Schetsjes m den Scheldekant
DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
5 Mei 1814.")
Gemengd Nieuws.
van
Onder de Oranjevlag.
gevolg gegeven en zoo zag men te Mid
delburg op den 30en April des avonds
te zes uur de witte vlag van den toren ge
haald en door de Hollandsche vervan
gen. Volgens de Middelburgsehe Courant
van 3 Mei 1814 geschiedde dit „onder
het spelen der klokken en terwijl een
fraay muzijk zich voor het stadhuis deed
hooien. Zoodra wapperde niet de Vader-
landsche vlag van den toren en van het
stadhuis of zij werd met een vr ooi ijk
gejuich begroet en op dit sein werden
weder overal door de geheele stad de
Hollandsche Oranjevlaggen uitgestoken."
Op denzelfden dag ontving men bericht,
dat vanwege den Souvereinen vorst een
Commissie op weg was om het bewind
over te nemen.
Nu was de vreugde algemeen. Met groo-
ten ijver werd dadelijk alles in het werk
gesteld om die Commissie eene waardige
ontvangst te bereiden. Door den heer P.
J. Boddaert en „eenige andere notabele
jonge lieden" werd den Maire Bijleveld
vergunning gevraagd eene Eerewacht te
mogen vormen, welke de gemachtigden
van den Vorst luisterrijk zou inhalen.
Gaarne 'werd deze vergunning verleend.
Trouwens ook het stadsbestuur zelf liet
zich niet onbetuigd, zooals blijkt uit een
arerbaal van den Maire van Middelburg van
3 Mei 1814, waarin bepaald werd, dat
de heeren Maire, Adjoinct-Maires en 'Mi
nisters als vertegenwoordigende de gan-
sche burgerij zich in koetsen zullen bege
ven tot buiten de Dampoort. Hierbij
zullen zij worden voorafgegaan door de
stadsboden en omringd door de Commis
saris en agenten van politie mitsgaders
de veldwachters." Van de partij was ook
de weder in eere herstelde Burger-Com
pagnie Grenadiers, die den 23en Novem
ber 1813 op last van den Gouverneur»
ontwapend was, doch thans in allerijl
werd opgecommandeerd onder bevel van
den heer Serlé en met verzoek zooveel
mogelijk in uniform te verschijnen.
Zoo zien we dan al deze personen
zich om 11 uur op den 5en Mei 1814
van het stadhuis begeven naar den Veer-
scben rijweg, waar even buiten de Dam
poort de Commissarissen Generaal van
Z. K. H. den Souvereinen Vorst der Ne
derlanden werden 'opgewacht.
Deze Commissarissen waren de hee
ren IV. F, van den Burcht van Lichten-
buTg, later benoemd tot Rentmeester Ge
neraal van de Domeinen beoosten de
Schelde en J. H. Schorer, oud-burgemees
ter van Middelburg, den 16en Mei 1814
benoemd tot Gouverneur van Zeeland.
door Kees van den Hoek.
(Nadruk verboden.)
V. 'n Ruschende ebbe.
Rikketik-tik. rikketik-lik, zei de wekker
in het kot, rikketik-tik.
De groen-wollen deken over me heen
getrokken, lag ik met wijd open oogen op
de kooi in het kot kajuitje -van
de B. R. U. 198, een der grootste mossel-
booten, die de haven van Bruinisse kent.
De schipper had gezegd, dat ik alvast
maar aan boord moest slapen, want het
whs een eng vroeg „tie". Én ik was
's Zondagsavonds om negen uur aan boord
v,an de B. R. U. 198 gestapt-: de rood
geruite zak op m'n schouder, 't groote
vierkante brood onclei' m'n arm en het
schaaltje boter in cfe hand.
„Ja neefje", had die goede tante gezegd,
„ja neefje, die zak neem je mee. Als
je eens Overboord valt, dan kan je toch
dadelijk schoon ondergoed aantrekken".
Maar ze vergat er bijl te zeggen „en
als je dan weer behouden aan boord
staat", doch in haar drukte over „de
schoone verschooning" had ze aan zulke
ijselijke dingen niet gedacht.
Derhalve nam neefje den zak op den
schouder met de vaste overtuiging, den
inhoud, /als andere malen, nog netjes opge
vouwen weer a,an tante terug te geven.
