ETr NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. !eid No. 96. 1914. Vrijdag 33 Januari. 38e Jaargang. HISTORISCH Schetsjes nan den Scheldehant •stestroo, irskneeht. longen Inecht. leisje, eid CHRISTELIJK- Taagd 'sgezin dappels ihoreri, P lij L. VOS ersknecht VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK F. P. DHUI), te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Feuilleton. Onder de Oranjevlag. rke. ping, en een en van ston de vraagd, vast lurg. )LE, Soubyrg. igekerfce. DE GRAAG, 1 Maart In, adres Iett. Z pelburg. stselwerk, Timmerman, s. ID, leer Arendskerke, amende Knecht toop 5 klampen t)PPOOLSE Pz., J. MOERLAND, tiGH Pz. Rouaan- een aankomende ill. firma DHULJ ddelburg. )r" Arnemuiden. I DEN BROECKE I December het nerstellings- omburg. Loon met getuigschrift en, Kanaalweg 4. MER, Winkelier nkfce haar en zeil m (le vraag van orden, èn zijin le ren over het kerk- n zeide, toen ktj d: „Teun, broer! i de, Willemijntje ep de kolonel op nut me te lang aar die vlag is?" kommandeerde afstands legt de musketten op ■ht, vroeg de offi-: keer: „Blijf je bijj harde, doordrin- zich uit tot zijn vleugels bewogen hij in de verte hoorde ruischen lataijons. Hij strek- n, en riep. terwijl nnmandeerde, met at Oranje Vordt vervolgd.) IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25 Enkele nummers0.85 UITGAVE DER FIRMA'S OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes EN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Familieberichten van 110 regels f 1.iedere regel meer 10 cent. De soc. dem. burgemeester. Wij gaven reeds onze meening in zake de benoeming van den heer Ter Laan tot burgemeester van Zaandam. Wij be schouwden de kwestie echter slechts van één kant; de andere zijde laat „De Stan daard" zien; de redacteur toch schrijft zeer terecht: „En uit het tweede punt, dat bij deze benoeming aan de orde komt, is de vraag, of de minister een sociaal-de mocratisch candidaat voor het burge meesterschap mag. voordragen zoolang deze in de belijdenis van zijn Staatom- veïwerpende beginselen volhardt. Op deze vraag, nu mag o.i. niet an ders dan in ontkennenden zin geant woord worden; en is vit art. 5 van de Grondwet nimmer het tegendeel af te leiden. Zeker, daar staat, „dat ieder Neder lander tot elke landsbediening benoem baar is", maar wie ter wereld zal hier ooit. uit afleiden dat eeu stomme tot het ambt van rechter benoembaar zou zijn? Voor elk ambt zijn eischen te stellen van geschiktheid; en hoe zo-u nu ooit bet aezac. en de macht om de publieke orde te handhaven gelegd kunnen wor den in do handen van iemand die open lijk belijdt, dat hij krachtens zijn begin selen er op uit. is, de bovenstaande orde van zaken geheel onderstboven te koeren Heeft nu de heer Ter Laan in handen van den Minister van Binnenlandsche Zaken deze beginselen afgezworen, dan vervalt onze bedenking natuurlijk. Maar heeft hij integendeel den Minister ver klaard, dat hij nog steeds de beginselen der sociaaldemocratie voor de eenïg ware houdt, dan is deze benoeming; een aantasting van het gezags'verband van den Staat." Welnu, de heer Ter Laan heeft blijkens een verslag in „Het Volk" in een vraag gesprek een en ander meegedeeld dat tegelijk de oplossing van het door „De Standaard" gestelde dilemma brengt. De partijgenooten in Zaandam hadden Ter* Laan uitgenoodigd te solliciteeren. Ter Laan meende dit te moeten doen teneinde „in meerdere mate iets goeds tot stand te brengen voor de arbeiders klasse" van Zaandam. Op zijn vraag wat die or van dacht had Minister Corfc van der Linden geantwoord „dat hij er geen principieel bezwaar tegen had, om een sociaal-democraat tot bur gemeester te benoemen, mits zoowel de persoon als do betrokken gemeente ei- geschikt voor zijn." Ik heb, gaat, de heer Ter Laan voort, na mijn sollicitatie „rustig den loop dei- dingen afgewachttotdat Woensdag middag minister Cort van der Linden de vriendelijkheid had mij in de Kamer van mijn benoeming mededeeting te doen." Niettegenstaande derhalve de minister Een verhaal uit het rampjaar 1672. door II. PENNING, (Nadruk verboden.) 