VOOR
No. 126.
1914.
Vrijdag* 27 Februari
28e Jaargang.
HISTORISCH
EERSTE BLAD.
De Staten-Generaal.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
F. P. DHU!), te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Dit nummer bestaat uit twee bladen
Ibsen en het Christendom.
LEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25
Enkele nummers0.85
UITGAVE DER FIRMA'S
QOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
EN
van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 110 regels [ƒ1.iedere
regel meer 10 cent.
Opdat de Staten-Generaal
in de natie wortelenliet
volk niet slechts in naam
vertegenwoordigen en in hun
saanistelling niet larger een
krenking van het recht der
minderheden opleveren eischt
zij de invoering van een
ander kiesstelsel, en, ter voor
bereiding daartop, verlaging
van den cenens.
(Artikel 11 van Ons anti
revolutionair Program)
Wat verstaat men onder Staten-Gene
raal?
Dat zijn de Eerste en Tweede Kamer.
Hoe zijn zij aan dien naam gekomen?
Laten wij trachten deze vraag te be
antwoorden.
Oorspronkelijk waren de „Staten" volks
groepen, die zich door personen lieten
vertegenwoordigen. Niet de gekozen leden
waren derhalve de Staten, zij waren
slechts de vertegenwoordigers dier Staten.
Want Staten beteekent standen, en stan
den waren van oudsher groepen van bur
gers met gelijke belangen en van ongeveer
gelijken staat des levens. Immers nog in
onzen tijd spreekt men in dezelfde betee-
kenis van een boeren stand, een arbei
ders s t a n d, een onderwijzers stand.
Het verschil tusschen staat en stand
bestond alleen hierin, dat bij lagere levens
positie van stand, en bij hoogere plaat
sing in de maatschappij van staat ge
sproken werd. Men voelt dan ook dadelijk
het verschil tusschen „zijn stand ophou-
houden" en „een staat voeren". Iemand,
die een staat kan voeren, is stellig -een
uitdrukking welke aan deze onderschei-
ding herinnert.
Deze hoogere standen (staten) deelden
zich weder in drieën, die der geestelijk
heid, van den adel en der burgerschap.
De landbouw behoorde tol, den adel.; de
arbeid tot de poorterschap of burgerschap.
Deze drie staten: adel, geestelijkheid
en steden traden op voor hunne belangen
bij hun heer, den graaf, en zonden daar
toe. om niet altegaar zelf te moeten ver
schijnen, hunne afgevaardigden ter land
dag, zoodat allengs de vertegenwoordi
ging dezer „staten" uit drie delegatiën
kwam te bestaan: een uit den staat of
stand der geestelijkheid; een uit den staat
of stand der ridderschap; cn een uit den
staat of stand der steden.
„De Staten" waren derhalve oorspron
kelijk de afzonderlijke vergaderingen van
elk dezer drie volksgroepen.
Later, bij de Unie van Utrecht, werden
de Staten der zeven gewesten bondge
nootschappelijk vereenigd, er werd uit
deze' zeven vergaderingen der gewestelijke
staten nog bovendien één centrale ver
gadering gekozen voor de gemeenschappe
lijke belangen van alle zeven de gewesten
saam deze vergadering heette de Staten-
generaal, wijl de eenheid der aldus
vereenigde gewesten onder den naam van
generaliteit hekend was. Voor de Staten
vergadering der graafschappen en hertog
dommen kwam toen tevens in zwang do
titel van Staten-p rovinciaal. De tegen
woordige provinciën Limburg, N.-Brabant
en Drenthe, welke niet tot de zeven ge
westen behoorden, doch later op den vij
and werden veroverd, werden dan ook
generaliteitslanden genoemd.
Later kwam de naam Staat tot stand,
als eenheid gedacht voor de gezamenlijke
burgers van den eenen en zelfden staat.