Toen ik in 't kot zonder ongelukken
whs afgedaald, gooide ik, op schippers
manier, den zak in de krop. Het brood
en de boter werden wat netter behandeld
en in een v,an de kastjes gezeteerst
het vierkante brood en daarboven op de
boter.
Daarna zette (ik 't dievedeurtje op 'n
kier, voor de versche lucht en kroop ge
kleed de kooi op, want m'n nachtrust
zou, dat wist ik vooruit, slechts enkele
uren. ongestoord zijn.
Rikketik-tik„hè, wat kan zoo'n
wekker vervelend doen.
Ik keerde me om en trok de deken 'over
't hoofd om het nare geluid te dempen.
Bij 't schijnsel van een klein petroleum
lampje zaten de mannen in hun blauw
wollen truien en „iengelsch-leêre broeken
rond het kacheltje, waarop de bruine thee
ketel stond.
Ik kende ze wel. Daartegenover me op
de bank: Jewannies van Mientje en Ein
dlik, de broeder van Jan, den schipper,
terwijl ik op de kooi den druk heel goed.
voelde van Dingemantje Pupe en Toon
de Zwèèter, de knecht, die heel praictiseh
'n gedeelte van mijin kooi, als rustbank,
hadden ingenomen.
„Ie sleept zeker nog", zei Toon tegen
den schipper.
„Ja", zei de schipper.
Nu nam Toon den ketel van 't. kacheltje
en schonk de kokende thee in de groote
witte kommen.
,,'kOa 'twel 'ezeid", zei Eindrik, en
blies hard in z'n kom, ,,'k oa 'twel 'ezeid
menschen, 'n' ruschende ebbe vanèvend
en noe zit j'ier in zoa'n koaë in de slik".
„Ja, da's zeker bevestigde Din
gemantje Pupe, ,,'k lag net zoa liever nèèst
m'n wuuf in bédde, want noe zit j'ier
oak zoa mê".
Zwijlgend dronken de schippers verder,
er scheen geen bodem in de groote kom
men te zijin.
Toon ging weer op zijn plaats zitten,
maai' wat verder naar achteren, boven op
mijn beenen.
Vlug trok ik ze terug en rees overeind,
het was nu onmogelijk geworden, nog één
oog dicht te doen.
„Goeien dag, mannen".
„Wat is 't Kees, gè je 't mèène, d'r
noe al nut", zei de schipper.
,,'k Zou mê bluve lê", meende Eindrik,
„me zit te 'ier nog wel 'n pèèr uren,
'k oa wel *%eid'n ruschende ebbe van
èvend."
„Noe zou 'k toch 's zwiege Eindrik",
bromde Je wannes van Mientje in zijn rui-
gen baard „'tis noe awel zoa."
„Wat, zwiege," zei Eindrik toen weer,
„zwiege, voo de Keuneginne nie, Je-
wannesje, 'k zwiege nooit, Wèèrom is
Jan noe zoa lèète, wèèrom. Oa-de me
vannacht om elf ure begonne, dan wèère
me net voo d' ebbe weg."
„Je kan klesse, 'n èèlen nacht deur,
mê 's Zondags werk ik nie. „Gedenkt den
Sabbathdag, dat gij .dien heiligt", zeit de
Schrift en dèèr 'ou ik me an."
„Dienk je dat dat wat geeft. Om elf
uur is 't bie mien al Mèèndag en as je
slèèpt dan 'eilig je nie", theoloogde Ein
drik en nóg eens met klem: „dat geeft
niks ennoe bin-je lest an de stad."
„En kommende wééke om tien ure en
dan om achte en dan om zesse en zoa
gê-je 's Zondags werke en dat doe 'k nie,
noe is 'tuut!" En als de schipper dat
zei: „noe is 'tuut", dan had je niets
meer te zeggen, dan was 't„uut" óók.
De schipper stond op zijn stuk. Ik her
innerde ine 'n vorigen keer,- hoe we in
een nacht van Zondag op Maandag opston
den, ons heel stil aankleedden, de zakken
op den rug namen èn Wachtten, in 't holst
van den nacht, in een koude gang, de deur
knop in de hand, wachtten tot de klok
twaalf had geslagen. Geen minuut zou cle
schipper zijn Sabbathsgebod willen over
treden. De zakken werden 's Zondags be
slist niet klaargemaakt, dat gebeurde 's Za
terdags. Nu was 't. weer zoo geweest,
merkte ik, niettegenstaande de schipper
heel goed wist dat 'teen vroeg getij was.
