No. 247
Woensdag 22 Juli 1.014
38e Jaargang
De Goesche School-afaire.
Buitenland.
Uitgave van
de Naaml. Venn. LUCTOR ET EMERGO
gevestigd te Goes.
Hoofdbureau te Goes:
LANGE VORSTSTRAAT 219.
Bureau te Middelburg:
FtRMA F. P. DHUIJ L. BURG.
Drukkers:
Oosterbaan Le Cointre - Goes.
VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG.
Abonnementsprijs
Per 3 maanden fr. p. post
Losse nummers
ƒ1.25
„0.05
Prijs der Advertentiën:
1—5 regels ƒ0.50, iedere regel meer 10 ct.
3-maal plaatsing wordt 2-maal berekend.
Bij abonnement voordeelige voorwaarden.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.
iedere regel meer 10 ct.
Van deze „affaire" hebben „Goesche
Crt." en „Volksblad" een „quaestie" ge
maakt. Wat te minder begrijpelijk is, de
wijl de „zaak" zoo eenvoudig mogelijk is.
Het geldt toch een heusche verbetering
van het Goesche „openbaar" onderwijs;
een poging om eenige duizenden guldens
die nu weggeworpen worden te behou
den en te besteden in het ware belang
van het Kind.
De voorstellen van B. en W., aan de
Kan dvan de rappor,en van den districts-
en den arrondissements-schoolopziener be
doelen de vereeniging van een paar scho
len, wat gevoegelijk kan, dewijl het aan
tal leerlingen per 'klasse dan nog blijft
beneden het wettelijk minimum.
Tegen deze plannen zijn in genoemde
liberale bladen stemmen opgegaan. Wij
hebben daarvan weinig notitie genomen.
Aan do .„Goesche Courant", die haar be
zwaren in een toonbaren vorm goot, heb
ben wij ons een enkele maal een opmer
king veroorloofd, van het „Volksblad^
namen wij geen notitie, dewijl de vrij
zinnige schrijver zich met zijn bestrijding
der plannen verloor in persoonlijke bestrij
ding, grenzende aan het hatelijke.
Reeds nam onze collega van de (R.-K.)
„Nieuwe Zeeuwsche Courant" hem over
diens eerste artikel even ter zijde. Doch
de man geeft geen kamp en schrijft er
een tweede artikel (zie „Volksblad" van
heden Woensdag) over heen, waarin hij
bij zijne onjuistheden volhardt en zijne
persoonlijkheden, vooral aan het adres
van den heer districts-schoolopziener nog
eens aandikt.
Zoo herhaalt hij de beschuldiging, dat
de districts-schoolopziener op ontvolking
der openbare school ten voordeele der
bijzondere scholen uit is, en „als dek
mantel van die- poging alleen de zuinig
heid op den voorgrond stelt, die dus
volgens hem" (waarom in dit verband
ook niet den immers vrijzinnigen
arrondissements-schoolopziener ge
noemd?) „zwaarder zou wegen dan de
belangen van het openbaar onderwijs".
En dan verliest de schrijver zich voorts
in een betoog waarin duidelijk uitkomt,
dat hij de gegevens voor zijn erger dan
oppervlakkig opstel ontving van een vrij
zinnig raadslid, en laten v»ij er mo
gen bijvoegen stellig niet. van 4en
snuggerste.
„Het Volksblad" schrijft: „Men deelt
ons zoo juist mede, dat de districts
schoolopziener de heer Brants" (waarom
toch dat herhaalde partijdige naam-noe-
men. in deze quaestie?) „beweert, „dat
groote klassen de voorkeur verdienen bo
ven. kleine uit het oogpunt van goed
onderwijs"."
Men zegt, dat de schrijver een onder
wijzer is. Is dit zoo, dan moeten Wij1
onze verbazing er over uitspreken, dat
hij de mogelijkheid eener dergelijke dwaze
bewering ook maar een oogenblik aan
neemt. Want het is dwaasheid de alge-
meene stelling te uiten: „Groote klassen
verdienen de voorkeur hoven kleine uit
een oogpunt van goed onderwijs".
Heeft de districts-schoolopziener dat be
weerd in „de verleden Woensdagmiddag
gehouden bijeenkomst van Burgemeester
©n Wethouders met de raadsleden, den
districts-^ en dén arrondissements-school-
opziener (deze mededeeling is van „Het
Volksblad")?