34.) Hij sloeg ter zijde, door de kogels ge troffen. Maar hij richtte zich weer op als een wilg, die onder den storm doorgaat, sloeg met de hand op de borst en riep: „Ge schiet niet goed, musketiers hier klopt het Nederiandsche hart!" „Vaarwel, dappere, wakkere Teun!" klonk het uit het torenhok. „Dag, heer Schouthet was het laatste, dat over de lippen van den schou tenknecht kwam. En hij tuimelde voorover met een harden slag, onder het vuur der Fransche musketiers. Andries sprong naar voren; hij knielde bij den doode, overmand door droefheid, bewondering en smart. „Teun!" zeide hij, zich dicht tot het oor van den gevallene bukkend, „kameraad! trouw tot in den dood zijt. ge geweest!" Toen rees hij weer op. De laatste bloed- droppei was, uit zijn gelaat geweken dit was de derde, die als slachtoffer der Fiansche heerschzucht als onder zijn wist dat de heer: Ter Laan een sociaal- demoeraat is, die van zijn beginselen niets laat vallen, heeft hij hem toch ter benoeming voorgedragen en hem zelfs van zijn benoeming in de Kamer mededéeling gedaan. De heer Ter Laan zei dan ook tot zijn vrager: ..Voorop staat dat ik sociaal-demo craat ben en blijf, volledig en zonder eenige concessie. Onze beginselen en onze idealen zullen morgen evenals van daag heel mijn hart. hebben. Sterker nog: Ik ben als s o ci a al -demo cm at be noemd. Dat is niet alleen mijn meening, maar ik heb er mij van overtuigd, dat ook minister Cort van der Linden er zoo over denkt." Wat zijn opvatting van het algemeen belangt betreft zal bij ook de belangen der arbeidersklasse bevorderen; dat spreekt van zelf, zoo denkt ieder burgemeester er over. En wat de inmenging van de overheid in conflicten tusschen arbeiders en patroons aangaat, daaraan zal de bur gemeester van Zaandam nimmer doen. De onle zal hij handhaven, maar hij zal ook als „sociaal democratisch burgemees ter er voor zorgen, dat de arbeiders niet worden geschaad b.v. door onnoodig machtsvertoon, door ruw politieoptre den of door beknotting hunner rechten." Zoo is dan nu de opmerking van „De Standaard" beantwoord, en is derhalve het gezagsverband van den Staat door deze "benoeming ernstig in gevaar ge bracht. <T> w Verkeerde ijver. Met instemming lezen we de volgende opmerkingen in „De Nederlander" „Is het voor ons land, in de tegenwoor dige omstandigheden, wenschelijk, zoo be slist tegen een zeemilitie op te komen, als ook nu weer in de Kamer gedaan is, en tegelijkertijd zich tot spreekbuis ,té maken van allerlei grieven van ons marinepersoneel Dat eene .zeemilitie het uiterste middel is om ons, als zeemogendheid,, te handhaven, ontkent natuurlijk niemand; allerminst de Regeering. Het zijn de sociaal-democraten die, ten slotte, ons tot de invoering van eene zeemilitie zullen dwingen. De sociaal-de- mocraten beweren, dat het vrijwilligers- verband geen andere plichten schept, dan elke overeenkomst tusschen particulieren, en dat dus van ondergeschiktheid en ge hoorzaamheid aan de chefs, in den zin als dit bij de militie bestaat en bestaan moet, geen sprake is. Het spreekt van zelf dat, op die wijze, het bezigen van vrjjwilligers in den oorlog onmogelijk wordt. Men kan wel aantoonen, dat naar goede beginselen het vrijwilligersverband van geheel andere natuur is dan de so ciaal-democraten beweren, maar deze deze oogen was bezweken. De jongen scheen plotseling' veel ouder de jukbeenderen dei- wangen staken vooruit; om de lippen lag een vaste bijna harde trek. „Jij