Eindrik had al een half uur gewacht,
de anderen ook, maar de schipper bleef
weg tot den Maandag. Nu kropen ze allen
door 't dievedeurtje 'tkot uit, schoven de
klompen aan en vormden een groepje
op 't achterdek. Ik kroop uit de kooi en
schonk me een volle kom thee in, om
VRJJDAG 13 FEBRUARI 1914.
I.
Eenige maanden geleden' stond in een
onzer Provinciale bladen een stukje,
.waarin wilde men de honderdjarige on
afhankelijkheid vieren er o.a. op 'werd
gewezen, dat er voer Walcheren alle re
den was, dit in het begin van 1914 ito
'doen, daar toch eerst in Mei 1814 de
Franschen Walcheren ontruimden.
Naar aanleiding van dit courantenbe
richt nam de Vereeniging „Uit het Volk-
Voer het Volk" het initiatief in Middel
burg dit feit feestelijk te herdenken. Waar
thans de eerste vergadering van het Eere-
Comité en het Comité ter organisatie dezer
feesten eenigen irjld geleden plaats had
en de voorbereidingen tot de feestviering
al in vollen gang zijn, kan het misschien
'de lezers van dit blad interesseeren. een
en ander fe vernemen van hetgeen in
Walcheren en speciaal in Middelburg nu
100 jaar geleden geschiedde.
'Hoe weinig weerklank zal bij de toen
malige bewoners van Walcheren de pro
clamatie van den Divisie Generaal Gilly
van 27 Dec. 1809 gevonden hebben, waar
mee hij in de volgende bewoordingen ken
nis gaf van de inlijving bij Frankrijk
„Uw eiland maakt een gedeelte uit van
het Fransche Keizerrijk. Gij zijt geroepen
om deel te hebben aan de gelukkige be
stemming van veertig millioen inwoners,
'die zich verhoovaardigen van door den
grootsten Monarch der wereld geregeerd
te worden, onder zijn grootmachtige be
scherming de vruchten van zijn schep
pend en levenmakend vernuft te smaken".
Hoe mooi klonk dat alles, maar wat
al narigheid zou er op volgen!
Men kan zich den toestand denken van
'de bewoners dezer met lamlendigheid ge
slagen streken. De fleur van vroeger was
weg. De bloeiende handel van onze stad
jv"as aan het kwijnen igeraakt en vernie
tigd. Zoolang we niet waren ingelijfd bij
Frankrijk was tenminste „de smokkelhan
del nqg met succes gedreven". Maar toen
jve deel uitmaakten van ,het groote rijk,
was het ook daarmede .gedaan geweest.
De douanen waren brutaal en zagen
scherp, de dienstboden waren niet altijd
te vertrouwen en de rechter wa,s streng.
Wij zullen echter niet lang bij de el
lende van dien tijd blijven staan. Immers
op de droefheid is blijdschap gevolgd.
Napoleon is gevallen en de blijde dag
is aangebroken, waarop mannen als van
■ïlögendorp, Van der Duijn van Maasdam
en Van Limburg Stirum het hebben aange
durfd den eersten stoot te geven aan
de vrijmaking van ons land. Nederland
herademde weer. In het laatst van Novem
ber 1813 geraakte Holland van Fransche
troepen vrij! en ook voor Walcheren brak
bevrijding aan, al zou het nog maanden
duren eer de laatste Franschman dit
eiland had verlaten.
Nu kwamen daar de berichten van Am
sterdam en elders, meldende, dat de Fran
schen zich hadden teruggetrokken en dat
gaf hoop. Hoop, in weerwil van de 7000
man krijgsvolk op het eiland aanwezig,
hoop, al voelde men hier wel degelijk
Wat het zeggen, wil in staat van beleg
te zijin. Vanaf den 27en November was alle
rechtstreekse he gemeenschap met het va
derland verbroken, voeg daarbij; de aan
wezigheid vanaf 3 December van een En
gelsche vloot op1 onze kust, hetgeen waar
schijnlijk maakte, dat ons eiland binnen
kort het middenpunt van den strijd zou
worden en men kan zich de gemengde
gevoelens van de bewoners voorstellén.