„Het Volksblad" zegt: Ja zeker; en
„wanneer wij deze mededeeling niet uit
geheel vertrouwbare bron hadden ont
vangen, zouden wij er geen oogenblik
geloof aan hebben geslagen. (Want die
bewering is zoo monsterachtig, dat de
haren er bij te berge rijzen". En dan
volgen eenige hatelijkheden aan het adres
van den heei Biants, met het verwijt
el" bij, dat hij „praat als een blinde over
de-Jü^itren ,,niet weet wat g,ocd
onderwijs is". En dan gewaagt de schrij
ver van „allerdwaaste bewering" „twee
de dekmantel", „voorwendsel"- en andere
liefelijkheden welke den vrijzinnigen le
zer wel de opmerking moeten ontlokken
of de zaak waarover deze schrijver zich
hier opmaakt, nu toch niet op ietwat
minder onfatsoenlijke wij'z'e kan worden
gediend.
Nu, het is dan ook „een allerdwaaste
bewering"- Doch daar wij de releveering
van die bewering nog dwazer, nog mon
sterachtiger, nog verschrikkelijker, („dat
de baron er zélfs bij te heiige rijlzen")
vonden, vroegen wij „den heer Brants",
wat er van dezé beschuldiging aan was.
En op deze vraag naar den bekenden
weg, antwoordde „de heer Brants", niet
wat hij gezegd had - liet staat, altijd
leelijk uit een geheime vergadering te
klappen maar wat hij als zijn mee
ning ten allen tijde wensoht staande te
houden; en wel dit:
Een goed onderwijzer werkt intensie
ver met een normaal getal kinderen (36
tot, 40) in eene klasse, dan met een
luxe aantal (6 tot '20)dat intensieve
onderwijs komt den kinderen ten goede.
Voor een normaal bez'ette klasse voelt de
onderwijzte-r veel meer zijne verantwoor
delijkheid, wordt zijne energie geprikkeld,
de leerlingen zelf inspireeren hem; hij
mo-e-t zijn ganse,he ziel in het onderwijs
leggende leerlingen moeten ztelf mee'r
werken, worden niet elk oogenblik „be
werkt". In zulke miniatuur-klasjes loopen
onderwijzer en leerlingen groot gevaai;
lui te wordennatuurlijk is dat bij groote
menschen die him belang begrijpen an
ders; maar bij kinderen werkt, het juist
in tegenovergestelden zin".
Ons dunkt, een praktische redeneering,
heel wat anders dan hetgeen „Het Volks
blad" werd meegedeeld. De schrijver zal
het er ivel mee eens zijn. Immers hij
schijnt ook „opvoeding en onderwijs" ge
leerd te hebben, blijkens de wijsheid in
zijn artikel ten bate van de schoolopzie
ners verkocht over „Pestaiozzi, Diéster-
weg, Comenius, Fröbel en Herbart", van
welke mannen hij veronderstelt, dat de
schoolopzieners alleen de namen kennen
en van „Kirchensteiner", een man wiens
naam hij nog niet eens schijnt te ken
nen, want die man heet Kirschensteiner 1
Tegenover de door den schrijver in
„Het Volksblad" tot vermoeienis van zijn
lezers verstrekte aanhalingen uit geschrif
ten _yan genoemde mannen plaatsen wij
voor ons de eenvoudige praktijk.
Zij is deze
Aan school C luxe klasjes (6 tot 20
leerlingen); aan school B behoorlijk be
zette klassen (24 tot 36). Was het on
derwijs aan school C zoo-veel beter, zoo
veel meer vruchtdragend? Immers neen!
De „Van Schelven-school", dat was de
beste school in Goes; en die school dankt
dit voornamelijk aan de krachtige- per
soonlijkheid van den man, naar wien de
volksmond de school nog altijd r-oe-mt.
En ,wat de geleerde paedagogen van
„Het Volksblad" aangaat, in de dagen
van Pestaiozzi, Diesterweg, Comeniu-s,
Fröbel e-n Herbart had men volksscho
len met kleine klassen van honderd en
meer leerlingen.
Al de door „Het Volksblad" aangehaal
de redene-eringen dezer groote mannen
keeren zich tot de scholen met minieme
klasjes; daar viert de praatzucht eerst
echt hoogtijen daartoe heeft de onder
wijzer uit een normaal gezette klasse een
voudig geen tijd; daar moeten de kinderen
w e- r ken.
