NIEUWSBLAD
VOOB ZEELAND
No. 91. 1914.
Zaterdag' 17 Januari.
28e Jaargang
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
EERSTE BLAD.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
lederen werkdag des avonds.
uitgave der firma's
OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
F. P. DHUIjf, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN
Dit nummer bestaat uit twee bladen
De rede van Br. Kuyper.
Staten-Generaal
Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25
Enkele nummers0.05
EN
van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.—, iedere
regel meer 10 cent.
Aan deze rede, gehouden in de verga
dering van 7 Jan. j.l. van .de1 Eerste)
Kamer, ontleenen wij het belangrijkste,
dewijl wij wegens plaatsgebrek niet in
staat zijn, tot onzen spijt, heel de rede
op te nemen.
Allereerst dan herinnert de afgevaardigde
aan de eenheid van opvatting in zake
het regeeringsbeleid in Indië, welke noo-
(dig is, en waartoe hij ook de minister
gezind ziet.
Niet geheel zonder reserve, maai- toch
ongedwongen meen ik niet alleen, gelijk
de vorige spreker1), aan den heer Minis
ter een woord van dank en hulde te
moeten brengen, maar ook een woord van
(sympathie te zijner aanzien te moeten
(Spreken.
Ik stel dit op den voorgrond, omdat onze
partijgedeeldheid in Nederland fout gaat,
zoodra zij ook maar eenigszins het
geval van volstrekte noodzakelijkheid uit
gezonderd zich gaat mengen in onze
koloniale politiek Ik heb in de eerste
periode, toen ik in de Staten-Generaal
aan de debatten deelnam (1874) het genoe
gen gehad van zeer nabij kennis te ma
ken met den heer Fransen v. d. Putte,
en wanneer ik eenerzijds met hem en
anderzijds met den heer Elout van Soeter-
woude, de koloniale zaken besprak, bleek
mij' telkens beiderzijds èn de behoefte om
één lijn te volgen, maar ook de innerlijke
drang van het te moeten doen, èn de
overtuiging van het te willen doen
En zooals wij nu in de buitenlandsche
politiek niet dan in de uiterste noodzake
lijkheid onze politieke gedeeldheid zullen
mengen, maar daarentegen tegenover het
buitenland altoos zullen t.oonen dat wat
onzerzijds door de Regeering tot dat bui
tenland gesproken wordt, komt namens en
onder het gezag van geheel dat Nederland
sche volk, meen ik dat wij ook op kolo
niaal gebied 'moeten zeggen: wat naar
ginds uitgaat is één stroom, één beweging,
één actie die uitgaat van Nederland als
zoodanig. Men moet in Indië onder de
inlanders geen andere overtuiging hebben
dan dat men te doen heeft met Neder
land en het volk in zijn geheel. Ik stel
•dat op den voorgrond, omdat het mij
zoo'n ooi-zaak van vreugde is geweest,
dat ook deze minister getoond heeft in
die richting het koloniaal beleid te willen
voeren. Doch er zijn zekere punten ge-
iweesi, waarbij een zekere reserve niet
geheel ongepast is. Bij zes van die pun
ten wensch ik even stil te staan.
Ie. De pOiSitie van den gouverneur-
generaal.
Er is van meer dan één zijde krachtig
hij Zijne Excellentie op aangedrongen de
telegrammen die bij zijn optreden tus-
(schen hem en den gouverneur-generaal
zijn gewisseld, op dit oogenblik publiek te
maken. De beer Minister heeft gemeend
daartegen bedenkingen te moeten oppe
ren. Eerst een zeer zwakke, uiteraard!
niets zeggende. Die eerste bedenking toch
wa's alleen, dat het niet de gewoonte was.
Nu kunnen er allerlei dingen van ge
woonte zijn waaraan men zich in den
'regel houdt zoolang' er geen extra-ordinair
feeval i>S ingetreden, maar die alle zeggings
kracht en kracht verliezen zoodra er op
komt een feit dat vroeger nooit opgekomen
Is. En dat was hier metterdaad het geval.