Het was duidelijk, dat de Franschen zich
zwak gevoelden, een inval van de En
gelse-hen bepaald vreesden en men herin-
Het hiervermelde is eene samenvatting van
eene rede, gehouden door den heer H. de Blouw
in de eerste vergadering van het Comité tot
organisatie van de onafhankelijkheidsfeesten.
Feuilleton.
Een verhaal uit het rampjaar 1672.
door l:. penning.
(Nadruk verboden.)
51.
„We hebben het recht aan onze zijde",
hernam de huis-moeder op zaohten toon.
„Cornells de Witt was ook op het ad
miraalschip, vader?"
Het .gelaat van den Wakkeren vaderlan
der betrok een oogenblik, en toen zeide
}hj: ,,lk ben een Oranjeklant dat weet
j®- En als een Oranjeklant wil ik de
yst ingaan. Maar ik* zet. de muts af voor
de courage die de Ruwaard van Putten tij-
tens den zeeslag bij Solebay aan den
ag heeft gelegd. Hannes stond er bij,
t a y hellebaardiers, die als een lijf-
gare e den leuningstoel van den Ruwaard
omringden, door denzelfden kanonskogel
eerden verpletterd. Maar hij bewoog niet
eens de wimpers, schrijft Hannes."
„De onzen hebben als leeuwen gevoch
ten," ging de baas voort. „De oude Mi-
cliiel zeide tot Jan van Rijn, den koning
der vuurwerkers: „steek me als- je blieft
het admiraalschip van de blauwe vlag
eens in brand, want anders schieten we
niet op!" en daar ging het, met een
daverenden slag, dat.er de zee van beef
de. Nóóit is onze admiraal geweldiger
geweest dan op dien Maandag van den
nerde zich nog de woede van Napoleon,
toen hij in 1810 deze streken bezocht,
over het feit, dp-t men in 1809 bij1 'den
Engelschen inval het eiland niet geheel
aan de zee had prijsgegeven. Mochten
de Franschen in de minderheid blijven
dan zou dit volgens Da Kanter
thans stellig gebeuren. Napoleon had daar
toe de strengste bevelen gegeven en on
der de zeedijken waren zelfs mijnen aan-
gelegd. J
Zag het er dus voor de toekomst wei
nig rooskleurig uit. ook het heden baarde
zorg. Groote sommen gelds moesten wor
den opgebracht, allerlei werk moest wor
den verricht, dat slecht of niet betaald
werd, de vjsscherij" moiest worden gestaakt
om elke gemeenschap met de Engelsche
vloot te voorkomen en den bewoners van
Walcheren werd de schande aangedaan,
dat zij van hunne eerste burgers in gij
zeling zagen genomen.
Zo-o worstelde men hier voort. Van dag
tot dag, van week tot week en bleef
men onkundig omtrent den gang van za
ken in de andere deelen van ons va
derland. Mocht men de officieele berich
ten gelooven, dan boekten de Franschen
overwinning na overwinning.
Maar toch kwamen er ook andere tij1-
diugen. Moedige mannen durfden het aan,
geheime tochten te ondernemen naar de
naburige eilanden en zoo verluidde het,
dat de mogendheden Parijs hadden in
genomen. Den 6en April 1814 kreeg men
daaromtrent zekerheid. Terwijl de kanon
nen van de Engélsche vloot zich beijver
den de blijde tijding over ons eiland uit
te bulderen, zag men vanuit Veere op
het tegenover gelegen Kamperland een
doek ontplooid, waarop in reusachtige let
tere te lezen stondLes alliés sant a
Paris, Les Anglais sont a Bordeaux (de
geallieerden zijn te Parijs, de Engelschen
zijin te Bordeaux). Welk een gevoel moet
den Gouverneur van dit eiland hebben
bekropen, toen hij te Veere zijnde, en
een der eerste lezers van deze zonder
linge courant, zoo eensklaps al de door
hem verspreide berichten van schitterende
overwinningen door het Fransche leger
behaald, zag gelogenstraft.
Hij haastte zich, dit Engelsche bericht in
het Weekblad, zooal niet te doen tegen
spreken dan t och de waarheid er van ten
zeerste .in twijfel 'te doen trekken.