Thans vindt men op school C onder
anderen een klasse van 6 leea-lingen; hij
combinatie van school C met school B,
krijgt die school nog klassen van min
der dan 36 l-e-erlingen.
In het district van dr. Gunning (Am
sterdam) en in dat van den heer Jan
sen (Utrecht), namen eveneens den Go-e-
schen districtsschoolopziener door „He,t
Volksblad" ten voorbeeld gesteld, is het
normaal getal leerlingen op de openbare
scholen veertig.
In de inspecti-e van Dr. Kirschenhei-mer,
iu weet wel, den man van wien „Het Volks
blad", al haalt de- redactie hem aan, nog
niet eens den naam precies kent, is het
normaal getal voor d-e volksschool 48.
De aandachts-concentratieproeven yan
Burgerstein ,en Winkler, ook doof „Het
Volksblad" genoemd, keeren zich juist
tegen d-e te kleine klassen, waar natuur
lijkerwijze de aandacht der kinderen veel
meer wordt in gebruik genomen. Daar past
zeker het woord van dien schoolopziener
dat de onderwijzers er te veel praten
en de leerlingen er te weinig do-en.-
Ook na lezing van het tweede, veel te
lange, zijn doel ver voerbijstrevende, hoog
geleerde, 'schoo-lvossenartikel van „Heit
Volksblad" blijft onze overtuiging geves
tigd dat geen enkel argument in de Goe
sche bladen tegen de argumenten van
den schoolopziener is bestand gebleken.
Alleen de yrees voor het verlies van
enkele leerlingen, wier ouders zoo incon
sequent zouden zijn hunne kinderen naar
de bijzondere schel m te zenden, waar zij
de zelfde toestanden aantreffen, die ze
denken te ontlu pen. Wat een liefde voor
neutraal onderwijs zou daaruit spreken!
Wij verheugen ons in de volkomen
eenstemmigheid van districts- en arron-
disgjementsschoolopzaen-er en het college
van B. en W. Voer ieder weldenkend
niet-deskundig raadslid zal dit waarlijk
wel genoeg zijn.
Hoe is de feitelijke toestand? Thans
wordt h-e-el wat belastinggeld onnut be
steed; genoemde autoriteiten willen dat
geld opnemen en hel besteden voor wer
kelijke, praktisch, opvoedkundige onder
wijsdoeleinden.
D-it is de eenvoudige, klare opvatting
van deze technisch prachtige plannen.
Gal wantrouwen w-eer niet den doorslag,
dan zouden allen met heide handen de-ze
plannen aangrijpen en- er den lof aan
toebrengen, die - er inderdaad aan toe
komt.
Wat nu de. verkap-te bevoorrechting van
het bijzonder onderwijs betreft, dat is
toch o-ok een -beschuldiging tegen den heer
Elenbaas, van wien de oorspronkelijke
idee afkomstig is.
Ten slotte verder over deze kwes
tie t-e zwijgen, achten wij onzerzijds het
-beste; te meer nu althans deze bestrij
der van deze deskundige plannen (vol
gen-s den heer Elenbaas het beste dat voor
Goes te verkrijgen is) door Wortsohall
en Politiek worden gekenmerkt.
Frankrijk.
Gisteren werd het pfoces-Caillaux om
10 minuten over twaalven voortgezet.
Aan de hand van liet verslag ih de
N. R. C. geven we hieronder een beeld
van wat er op den tweeden dag voorge
vallen is. De dag van gisteren was, zoo-
als men straks zal zien, een dag van
groot belang in dit proces, een dag met
een sensationeel incident van hooge poli
tiek -tot slot. i
Mevrouw CailLaux dan zag er gisteren
kalmer en meer op haar gemak dan eer
gisteren uit. Er -begon onmiddellijk een ge
sprek met den advocaat, mr. Labori. Men
/begreep uit. haar houding, dat haar man en
haar vrienden haar gewis gezegd moeten
hebben, dat hare lange uitvoerige verde
diging een z-eer guns lagen indruk ge
maakt heeft. Om kwart o-ver twaalven
werd het getuigenverhoor voortgezet. De
eerste getuige was een bod© van de Fi
garo-, de h-ode, die het eerst binnenkwam,
-bij-het hooren van de schoten. Hij legde
uit, hoe hij- Cahnefcbe weggezakt zag in
-een stoel achter zijn schrijftafel, blijkbaar
verborgen voor de revolver van 'mevrouw
Caillaux. Mr. Labori stelde eenige 'vragen
omtrent de wij'ze, waarop het bureau van
Calmette verlicht was. De advocaat van
de civiele partij stelde ook eenige vragen
hieromtrent -en daarna werd een tweede
getuige gero-epen, eveneens een b-ode van
de Figaro-, di-e vrijwel hetzielfde getuig
de als de and-ere. Beide deze- boden ver
klaarden, dat de naam van mevrouw Cail
laux niet uitgesproken is. Mevrouw Cail
laux zeide dat zij met absolute zekerheid
gemeend heeft haar naam te ho-o-ren.
