Schetsjes m den Scheldekant DE ZEEUW TWEEDE BLAD. 5 Mei 1814.") Gemengd Nieuws. van Onder de Oranjevlag. gevolg gegeven en zoo zag men te Mid delburg op den 30en April des avonds te zes uur de witte vlag van den toren ge haald en door de Hollandsche vervan gen. Volgens de Middelburgsehe Courant van 3 Mei 1814 geschiedde dit „onder het spelen der klokken en terwijl een fraay muzijk zich voor het stadhuis deed hooien. Zoodra wapperde niet de Vader- landsche vlag van den toren en van het stadhuis of zij werd met een vr ooi ijk gejuich begroet en op dit sein werden weder overal door de geheele stad de Hollandsche Oranjevlaggen uitgestoken." Op denzelfden dag ontving men bericht, dat vanwege den Souvereinen vorst een Commissie op weg was om het bewind over te nemen. Nu was de vreugde algemeen. Met groo- ten ijver werd dadelijk alles in het werk gesteld om die Commissie eene waardige ontvangst te bereiden. Door den heer P. J. Boddaert en „eenige andere notabele jonge lieden" werd den Maire Bijleveld vergunning gevraagd eene Eerewacht te mogen vormen, welke de gemachtigden van den Vorst luisterrijk zou inhalen. Gaarne 'werd deze vergunning verleend. Trouwens ook het stadsbestuur zelf liet zich niet onbetuigd, zooals blijkt uit een arerbaal van den Maire van Middelburg van 3 Mei 1814, waarin bepaald werd, dat de heeren Maire, Adjoinct-Maires en 'Mi nisters als vertegenwoordigende de gan- sche burgerij zich in koetsen zullen bege ven tot buiten de Dampoort. Hierbij zullen zij worden voorafgegaan door de stadsboden en omringd door de Commis saris en agenten van politie mitsgaders de veldwachters." Van de partij was ook de weder in eere herstelde Burger-Com pagnie Grenadiers, die den 23en Novem ber 1813 op last van den Gouverneur» ontwapend was, doch thans in allerijl werd opgecommandeerd onder bevel van den heer Serlé en met verzoek zooveel mogelijk in uniform te verschijnen. Zoo zien we dan al deze personen zich om 11 uur op den 5en Mei 1814 van het stadhuis begeven naar den Veer- scben rijweg, waar even buiten de Dam poort de Commissarissen Generaal van Z. K. H. den Souvereinen Vorst der Ne derlanden werden 'opgewacht. Deze Commissarissen waren de hee ren IV. F, van den Burcht van Lichten- buTg, later benoemd tot Rentmeester Ge neraal van de Domeinen beoosten de Schelde en J. H. Schorer, oud-burgemees ter van Middelburg, den 16en Mei 1814 benoemd tot Gouverneur van Zeeland. door Kees van den Hoek. (Nadruk verboden.) V. 'n Ruschende ebbe. Rikketik-tik. rikketik-lik, zei de wekker in het kot, rikketik-tik. De groen-wollen deken over me heen getrokken, lag ik met wijd open oogen op de kooi in het kot kajuitje -van de B. R. U. 198, een der grootste mossel- booten, die de haven van Bruinisse kent. De schipper had gezegd, dat ik alvast maar aan boord moest slapen, want het whs een eng vroeg „tie". Én ik was 's Zondagsavonds om negen uur aan boord v,an de B. R. U. 198 gestapt-: de rood geruite zak op m'n schouder, 't groote vierkante brood onclei' m'n arm en het schaaltje boter in cfe hand. „Ja neefje", had die goede tante gezegd, „ja neefje, die zak neem je mee. Als je eens Overboord valt, dan kan je toch dadelijk schoon ondergoed aantrekken". Maar ze vergat er bijl te zeggen „en als je dan weer behouden aan boord staat", doch in haar drukte over „de schoone verschooning" had ze aan zulke ijselijke dingen niet gedacht. Derhalve nam neefje den zak op den schouder met de vaste overtuiging, den inhoud, /als andere malen, nog netjes opge vouwen weer a,an tante terug