rakel
nd,
m. si
Zaterdag 38 November 1914
39e Jaargang
iptralen,
ru,
Oe Groote Oorlog.
te koop
men,
men,
pachten
aagd
angels,
te koop,
Werkpaard.
ogkar,
ehf
lecht
nknecht,
noodigd,
neenieid
Uit de Pers.
*1
E PRIJZEN voor
de .Bergje", en
ard „Slot der
lir. J. De Vos,
r wïen aanwij-
eii en inschrij-
eel afzonderlijk
December 1914,
ïotaris H. W.
npolder.
n (242 R.)
burg" te Oost-
■orden vóór II
ten kantore
Middelburg, al-
worden ver-
lloopend Bil-
A MEIJERS,
Oost-Souburg^
jaar, zeer ge-
3n, bij Js. KOP-
nmaker, Krab-
stonden aan
Serooskerke.
delburg.
in paard.
02, Vlissingen.
en Meid
's te koop, op
'TE, Koude-
t Mei
;LERK, West-
s.
VEG, gediplo-
venpolder.
as.
Egbert Petrus-
srooskerke (W.)
rooskerke.
oning beschik-
adres jonge
:914, bij
E, Meliskerke.
IRSE,
Koudekerke.
ORNELISSE,
Uitgave van
de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
LAN iE VORSTSTRAAT 219.
e
Bureau te Middelburg:
FIRMA F. P. DHUIJ - L. BURG.
Drukkers:
Oosterbaan Le Cointre Goes.
VeZeeuw
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG.
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. post. ƒ1.25
Losse nummers„0.05
Prijs der Advertentiën
15 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend.
Bij abonnement voordeelige voorwaarden.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.
iedere regel meer 10 ct.
Generale Synode te 's Gravenhage 1914.
Phonografische en Kinoma-
to grafische opnamen.
„Rondom de Professorentafel." Ter
wijl de Synodeleden op gewone stoelen
gezeten zijn, hebben de Professoren een
leuningstoel, wijl zij genoodigden zijn en
als zoodanig natuurlijk eereplaatsen ont
vangen.
Toch ligt het voor de hand, dat er we
zenlijk wel'eenig onderscheid is.
Men zou kunnen zeggen: De invloed
van een professor staat tot die van een
Synodelid, als zijn zetel tot een gewone
ystoel. -
Van allen geldt dit zeker niet.
Er zijn professoren, die zich weinig
doen gelden, Synodeleden die veel in
vloed uitoefenen.
En dan is de invloed van beiden om
gekeerd evenredig aan het gewicht hun
ner stoelen.
Dr. A. Kuyper Sr. De oudste is
Prof. Dir. A. Kuyper Sr., de oudste maar
misschien de jongst© in lust om zijn denk
beelden te herzien, te vernieuwen, te
ontwikkelen, immers voorstander van
meer kerkliederen bij die wie hiebben,
voorstander van meer zending in de
Buitenbezittingen, verkondiger van aller
lei voor velen nieuwe ideeën in zake „de
Voleinding". Een viertal zittingen beeft
deze nog altijd strijdbare oudstrijder bij
gewoond.
Zijn kleur is frisch, zijn bouw nog
krachtig, maar toch ziet men in hem
terstond den oude van dagen.
In de pauze stond hij te vertellen van
zijta leefwijze, en wat hij deed om ge
hard te zijn tegen verkoudheid enz.
Hij is nog kras.
Intusschen nam hij teerbiedig de hoed af
voor een 82-jarige, 'een ouderling, ook
lid van de Synode, die 5 jaar ouder was
clan hij, en nog wel' zoo kras.
Prof. F. L. Rutgers. Do tweede
professorale zetel wordt bezet door prof.
F. L. Rutgers. Deze heeft nooit, zooals
prof. dr. A. Kuyper Sr. speciaal voor
zijin gezondheid geleefd, tenminste men
hoort er nooit van. Vergeleken bij: zijn
korten gespierden collega Kuyper Sr.
schijnt hij wel een bouwvallige.
Dat hij vaker ter Synode verscheen was
zeker niet omdat hij over mieer kracht,
wel omdat bij over meer tijd beschikte.
In avondzittingen, commissie-vergade
ringen en Irapporten wenschte hij1 ver
schoond te blijven.
Als hij daar zoo zat, zou je... ja wat
zou je... dacht je..., ja wat dacht je? Is
hij er wel1 hij? Interesseert het hem? Is
hij niet ver weg met zijn gedachten?
