toe niet te lijden gehad' van het granaatvuur, hoe wel onze loopgraaf wel gebombardeerd was. In de meening, dat wij steun noodig hadden, kwamen de jongens uit de hut hard aanloopen om ons te helpen. Onge lukkig was onze loopgraaf vol en dus moesten zij yveer terug gaan. Deze bewe ging trok de aandacht van de Duitschers en zij bombardeerden zoowel de hut als de loopgraaf zoo krachtig, dat wij maar hadden te zorgen ons uit de voeten te maken. Hoewel het heel donker was schenen ze precies te weten, waar ze ons moesten vinden, want toen een sergeant uit de loopgraaf kroop om instructies te vragen, ontdekten de Duitsche schutters hem en schoten twee kogels in zijn arm en twee in zijn zijde. Toen dacht ik, dat ik pok eens een kansje moest wagen en kroop ik voorzich tig er uit, om tot de ontdekking' te ko men, dat wij absoluut alleen waren. Die schutters deden toen hun best mij1 te treffen, maar schoten mis en ik kon terugigaan naar de makkers, om te ver tallen hoe wij1 er voor stonden. Toen juist begon het grapje in vreeselijken ernst, want niet alleen gingen de Duitschers ons weer met granaten bestoken, maar onze eigen troepen, denkende dat het ter rein schoon was, deden hetzelfde. Toen zietten wij het op een loopen en maakten een snelheidsrecord. Hierna kregen wij weer een rust. Dat is te zeggen, wij werden gezonden naar een paar andere loopgraven links van ons. Ik denk, dat dit opzlettelijk, gedaan Werd, want 't leek wel of de Duitschers ons er steeds uitkozen, zooals ziji ieder deel van het Eng'elsc-he leger schijnen te doen. (Vad.) Een zonderlinge ontdekking. De Meierijsche Courant schrijft: Aan een ons ter inzage verstrekten brief Van een onderofficier, die de gevech ten aan de Aisne meemaakt, gericht aan een familielid, hier te lande woonachtig, ontleenen wij de volgende passage: Het was een dag geweest Van heeten strijd, niet de eerste, dien ik meemaak hier aan het front. Om 9 uur 's avonds werd ik opge commandeerd om een der meest lugu bere werken te volbrengen: het begraven der gesneuvelden. Met mijn manschappen, nam ik een boe renkar in beslag', die ik op een Verlaten erf vond en die we met een paar artille- riepaarden bespanden, om onze gevallen makkers een laatste rustplaats te bereiden. In een tuintje van een uitgestorven landelijke Woning werd inderhaast een lan ge kuil gegraven, om dg gesneuvelden! er in neer te leggen. Terwijl mijn manschappen1 met hun pio niersschoppen dein grond omdolven en het tuintje herschiepen in een graf, verbrij zelde ik een der ruiten van het raampje om mij meester te maken van de roode geraniums, die ik op het straks dicht gemaakte gemeenschappelijke graf onzter kameraden als een laatste bewijs van sym pathie en liefde voor de brave vrienden vol eerbied wenschte neer te leggen. Toen ik met de bloemen in mijn hand! de manschappen naderde, speelde zich daar in het tuintje een wonderbaar too- neel af. De spaden hadden g'estooten op een hol ter diepte Van een halven meter onder de oppervlakte der aarde. Het hol blootleggend ontdekten zij in het bleeke schijnsel der maan een ruimte van een paar meter lengte en breedte en in een hoek daarvan op een hos stroo een man in gezelschap van een jongetje van een jaar of Veertien, die bij nader onder zoek g'rootvader en kleinzoon bleken te zijn. Met de revolver in de hand werd de vondst bedreigd, maar op zijn knieën smeekte de man om 'genade Voor zich en zijn jeugldigen gezel, wiens moeder dood was en wiens vader, evenals wij1, streed aan het front. Bij het naderen van het gevaar geen uitweg wetend, had de man, zloo Vertelde hij ons, zich m,et het kind ingegraven in den grond, om aan den dood te ont snappen. Een paar brooden, een kruik water en wat wortelen Vormden den mondvoor raad Voor die beiden. i De uitgang' Van het hol leidde ter zijde door het tuintje naar een geitenstal, Waar hij afgedekt was met een deur, die ach teloos op den grond scheen neergesme ten, maar inderdaad tot deksel diende en tot deur naar dit zonderlinge Verblijf, waar hij nu en dan behoedzaam uit en in sloop, om Verkenning1 te doen en wat eet baren kost aan te Voeren. Zoo had hij reeds Veertien dagen in dit verblijf gehuisd. Ik hoef u niet te zeggen dat wij1 den man en het kind gespaard hebben en een beter onderdak hebben bezorgd, buiten het tooneel Van strijd en verwoesting^ waarvan de streek alom de sporen draagt. En zoo werd het tijdelijk verh'ijf dezer levenden omgeschapen in de eeuwige rust plaats onzer dooden. I De graniums dekken thans reeds het graf waar de kameraden rusten.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1914 | | pagina 1