Als derde getuige kwam d-e schrijver;
Paul Bourget. In de zaal heerschl-e- groote
aandacht. De heer Paul Bourget vertelde
-eerst dat hij op het punt stond teza
men met Calmette de Figaro te verlaten,
toen -een b-ode in een env-elo-ppe he-t kaar
tje van mevrouw Caillaux kwam brengen.
Bou.rge-t ontried Calmette mevrouw Cail
laux tf-e ontvangen. Bourgtet hield ver
der een soort pleidooi voor Calmette en
ibeto-ogde, dat Calmette z-eer zeker nooit
intieme bri-even, als di-e welker publica
tie mevrouw Caillaux vreesde, gepubli
ceerd zou hebben. Hij meende- de pu
blicatie te moeten doen in een hooger be
lang; hij liet er alles, wat intiem kon
zijn, ook uit, -en spr. weet zeker, dat
hij nooit d-e brieven, die mevrouw Cail
laux vreesde, gepubliceerd zou hebben.
Na .Bourget kwamen als getuigen nog
©enige bedienden en eenige redacteuren
van de Figaro-, die allen een herhaling
gaven van hetgeen zij reeds in de in
stantie gezegd hadden. Ook werd gehoord
een zekere heer Vod-sin, die zich in de
wachtkamer van de Figaro bevond tege
lijk met mevrouw Caillaux. Dez-e heer
Voisin had een gesprek gevoerd met ©en
redacteur van de Figaro iu bijzijn van
mevrouw Caillaux. Mevrouw Caillaux Zei-
de nu, dat zij die iiedacteur tot den heer.
Voisin had hooren zéggen: „Morgenoch
tend publiceeren wij een sensationeel
stuk tegen Caillaux". De getuige ont
kende dit met groote beslistheid en me
vrouw Caillaux hield vol. Verder kwam
als getuige d-e redacteur van de Figaro,
Latzarus, die een verhaal van mevrouw
Es trad ére. dat Calmette haar gel-d gebo
den had om particuliere brieven los te
krijgen, voor' geheel uit de lucht gegre
pen verklaarde. De advocaat der civiel©
partij, Mv. Chenu, verzocht den heer Lat
zarus ook te spreken over het document
Fabre en Mr. Chenu zeide o.a. woorde
lijk: ln de oogen van de civiele partij
is de vrees voor de publicatie van het
document Fabre de essentieel© reden van
de misdaad geweest.
Daarop hield mevrouw Caillaux een
soort pleidooi om te betoogen, dat zij
de publicatie van het document in het
geheel niet vreesde. Zij gaf daarvoor ver
scheidene redenen op, o.a. als eerste re
den, dat de hoofdzaken uit het document
jreeds hekend waren en men er dus geen
vrees voor behoefde te koesterenten
tweede, dat zij overtuigd was, dat de
rol van haar man iu de zaak-Rochette
geheel onberispelijk was.
Later op den dag kwam Caillaux op het
tooneel
Hij was door en door echt Caillaux, zégt
de N. R. C.-correspoiident.
Alle bijzonderheden van zijn persoon en
van zijn manieren vielen zoozeer in het
oog, dat het soms leek of hij een over
dreven beeld van zichzelf gaf; nu en
dan bleef een gemompel van het publiek
dan ook niet achterwege.
/rijn vijanden ergerden zich vraeselijk.
Doch dan wendde Caillaux zich naar de
zaal, waaruit het vijandelijke gemompel
kwam, in zulk een vervaarlijk uitdagend
vermetele houding, met zulke vlammende,
woedende, stekende oogen, dat de vijan
den nog wel half hoonend lachten, maai"
toch onder den indruk kwamen.