Maar als zijin lange beenige gestalte
oprees uit haar zetel, als zijn mond zich
opende tot spreken, als zijn oogen minder
onbestemd rondzagen, als er uitdrukking
kwam in de plooien van wangen en voor
hoofd, als dan de zelfde stem van 10, 20
jaar geleden zich hooren deed, en dezelf
de leuk-onweerlegbare, soms zelfs ietwat
gezochte, om niet te zeggen sofistische,
maar altijd hoogst interessante redeneer
trant zich gelden deed, tegenstanders
bntwapenend, of ten minste gunstig stem
mend en nooit tot toorn prikkelend, ja,
dan dacht men, hij is de oude, waarom
geeft hij geen college meer.
Intussohen zal' hij nog genoeg te cor
respondeerden en te adviseeren hebben.
„Deze zaak is een weinig door mijn
toedoen op de Synode gekomen."
Weet u?
Prof. D]r. H. Bavinck. Op de
oudstrijders' Kuyper Sr. en Rutgers volgt
aan de Professorentafel1 Prof. dr. H. Ba
vinck.
De trouwste comparant, in den regel1
op tijd. Andere hooggeleerden verzuimen
een enkele maal of verscheidene malen,
hij nooit. Anderen komen soms wat laat,
hij niet.
Dit typeert hem meteen. Zoo is hij.
Zijn arbeiden heeft zich steeds geken
merkt door orde en regelmaat, zoo te
Kampen als te Amsterdam. Altijd heeft
hij afgerond werk geleverd. Wat hij begon,
kwam op tijld van de pers.
In zijn voorkomen een DuitscheF; geef
hem een Duitsche pijip en de gelijkenis
is volkomen; maar dan geen Duitsch ge
neraal1, o neen, doch een Duitsch geleerde.
De Geldersch Overijisselsohe naam
inek) wijst ook naar den Duitschen
kant; heèft hij misschien Saksisch bloed
in zijn aderen? Geen generaal, en toch
ook weer wel. Hij voert in zijn brein het
commando over heel wat gedachten, over
tuigingen, meeningen, opvattingen, over
gansche legers van geleerdheid en weten
schap, en hij: voert die geestelijke mach
ten aan, tegen groote heirscharen van
tegengestelde leeringen.
Hij is de rijkstbelezene van onze God
geleerden, dogmaticus, dogmen-historious,
wijsgeer, en politicus ook nog, ja, Eerste
Kamerlid, maar wat.is dat voor hem?
Zou het daar in dat brein wel eens
spannen?
Zou de vijand zijn gevechtsliniën wel
eens hier of daar ombuigen en doorbre
ken?
Men merkt er niets van.
Gewaardeerd is deze adviseur.
Hij is op de Synode persona grata, wat
niet zeggen wil1, dat de andere hoog
geleerden niet in de gratie zouden zijn.
Prof. L. Lindeboom. Dan volgt
prof. Lindeboom, de man met een hart,
vol van liefde voor Christus' Kerk. Her
der en Leeraar eerst en bovenal, en
professor erbij. j S1
Professor geworden, maar pastor ge
bleven. Het professoraat is hem niet een
andersoortig ambt als het pastoraat, hoog
stens is het hem een lauwerkrans om de
slapen van den pastor.
Hij is pastor in een hooge're macht.
Grijs is hij Feeds en kaal' is zijn kruin,
maar hij heeft het geloof van 'een kindek©,
de moed van een jongeling, de ijver van
een man.
Zelfs is hij ijveraaT, ijveraar voor ker-
kelijk-theologiscbo opleiding, en als ijve
raar vanzelf eenzijdig en ten volle be
reid om, als het moet, zich alléén, geheel
alleen voor zijn wagen te spannen.
Dat doet. deze man zoo vol liefde voor
de broederen toch telkens tegenover de
broederen staan.
Dat maakt dezen daadwerkelijken be
oefenaar van de gemeenschap der heili
gen, vaak tot een eenzame.
Dat doet hem gedui'ig protesteeren en
verzoeken zijn protest in de acta op te
nemen.
Men zou hem niet verdragen, als hij
zelf niet in liefde verdroeg.
Men zou naar hem niet meer luiste
ren, als hij zijn wooFd niet met zout h'e-
sprengde, met goedmoedige scheFts en
allerlei opmerkingen, die blijk geven van
een heklere blik op het leven en van
rijke levenservaring.
Soms struikelt hij in woorden.