te geven. Toen ik in 't kot zonder ongelukken whs afgedaald, gooide ik, op schippers manier, den zak in de krop. Het brood en de boter werden wat netter behandeld en in een v,an de kastjes gezeteerst het vierkante brood en daarboven op de boter. Daarna zette (ik 't dievedeurtje op 'n kier, voor de versche lucht en kroop ge kleed de kooi op, want m'n nachtrust zou, dat wist ik vooruit, slechts enkele uren. ongestoord zijn. Rikketik-tik„hè, wat kan zoo'n wekker vervelend doen. Ik keerde me om en trok de deken 'over 't hoofd om het nare geluid te dempen. Bij 't schijnsel van een klein petroleum lampje zaten de mannen in hun blauw wollen truien en „iengelsch-leêre broeken rond het kacheltje, waarop de bruine thee ketel stond. Ik kende ze wel. Daartegenover me op de bank: Jewannies van Mientje en Ein dlik, de broeder van Jan, den schipper, terwijl ik op de kooi den druk heel goed. voelde van Dingemantje Pupe en Toon de Zwèèter, de knecht, die heel praictiseh 'n gedeelte van mijin kooi, als rustbank, hadden ingenomen. „Ie sleept zeker nog", zei Toon tegen den schipper. „Ja", zei de schipper. Nu nam Toon den ketel van 't. kacheltje en schonk de kokende thee in de groote witte kommen. ,,'kOa 'twel 'ezeid", zei Eindrik, en blies hard in z'n kom, ,,'k oa 'twel 'ezeid menschen, 'n' ruschende ebbe vanèvend en noe zit j'ier in zoa'n koaë in de slik". „Ja, da's zeker bevestigde Din gemantje Pupe, ,,'k lag net zoa liever nèèst m'n wuuf in bédde, want noe zit j'ier oak zoa mê". Zwijlgend dronken de schippers verder, er scheen geen bodem in de groote kom men te zijin. Toon ging weer op zijn plaats zitten, maai' wat verder naar achteren, boven op mijn beenen. Vlug trok ik ze terug en rees overeind, het was nu onmogelijk geworden, nog één oog dicht te doen. „Goeien dag, mannen". „Wat is 't Kees, gè je 't mèène, d'r noe al nut", zei de schipper. ,,'k Zou mê bluve lê", meende Eindrik, „me zit te 'ier nog wel 'n pèèr uren, 'k oa wel *%eid'n ruschende ebbe van èvend." „Noe zou 'k toch 's zwiege Eindrik", bromde Je wannes van Mientje in zijn rui- gen baard „'tis noe awel zoa." „Wat, zwiege," zei Eindrik toen weer, „zwiege, voo de Keuneginne nie, Je- wannesje, 'k zwiege nooit, Wèèrom is Jan noe zoa lèète, wèèrom. Oa-de me vannacht om elf ure begonne, dan wèère me net voo d' ebbe weg." „Je kan klesse, 'n èèlen nacht deur, mê 's Zondags werk ik nie. „Gedenkt den Sabbathdag, dat gij .dien heiligt", zeit de Schrift en dèèr 'ou ik me an." „Dienk je dat dat wat geeft. Om elf uur is 't bie mien al Mèèndag en as je slèèpt dan 'eilig je nie", theoloogde Ein drik en nóg eens met klem: „dat geeft niks ennoe bin-je lest an de stad." „En kommende wééke om tien ure en dan om achte en dan om zesse en zoa gê-je 's Zondags werke en dat doe 'k nie, noe is 'tuut!" En als de schipper dat zei: „noe is 'tuut", dan had je niets meer te zeggen, dan was 't„uut" óók. De schipper stond op zijn stuk. Ik her innerde ine 'n vorigen keer,- hoe we in een nacht van Zondag op Maandag opston den, ons heel stil aankleedden, de zakken op den rug namen èn Wachtten, in 't holst van den nacht, in een koude gang, de deur knop in de hand, wachtten tot de klok twaalf had geslagen. Geen minuut zou cle schipper zijn Sabbathsgebod willen over treden. De zakken werden 's Zondags be slist niet klaargemaakt, dat gebeurde 's Za terdags. Nu was 't. weer zoo geweest, merkte ik, niettegenstaande de schipper heel goed wist dat 'teen vroeg getij was. Eindrik had al een half uur gewacht, de anderen ook, maar de schipper bleef