NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No. 97. 1914.
Zaterdag 34 Januari.
38e Jaargang.
HISTORISeH
CHRISTELIJK-
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
F. P. DHUI), te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Grondwet en Geschiedenis.
Feuilleton.
Onder de Oranjevlag.
Staten-Generaal
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25
Enkele nummers0.65
UITGAVE DER FIRMA'S
OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
EN
van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 110 regels f 1.iedere
regel meer 10 cent.
Van ouds hebben ook hier te lande
zekere rechten gegolden. Onze eerste gra
ven en hertogen hadden de door den
Adel verkregen rechten te ontzien. Op
zijn kasteel was de edelman heer en
meester, daarbuiten was hij de onderdaan
van den landsheer. Bij de opkomst der
steden werd de macht van den Adel ge
knot en verkregen de Burgers allengs
meerdere vrijheden. Zoo zelfs, dat de
landsheer geen nieuwe belastingen kon
opleggen zonder toestemming der bur
gers en van den adel; ook moest hij bij
elke nieuwe bede, dat wil zeggen bij elk
nieuw verzoek om bijdragen voor een door
hém te voeren oorlog, nieuwe privile
giën aan de bestaande toevoegen; zoo
niet dan werd zijn bede eenvoudig afge
wezen.
Zoo moest de Landsvorst herhaalde
lijk met zijn onderdanen raadplegen.
Evenwel de grenzen zijner macht bene
vens de volksrechten waren niet om
schreven, hetgeen nogal eens aanleiding)
gaf tot botsingen. Toch dorst geen der
nieuwe regeerders bij opvolging het wagen
aan de verkregen rechten en voorrechten
zijner onderdanen te tornen. Meestal'wer
den deze vrijheden zelfs door den nieuwen
vorst bezworen in het midden van de
vertegenwoordigers der standen (later de
Algemeene Staten), die in 1465
voor de eerste inaal werden saamgeroe-
pen. Recht van medezeggen of toestemmen
hadden die Staten echter niet. In de af
gekondigde plakkaten staat alleen dat'zij
„gehoord" waren. Zoo weinig algemeen
was het gevoelen op dit punt, dat meer
malen sommige Staten weigerden ter
„dagvaart" te verschijnen, bewerende niet
verplicht te zijn hun provincie te ver
laten. Men was op die deelneming vaak
niet'eens gesteld. De Vorst daarentegen
zocht die deelneming uit eigenbelang. Niet
alleen om geldelijk, maar ook om zedelijk
steun te hebben. Met zijn ambtenaren
alleen voelde hij zich niet meer sterk
genoeg den zwaren last te torsen.
Is nu eenmaal de hulp van anderen
ingeroepen, dan kan dit in het vervolg
ook 'niet meer worden nagelaten. Graaf
Filipg, koning van Spanje, heeft dit niet
willeiï inzien, en hij heeft er het be
heer over deze landen mee verloren, llad
hij 't wel ingezien, dan had zich hier,
evenals in Engeland, dat gezonde consti-
tutioneete stelsel ontwikkeld, de voortdu
rende behoefte aan geld en de moeilijkhe-
Een verhaal uit het rampjaar 1672.
door L. PENNING..
(Nadruk verboden.)
35.
„Spreek I zeide de Prins op hoogen
toon, „wij' zitten hier niet op het tooneel
En een kleedkamer is het hier even
min!"
„Die vlag zal spreken, Hoogheid!" zei-
de Andries; „D houdt niet van lange
deunen ik evenmin!"
Nu wikkelde hij de vlag, die om zijn
lijf was geslagen, los; hij deed het met
de uiterste voorzichtigheid, alsof het een
gevoelig wezen was, dat men slechts met
eerbied aanraakt. En toen hij1 die ge
scheurde, in flarden hangende vlag had
losgewikkeld, en op de tafel nederlegde,.
zeide hij met verheffing van stem: „Ik
heb de eer, Hoogheid, U de roemrijke
■vlag van het regiment Friesche muske
tiers, id ie bij het Tolhuis voor vrijheid
en recht in den dood is gegaan, terug
te brengen".