Maar de lof, die Prof. Bavinck hem
opzettelijk toezwaaide 'bij het debat over
het doctoraat, was verdiend:
„Aan Prof. Lindeboom is het te danken,
„dat het debat op een broederlijken toon
„en van ©en verheven standpunt is g'e-
„voeid."
Hij verloor, maar hij bleef als raads
man der Synode dezelfde in ijver, vel-
meenendhei'd en broederlijken zin.
En hij zal' voor onze kerken blijven de
waardige pastoF-professor met een prie-
cfprliiV hfiVf
(Friesch Kerkblad). S. HUISMANS.
Wegsmelting van het Recht.
„De Standaard" driestart:
„Eugen Ehrlich" heeft in zijn diepgaan
de studie: „Grundlegung der Sociologie
des Rechtes", Munchen 1913, een poging
gewaagd, om het allesheheerschende
vraagstuk van het Recht uit zijn juri
dische, windselen uit te nemen, en het
te steken in sociologisch hermelijn.
Het zou dan- een Recht worden, dat
zich als vanzelf, en naar vast© wet, uit
de sociologische gegevens ontwikkelde.
Niet het Recht zou dan het leven beheer-
schen, ;maar het leven de moeder zijn,
en het Recht het Kindeke.
Ook deze 'heeren bezwijken thans onder
den hagelregen der feiten.
Natuurlijk waanden ze reuzenschreden
op het vredespad naar den Tempel1 met
het geblinddoekte beeld van het Recht
gevorderd te zijn. Voor willekeur was
in hun kring des levens geen plaats meer.
Het leven van alle volken ademde vrede
uit, en strooide voor 't Recht de palm
takken der eeFe. In Congressen lag de
profetie der toekomst. Conferentie na
Conferentie zou ons het heil der volken
baren. Men verkneukte zich op zijn Con
ferentie-maaltijden. Zoo in-pFettig' zat men
dan saam aan met koppen van stavast
uit alle Landen, wier naam heel de wereld
doorklonk. En niet beter wetend, of 't
zou nu al blijder en vroolijker en pretti
ger in 'het wereldleven worden, stapte dan
een ieder in zijn trein, en toog weer huis
waarts.
Als men zoo op straat nog militairen
tegenkwalm, golden deze eeniglijk voor
Antikiteiten, wier rol uit was gespeeld.
De heeren en dames van de Conferentie
hadden nu 't lot der wereld in handen.
Zoo stond 't nog op 25 Juli, en op
1 Augustus stond op eeiimaal' heel het
huis van vrouw Europa in brand.
Erg reeds.
Maar nog geen nood. Dank zij allerlei
Congressen, Conferenties, Manifesten en
declaraties was nu het internationale
recht tusschen de .volken onderling zoo
heilig in aller schatting geworden, dat 't
een oorlog zou worden zóó ingetogen en
zóó correct tot in de puntjes gevoerd, dat
men er toch niets van zou merken.
Het Vredespaleis kon de vlag uithangen.
't Zou nog wel oorlog zijn, maar op de
manier van het RiddeFtoernooi.
Van oorlogsonhebbelijkheden zou geen
sprake meer zijn.
De eerbied voor het Recht stond in
aller schatting te hoog.
Zoo dacht men op 1 Augustus.
Thans nadert December.
En nu is het één weenen van allen
kant, zooals met het Recht gespeeld, zoo
als het Recht geschonden, zooals 't Recht
met voeten getreden wordt.
Zelfs op ze© komt een mogendheid uit
schieten, die alle zeepad met haar mijnen
bestrooit; alle schip ophoudt; uit d© la
ding neemt wat haai- goeddunkt; en ten
aanhoore van heel1 de wereld, orbi et
urbi, lijst na lijst als proclamatie op
hangt, om te zeggen, wat over zee niet
stoomen mag.
Instee van het Recht viert thans de
Willekeur hoogtij.
En onderwijl Faken we in ons goede
Nederland, alsof er geen oorlog de wereld
beheerschte, als keukenjuffers aan 't po
litieke haspelen.
Of men toch wijzer werd.
Beknopt overzicht van den toestand.
Het offensief der Duitschers aan het
Oostelijk front duiurt voort.
Nog is de strijd niet beslist.
Heel' duidelijk is de toestand intusschen
nog niet, want de Russische en de Duit
sche berichten spreken elkaar geheel en
al1 tegen.
De Duitschers winnen en de Russen
winnen. Von Hindenburg en zijn officie
ren houden zich kranig, doch ook het
kader van de tegenpartij weet van elke
omstandigheid partij te trekken.