Dit kwam hierdoor, dat allengs was door
gedrongen „het besef dat elk man van
eere, behalve de gemeenschapsbanden met
zijn stand genooten, ook nog in een al
gemeen verhand met al zijn land genoo
ten staat; en dat men dus niet alleen lid
is van een der vele staten of standen,
waarin het volk organisch onderscheiden
is; maar ook lid van dien eenen staat of
stand, waartoe allen behooren, dooi' het
feit zelf, dat ze ingezetenen zijn van het
Rijk." i)
Aldus ongeveer was de historie van
onze „Staten", en van de volksvertegen
woordigingen in anderé landen van Euro
pa, voortgekomen als die allen zijn uit
het organisch v o 1 k s v e r b a n cl. „En
daarin eerst is uit de onderscheiding der
verschillende Slaton of standen het
besef geboren van dien eenen Staat,
waartoe allen behoorente weten van
het Rijk."1) Men onthoude wel dat men
oudtijds hierbij z e d e 1 ij k te werk ging,
en dus de minderheden eerde. In
Frankrijk was de derde stand alleen veel
talrijker dan de beide andere saam (adel
en geestelijkheid). Daarom werd bepaald,
dat elk der standen als zoodanig slechts
één stem zou uitbrengen. In Engeland
werd de derde stand vereenigd in een
Lagerhuis, en de adel en geestelijkheid
in' een Iloogerhuis ondergebracht, hetwelk
kon afstemmen wat het Lagerhuis had
aangenomen.
Onze tegenwoordige Staatsregeling ver
toont van deze traditie niet veel. Dat
kan ook niet, want de Fransche revolutie
ligt er tusschen. Deze verwierp de o r g a-
n i s c h e indeeling in standen, schiep de
mechanische verdeeling in indivi
duen, los van elkaar, apart, zonder eenig
organisch verband, slaande in den Staat,
en groepeerde deze eenlingen ja, weer
wel in drie maar in drie heel andere
kringen, naar een gansch anderen maat
staf, den maatstaf van het bezit. En
zoo kent ook de Nederlandsche Grond
wet, zelfs na de herziening van 1887, nog
geen andere dan de oude, Thorbeckiaan-
sche, onderscheiding van: hoogstaangesla
genen, lieden, die een zekere som in de
eene of andere belasting betalen (census
kiezers) en die daar beneden vallen. Van
deze drie groepen of staten is de laatste
de grootste. Zoolang echter aan het stel
sel' van census, dat wil zeggen een zekere
som in de belasting betalen om kiezer
te kunnen zijn, wordt vastgehouden, mag
als bewezen aangenomen blijven, dat on-
dei' onze tegenwoordige staatsregeling wel
do v o i' m, maar niet het wezen van
de straks genoemde instellingen heeft be
houden. De Grondwet rekent eenvoudig
niet meer met de maatschappelijke stan
den ,maar met bezit, al is dit begrip,
dank zij1 de wijziging van 1887, heel wat
breeder dan in die van 1848.
Doch hierover later.
Dr. Kuyper, Standaard 4 Dec. 1878, Ons
Program, blz. 400.
Wonderlijke dingen.
Er wordt veel wonderlijks openhaar in
de gevolgen van de door links behaalde
stembus overwinningen
Een liberaal minister voorstander der
neutrale school die een bevredigjngs-com-
missie in zake de rechtsgelijkheid tuisschen
staatsschool en vrijfe school instelt.
Een vrijlzinnig-democrafisch minister,
die zich bedroefde over den treuxigen
koers in Indië's beheer gevolgd, en den
bezem opnam om deze zee van ongerech
tigheid schoon te vegen, en toch dezen
koers en dat beheer aanvaardt, verde
digt en zegent.
Een liberaal minister van marine, die
inzake de „plagerijbn" van het minder
marinepersoneel zijn antirevolutionairen
voorganger voorbijstreeft, en een van oor
log die zijn rechtschen voorganger tot in
de kleinste détails van diens beleid tracht
te vereeuwigen.
Een sociaal-democraat in de Eerste Ka
mer, die het voor den gouverneur-gene-*
raai en tegen den Sareket Islam opneemt,
tegen de liberalen die te hoop* liepen om
laatstgenoemde tegen eerstgenoemde in be
scherming te nemen.
En nu weer, lest niet minst, dienzelfden
sociaal-democraat Van Kol onbe
wust .aan den onzinnigen premier iu
het „koninklijk" kabinet, verwijtend hoe
deze zich indertijd in zijn kijk op de
Kroon heelt vergist.