Den ilen April verscheen op Kamper
land nog eens het zonderlinge Nieuwsblad
en bracht, de tijding: Napoleon n' existe
plus! (Napoleon bestaat niet meer). De
Gouverneur antwoordt met een dagorder,
waaruit U tegemoet klinkt: „Wee den
vijand, die onzen bodem betreedt". „Onze
positie" zoo zegt hij „is schrik
wekkend, de vijand kan niet aanvallen, en
zoo hij ons eindelijk .door de meerderheid
overweldigd, tot wanhoop bracht, zou
den wij hem in de golven van de Schel
de doen verzwelgen, al moesten wij hem in
dien afgrond volgen."
Maar daar klonk op den 14en April
de blijde mare: „Vrede! Napoleon regeert
niet meer!" en drie dagen later maakte
eene proclamatie van den Gouverneur dit
tot eene officieele waarheid. Zóó groot
was de vreugde, dat de bevolking vergat,
hoe er in de omstandigheden nog niét
direct verandering kon komen.
Maar Bonaparte was van het tooneel, de
gehate en nu - - men gevoelde het
zou het zijn een quaestie van tijd, dat
Walcheren weer Hollandsch zou worden.
Zoo valt dan ook te verklaren, dat
op den 19en April onder donderend ge
juich de Bourbonsiche vlag op den toren
werd geheschen. Alvast werd de Oranje
kleur voor den dag gehaald en kwistig
gedragen. Wel werd dit door den Gouver
neur verboden, doch Maire Bijleveld wist
hem te beduiden, dat handhaving van
dit verbod tut groote moeilijkheden aan
leiding zou geven en daarom stond men
het dan oogluikend toe. Dus leefde men
eenige dagen voort in heerlijk vooruitzien,
wachtende op' de nog grootere gebeurtenis,
die komen moest.
En ze kwam. Den 30en April arriveerde
te Vlissingen een Fransch Generaal, die,
namens het nieuwe bestuur in Frank
rijk den Gouverneur hier gelastte de ves
tingen over te geven en het eiland te
ontruimen. Oogenblikkelijk werd hieraan
17en Juni; Kees heeft hem tiaar op de
liooge kampanje gezien, den scheeps
roeper aan den mond, 'terwijl de kogels
als een hagelstorm over het dek van de
„Zeven Provinciën" veegden."
„Behoort hij tot de regentenpartiji?"
vroeg Andries.
De - baas keek den jongen met groote
oogen aan.
„Hoor eens hier," zeide hij, „daar blijf
ik af; ik vraag er ook vandaag niet naar.
Het vaderland gaat hem 'boven alles;. En
als Prins Willem Hendrik Stadhouder
wordt en daar, loopt het op uit!
dan zal De Ruyter de Stadhouderlijke
Overheid even dapper dienen, als hij vroe
ger de Regen ten-overheid heeft gediend
„daar ben ik zeker van."
Hij zweeg een oogenblik; toen zeide
hij, van den stoel oprijzend: )Ak zal even
naar de werf gaan, om te zeggen, dat
ik vandaag' niet terug kom. We zijn aan
een paar platboomde vaartuigen bezig,
die door de Regeering besteld zijn, maar
van daag doe ik geen slag meer, nu
mijn jongen thuis is. Dan morgen vroeg
liever een paar uren eerder uil de veeren
wat zeg jij. moeder?"
En hij ging fieen, met groot, vaste stap
pen, om den meesterknecht de noodige
orders te geven.
„Je vader spreekt nu kloek en dapper
over den zeeoorlog," zeide moeder, „maar
gij weet niet, m'n jongen, hoe kwaad hij-
het er mee gehad heeft. Dag en nacht!
Nóóit doet hij een gebed aan tafel, of hij
bidt voor land en volk. En als een vreem
de hem hoorde, en misschien zou denken,
dat je vader het slechts van de Holland
sche dapperheid verwachtte, dan zou hij
'tgiad mis hebben. Dag en nacht draagt
hij de nooden van ons volk op zijn hart,
■en 'vóór den slag bij Solebay is hij een
halven nacht in het gebed geweest, den
Heere smeekende, dat Hij den ouden
krijgsheld De Ruyter en al zijn bevel
hebbers en manschappen in het uur der
beslissing toch de noodige wijsheid en
mannelijken moed mocht schenken."