Hindenburg's nieuwe groote zegepraal
vindt Berlijn in vlaggentooi en de Duitsche
pers feestelijk gestemd. De „Be'rliner Lo-
kal Anzeiger" schrijft: „Nog is het eind
doel dezer grootscheeps aangelegde ope
raties niet ten volle bereikt. De vijand
weet steeds opnieuw versche manschappen
in het vuur te brengen en verzet zich
met hand en tand tegen zijn volkomen
vernietiging, maar onze Hindenburg heeft
vast besloten niet los to laten en wij1
mogen verwachten, dat hij' en zijn dap
pere troepen zullen volhouden. Intusschen
zijn er reeds meer dan 100.000 Russen in
gevangenschap geraakt. OntelbaT© dooden
en gewonden bedekken de slagvelden en
de verliezen aan kostbaar oorlogsmateri
aal1 overtreffen alles, wat tot nu toe in daf
opzicht werd vertoond."
Opmerkelijk is het, dat de Russische le-
g^rberichten niet minder opgewektheid aan
den dag leggen en met evengroote opge
togenheid melding maken van hun reuzen-
successen.
In het Westen valt een krachtige actie
der Duitschers te constateeren. Een po
ging schijnt te worden voorbereid om
zoowel' den rechter als den linkervleugel
van de Fransch-Engelsche legermachten
aan te vallen.
Ofschoon in de eerstvolgende dagen een
ernstige strijd mag verwacht worden, valt
op 't oogenblik weinig van den toestand
te zeggen.
De strijd aan het front, aldus het
„Hbl.", wordt een strijd waaraan niet
de laatste man, maar de laatste souvereign
een einde zal' maken.
Vrijwilligers naar voren.
Kapitein Von Salzmann, oorlogscorres
pondent van de „Berliner-Lokal-Anzeigër",
geeft in zijn blad een beschrijving van
een heet uur voor zijn batterij.
Het was den 12den November, 's mid
dags om drie uur. We hadden het ZKvaar
versterkte steunpunt der Franschen over
het kanaal bij; Steenstraaten reeds een
uur lang hevig onder vuur gehouden.
De Fransche artillerie had dien dag
haar uiterste best gedaan om ons buiten
gevecht te stellen en dit had ons reeds
Vele verliezen gekost. De kolonel en de ma
joor waren gewond. De adjudant lag te
sterven en verschillende leden van den
staf waren zwaar en licht gewond. Wij,
artilleristen, en een dappere onderofficier
van de hospitaal-soldaten, Noth genaamd,
deden wat wij konden om de gewonden
en stervenden in dekking! te brengen en
te helpen.
Onze infanterie zou juist tot de be
storming overgaan, toen de aanvoerder
van onze afdeeling in de batterij kwam en
bevel gaf om .een kanon naar voren te
schuiven in de tirailleurslinie om onze
infanterie, die hevig leed, te steunen. Geen
bevel kon ons aangenamer zijn. 'Dus
„Ordonnans, rijd wat gij kunt". De be
spanning voor kanon en caisson van on
derofficier Wittenburg moet hierheen ko
men."
Terwijl de man wegreed trok de batterij:
het stuk, dat vooruit moest, met zijn
caisson uit de dekking, bracht het door
den Verwilderden tuin en over de hoeVe,
die nog islechts een puinhoop vormde, naar
de straat. De heide bespanningen kwamen
reeds aan. Twee onderofficieren waren
vooruit gegaan, om een goede stelling
te zoeken. Wij spanden in en een zucht
van verlichting ontsnapte mij1, toen on
danks den hagel Van lood, alles góed
ging. Een paar honderd pas Voor ons uit
brandde een hoeve met volle stroosohuren.
De dikke rook lag als een sluier over de
aarde en dekte ons waarschijnlijk voor
het oog van de waarnemers de Franschen,
die aan den anderen kant Van het ka
naal op de kerktorens zaten. Ik beval
juist „Marsch!", daar hadt je het. Die
eerste shrapnell midden er tusschen. Een
der middelste ruiters viel van zijn paard.
Jk ben gewond, riep hij; en trok zijn
jas open. Inderdaad, een schot door zijn
long, dwars er door heen. Dusonder
officier Wittenburg; rijdt zelf. Voorwaarts,
marsch 1" Een gehuil, een knal. Die voorste
en middelste paarden in een wilden hoop.