Ik mag hierover spreken, omdat, ik zelf
111 1901 als Minister optredende, terwijl
er toen in Indië een gouverneur-gene
raal was, niet van de richting van het
optredende Kabinet, natuurlijk voor de-<
De lieer Laan, liberaal.
zelfde vraag stond. De heer Minister zal
wel willen gelooven, dat de heer v. Asch
v. Wijck als Minister van Koloniën die
zaak niet heeft afgedaan zonder ze te
brengen in den Ministerraad. Wij stonden
toen voor hetzelfde geval. En nu vraag ik
of er toen, hetzij van liberale zijde, hetzij'
van de rechterzijde, in de pers>, in de
Kamer, of waar ook iets is opgeworpen
van het debat, waarvoor wij op het oogen
blik staan. Er is destijds geen lettergreep
'geuit van hetgeen wij nu in ,de. persi in
de Oost en hier in de Kamer zoo breed
gemotiveerd hebben gezien. Ik weet na
tuurlijk letterlijk wat er toen getelegrai-
feerd is naar den heer Rooseboom en
ook letterlijk wat zijn antwoord is geweest,
en !i)n die wisseling van gedachten is
geen enkel oogenblik iets voorgekomen
wat niet als men het gewenscht had
onmiddellijk met open kaart voor het pu
bliek had 'kunnen worden gelegd. Wat
toen behandeld ïs in die telegrammen, 'was
niets anders dan de puur formeele ge
dachte van medewerking of met-meden
werking. Maar nu gevoelt men wel, waar
op het oogenblik de verhouding tusschen
den gouverneur-generaal en den Minister
van Koloniën èn in de Kamer èn in de
Indische en de Nederlandsche pers is be
streden en bekampt, op een wijze die aan
bitterheid zich geen oogenblik heeft ge
speend, de Minister nu geen recht had
zich :t e beroepen daarop, dat 'hot geen ge
woonte is die telegrammen publiek te
maken. Die recfen verviel natuurlijk ge
heel. Men staat hier voor een g'eheel an
der geval en het was dus noodzakelijk'
andere maatregelen te nemen.
Natuurlijk moet ik er in berusten als
de minister zegt: ik doe het niet. Maar
,'de minister zal' mij moeten toegeven, dat
hij 'door 'zijn weigering de aanleiding is
geweest om onder het publiek dat den
lieer Idenhurg niet goed gezind is, het
gerucht uit te strooien, dat er wat achter
heeft gezeten. De Minister zou natuurlijk
niet weigeren die telegrammen te publi-
ceeren als er niets in stond. Stond er
niets anders in dan een vraag om mede
werking, en het antwoord daarop dat die
medewerking gaarne zal worden verleend,
wat ter 'wereld zou dan den Minister
weerhouden eenvoudig de stukken hier
bloot te leggen? Maar wanneer hij dit
zoo pertinent tegen alle verzoeken van de
Kamer in weigert, dan vraag ik hem zelf:
is het onnatuurlijk, dat het publiek er
het zijne van denkt, en dat dan het pu
bliek, dat 'gaarne het prestige van den
heer Idenhurg 'drukt, zegt, dat men het
wel begrijpt: die telegrammen zijn ge
wisseld en daarvan mag niets worden
publiek gemaakt; dat is heel vriendelijk
van den heer Minister, want hij gevoelt
wel, dat daardoor de lieer Idenhurg in
een kwaad daglicht zou komen; hij ge
voelt 'dus dat niet te mogen doen en
dat is te prijzen en te loven; maar uit
dat alles blijkt wel, dat de heer Idenhurg
niet goed heeft gedaan; de heer Iden
hurg heeft gecedeerd; de heer Idenhurg
is .van zijn beginsel afgegaan; de heer
Idenhurg heeft zijn overtuiging geloochend,
zooals dat dan ook van meer dan één
kant openlijk uitgesproken is.