weg tot den Maandag. Nu kropen ze allen door 't dievedeurtje 'tkot uit, schoven de klompen aan en vormden een groepje op 't achterdek. Ik kroop uit de kooi en schonk me een volle kom thee in, om VRJJDAG 13 FEBRUARI 1914. I. Eenige maanden geleden' stond in een onzer Provinciale bladen een stukje, .waarin wilde men de honderdjarige on afhankelijkheid vieren er o.a. op 'werd gewezen, dat er voer Walcheren alle re den was, dit in het begin van 1914 ito 'doen, daar toch eerst in Mei 1814 de Franschen Walcheren ontruimden. Naar aanleiding van dit courantenbe richt nam de Vereeniging „Uit het Volk- Voer het Volk" het initiatief in Middel burg dit feit feestelijk te herdenken. Waar thans de eerste vergadering van het Eere- Comité en het Comité ter organisatie dezer feesten eenigen irjld geleden plaats had en de voorbereidingen tot de feestviering al in vollen gang zijn, kan het misschien 'de lezers van dit blad interesseeren. een en ander fe vernemen van hetgeen in Walcheren en speciaal in Middelburg nu 100 jaar geleden geschiedde. 'Hoe weinig weerklank zal bij de toen malige bewoners van Walcheren de pro clamatie van den Divisie Generaal Gilly van 27 Dec. 1809 gevonden hebben, waar mee hij in de volgende bewoordingen ken nis gaf van de inlijving bij Frankrijk „Uw eiland maakt een gedeelte uit van het Fransche Keizerrijk. Gij zijt geroepen om deel te hebben aan de gelukkige be stemming van veertig millioen inwoners, 'die zich verhoovaardigen van door den grootsten Monarch der wereld geregeerd te worden, onder zijn grootmachtige be scherming de vruchten van zijn schep pend en levenmakend vernuft te smaken". Hoe mooi klonk dat alles, maar wat al narigheid zou er op volgen! Men kan zich den toestand denken van 'de bewoners dezer met lamlendigheid ge slagen streken. De fleur van vroeger was weg. De bloeiende handel van onze stad jv"as aan het kwijnen igeraakt en vernie tigd. Zoolang we niet waren ingelijfd bij Frankrijk was tenminste „de smokkelhan del nqg met succes gedreven". Maar toen jve deel uitmaakten van ,het groote rijk, was het ook daarmede .gedaan geweest. De douanen waren brutaal en zagen scherp, de dienstboden waren niet altijd te vertrouwen en de rechter wa,s streng. Wij zullen echter niet lang bij de el lende van dien tijd blijven staan. Immers op de droefheid is blijdschap gevolgd. Napoleon is gevallen en de blijde dag is aangebroken, waarop mannen als van ■ïlögendorp, Van der Duijn van Maasdam en Van Limburg Stirum het hebben aange durfd den eersten stoot te geven aan de vrijmaking van ons land. Nederland herademde weer. In het laatst van Novem ber 1813 geraakte Holland van Fransche troepen vrij! en ook voor Walcheren brak bevrijding aan, al zou het nog maanden duren eer de laatste Franschman dit eiland had verlaten. Nu kwamen daar de berichten van Am sterdam en elders, meldende, dat de Fran schen zich hadden teruggetrokken en dat gaf hoop. Hoop, in weerwil van de 7000 man krijgsvolk op het eiland aanwezig, hoop, al voelde men hier wel degelijk Wat het zeggen, wil in staat van beleg te zijin. Vanaf den 27en November was alle rechtstreekse he gemeenschap met het va derland verbroken, voeg daarbij; de aan wezigheid vanaf 3 December van een En gelsche vloot op1 onze kust, hetgeen waar schijnlijk maakte, dat ons eiland binnen kort het middenpunt van den strijd zou worden en men kan zich de gemengde gevoelens van de bewoners voorstellén. Het was duidelijk, dat de Franschen zich zwak gevoelden, een inval van de En gelse-hen bepaald vreesden en men herin- Het hiervermelde is eene samenvatting van eene rede, gehouden door den heer H. de Blouw in de eerste vergadering van het Comité tot organisatie van de onafhankelijkheidsfeesten. Feuilleton. Een verhaal uit het rampjaar 1672. door l:. penning. (Nadruk verboden.) 