De scherven zitten in hun pooten, hals
en borst. De dieren blazen angstig en
bloeden hevig. „Afhalen, alleen de boom-
paarden trekken!" D'e ammunitiewagen
was een chaos van menschen en paar
den. Nu volgt knal op knal. Ik krijg een
hevigen slag tegen mijn been, knik door,
houdt mij' echter staande en ga op een
omgevallen wagen zitten. „Mannen, denkt
aan je eed. Geschut Voorwaarts!" Eeu
granaat valt midden tusschen de paarden
Het kanon draait links om, en de dieren
vallen met den boomruiter. Ik heb een
shrapnelkogel in den voet en kan nog
maar op mijn stok, dien ik sedert den
Herero-oorloa draag, opihet linkerheen hin
ken.
De toestand wordt kritiek. Ik sta Vrij
wel alleen op den weg. Liever dood, dan
het bevel niet uitgevoerd en terug, dat
nooit. De brave onderofficier Noth wil
mij verbinden. De anderen zijin er echter
slechter aan toe en ik ben er ook meer
aan gewoon. „Onderofficier Stark, hol wat
gij' kunt naar de batterijl en roep Vrijl-
wïiligers. Het geschut moet vooruit." Een
van mijn beste mannen loopt ook mee en
ik hoor hem roepen: „Vrijwilligers naar
voren!" De kapitein roept: „vrijwilligers
op!" En toen kwamen ze allen, mijn
goede, brave jongens. Te veel kwamen
er zelfs. Ze lieten hun kapitein niet
in den steek. Kersversohe studenten,
handelsbedienden, juweliers, verwende
moederzoontjes, al die jongens, die ik
even te voren nog zoo toegesnauwd had.
„Uitgespannen, stuk gedraaid, zet mij' op
het asstoeltje en nu voorwaarts; de am
munitie wordt op den schouder achter
na gedragen."
Zoo brachten wij het kanon, Waarop ik
zat, te voet vooruit. Onder het razen
de vuur was er niet een die maar knip
oogde. En wij hebben hét kanon in de
stelling gekregen. Reeds vijftien minuten
later glaf het vuur.
Zoo zijn onze vrijwilligers. Zijl gaan
voor mij, en ik g'a voor hen door het
vuur.
De batterij had hevig geleden. Ze werd
in den loop van den nacht voor eenige
dagen rust uit de stelling genomen.
Beschoten door eigen troepen.
Zelfs te midden van deze vreeselijke
werkelijkheid kan men niet nalaten soms
een humoristisch trekje op te merken.
Een gedeelte van den tijd vuurden wij
met de bajonet op het geweer, schrijft
een Engelsch militair, en soms viel er wel
eens een af. Het was werkelijk om te
lachen als men dan een kerel over een
loopgraaf heen zag reiken en grijpen naar
zijn bajonet, welke hij er dan weer op
plaatste, waarna hiji opnieuw begon te vu
ren, also ifer niets ongewoons gebeurd
was, hoewel zie al dien tijd op hem had
den geschoten.
Na vier zulke dag'en hadden wij een
„rust", dat is te zeggen wij1 werden afge
lost uit deze loopgraven en teruggezonden
naar andere, die meer naar achteren la
gen, alleen om evenveel granaten op ons
te krijgen als in de loopgraven aan het
front.
Twee dagen van zoon rustkuur en dan
werden we weer naar het front terugge
stuurd. Hier hadden ongeveer vijftig van
ons een nieuwe onbeschrijfelijke onder
vinding; Wij1 waren geplaatst in een ver
vooruit liggende loopgraaf, waar wij' vele
uren bleven en ik kan niet anders den
ken, dan dat wij1 vergeten 'Varen. Een
paar andere van onze manschappen had
den een schulplaats gezocht in een nabij-
staande hut, en deze had tot nu toe niet
te lijden gehad' van het granaatvuur, hoe
wel onze loopgraaf wel gebombardeerd
was.
In de meening, dat wij steun noodig
hadden, kwamen de jongens uit de hut
hard aanloopen om ons te helpen. Onge
lukkig was onze loopgraaf vol en dus
moesten zij yveer terug gaan. Deze bewe
ging trok de aandacht van de Duitschers
en zij bombardeerden zoowel de hut als
de loopgraaf zoo krachtig, dat wij maar
hadden te zorgen ons uit de voeten te
maken.
Hoewel het heel donker was schenen
ze precies te weten, waar ze ons moesten
vinden, want toen een sergeant uit de
loopgraaf kroop om instructies te vragen,
ontdekten de Duitsche schutters hem en
schoten twee kogels in zijn arm en twee
in zijn zijde.