Nu heeft de minister zich minder waar-
deerend over cle pers uitgelaten. Hier
tegen komt spr. op.
Elke partij die in de politiek meestrijdt
heeft ook haar afspiegeling in de pers
en tusschen die pers en de partij! in cle
Kamer, bij de stembus of in het Kabinet,
bestaat patuurlijk zekere verwantschap.
Die pers is maar niet: eenige mannen
die een krant uitgeven. Neen, integendeel.
De pérs .is geworden in heel Europa, en
ook in ons land metterdaad een politieke
macht, de gevaarlijkste macht, omdat zij
oncontroleerbaar is, maar ook in zoo;verre
de nuttigste macht, omdat zij geheel vrij
spYeekt. Nu had, 'dunkt mij, de Minister,
nu hij gewezen wais op' hetgeen in de [pérs
gezegd was, op uitlatingen, die ik hier
niet nog eens behoef aan te halen, ook
moeten gevoelen, dat hij eenvoudig met
de verklaring, dat hij aan wat daar in
„De Loco-motief" geschreven was, per
soonlijk geen aandeel had, niet van de
zaak af was. Hij had moeten gevoelen,
dat in de wijize waarop' de pers van links
èn in Indië, èn hier, zicli zoo kras had
uitgelaten, lag een element, waarmede hij
wel had moeten rekening houden, en waar
tegenover hij' juist het geheim van zijn
telegrammen niet had mogen volhouden';
hij had moeten gevoelen, dat op hem
als Minister van Koloniën de dure ver
plichting rust om, wanneer hij den Gou
verneur-Generaal handhaafde natuur
lijk, hij kon een einde aan diens bewind
gemaakt hebben, maar wanneer hij hem
handhaafde, het prestige van dien Gou
verneur-Generaal hoog te houden, en dat
lijdt natuurlijk schade, indien door het
geheim houden van de telegrammen zulk
een vermoeden in breeden kring kon wor
den opgemaakt.
Mijnheer de Voorzitter I Er is nog meer.
Daarmede is de zaak no l nier beklonken.
Het is' niet' Mleen de zaak van die .tele
grammen, die de positie van den Minis
ter tegenover den Gouverneur-Generaal
min of meer omsluierd heeft. En nu kom
ik op de p'ers terug, op dat punt, dat
den Minister zeer zeker persoonlijk raakt.
De Minister heeft ttaïneljjfc aan het groo-
te stembusdebat deelgenomen. Nu zal ik
niet komen op den bezem in den mast
enz. Daarover is genoeg gezegd en afge
handeld. De Minister heeft, zeer begrij
pelijk gezegdik kan niet mét elk refe
raat van mijn speech meegaan, en toen
heeft de Minister een zekere voorkeur
gegeven aan „De Telegraaf". Hij 'heeft
tegenover hetgeen van zijp referaat opge
nomen was in andere bladen, gewezen
op hetgeen er van stond in „De Tele
graaf". Nu ,heb ik die „Telegraaf" opge
zocht, en ik yind in die „Telegraaf",
dd. 7 Juni, beweerd - ik weet niet tof
het waar ,is dat de Minister destijds
als candidaat letterlijk dit zou gezegd heb
ben
„De politiek, die thans in Indië ge
voerd wordt," Mijnheer de Voor
zitter! Het is natuurlijk de Gouverneur-
Generaal, die ze voert „leidt het
land ten verderf.''
Nu zou ik zeggen: dat is kras genoeg,
maar daar heeft de spreker van dien avond
liet niet bij gelaten, hij heeft ier iets hij
gezegd
„Met een brekend hart is spreker uit
Indië gescheiden."