Er ging een machtige ontroering door
net vertrek, toen die vlag daar lag. De
graaf van Solms legde de pen neer; van
Stirum mompelde: „Dappere Friezen!" en
den van het staatsbestuur zouden allengs
de noodzakelijkheid van saamwerking tus-
schen vorst en volk hebben doen inzien,
en bij de ongeschreven grondwet de
constitutie zou onze volksinvloed, gelijk
dit in Engeland, zich te krachtiger heb
ben ontwikkeld.
Edoch, de loop der feiten is een andere
geweest. Het grafelijk gezag heeft plaats
gemaakt voor dat der Staten. Die overgang
(afzwering in 1581) was formeel een re
volutionaire, schoon door den noodstand
noodzakelijk.^)
Hadden nu de Staten terstond de sou
vereiniteit aan een nieuwe dynastie over
gedragen, ook dan hadden onze staatsin
stellingen zich nog even krachtig kunnen
ontwikkelen. Dit bleven ze immers ook in
Engeland nog doen, nadat het volk de
souvereiniteit aan onzen stadhouder Wil
lem III had overgedragen. Er was
zegt mr. Loliman gedurende de Re
publiek wel degelijk een staatsrege
ling, al rustte die niet op eenige ge
schreven g r o n d w e t. Maar de toenma
lige Staten, tuk op hunne macht, stelden
zichzelven in" de plaats van den souverein.
Daardoor is het college der Staten ten
eenemale van aard en roeping veranderd.
In plaats van de mond des volks te zijn
bij de overheid, werden zij de Overheid
zelve. Eerst in 1796 is door de sluiting
der Staten-Generaal en de opening der
Nationale Vergadering aan de overmacht
•der regentenfamilies een einde gemaakt.
Hierbij werden de vertegenwoordigers der
standen door de volksvertegenwoordigers
vervangen. De onmacht der Staten om
het land goed te besturen, was duidelijk
gebleken. Doch ook de Oranjes vanaf 1747
waren niet tot regeeren bekwaam. Daar
bij kwam de verdeeldheid, gevolgd door
burgerkrijg, met het droevig slot de Fran-
sche overheersching.
Zoo kwam 1813, Oranje werd terug
geroepen, 21 Nov. van dal. jaar. En met
dien datum, waarop hij bij monde van
het Tweemanschap, de regeering aan
vaardde, begint onze hedendaagsehe con
stitutie. Het was uit zijne handen, dat
ons volk in 1814 een geschreven consti
tutie de grondwet ontving.
Wij hebben bij de herinnering aan deze
feiten wel in het oog te houden, dat
in 1813 niet een eigenlijke opdracht der
souvereiniteit en had derhalve ook geen
souvereiniteit te vergeven.
Wij schreven hierboven reeds do woor
den „in zijnen naam". Het algtemeen be
stuur had i n n a a a m van de n P rins
de Kapitein-Generaal, de eenige, wiens
hoofd gedekt was, ontblootte eerbiedig
het hoofd.
Zijn gelaat was nog bleeker dan daar
straks, maar op die lijdende, holle wan
gen vertoonde zich een kleine, diepe blos;
zijn adem begon snel en gejaagd te gaan,
terwijl in die koude, harde oogen het
weerlicht van een korte geestdrift voorbiji-
trok.
„Hebt gij die vlag gered?"
„Hoogheid!" zeide de jongen op beschei
den toon, „ik zou de onwaarheid zeggen,
als ik het ontkende".
Hij trok zijn vest weer aan, maar hij
had moeite met het wambuis, en prins
Frits van Nassau schoot toe, om den
jongen te helpen.
Doch de Kapitein-Generaal schoof Nas
sau vriendelijk op zijde.
„Ik zal het doen", zeide hij', den jon
gen helpende het wambuis aantrekken.
Toen wenkte hij! den officier der wacht.
„Hang deze vlag naast onzen standaard
uit", zeide hij, „het is het eerste roem
rijke veldteeken van dezen oorlog".
„Gij blijft te mijner beschikking!" zeide
de Prins, zich weer tot den jongen wen
dend; „luitenant, breng den jongen man
in de keuken, en verkwik hem met een
beker van den ouden wijn, dien ik ver
leden jaar van mijn heer oom, den Ko
ning van Engeland, heb gekregen.