hier?" vroeg Jan Pietereen. Andries keek hem recht in de oogen. Het waren twee vijandelijke machten, die tegenover elkander stonden. „Ben jij iets van plan?" vroeg Pie- tersen; „neem je in acht jongetje, en pas op je tellen 1" Nog altijd staarde Andries hem aan, met een stalen, doordringenden, bijna onver- zoenlijken blik. Een verschrikkelijk woord brandde hem op de lippen, maar hij hield liet. in, want in den smeltkroes der loutering had hij zelf- beheersching geleerd. En hij ging' heen, zonder een woord te zeggen, en liep het dorp uit. Bij den driesprong sloeg hij- rechts; hij liep al voort, zonder om te zien, terwijl de zon brandde op zijn hoofd, en zijn ge hemelte versmachtte Van dorst. HOOFDSTUK X. Andries Dirksen zag op zijn tocht niets dan schrik en angst, verwarring en ont steltenis. Men vertelde hem, dat Turenne reeds bij Arnhem stond; dat Holland vrede wilde tot schier eiken prijs, en dat heeren geven weinig om argumenten. Hun bedoeling is de tucht bespottelijk te ma ken, en zoodoende de militaire gehoor zaamheid 'en het militair plichtsgevoel te ondermijnen. Men kan wel, zooals in den laatsten tijd 'geschied is, allen die deze verkeerde denkbeelden 'aanhangen en daarvan in hun handelingen blijk geven, uit de marine verwijderen; zij die aldus Verwijderd wor den zijn dan de ee rste slachtoffers der sociaal-democratische dwalingen. Want zij geven een goeden werkkring prijte en wor den ei' gewoonlijk maatschappelijk niet beter op. Maar naarmate meer menschen verwiji- derd worden, wordt de noodzakelijkheid van 'zeemilitie grooter. Het zou op de lijn liggen van hen, die 'tegen die militie zijn, aan te too- snen dat de positie der bemanning onzer vloot veel voordeelen biedt. Waar iets onrechtvaardigs plaats heeft, tre de de Regeering krachtig op. Waai- ver betering van positie kan worden aange bracht, behoort dit te geschieden. Maar er zijin. verlangens waar, naar het inzicht van het Marinebestuur, niet aan kan Worden toegegeven, zonder den dienst te schaden. Het is mogelijk, dat het Ma rinebestuur soms te behoudend is. Maar ten slotte behoort toch da,t bestuur te beslissen, vermits het verantwoordelijk is voor den goeden gang van zaken. Is het nu verstandig, dat Kamerleden, niet inet de eischen van den inwendi- gen dienst bekend, in 't openbaar allerlei wenschen van schepelingen te berde bren gen, waaraan de Minister niet voldoen kan? Door dit te doen, werkt men de ontevredenheid in de hand en, als ge volg daarvan, ondermijnt men de lust om zich bij' cle Marine te verbinden. door Kees van den Hoek. (Nadruk verboden.) II. Omoage.1) Met 'n aardig kouwtje waren we uit de sluis van „Answest" geloopen en de B. R. Ui. 118, de flinke, kloek gebouwde mosselboot, die z'n „neuze" vlak tegen de sluisdeuren als nummer één van de heele vloot had gelegen, slak weer met z'n neuze als nummer één de Wester- Schelde in. 'n Snelzeiler was die boot, nou, daar kon de Schipper van vertellen. Als ze uit de Grevelingen 'vertrokken waren, 's Maandagsmorgens om 'n uur of drie, vier, als op de „.plekken" de perceelen de mossels opgevangen wa ren, de last stampvol mossels, dan kon Omboog gevaren. de Prins, om met zijn leger niet omge trokken te worden, de IJsellinie had ver laten en in een halve vlucht, naar Wage- ningen was geweken. Andries verhaastte zijn schreden; hij liep zijn voeten door, maar verachtte de wanden en de pijn. En de avondster ging vriendelijk op boven den vermoeiden ioo- per, toen hij het Staatsche leger, dat ver slagen was, vóórdat het een veldslag had geleverd, ten Oosten van Wageningen be reikte. Hij vroeg, waar Zijn Hoogheid de Prins was, en hem werd geantwoord, dat de Kapitein-Generaal overstelpt door arbeid en voor niemand te spreken was. Maar hij zeide dat hij den Prins. móést en