(Nu is „een brekend hart" een vrij sterke
(uitlating1. Ik heb het eens nagezien in het
Groote Woordenboek, en daar wordt, ge.-
izegd, dat het een uitdrukking is van de
hevigste ontroering des gemoed». Nu mag
worden gevraagdwanneer de Minister
'den kijk op iemand heeft, dat hij een
politiek voert, die het land ten veld erve
leidt en daarover zicli uit met cle hevigste
methode, die er bestaat om ontroering te
kennen te geven, is het dan zoo onna
tuurlijk, dat liet publiek, naderhand hoo-
rende hoezeer cle Minister met dienzelf-
den Gouverneur-Generaal ingenomen is;
vraagt: wal is er gebeurd het kan toch
niet wezen, dat de Minister veranderd is
van opinie, natuurlijk niet zou de zaak
ook zoo kunnen zijn, dat de Gouverneur-
Generaal om nog een jaar aan Ie kunnen
blijven zooveel water in zijn wijn had ge
daan, dat cle tint, die men clan nog aan
den wijn zag, van water weinig verschilde
Nu heeft cle Minister anclererzijds
ik zal die citaten niet voorlezen zich
oVer dien G ouverneur-Generaal als Mi
nister in de Tweede Kamer uitgelaten
met zulk een prijzen, zulk een lof, zulk
een optilling in de hoogte van liet poli
tieke beleid, zou ik bijna zeggen, dat
wij de vraag zouden kunnen stellen: als
de heer Minister een Gouverneur had moe
ten uitzoeken, zou hij er dan wel ergens'
een hebben kunnen vinden, die voor zijn
besef met den heer Idenhurg opi één lijn
jstoncl? Ik kan mij niet voorstellen, dat
de Minister laten wij nu den heer Van
Deventer nemen van den heer Van
Deventer met meer lof zou kunnen spre
ken van zijn standpunt, dan hij nu gedaan
heeft van den heer Idenhurg.
Ik houd niet van citaten: ik heb ze
wel bij mij, maar de heer Minister weet
wel wat hij' gte-zegd heeft en de leden
van deze Kamer ook, ik zal dus hierom
trent niet verder aanhalen. Ik laat op
het oogenblik de vraag daar hoe cle Mi
nister hetgeen hij gezegd heeft., voor zich
zelf verantwoordt, maar waar de Minister
telegrammen weigert te pnbliceeren en
van andere zijde nu hemelhoog verheft
denzelfden man, die eerst was beschul
digd van het ten verderve voeren van
Indië, van zulk een moord of wat ook,
dat de Minister met de: hevigste Ontroe
ring zijn hart bijna voelde breken, daar
gevoelt iedereen, dat er wat moet gebeurd
zijn. Nu schuift het publiek dat op den
heer Idenhurg en het onderstelt gedurig,
dat cle heer Idenhurg natuurlijk geheel
en al moet zijn bijgekomen.
De Minister zegt nuik heb toch gezegd,
dat ik medewerking heb' gevraagd en dat
mij die is verleend. Volkomen juist, maar
ook dan nog blijft de vraag: is> die mede
werking verleend, zooals het tusschen den
heer Rooseboom en den heer van Asch
van Wijck indertijd is gegaan, zonder dat
het standpunt zelfs werd aangeroerd?
Men zal gevoelen, dat de Minister die
zaak niet zoo kan laten liggen; hij cliënt
zich daarover nacler uit te spreken. Daar
om zou ik aan den heer Minister willen,
vragen, ik vraag niet te veel, ik laat
de telegrammen rusten, ik laat dat alles
'rusten maar of hij hier publiek ver
klaren wil, dat bij de tot stand gekomen
samenwerking de heer Idenhurg geen en
kele concessie heeft gedaan waardoor zijn
karakter ^aangetast of zijn overtuiging
werd verzaakt.
Geloofsvervolgingen.
We leven in een wonderen tijd.