Zijn vrienden vonden hem natuurlijk
bewonderensw aardig
Object'ef bezien was het buitengewoon
merkwaardig, dezen man, van wien zijn
intieme vriend Ceccaldi mij in de 'wandel
gangen van h-et paleis van justitie vóór het
getuigenis zeide„,Hij zal zich als al
tijd w-el go-edhouden, maar als gij hem
in kleinen kring zaagt, zo-udt gij op
merken hoe hij door dit alles aangegre
pen en terneergeslagen is", daar zoo on
gehoord vermetel, zoo uitdagend kranig en
tegelijk zoo machtig te zien. Hij boezem
de respect in door de macht di-e men van
hem voelde uitgaan, want hij deed daar
in de zaal zeer veel menschen beven,
zoo den procureur-generaal, die, toen hij
even wat zeggen moest, een kleine jongen
leek onder den geweldigen Mik van Cail
laux, den president van het hof en alles
wat er v-erder ambtelijk in de zaal was.
President Albanel' was zelfs bij het bin
nentreden van Caillaux zoo onder den
indruk, dat hij Caillaux den eed wilde
doen afleggen. Een der andere raads-
heeren maakte hem er opmerkzaam op',
dat -de echtgenoot niet z'weert. „O ja",
zei hij verlegen, ,,u bent de echtgenoot."
'Caillaux keek to-eu zijn vrouw aan met
een langen, zeer innigen blik. En zich
daarna tot den president wendend, Zei- hij
langzaam: „Ja, mijnheer de president'."
Het was in zijn bijna onopgemerkten een
voud een z-eer ontroerend oogenblik.
Toen begon Caillaux zijn uiteenzetting.
Eerst vrij bewogen, dan iets vaster.
Hij begon met over- zijn intieme
leven t-e vertellen, over zijn eerste huwe
lijk en de brieven, .die hij nog tijdens
dat huwelijk aan, mevrouw Henrietta Rey-
nouard, zijn huidige vrouw, schreef, en
die in de handen van zijn ee-rste vrouw
gevallen zijn met het bekende gevolg.
Caillaux prees zijn tegenwoordige echt
genoot© als de teederste en de li-efheb-
b-endste, tegelijk de meest ijverige bond
genoot©, die zich op de hoogte hield van
alles wat hem betrof.
Mevrouw Caillaux weende.
Daarna kwam Caillaux tot de publi
catie van den brief „Ton Jo" en ook
tot het gesprek na liet bezoek van zijn
vrouw bij Monnier.
Toen zijh vrouw gevraagd had, wat
hij van plan was te doen, had hij' geant
woord i
„Een dezer dagen zal ik Calmette op
zijn gezicht slaan." Caillaux bekende zeer
bewogen„Ik beschuldig mij er zelf van,
deze uitdrukking gebezigd te hebben en
mij niet voldoende rekenschap gege-ven
'te hebben, welke uitwerking' zij o-p mijn
vrouw moest hebben. Ik beschuldig mij
zelf verder nog1, dat ik door de drukte en
het vele weTk, dat mijn ambtsbezigheden
mij steeds gaven, niet voldoende gelet
heb op den toestand, waarin mijn vrouw
verkeerde en mij geen rekenschap ge
geven heb van de verwoestingen, die de
campagne van Calmette in haar gemoed
maakte en van de klimmende emoties,
waarin zij geraakte door de verwoede
aanvallen tegen mij."
Na de pauze begon Caillaux met te
zeggen, dat ifie campagne van Calmette
legen hem vooral zoo heftig was, omdat hij
de voorstander was van de inkomstenbe
lasting. Hij hield daaromtrent een kort
en duidelijk politiek betoog. V-ervolgensi
sprak hij zich nog uit omtrent het ge
deelte van de campagne van Calmette,
nopens den financiieelen werkkring van
Caillaux. Hij zeide o.a., dat hij als mi
nister nooit eenige tinancieele operaties
voo-r zichzelf gedaan heeft en verder1,
dat hij bij den dood van zij-n vadei;
fr. 1.200.000 geërfd had en dat o-p- het
oogenblik zijn fortuin niet grooter is en
hij zich dus in zijn politiek© loop-haan
niet verrijkt heeft, zooals Calmette het
steeds heeft willen doen voorkomen. Hij
zeide verder: „Calmette heelt 13 millioen'
nagelaten en ik wil niet nagaan, hoe hij
daaraan gekomen is." Dit wekte pretest
hij de vrienden van Calmette in de zaal,
maar de beweging werd snel onderdrukt.