„Hoe is uw naam?" vroeg hij dan, en
het regeeringsgezag op zich genomen. Het
lag derhalve voor de hand, dat Prinsi
Willem zoodra hij was geland, zelf het
staatsgezag uitoefénen zou. Gelijk hij dan
ook op 6 Dec. daaraanvolgende aan het
volk bekend maakte.
Door zijn eigen optreden heeft hij zich
de souvereiniteit verworven, onder alge
meene instemming van alle partijen.
Wij leven derhalve niet zegt mr.
Lohman terecht onder de grondwet
van dit of dat jaar; zelfs niet onder die
van 1814, maar onder de souvereiniteit
van het Huis van Oranje.
Van 1813 dateert dc souvereiniteit van
Oranje, en mitsdien onze tegenwoordige
regeeringsvorm. Maar souvereiniteit zon
der grondwet zou de vorst niet gewild
hebben, al ware ze verkrijgbaar ge
weest, evenmin zegt Groen in zijn
„Handboek der Vaderiandsche Geschiede
nis" als zij verkv§gbaar zou zijn ge
weest, al had hij ze gewild.
Souvereiniteit (het vrije volk door
Oranje beschermd) is een Nedeiiandsch
hoofdbeginsel.
Komen wij nu terug op de geschiedenis.
In 1798 werd een Staatsregeling vastge
steld die niet voor 1803 mocht worden
herzien. Toch volgde reeds in 1801 een
nieiiwe. Reeds in 1805 stelde het Staats
bewind een nieuw ontwerp voor dat in
1806 werd aangenomen. Toen kort hierop
Holland een koning Bodewijk kreeg werd
deze staatsregeling behoudens een enkele
wijziging gehandhaafd. Zij duurde tot aan
de inlijving in 1810. Na 1813 werden
maatregelen getroffen voor een grond
wet, en zoo kreeg men die van 1814.
Laatstgenoemde staatsregeling was door
en door conservatief. Zij heeft er aller
minst toe medegewerkt om ons volk uit
den slaperigen toestand, waarin eerst de
regentenregeering en daarna de Fransche
overheersching liet. gebracht hadden, te
doen ontwaken. Het volk voelde er dan
ook niets v o o r. En het volk voelde er
ook niets V a n dal, het als geheel onmon
dig werd behandeld. Gelijk de Staatsrege
lingen van 1798 en 1801 door de Fran-
schen ons opgedrongen waren, zoo
werd ook deze Grondwet door den Vorst
in overeenstemming met diens tegen el-
keu volksinvloed gekante raadslieden van
boven af opgelegd. Alleen aan de rid
derschap en de aanzienlijken werd eenige
invloed verzekerd. Het onjwerp-grondvvet
werd biet aan het volk, maar aan een
zeshonderdtal aanzienlijken ter beoordee
ling gegeven. Van die 600 notabelen wa
de Prins noteerde den naam in zijn no
titieboek.
„Hebt gij nog iets?" vroeg de Prins,
„is .er geen gevaar voor ontdekking ge
weest?"
„De schoutenknecht van ons dorp wist,
waar ik de vlag had verborgen, Hoog
heid I"
„Uw Schout ken ik; een 'dapper man,
den schoutenknecht ken ik niet!"
„Hij is heden voormiddag doodgescho
ten, Hoogheid, omdat hij' het geheim der
vlag niet wilde Verraden!"
De hooge officieren in hun schitterende
uniformen drongen zich dicht om den
jongen heen; nauwelijks wisten ze hun
opwinding, hun geestdrift te beheerschen.
Maar de Prins bleef even koel als ge
woonlijk, en hij vroeg op zijn korten,-
haperenden toon, of de schoutenknecht
zonder angst in den dood was gegaan.
„Met een „Vivat Oranje!" zeide de jon
gen. „U gelieve niet te vergeten, Hoog
heid, dat hij! onder cle vaandels van uw
grootvader- Prins Frederik Hendrik heeft
gediend",
De-Prins keerde zich plotseling om';
hij staarde door het kleine raam naai
den nachtelijken hemel, waar het heir-
leger der «sterren schitterde. En hiji zag
hun glans door de tranen heen, die in
zijm. oogen opwelden.