Men weet, dat vroeger ook al eens een
eerste minister der Koningin Van Hou
ten de Kroon gedegradeerd had van
fondament tot niets meer dan „ornament
van. het Staatsgebouw"; en een ander
eerste-minister Pierson in 1897 op
den man af deswege ondervraagd, niets
beters wist te zeggen dan dat de Kroon
is het hart der natie. Maar men weet
ook, dat de tegenwoordige eerste-minister
C'ort v. d. Linden in diens „Rich
ting en beleid der liberale partij!" van
het jaar 1886 omtrent „het staatshoofd"
had geconstateerd, dat het is
als het groote vliegwiel om de bewe
ging der staatsmachine onafhankelijk te
maken van het doode punt (bi. 62);
dat:
de koning kan, regeerend, niet anders
regeeren dan als, vertegenwoordigers der
natieentusschen den staatspresi
dent en den constitutioneelen monarch
alleen dit verschil (is) dat de eerste
aan zijn lastgevers Verantwoording af
legt, de tweede gefingeerd wordt steeds
met zijn lastgevers homogeen te zijn.
Wat "dit laatste zeggen wil?
Dit: dat de President der Republiek
verantwoordelijk is aan zijn onderdanen;
ear de Koningin het er voor gehouden
wordt, dat zij het steéds met haar on
derdanen eens is. Maar die onderdanen
zijin geen onderdanen, maar lastge
vers!
Dat is nu eens de Volkssoevereiniteit
gekroond. Dat is nu eens naar waarheid
gezegd van het standpunt van een ge
leerde, zelfs lid der liberale partijl, Welke
p'artij1 volgens Gort v. d. Linden zelf
is voortgekomen uit de Fransche re
volutie.
Uit de re v o 1 u t i e.
Het is niets minder dan een naar be
neden halen van het Koningschap, van
het recht der Kroon, een op losse schroe
ven zetten va,n het gezag der Kroon. Iets
waarop de liberalen van alle tijden steeds
uit zijki geweest.
Doch nu komt er op eenmaal van een
zijde, v!an welke men het niet zou ver
wacht hebben de kostelijke bekentenis,
da,t het Koningschap nergens zoo stevig
staat als bijl ons.
Het was de heer Van Kol, de bekende
sociaal-democraat, die in zijn betoog in
de Eerste Kamer over de Eerste Kamer
(on)noodig als bolwerk voor de Kroon,
deze merkwaardige woorden lasohte: „Ik
geloof, dat er geen land in Europa is
Waar de troon zoo vast en hecht staat
als hier in Nederland".
Zeggen wij! te veel wanneer wij een
dergelijke uitspraak, juist tegenover een
minister die eens in vollen ernst ons
„Staatshoofd" eenige treden lager zette
dan Haar toekwam, en tegenover zoo
vele liberale en socialistische stemmen
die het Koningschap in zijn heteekenis
en roeping verkleinen, rangschikken on
der de wonderlijke dingen?
Onthoudt het welYan Houtens en
Krabbés en Cort v. d. Lindens, vrij! moogt
ge de Koningin beschouwen ais Ornament,
als eene die de punt op! de i zet, als*
vliegwiel of wat al niet meer, dat hare
heteekenis in de oogen des volks bedoelt te
verzwakken, Van Kol heeft het geziegd,
dat niettemin de troon wortelt in hetlj
volk, en nergens zoo vast en hecht staat
als hier in Nederland!
Zaakwaarnemsr.
Mr. Troelstra heeft in een vergadering
van de federatie deir S. D. A. P. in Den
Haag betoogd, dat het kabinet Cort zijn
levenssappen moet trekken uit de S. D.
A. P., en tevens is zaakwaarnemer van
de S. D. A. P.
„Wanneer", aldus, deze volksman, „wam
neer men nu bedenkt den kolossalen voor-
uilgang der S. D. A. P., die de concen
tratie wist te bezielen met de wenschen
der arbeidersklasse, dan steunt dit Mi
nisterie voor het goede, dat het wil doen
voornamelijk ook op de S. D. A. P. Daar
zal moeten worden gezOcht de groote mo-
reele, maar ook de groote politieke steun,
dien de Regieering noodig heeft".