„De Heere verhoort de gebedenzeide
Andries, en toen hij dat zeide, brak de
draad van de wol, die moeder Dirksen
spon, en het spinnewiel stond stal.
Zij keek haar kind door de bril opmerk
zaam aan en zeide„Ja kindja kind
Hij verhoort de gebedenEn waar er
zoo'n algemeene drang is tot liet gebed,
en bij velen een diepe verootmoediging
onder de kastijdende hand des Heeren.,
daar kan ik nog niet denken, dat het
met ons vaderland gedaan is.
De baas was weer terug. Nu zat Andries
tusBchen vader en moeder in, zijn merk
waardige lotgevallen verhalend, terwijl het
gerucht van zijn terugkomst zich snel
had verbreid door Bodegraven. De ge buren
staken het hoofd "bij haas Dirksen over
de onderdeur, en riepen: „Is. Andries
terug?" en de gestrenge, haas riep dan:
„Komt maar binnen, menschen; er is
ruimte genoeg ja, m'n jongen isi thuis
En als zij Andries de hand drukten,
zeide hij: „Wat z-egit jelui van hem? Is
hij niet flink ujt de kluiten gegroeid
Zijn oog rustte met vaderlijk welbehagen
op zijn zoon; zijn roem en zijn 'kroon.
De geschiedenis met de vlag der Friesche
musketiers, toen Andries moeder-ziel al
leen de vlag oncler een hoop dooden had
weggehaald en jin veiligheid gebracht,
vond hij zóó roemvol, dat de stoere
Calvinist, van wien nog niemand een
traan had gezien, het gelaat afwendde,
om zijn tranen te verbergen. Maar het
verhaal met den veekoopman was ook
machtig aangrijpend; baas Dirksen was
in geen vijf jaren zoo spraakzaam; ge
weest als vandaag; en toen Andries ver
telde, hoe hij met Jan Pietersen de stegen
en sloppen van Naarden had afgezocht
naar den ontsnapten veekoopman, ging
een luid gelach op.
Andries echter en zijn moeder waren
te midden der opwinding, vol van stille
en dankbare vreugde.
„Menschen"!" zeide de jongen, 't was
niet mijn verdienste denkt dat toch
niet! Ik wil het hier openlijk uitspreken,,
dat de Heere mij wonderlijk geholpen
Toen ik naar oom Wilbrink ging, stond
stond ik ér anders voor, maar God heeft
alles ten goede beschikt.','
Moeder Dirksen drukte zijn hand.
„Ja, m'n jongen," zeide zij, „ik dacht
het wel, dat er iets bijzonders met je
gebeurd was. Nu is alles goed nu
zijt ge voor tijd en eeuwigheid geborgen."
Er kwam een ernstige stemming'; de
gesprekken ontvingen een hoogere wijding!;
de neergetrapte veer van het Christelijk-
nationale bewustzijn rees met kracht om-
wat warm ie worden, want ook de zomer
nachten kannen koud zijn.
Toen ik klaar was, ging ik bij 't groepje
staan op 't achterdek.
Diengemantje had z'n neuswarmertje
opgestoken en deed z'n bijnaam weer veel
eer aan. Eindrik liep op en neer over
een der gangen, driftig z'n pruimpje van
links naar rechts verschuivend, van tijd
tot tijd met kracht in het water spuwend,
dat de phosphor nog even opgliinde in den
nacht.
Langzaam, langzaam kwam het aller
eerste vloedwater opzetten.
Tom en Eindrik hadden al enkele malen
een stok gegrepen en getracht de boot
uit de modder te duwen, doch alles was
vergeefs geweest.
Woest slingerde Eindrik dan den .stok
in de last en begon z'n eentonige wande
ling over 'de gangen weer, de gebalde
vuisten in de diepe broekzakken.
Eindelijk gelukte het om drie uur.
Met vereende krachten werd de boot
de kaai uitgeboomd naar „achter den
dam*, waar het mosselperceel lag. De
dreggen werden uitgeworpen, de giek werd
opgeheschen en toen gooiden de schip
per en Eindrik en Tom en Jewannes en
Diengemantje de truien a( en de korren
in zee, dal weldra de eerste mossels in
de last neerploften.
De zon kwam op en de eerste stralen
vielen over de frissche morgenzee.