51. „We hebben het recht aan onze zijde", hernam de huis-moeder op zaohten toon. „Cornells de Witt was ook op het ad miraalschip, vader?" Het .gelaat van den Wakkeren vaderlan der betrok een oogenblik, en toen zeide }hj: ,,lk ben een Oranjeklant dat weet j®- En als een Oranjeklant wil ik de yst ingaan. Maar ik* zet. de muts af voor de courage die de Ruwaard van Putten tij- tens den zeeslag bij Solebay aan den ag heeft gelegd. Hannes stond er bij, t a y hellebaardiers, die als een lijf- gare e den leuningstoel van den Ruwaard omringden, door denzelfden kanonskogel eerden verpletterd. Maar hij bewoog niet eens de wimpers, schrijft Hannes." „De onzen hebben als leeuwen gevoch ten," ging de baas voort. „De oude Mi- cliiel zeide tot Jan van Rijn, den koning der vuurwerkers: „steek me als- je blieft het admiraalschip van de blauwe vlag eens in brand, want anders schieten we niet op!" en daar ging het, met een daverenden slag, dat.er de zee van beef de. Nóóit is onze admiraal geweldiger geweest dan op dien Maandag van den nerde zich nog de woede van Napoleon, toen hij in 1810 deze streken bezocht, over het feit, dp-t men in 1809 bij1 'den Engelschen inval het eiland niet geheel aan de zee had prijsgegeven. Mochten de Franschen in de minderheid blijven dan zou dit volgens Da Kanter thans stellig gebeuren. Napoleon had daar toe de strengste bevelen gegeven en on der de zeedijken waren zelfs mijnen aan- gelegd. J Zag het er dus voor de toekomst wei nig rooskleurig uit. ook het heden baarde zorg. Groote sommen gelds moesten wor den opgebracht, allerlei werk moest wor den verricht, dat slecht of niet betaald werd, de vjsscherij" moiest worden gestaakt om elke gemeenschap met de Engelsche vloot te voorkomen en den bewoners van Walcheren werd de schande aangedaan, dat zij van hunne eerste burgers in gij zeling zagen genomen. Zo-o worstelde men hier voort. Van dag tot dag, van week tot week en bleef men onkundig omtrent den gang van za ken in de andere deelen van ons va derland. Mocht men de officieele berich ten gelooven, dan boekten de Franschen overwinning na overwinning. Maar toch kwamen er ook andere tij1- diugen. Moedige mannen durfden het aan, geheime tochten te ondernemen naar de naburige eilanden en zoo verluidde het, dat de mogendheden Parijs hadden in genomen. Den 6en April 1814 kreeg men daaromtrent zekerheid. Terwijl de kanon nen van de Engélsche vloot zich beijver den de blijde tijding over ons eiland uit te bulderen, zag men vanuit Veere op het tegenover gelegen Kamperland een doek ontplooid, waarop in reusachtige let tere te lezen stondLes alliés sant a Paris, Les Anglais sont a Bordeaux (de geallieerden zijn te Parijs, de Engelschen zijin te Bordeaux). Welk een gevoel moet den Gouverneur van dit eiland hebben bekropen, toen hij te Veere zijnde, en een der eerste lezers van deze zonder linge courant, zoo eensklaps al de door hem verspreide berichten van schitterende overwinningen door het Fransche leger behaald, zag gelogenstraft. Hij haastte zich, dit Engelsche bericht in het Weekblad, zooal niet te doen tegen spreken dan t och de waarheid er van ten zeerste .in twijfel 'te doen trekken. Den ilen April verscheen op Kamper land nog eens het zonderlinge Nieuwsblad en bracht, de tijding: Napoleon n' existe plus! (Napoleon bestaat niet meer). De Gouverneur antwoordt met een dagorder, waaruit U tegemoet klinkt: „Wee den vijand, die onzen bodem betreedt". „Onze positie" zoo zegt hij „is schrik wekkend, de vijand kan niet aanvallen, en zoo hij ons eindelijk .door de meerderheid overweldigd, tot wanhoop bracht, zou den wij hem in de golven van de Schel de doen verzwelgen, al moesten wij hem in dien afgrond volgen." Maar daar klonk op den 14en April de blijde mare: „Vrede! Napoleon regeert niet meer!" en drie dagen later maakte eene proclamatie van den Gouverneur dit tot eene officieele waarheid. Zóó groot was de vreugde, dat de bevolking vergat, hoe er in de omstandigheden nog niét direct verandering kon komen. Maar Bonaparte was van het tooneel, de gehate en nu - - men gevoelde het zou het zijn een quaestie van tijd, dat Walcheren weer Hollandsch zou worden. Zoo valt dan ook te verklaren, dat op den 19en April onder donderend ge juich de Bourbonsiche vlag op den toren werd geheschen. Alvast werd de Oranje kleur voor den dag gehaald en kwistig gedragen. Wel werd dit door den Gouver neur verboden, doch Maire Bijleveld wist hem te beduiden, dat handhaving van dit verbod tut groote moeilijkheden aan leiding zou geven en daarom stond men het dan oogluikend toe. Dus leefde men eenige dagen voort in heerlijk vooruitzien, wachtende op' de nog grootere gebeurtenis, die komen moest. En ze kwam. Den 30en April arriveerde te Vlissingen een Fransch Generaal, die, namens het nieuwe bestuur in Frank rijk den Gouverneur hier gelastte de ves tingen over te geven en het eiland te ontruimen. Oogenblikkelijk werd hieraan 17en Juni; Kees heeft hem tiaar op de liooge kampanje gezien, den scheeps roeper aan den mond, 'terwijl de kogels als een hagelstorm over het dek van de „Zeven Provinciën" veegden." „Behoort hij tot de regentenpartiji?" vroeg Andries. De - baas keek den jongen met groote oogen aan. „Hoor eens hier," zeide hij, „daar blijf ik af; ik vraag er ook vandaag niet naar. Het vaderland gaat hem 'boven alles;. En als Prins Willem Hendrik Stadhouder wordt en daar, loopt het op uit! dan zal De Ruyter de Stadhouderlijke Overheid even dapper dienen, als hij vroe ger de Regen ten-overheid heeft gediend „daar ben ik zeker van." Hij zweeg een oogenblik; toen zeide hij, van den stoel oprijzend: )Ak zal even naar de werf gaan, om te zeggen, dat ik vandaag' niet terug kom. We zijn aan een paar platboomde vaartuigen bezig, die door de Regeering besteld zijn, maar van daag doe ik geen slag meer, nu mijn jongen thuis is. Dan morgen vroeg liever een paar uren eerder uil de veeren wat zeg jij. moeder?" En hij ging fieen, met groot, vaste stap pen, om den meesterknecht de noodige orders te geven. „Je vader spreekt nu kloek en dapper over den zeeoorlog," zeide moeder, „maar gij weet niet, m'n jongen, hoe kwaad hij- het er mee gehad heeft. Dag en nacht! Nóóit doet hij een gebed aan tafel, of hij bidt voor land en volk. En als een vreem de hem hoorde, en misschien zou denken, dat je vader het slechts van de Holland sche dapperheid verwachtte, dan zou hij 'tgiad mis hebben. Dag en nacht draagt hij de nooden van ons volk op zijn hart, ■en 'vóór den slag bij Solebay is hij een halven nacht in het gebed geweest, den Heere smeekende, dat Hij den ouden krijgsheld De Ruyter en al zijn bevel hebbers en manschappen in het uur der beslissing toch de noodige wijsheid en mannelijken moed mocht schenken." „De Heere verhoort de gebedenzeide Andries, en toen hij dat zeide, brak de