zóu spreken; hij bereikte het erf van, het boerenhuis met het lage, rieten dak, waan het hoofdkwartier was gevestigd; hij drong- dooi- een wacht dei- lijfgarde heen, en zeide tot den officier der wacht, dat op dezen de verantwoordelijkheid zou rusten, indien hem de toegang tot Zijn Hoogheid werd geweigerd. De officier had er weinig zin in, om den jongen man door te laten, maai' aan den anderen kant konden diens mededee- lingen van groot gewicht zijn, want hij kwam van het oorlogsterrein. „Ga mee!"' zeide de officier na kort beraad en Andries Dirksen verscheen op je er op aan, dat in Keefcen de B. R, U. 118 de anderen al achter gelaten had. Van ieder windje, van ieder zuchtje, dat er maar langs 'tzeil streek, maakte de schipper gebruik. i Zijn oogen nu op 't vlaggetje boven in den mast dan weer op den „kop" geves tigd en onafgebroken, van de Grevelingen tot „Wemeldinge in de Sluus", flikkerden de oogen vooruit en opwaarts naar 't wim peltje. Ja, want opletten was 't, als je op Antwerpen voer; er waren maar vijf plaatsen aan 'tDok en je kon in je han den wrijven als 'je nummer één op de „Zèète" lag. Hè, wat zat er nu 'n gangetje in de schuit. 'k Stond naast den schipper in den stuurbak achteraan, en dan leek 't net alsof 'teen „stomboat" was, zóóveel schuim, er in twee strepen achter 't schip, op de golven vlokte. Dat was nog eens plezierig, zoo'n flink zog. Als je naar den kant keek, waar nu al 'n flink eind achter je „Answest" lag en daar aan bakboord waar je 't to rentje van Kruiningen zag en vóóruit, bot stompe van Waarde, kon je merken dat 'tgoed „fort'' ging. Ook de andere schuiten waïen reeds in de Scheldeal zwarte rompjes- en witt'-en-bruine plekjes, van zeilen en fokken op de zonnige golven. Enkelen, ook vluggerds, zaten ons dicht achteraan, maar konden onmogelijk! vóórkomen, en een blij gezicht was het, dat je niets voor je zag dan zee: in de verte wat groote aak-zeilen, 'twazig- zwarte van 'n zeebootromp en 'n rook pluim, krinkelend in de lucht „Kijk", zei de schipper;, „daar heb je Saaftinge". 'n Beetje branding, verderop groote plek ken grond, zwart-afteekenend tegen de zee, waarboven enkele meeuwen vlogen, 'n lichte kleur van 't water door 't ondiepe en verderniets, dan wat wit gewolk aan den blauwen hemel;Zóó lag Saaftinge in den zonnebrand van den Augustus-achterniiddag. ,,'k Ga 't probeeren", zei de schipper tegen Kootje, den knecht. En Kootje ging' met 'n haakstok in 't kopje op de ankerlier zitten om te pei len, want weldra waren we 't vaarwa ter uit en lag „den zwarten"2) aan bakboord. We zouden 'n hoekje over steken. De mosselschippers met hun hoogaart- sen, die zoo goed als geen «JiepgangJ hebben, wagen het, om aanmerkelijke af standen te bekorten, uit het vaarwater te gaan en b.v. als 't hoogwater is, over 'n zandbank heen te varen. Zoo zouden wij het probeeren door een der geulen van Saaftinge, om zoodoende den groo- -') Zwarte ton. den drempel van het schaamte vertrek, waar de Prins, door eenige officieren van hoogen rang omringd, bezig was, een groote terreinkaart te bestudeeren. „Het wordt donker!" zeide de Prins; hij wenkte zijn adjudant om een kaars aan te steken, en bij dat schijnsel zag de jongen de vele vlaggetjes, die op de ter reinkaart waren gespeld. De Kapitein-Generaal keek naar de deur, en een wantrouwenden blik op Andries Dirksen werpend, zeide hij op barscheiï toon„Luitenant wat moet die jonge man? Ge weet, dat ik voor niemand dan bij de hoogste noodzakelijkheid ben ja spreken!" „Hoogheid I" antwoordde de officier, „deze jonge man komt van liet gevechts terrein!" „Zóó van het gevechtsterrein'tlsi de dertiende vandaag! Wat willen dilei Schepsels van mij? 