En om te bewijzen, dat de minister
Cort zelve er ook zoo over denkt, voegr
de mr. Troelstra er aan toe„In de
Tweede Kamer werd ook door de S. D.
A. P. reiiaiigd verhooging van de om
derwij'zerssalarissen. De heer Cort van
der Linden zei: dat aanvaard ik niet,
want het stond niet in de herstemmingg-
eiischen der S. D*. A. P."
Ter illustreering van deze ministerieele
erkentenis van de oppermacht der S. D.
A. P. liet mr. Troelstra er op volgen
„In het concentratie-program kwamen
voor onduidelijkheden, waai' politieke slan-
genmenschen doorheen konden kruipen.
De S. D. A. P. besloot alleen de concen
tratie- candidaten te steunen, die op1 de
door de S. D. A. P. gestelde vragen een
Voldoende .antwoord gaven. Zelfs de meest
conservatieve hoeren gaven de meest be
vredigende antwoorden, en zelfs van de
versterking der Eerste Kamer werd jaf-
stand gedaan. Men noemde die herstem-
mingseischen socialistische bluf. Mini si-
tor C ort van der Linden beroept
zich al op die hers tem mings-
eischen".
En in het rustig gevoel zijner kracht
gaat de spreker voort: „Men heeft de
houding der soc.-dem. in het Parlement
den laatsten tijti wdl eens als mindeir
sterk genoemd, en ei' op gewezen, dat
ze er niet meer zoo lustig1 op los sloe
gen als onder vroegere Regeeringen. Dat
verschijnsel is geen teeken van zwakheid,
doch van den sterke die zich matigt. De
S. "D. A. P. heeft belang bij deze
Regeering als haar zaakwaar-
neme r. Er is dus alle redenen om zelf-
beheersching te oefenen in het besef der
gewonnen kracht'
Deze „regeering" zaakwaarnemer van
de sociaal-democraten; gevolg van de laf
heid der vrijzinnigen, die hij de herstem
mingen met pak en zak naar het kamp
der socialisten overliepen.
En de premier van het extra-parlemen
tair kabinet, schoon los zich wetend van
den gevoerden stembusstrijd, haast zich
met het inhalen van den volkswil als
zijp patroon, wiens, orders hij heeft uit
te voeren.
Immers hij schreef in de Memorie van
Antwoord aan de Eerste* Kamer:
„Het Kabinet is daarom niet minder
streng constitutioneel, zoolang
het vasthoudt aan het beginsel,
dat het bewind gevoerd wordt
in overeenstemming met de be
geerte der natie".
Geheel beantwoordend aan de uitspraak
van professor Cort v. d. Linden, hier
boven aangehaaldde Koningin wordt ge
fingeerd verantwoording verschuldigd te
zijn aan haar lasthebbers: de natie.
Laat ons op* de socialistische uitspra
ken, de staatsrechtelijke van minister Cort,
de practisehe van Troelstra, ernstig acht
nemen.
Gisterenavond hield Dr. J. H. Gunning
van Haarlem een lezing over Hendrik
Johan Ibsen, den grooten Noorschen
dichter.
Spr. heeft tegen Ibsen zeer groote be
zwaren, welke hij wil ontwikkelen, om
tevens zooveel goeds van hem te ver
melden, als hij verantwoorden kan.
Hij' teekent hem als een, die in zijn ziel
diep medelijden gevoelt voor de wereld,
waarin zooveel leugen en onrecht
heerscht, als een optimist, inzoover hiji
gelooft aan de voortplantingskracht der
idealen.
Ibsen is geen anarchist op geestelijk
gebied, hij is en blijft idealist. Als Chris
tenen kunnen en moeten we groote bezwa
ren tegen hem hebben. Zijn hoogmoed
was verregaande, wat blijkt uit zijn ge
zegde, dat hij niet schreef voor het heden,
maar voor de eeuwigheid, voor de toe
komende eeuw.
Scheldend op Noorsche toestanden en
gebruiken, was Ibsen Noor in merg en
been, hooghartig, zelfgenoegzaam, egoïs
tisch.