draad van de wol, die moeder Dirksen spon, en het spinnewiel stond stal. Zij keek haar kind door de bril opmerk zaam aan en zeide„Ja kindja kind Hij verhoort de gebedenEn waar er zoo'n algemeene drang is tot liet gebed, en bij velen een diepe verootmoediging onder de kastijdende hand des Heeren., daar kan ik nog niet denken, dat het met ons vaderland gedaan is. De baas was weer terug. Nu zat Andries tusBchen vader en moeder in, zijn merk waardige lotgevallen verhalend, terwijl het gerucht van zijn terugkomst zich snel had verbreid door Bodegraven. De ge buren staken het hoofd "bij haas Dirksen over de onderdeur, en riepen: „Is. Andries terug?" en de gestrenge, haas riep dan: „Komt maar binnen, menschen; er is ruimte genoeg ja, m'n jongen isi thuis En als zij Andries de hand drukten, zeide hij: „Wat z-egit jelui van hem? Is hij niet flink ujt de kluiten gegroeid Zijn oog rustte met vaderlijk welbehagen op zijn zoon; zijn roem en zijn 'kroon. De geschiedenis met de vlag der Friesche musketiers, toen Andries moeder-ziel al leen de vlag oncler een hoop dooden had weggehaald en jin veiligheid gebracht, vond hij zóó roemvol, dat de stoere Calvinist, van wien nog niemand een traan had gezien, het gelaat afwendde, om zijn tranen te verbergen. Maar het verhaal met den veekoopman was ook machtig aangrijpend; baas Dirksen was in geen vijf jaren zoo spraakzaam; ge weest als vandaag; en toen Andries ver telde, hoe hij met Jan Pietersen de stegen en sloppen van Naarden had afgezocht naar den ontsnapten veekoopman, ging een luid gelach op. Andries echter en zijn moeder waren te midden der opwinding, vol van stille en dankbare vreugde. „Menschen"!" zeide de jongen, 't was niet mijn verdienste denkt dat toch niet! Ik wil het hier openlijk uitspreken,, dat de Heere mij wonderlijk geholpen Toen ik naar oom Wilbrink ging, stond stond ik ér anders voor, maar God heeft alles ten goede beschikt.',' Moeder Dirksen drukte zijn hand. „Ja, m'n jongen," zeide zij, „ik dacht het wel, dat er iets bijzonders met je gebeurd was. Nu is alles goed nu zijt ge voor tijd en eeuwigheid geborgen." Er kwam een ernstige stemming'; de gesprekken ontvingen een hoogere wijding!; de neergetrapte veer van het Christelijk- nationale bewustzijn rees met kracht om- wat warm ie worden, want ook de zomer nachten kannen koud zijn. Toen ik klaar was, ging ik bij 't groepje staan op 't achterdek. Diengemantje had z'n neuswarmertje opgestoken en deed z'n bijnaam weer veel eer aan. Eindrik liep op en neer over een der gangen, driftig z'n pruimpje van links naar rechts verschuivend, van tijd tot tijd met kracht in het water spuwend, dat de phosphor nog even opgliinde in den nacht. Langzaam, langzaam kwam het aller eerste vloedwater opzetten. Tom en Eindrik hadden al enkele malen een stok gegrepen en getracht de boot uit de modder te duwen, doch alles was vergeefs geweest. Woest slingerde Eindrik dan den .stok in de last en begon z'n eentonige wande ling over 'de gangen weer, de gebalde vuisten in de diepe broekzakken. Eindelijk gelukte het om drie uur. Met vereende krachten werd de boot de kaai uitgeboomd naar „achter den dam*, waar het mosselperceel lag. De dreggen werden uitgeworpen, de giek werd opgeheschen en toen gooiden de schip per en Eindrik en Tom en Jewannes en Diengemantje de truien a( en de korren in zee, dal weldra de eerste mossels in de last neerploften. De zon kwam op en de eerste stralen vielen over de frissche morgenzee. „Hum", bromde Eindrik, „hum, dèèr ei-je de zunne al, lést bin m'n