't Is allemaal lood! om oud ijzer. We hebben geen behoefte aan menschen, die van het oorlogster- rein komen, die zijn er bij hoopen. Maar wij hebben mannen noodig, die den viji- and in het gezicht durven zien mijn heer van Beverningh! ik denk, dat wij de marschroute van den vijand tamelijk se cuur uitgestippeld hebben!" En hij boog zich over de kaart, om nauwkeurig te kunnen zien. ten bocht van 'tNauw van Bath af te- steken. 'tWas gevaarlijk om als nummer één dit |tie beproeven, want, als de achter aankomenden zagen, dat je stootte en bleef zitten, schoven ze netjes langs je heen en lachtten je nog uit op den koop toe. Dan kon je, je eerstenommersohap wel naar de krabben gooien. Kootje met z'n haakstok voorop peilde telkens en als hij nog geen grond had riep hij„Noord-schedd" en nog vele mep len klonk over de zee 't langgerekte ge roep: „Nöórd-scheidi.Noord-scheid.... Dan plotseling :„Grónd en 't haak stokje was niet lang. „Ga zitten, daar," beval de schipper en ik gjng zitten o(p het achterdek m'n beenen in de last. We loefden 'n weinig op, van de ge vaarlijke plekken vandaan, maar we sche nen de geul niet te kunnen krijgen. Steeds peilde Kootje en steeds klonki hetGrónd grónd Opeensbónken 'k viel achter over van den schok. De schipper beet zich op de lippen. Kootje gooide den haakstok in de last langs het zwaard. We zaten vast: „omi- o&ge" gevaren. Een cluwstok nemen en met volle kracht die tegen de borst, de voeten pal tegen de bolders, 'twas, het werk van één oogenblik. Alle drie, waxen we aait 't duwen om de schuit van ,,'t oagje" ai te krijgen. Ellendig werk om de anderen nader te zien komenreeds waren eenigen vlak bij ons. Ze lieten ons netjes links lig gen en schoven ons op zij door de geul, spiegelden zich zacht aan de Bi. R. Uj. 118, die was als een baken in zee. We gooiden onze truien af en duwden maar, dat de borst pijn deed van den stok- knop. Nu zouden ze ons allen voorbij varen en dan was je nummer één geweest. Wat zeilden ze ons netjes voorbij, eentje voor eentje, 'n Enkele plager riep onsl nog iets toe, stak de "hand op en zei ons goeden-dag en 'n voorspoedige reis. Toe maarkkkku uèhh toe maar, jongens, kkkkiidouwe maar. Toen schuurde eindelijk de boot, van ,,'t oogje" afeindelijk. De schipper vloog naar 't roer, gooide 't om en weg zeilden we naar 't die pere water van de geul, als laatste de anderen achteraan. De Schelde open we haalden de luie bootjes in. Bij de „Pertas" de douaneboot liep 't gelukkig vlug af, zoodat we in ,,'t Stadsrek" als nummer tien aankwamen. 'nHalf uurtje latei- lagen we bij de brag die over 'tdok ligt en de schipper zou voortaan beter oppassen want ,,'t is niks leutig' as-je van nommer èène, nommer tiene oart." Toen deed Andries een stap vooruit en zeide: „Hoogheid mag ik mijn bood schap doen?'' De Prins had den jongen de rug toege keerd, en zeide verstoord: „O ja jij moet ook nog! aan het woord komen.! Maak het kort alsjeblief van lange deunen houd ik niet!'1 Hot WciS1 ggïis'&g iïisbJ dcit Andiiös clou Kapitein-Generaal ontmoette. De Prins zag er tenger en zwak uit. Het was een ma ger, langwerpig gelaat met een grooten neus en een oudachtig voorkomen. Nu en dan stiet hij een korten kuch uit als een teringlijder; en lucht van azijn vervulde het vertrek, en naast den Prins stondi een kom met azijn, waarin hij bij wijlen een doek dompelde, dien hij gebruikte om het voorhoofd te bevochtigen. Want sinds verleden Vrijdag en thans was het Maandag! was hij door een woedende hoofdpijn gekweld; die hem dag noch .nacht één oogenblik met rust had gelaten. Tot de uiterste verbazing van den Prins zeide de jonge man geen woord. Hij trok zwijgend zijn boerenwambuis uit; toen het vest. En onder dat vest bevond zich een gescheurde met bloed doortrokken lapj zijde. (Wordt vervolgd.) I

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1914 | | pagina 1