Liefde voor zijn ouders heeft hij nooit
gekend, voor niemand zich ooit eenig offer
getroost.
Spr. schildert den dichter als een hard
mensch. Een groote plaats in Ibsen's
drama's neemt het probleem der vrijheid
en der noodzakelijkheid in. Ibsen's leer-
is niets anders als een hopeloos deter
minisme.
Tegenover de liefdelooze beginselen van
Ibsen, wil spr. de verkondiging der liefde
Gods* in Christus.
Ibsen is tevens een wanhopige pessi
mist. Van den Christus der Christenen
heeft hij nooit willen weten, noch van
de Christelijke levensbeschouwing, welke
toch alleen een antwoord kan geven op
de raadselen des levens, terwijl de zijne
dat nimmer doet.
Boven de Ibsiaansche poort der geluk
zaligheid kon zeker Dante's woord ge
plaatst: „Die hier binnentreedt, laat alle
hope varen".
Wat Ibsen niet weet, dat weet het een
voudige kind van GodAlle oorsprong is
uit God.
De menschelijke wil is voor den dichter
alleen heilig. I k moet ten allen tijde I k
zijn. Alles draait zich volgens hem, om
den mensch, den Übermensch. Zonde be
staat niet. Judas en Kaïn worden door
hem adelmenschen geheeten. De mensch
wordt God. Met tranen lacht hij, met
berouw spot hij*.
Tegenover dien geest uit den afgrond,
aldus spr., hebben we andere zangers
noodig, menschen, die heilig kunnen toor
nen, omclat ze erbarming kennen,, priester
lijke zangers, die weer hoop weten aan
te wakkeren. i
Het hoogste en volkomenste voort te
brengen en daarna te sterven, was Ibsen
het meest begeerenswaardig. Spr. herin
nert, met oog op den dichter, aan Jezus'
woord: „De minste in het Koninkrijk der
hemelen is meerder dan hij".
Te willen, ziedaar Ibsen's levensregel.
In' zijn werken voert hij die wilsmenschen
ten tooneele, die spoedig verongelukken,
de een na den ander. De geestelijken, die
hij teekent, zijn ongelukkige canailles, de
meeste vromen gewetenlooze schurken.
Den eerbied voor God en menschen
heeft hij weggevaagd uit duizenden hari
ten. Het beeld Gods in den mensch is bij
velen door hem omlaag gehaald.
Spr. teekent verder Ibsen als een, die
zijn weg alleen gaat, door geen enkelen
band aan zijn naaste verbonden, als een
profeet van den twijfel.
Liefde was den dramating eveneens
vreemd. Voor de fijne nuanceering van
het liefdeleven had hij geen oog. Vriend
schap was hem een phrase, wat blijkt,
als vrienden uit zijn werken elkaar tel
kens verstoren.
Spr. noemt de wereld, waarin Ibsen
ons leidt, een onwezenlijke. Ontzaglijke
tegenstellingen volgen bij hem elkaar on
middellijk op. Abnormale menschen wor
den door hem als volkomen normaal ge-
teekend.
Het vraagstuk van den godsdienst heeft
Ibsen* nooit aangedurfd.
Voor ieder, die zijn rust nog niet heeft
gevonden in God, acht spr. den dichter
een zeer gevaarlijk man.
Naast de kritiek op Ibsen, prijst spr.
hem als een zanger van de vrijheid, als
een die in al zijn drama's hoopt den
mensch vooruit te brengen, die achting
heeft voor de waarheid en zin voor het
verhevene. Nooit is bij hem de mensch
geheel in den artist opgegaan en naar den.
rijkbegaafden mensch Ibsen luisteren we
met belangstelling, maar tevens met
deernis.
We hebben te kiezenChristus of
Ibsen. Ik heb mijn keuze gedaan en heb
door Gods genade Christus verkoren. God
helpe U bij de uwe. Aldus besluit spr.
zijn boeiende rede, uitmuntend door
schoonheid van stijl.
Een avond van genieten zal het geweest
zijtn voor degenen, die van den dichter
Ibsen speciale studie hebben gemaakt.