an de stad, lést, 'k oa we! ézeid, d'r gieng 'n ruschende ebbe Spoor wegon ge luk te Hoog halen. Verschillende 'verklaringen van personen, werkzaam aan de spoorlijn hij Halei'brug, bevestigen hetgeen Stevens heelt medegedeeld. Een hunner verklaarde ook, dat de bewuste rail een weinig zij waarts was verbogen. (Asser Crb.) Storm op den Atlantischen ,0 c e a a n, Drie te New-York gearriveerde stoomschepen n.l. de Ka,i serin Augusta,", de „Megantio" en de „Provence" brengen het bericht, dat de laatste dagen op den Atlantischen Oceaan een geweldige storm woedt. De drie schepen hadden alle averij opgekropen. Het zwaarst beschadigd is de „Megantio", die bovendien alle reddings booten verloren "heeft. Een draadloos te legram van de „Olympic" maakt even eens melding van een bevigen storm op den Atlantischen Oceaan. Terwijl de pas sagiers zaten te lunchen, verbrijzelde een geweldige golf zes patrijspoorten aan de bakboordzijde van het eerste klas-salon. Verscheidene personen werden door glas scherven gekwetst. Het Engelsche stoomschip Queen Louise" is op de kust van New-Yersey gestrand. Drie kajuitsjongens konden langs een kabel naar de kust gebracht worden. De kapitein en de overige leden der be manning zijn aan boord gebleven in de hoop het vaartuig nog te kunnen red den. Opzienbare onthullingen. Uit New-York wordt gemeld, dat voor de tusschenstaatsche liandelscommissie op zienbare onthullingen gedaan, zijn over diefstallen, in het groot gepleegd, bij' de New-York Haven en Hartford Spoonveg- mij. Er moet een bedrag van tl.500.000 doll, gestolen zijin. Het Senaatelid Norris verklaarde te verwachten, dat de schuldi gen ontdekt en ter verantwoording geroe pen zullen worden. Over de schotsenontsnapt Een spion, in Servië tot Jtien jaar ge vangenisstraf veroordeeld, heeft kans ge zien uit een der forten bij Belgrado te ontsnappen en de Donau te bereiken. Door den zwaren ijsgang kon de man van schol op schol springend, den ande ren oever bereiken, waar hij zich bij den politiechef te Semlin vervoegde, zeggen de dat hij ten onrechte was veroordeeld. Ofschoon de Servische grenswacht her haaldelijk op hem had geschoten, was de man, Milorad Pasjits geheeten, ongedeerd gebleven. hoog. En terwijl de haas door het raam tuurde, wees hij naar een 'bepaald punt over den moestuin heen, en zeide: „An dries, als ge den kapitein-generaal, den Jozua van ons volk, eens wilt zien ginds gaat hij, dwars over de slooten van den polder." Want Andries had van zijn ontmoeting met den Prins geen woord gerept. s De menschen verdrongen zich om het raam ja, nu zagen ze hem. 'Hij droeg een grauwen mantel, en die mantel en zijn paard waren tot boven toe met slijk en modder bespat. Slechts een adjudant vergezelde hem: hij zette te paard over de slooten heen, en een blos lag op zijn anders zoo bleek gelaat. Andries glimlachte even. „Zoo is hij dat?" zeide de jongen, en meer zeide hij niet. De buurlui vertrokken, maar de kui per kwam terug, door het raam roepend: „Ze zeggen, dat de Prins bij den molen is-, en hierheen komt! Maakt voort dan kunt ge hem; nog beter zien!" Het geheele gezin snelde naar buiten# om den geliefden Prins, te zien. Hij kwam hen bijna rakelings voorbij, wierp een vluchtigen blik zijwaarts, en terwijl hij zijn driftig' zwart paard plotseling inhield, zei de hij tot zijn adjudant: „Is het daar? O ja, nu zie ik "hem reeds!" Hij reed tot vlak voor het bruggetje, waar cle haas- en zijn zoon stonden. (Wordt, vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1914 | | pagina 5