Hij reikte Andries de hand.
„Ik dank je", zeide hij', 5,ga nu!"
ren er op den dag der stemming, welke
met een zeker vertoon in de Nieuwe Kerk
te Amsterdam zou plaats hebben, slechts
450 aanwezig. De Vorst opende de plech
tigheid. De latere minister van Maanen, die
ook in de kerkelijke wereld weldra een
rol spelen zou, stak een lange redevoering
af; daarna werd over de Grondwet, niet
artikelsgewijs, maar in haar geheel ge
stemd, en werd zij met 422tegen 26 stem
men aangenomen.
De geheele plechtigheid, die over de
verhouding van Vorst en Volk, over de
volksrechten en vrijheden voor lange jaren
zou beslissen, was in een paar uur af-
geloopen.
J at heeten wij nog eens werkenEen
he e 1 e Grondwet in twee uren, slechts
een paar kolommen druksEn nu
Alleen de algemeene beschouwingen bij
een b e gr o o t i n g vierhonderd negentien
kolom druks: zegge 419! Dit geschiedde
in 1912.
Maar tusschen 1814 en 1912 ligt circa
■een eeuw
Overigens mag op één lichtpunt in deze
Grondwet gewezen wordenzij was ge
speend aan al wat zweemde naar volks-
souveredmteit. Dat de Van Hogendorps en
de Kempers van den volks invloed niets
hebben moesten, mogelijk wel een gevolg
van begripsverwarring, en ook onder den
invloed van hetgeen de tijdgeest had ge
baard, komt in de eerste Grondwet uit;
maar dat finaal gebroken werd met de
revolutionaire woordenkeus dor Staatsre
gelingen onder den invloed der Fransche
„broederen" tot stand gekomen, is een
goede zijde, die ook de volgende Grond
wetten bijgebleven is.
In de Staatsregeling van 1 Mei 1798
heette het: „Het Rataafsche volk, zich
vormende tot een ondeelbaren Staat en
beseffende dat het voorname bederf van
alle Regeeringen gelegen is in de mis
kenning der natuurlijke en geheiligde
rechten v an den Mensch en
M a a t s c h a p p ij, verklaart de navolgen
de stellingen als den wettigen grondslag'
waarop het zijn Staatsregeling vestigt."
En luidde in artikel 10: „Het Bataafsche
volk, zijn belangen in persoon niet kun
nende waarnemen, verkiest daartoe bij
onderlinge overeenkomst een geregelde
Staatsvorm en wel een volks r eg e' e-
r i n g b ij v e r t e g e n w o o r d i g i n g1."
Al dergelijke uitlatingen van de volks-
souvereiniteit, en al wat herinnerde aan de
Revolutie werd in de Grondwet van 1814
vermeden, en wordt ook in onze tegen-
En er was geen spoor meer te ontdek
ken vatj de machtige ontroering, die hem
zoo pas had overmeesterd.
Toen Andries was heengegaan, trad de
krachtvolle gestalte van generaal Wirtz
binnen.
„Zoo generaal!" zeide de Prins, „zijln de
Spaansche ruiters onder markies de Lou-
vignies nog niet aangekomen?"
„Hun nadering is reeds gerapporteerd
het zijn 200 man, Hoogheid!"
„Goed!" zeide de Prins; „dan zullen
we 4000 man infanterie en 5000 man ca
valerie tellen".
„Een handjevol menschen!" zeide Wirtz
verdrietig; „het is een groote fout ge
weest, Hoogheid, om de vestingen aan
den IJsel van garnizoen te voorzien".
„Waarom?" vroeg van Beverningh op
geprikkelden toon; „wat hebben we in
vredesnaam aan vestingen, als wijl ze niet
bezetten?"