Biji de kwestie van de diplomatieke
documenten viel een hel'tig incident voor.
Do redacteur van de Figaro-, Latzarus,
had in de instructie ook gesproken over
d-e afschriften van diplomatieke documen
t-en, die Caillaux in een zeer kwaad licht
zouden stellen. Calmette had z-e in zijn
bezit gehad, doch uit vaderlandsliefde
niet gepubliceerd. Van deze documenten
is herhaaldelijk sprake geweest, zoowel
voor als na den dood van Calmette. Zij
betreffen waarschijnlijk onderhandelingen
met Duitschland over koloniale kwesties
en de publicatie zou uit diplomatiek oog
punt bezwaren hebben en tot verwikke
lingen kunnen leiden. Hiervan maken nu
de vijanden van Caillaux sedert lang ge
bruik om het voor te stellen alsof in
di-e documenten het bewijs ligt van Cail-
laux's verwerpelijke politiek en oï "zijl
alleen uit vaderlandsliefde de publicatie
hebben nagelaten. Caillaux heeft al bij
vroegere gelegenheid uitgeroepen: „Laat
men ze maar publiceeren! Men zal zien,
dat zij mijn eer en vaderlandsliefde in
het minst niet raken." Zoo deed Caillaux
ook gisteren in de meest krachtige ter
men. „Ik ben bereid", zeide hij', „ze
hier openlijk te bespreken, indien iemand
de verantwoordelijkheid op zich neemt,
.er mee aan te komen. Ik laat h-ern na
tuurlijk de verantwoordelijkheid, maar
dat insinueeren omtrent die documenten
moet uit zijn. De bewering, dat men ze
niet wil publiceeren uit vaderlandsliefde,
om op die wij'ze te trachten, mijn vader
landsliefde aan te tasten, dat gaat niet
langer aan."
D-o getaige Latzarus van de Figaro
werd geroepen. Hij liet zich o.a. deze
uitdrukking ontvallen: „De heer Caillaux,
die mijn chef Calmette heeft laten ver
moorden." Dit wekte groote opschud
ding. Caillaux protesteerde met woedende
woord-en en blikken. De advocaat van de
civiele partij deelde mede, dat de afschrif
ten der bewuste documenten die Cal
mette bezat, door Calmettê's bro-eder aan
den president van de republiek Poincaré
afgestaan zijn. Zij zijn dus buiten dis
cussie. i
Maar toen stond mr. Labori op en met
zijn geweldige stem riep hij uit: „Er
zweeft, over dit alles een atmosfeer van
onzekerheid en dubbelzinnigheid, die
niet te dulden is. In het parlement neemt
men daar misschien genoegen mee, maar
hier kan dat niet. De president van de
Republiek heeft die documenten zeker
aan den minister van buitenlandsohe za
ken overgedragen (Caillaux knikte van
ja), de huidige regeering' heeft die dus.
Welnu-, wijl willen en moeten -een uitleg
ging h-ebben. Het zijn stukken die ge
vonden 'zijn in een portefeuille van het
slachtoffer van het huidige drama. Die
stukken kunnen niet achtergehouden wor
den, of althans kan men er geen twijfel
omtrent laten bestaan. Ik vraag dus aan
den procureur-generaal, die hier de open
bare macht, dat is de regeering, vertegen
woordigt, dat hij een uitlegging zal geven
of Van d-e regeering zal verkrijgen. Wij
moeten van de regeering zooal niet de
stukken al of niet jde eer ten de vaderlands
liefde van den heer Caillaux aantasten."
D-e beer Caillaux riep uit: „Ik doe met
aandrang hetzelfde verzoek aan den pro
cureur-generaal
De proc.-gen. las daarop een verklaring
voor door den heer Poincaré, toen hij
nog minister-president en minister van
buitenlandsche zaken was, den löden
Maart 1912, bij! -een discussie in de Kamer
over de Marokkaansche zaken afgelegd,
en waarin gezegd wordt, dat de voorgaan
de regeeringen ieder op hun manier en
ieder met groote loyaliteit en eerlijkheid,
al naar hunne politieke inzichten, de
Marokkaansche zaken geleid hebben.
Mr. Labori wilde hiermee echter geen
genoegen nemen, en eischte dat de hui
dige regeering zich zal uitspreken. 1