„Hum", bromde Eindrik, „hum, dèèr
ei-je de zunne al, lést bin m'n an de stad,
lést, 'k oa we! ézeid, d'r gieng 'n ruschende
ebbe
Spoor wegon ge luk te Hoog
halen. Verschillende 'verklaringen van
personen, werkzaam aan de spoorlijn hij
Halei'brug, bevestigen hetgeen Stevens
heelt medegedeeld. Een hunner verklaarde
ook, dat de bewuste rail een weinig zij
waarts was verbogen. (Asser Crb.)
Storm op den Atlantischen
,0 c e a a n, Drie te New-York gearriveerde
stoomschepen n.l. de Ka,i serin Augusta,",
de „Megantio" en de „Provence" brengen
het bericht, dat de laatste dagen op den
Atlantischen Oceaan een geweldige storm
woedt. De drie schepen hadden alle averij
opgekropen. Het zwaarst beschadigd is de
„Megantio", die bovendien alle reddings
booten verloren "heeft. Een draadloos te
legram van de „Olympic" maakt even
eens melding van een bevigen storm op
den Atlantischen Oceaan. Terwijl de pas
sagiers zaten te lunchen, verbrijzelde een
geweldige golf zes patrijspoorten aan de
bakboordzijde van het eerste klas-salon.
Verscheidene personen werden door glas
scherven gekwetst.
Het Engelsche stoomschip Queen
Louise" is op de kust van New-Yersey
gestrand. Drie kajuitsjongens konden langs
een kabel naar de kust gebracht worden.
De kapitein en de overige leden der be
manning zijn aan boord gebleven in de
hoop het vaartuig nog te kunnen red
den.
Opzienbare onthullingen.
Uit New-York wordt gemeld, dat voor de
tusschenstaatsche liandelscommissie op
zienbare onthullingen gedaan, zijn over
diefstallen, in het groot gepleegd, bij' de
New-York Haven en Hartford Spoonveg-
mij. Er moet een bedrag van tl.500.000
doll, gestolen zijin. Het Senaatelid Norris
verklaarde te verwachten, dat de schuldi
gen ontdekt en ter verantwoording geroe
pen zullen worden.
Over de schotsenontsnapt
Een spion, in Servië tot Jtien jaar ge
vangenisstraf veroordeeld, heeft kans ge
zien uit een der forten bij Belgrado te
ontsnappen en de Donau te bereiken.
Door den zwaren ijsgang kon de man
van schol op schol springend, den ande
ren oever bereiken, waar hij zich bij den
politiechef te Semlin vervoegde, zeggen
de dat hij ten onrechte was veroordeeld.
Ofschoon de Servische grenswacht her
haaldelijk op hem had geschoten, was de
man, Milorad Pasjits geheeten, ongedeerd
gebleven.
hoog. En terwijl de haas door het raam
tuurde, wees hij naar een 'bepaald punt
over den moestuin heen, en zeide: „An
dries, als ge den kapitein-generaal, den
Jozua van ons volk, eens wilt zien
ginds gaat hij, dwars over de slooten
van den polder."
Want Andries had van zijn ontmoeting
met den Prins geen woord gerept. s
De menschen verdrongen zich om het
raam ja, nu zagen ze hem.
'Hij droeg een grauwen mantel, en die
mantel en zijn paard waren tot boven toe
met slijk en modder bespat. Slechts een
adjudant vergezelde hem: hij zette te
paard over de slooten heen, en een blos
lag op zijn anders zoo bleek gelaat.
Andries glimlachte even.
„Zoo is hij dat?" zeide de jongen,
en meer zeide hij niet.
De buurlui vertrokken, maar de kui
per kwam terug, door het raam roepend:
„Ze zeggen, dat de Prins bij den molen
is-, en hierheen komt! Maakt voort
dan kunt ge hem; nog beter zien!"
Het geheele gezin snelde naar buiten#
om den geliefden Prins, te zien. Hij kwam
hen bijna rakelings voorbij, wierp een
vluchtigen blik zijwaarts, en terwijl hij zijn
driftig' zwart paard plotseling inhield, zei
de hij tot zijn adjudant: „Is het daar? O
ja, nu zie ik "hem reeds!"
Hij reed tot vlak voor het bruggetje,
waar cle haas- en zijn zoon stonden.
(Wordt, vervolgd.)