„En wat hebben we aan een zwak le
ger-", hernam generaal .Wirtz, „om het
verdere doordringen des vijands te belet
ten? Wdt we nu doen, is kinderwerk,
mijnheer Van Beverninghkinderwerk, zeg
ik u! We willen de IJsellinie behouden,
en trekken met het leger weg; we wil
len het Sticht en Holland behouden, en
leggen het halve leger in de Uselves-
tingen vast!"
„Er zijn op die manier 13000 man
vastgelegd, die wij smartelijk missen!'1
woordige Grondwet niet gevonden. Meer
nog: de erkenning van het Koningschap
bij de Gratie Gods, de eed in naam van
God Almachtig, en andere erkenningen,
zijn in de opeenvolgende Grondwetten der
negentiende eeuw opgenomen en gebleven.
Altegaar bewijzen, dat men ons volk
nog voor een 'Christennatie wenscht ge
houden te hebben.
Volledigheidshalve zij nog herinnerd,
dat de Grondwet van 1814 het volgende
jaar ingevolge de vereeniging met 'België
gewijzigd werd, en van kracht bleef tot
1840, daarna weer gewijzigd en in 1848
herzien werd, in 1887 nog eens op de
helling ging, en nu binnen afzienbare»
tijd weer een verbetering tegemoet gaat,
Tweede Kamer.
Een kritiek oogenblik.
De minister van Marine in
levensgevaar. Een loyale
oppositie. Borgesius jaagt
De minister in levensgevaar!
Minister Rambonnet.
't Wals een ware storm na een lauwe
discussie van alles en nog wat.
'De motie-IIugenholtz welks lot ®e
reeds gisteren meldden, heeft heel >vat
opschudding veroorzaakt. Zoodanig zelfs,
dat de minister eenige oogenblikken in
ernstig levensgevaar verkeerde.
'tLiep, zooals pren weet, over de ver
bouwing van het pantserdekschip, de „Hol
land", dat de heer Rambonnet in de*
toestand van over-gang noodig acht, voor
namelijk ter oefening van voldoende man
schap. 't Is alles wat van de plannen
van Minister Rambonnet bekend is ge
worden, en eigenlijk staat deze verbouwing
slechts in verwijderd verband met de groo
te toekomstplannen. Maar noodig acht
te de Minister ze wel.
Hij heeft dat ter dege doen uitkomen
op de vragen en den aandrang, die plot
seling hij het voorstel der sociaal-demo
craten om de gevraagde gelden voor de
„Holland" niet toe te staan, op hem los
braken.
Van alle kanten was het spanning en
emotie. i
Zoodra had de heer Rambonnet het
socialistisch amendement niet „o n a a n-:
neme lijk" verklaard, of men voelde»
dat het Damoeleszwaard boven zijn hoofd
hing.
't Was een spannend oogenblik.
De minister nu reeds van het tooneel
af? En wat dan? Mag dit extra-parle
mentaire ministerie de Kamer wel vöor
zoo'n feit stellen?
zeide de Prins met een fronsen vah zjjn
hoog voorhoofd.
„Napleiten helpt niet", zeide Van Be
verningh; „het is gisteravond aldus be
sloten in den grooten krijgsraad te Die
ren".
„Omdat Den Haag het zoo wilde!' hei-,
nam Wirtz op scherpen toon. „maar- in
Den Haag zijn ze het hoofd kwijt".
„De beslissing strookt toch niet met
de wensehen en de inzichten van Raad-:
pensionaris De Witt", hernam Van Be
verningh; „nog pas heeft de Raadpensio
naris het voorstel gedaan, om de infan
terie te Kampen te doen inschepen, ten
einde naar Holland te worden overge
bracht".
„Naar Kampen!" zeide de heer Van
Langerak, „en moeten wijl het. heele Sticht
dan in den steek laten?"
„Kampen zou te houden zijln", meen
de Van Beverningh, „maar 'tis zeer de
vraag, of dit van Utrecht gezegd kan wor
den. Kampen is voor de veiligheid van
Amsterdam meer waard dan Utrecht; door
Kampen wordt de veiligheid der Zuider
zee verzekerd, terwijl, als Kampen be
houden blijft, Amsterdam uit den IJssel
steeds versoh water zal kunnen betrek
ken".
(Wordt vervolgd.)