Toen dacht ik, dat ik pok eens een
kansje moest wagen en kroop ik voorzich
tig er uit, om tot de ontdekking' te ko
men, dat wij absoluut alleen waren. Die
schutters deden toen hun best mij1 te
treffen, maar schoten mis en ik kon
terugigaan naar de makkers, om te ver
tallen hoe wij1 er voor stonden. Toen
juist begon het grapje in vreeselijken ernst,
want niet alleen gingen de Duitschers
ons weer met granaten bestoken, maar
onze eigen troepen, denkende dat het ter
rein schoon was, deden hetzelfde.
Toen zietten wij het op een loopen en
maakten een snelheidsrecord.
Hierna kregen wij weer een rust. Dat
is te zeggen, wij werden gezonden naar
een paar andere loopgraven links van
ons. Ik denk, dat dit opzlettelijk, gedaan
Werd, want 't leek wel of de Duitschers
ons er steeds uitkozen, zooals ziji ieder
deel van het Eng'elsc-he leger schijnen te
doen. (Vad.)
Een zonderlinge ontdekking.
De Meierijsche Courant schrijft:
Aan een ons ter inzage verstrekten
brief Van een onderofficier, die de gevech
ten aan de Aisne meemaakt, gericht aan
een familielid, hier te lande woonachtig,
ontleenen wij de volgende passage:
Het was een dag geweest Van heeten
strijd, niet de eerste, dien ik meemaak hier
aan het front.
Om 9 uur 's avonds werd ik opge
commandeerd om een der meest lugu
bere werken te volbrengen: het begraven
der gesneuvelden.
Met mijn manschappen, nam ik een boe
renkar in beslag', die ik op een Verlaten
erf vond en die we met een paar artille-
riepaarden bespanden, om onze gevallen
makkers een laatste rustplaats te bereiden.
In een tuintje van een uitgestorven
landelijke Woning werd inderhaast een lan
ge kuil gegraven, om dg gesneuvelden!
er in neer te leggen.
Terwijl mijn manschappen1 met hun pio
niersschoppen dein grond omdolven en het
tuintje herschiepen in een graf, verbrij
zelde ik een der ruiten van het raampje
om mij meester te maken van de roode
geraniums, die ik op het straks dicht
gemaakte gemeenschappelijke graf onzter
kameraden als een laatste bewijs van sym
pathie en liefde voor de brave vrienden vol
eerbied wenschte neer te leggen.
Toen ik met de bloemen in mijn hand!
de manschappen naderde, speelde zich
daar in het tuintje een wonderbaar too-
neel af. De spaden hadden g'estooten op
een hol ter diepte Van een halven meter
onder de oppervlakte der aarde.
Het hol blootleggend ontdekten zij in het
bleeke schijnsel der maan een ruimte van
een paar meter lengte en breedte en in
een hoek daarvan op een hos stroo een
man in gezelschap van een jongetje van
een jaar of Veertien, die bij nader onder
zoek g'rootvader en kleinzoon bleken te
zijn.
Met de revolver in de hand werd de
vondst bedreigd, maar op zijn knieën
smeekte de man om 'genade Voor zich en
zijn jeugldigen gezel, wiens moeder dood
was en wiens vader, evenals wij1, streed
aan het front.
Bij het naderen van het gevaar geen
uitweg wetend, had de man, zloo Vertelde
hij ons, zich m,et het kind ingegraven
in den grond, om aan den dood te ont
snappen.
Een paar brooden, een kruik water en
wat wortelen Vormden den mondvoor
raad Voor die beiden. i
De uitgang' Van het hol leidde ter zijde
door het tuintje naar een geitenstal, Waar
hij afgedekt was met een deur, die ach
teloos op den grond scheen neergesme
ten, maar inderdaad tot deksel diende en
tot deur naar dit zonderlinge Verblijf, waar
hij nu en dan behoedzaam uit en in
sloop, om Verkenning1 te doen en wat eet
baren kost aan te Voeren. Zoo had hij
reeds Veertien dagen in dit verblijf gehuisd.
Ik hoef u niet te zeggen dat wij1 den
man en het kind gespaard hebben en een
beter onderdak hebben bezorgd, buiten
het tooneel Van strijd en verwoesting^
waarvan de streek alom de sporen
draagt.
En zoo werd het tijdelijk verh'ijf dezer
levenden omgeschapen in de eeuwige rust
plaats onzer dooden. I
De graniums dekken thans reeds het graf
waar de kameraden rusten.