Konden onze vaders en grootvaders, die
den ganschen, hitteren schoolstrijd levens
lang hebben meegestreden opstaan uit hun
graf, dan zouden ze verbaasd de handen
in elkaar slaan.
Ge zult zeggen: „ltoep geen hei! vóór
ge over cle brug zijl".
Dat doe ik niet.
Maar toen: „Het daghet in het Oosten."
Er begint kentering te komen.
Natuurlijk is er wel een politieke achter
grond, maar jaren heeft het geduurd
vóór geluisterd werd na'ar het roepen om
R e c h t.
De liberale partij heeft langer clan een
■menschenleve11 ontech gedaan aan dat
deel van het Nederlandsche volk, dat voo'
zijn kinderen een school met den Bij
bel begeerde.
Elke Unie-collecte is een aanklacht te
gen dat onrecht. i
En ook de "Staatscommissie, die op S
Januari door Minister Gort van der Linden
is geinstalleerd, is een aanklacht tegen
dat onrecht.
Zal er dan nu eindelijk na jarenlange
worsteling Re cht geschieden
We willen hopen, dat de liberale par
tij zich van de dwaling haars wegs be
keert.
In elk geval is clan nu officieel er
kend, dat de 19e e e u w s c h e geloof s-
vervolging een kolossaal groote fout
is geweest.
Maar clat is de eenige geloofsvervolging
in die zoogenaamd verlichtte 19e eeuw
niet geweest.
Opmerkelijk! Toen het intellectualisme
hoogtij vierde is de eene domme zet op
de andere gevolgd. Ja, dat komt er van
als je „de lichten aan den hemel .uit
dooft."- Dan loop je natuurlijk in de'donker.
En je valt in de put.
Wat hebben die verlichte 19e eeuwers
dan nog meer op hun geweten?
Ditmaal noem ik: de vervolging der
Afgescheidenen
Dat is toch zoo erg niet geweest?
Niet erg
Die mensehen hebben duizenden guldens
boete betaald. Gezinnen zijn tot den bedel
staf gebracht. Ze zijn in gevangenissen
opgesloten. Als het uitvaagsel der maat
schappij behandeld. Eerbare meisjes
Z ij nist c h an d e 1 ijk ve rk r ac li t.
Is het soms niet erg genoeg?
En wat was cle misdaad van die gehate
Afgescheidenen
Alleen dat ze God naar de inspraak
van hun geweten overeenkomstig Zijn
Woord wenschfen te dienen. Och waren alle
Nederlandere maar afgescheidenen ge
worden, dan zou er zooveel ellende niet
op de wereld zijn. Dan zouden we heusoh
de wet-Talma niet van noode hebben.
Wilt ge het bewijs?
Lees dan wat dezer dagen in een Libe
raal blad te lezen stond.
„In mijn jeugd heb ik een afgescheiden
gëmeeiitefje gekend van 350 zielen. En
•nog ctenk ik met eerbied terug' aan de
ingetogen, brave, arbeidzame, offervaatr-,
dige en eenvoudige zielen, die met' blij
moedigheid hun eigen school oprichtten
en onderhielden, hun kerk en predikant
bekostigden, hun kosten en hun grond
belasting hetaalden zonder eenige onder
steuning van het Rijk. En hun armen
onderhielden ze werkelijk, d.w.z. ze gaven
ze geen toelage amper genoeg om het zout
in de aardappelen te betalen, neen, ze
lieten het hun aan niets ontbreken. Ik
heb een gezin gekend, dat f7 's weeks
ontving van de diakonie en verder nog
versterkende middelen van den een en
brandstof van den ander, ©en kleeclingstuk
van een derde. En de armen behoefden
er niet om te bedelen, het werd hun zelf
aangeboden door cle diakenen, die met' cle
gezinnen meeleefden en den toestand uit
stekend kenden. Ik heb den predikant
wel midden in den winter vóór acht uurj
':s morgens hij een zieke zien komen, die
een uuri van cle pastorie woonde, luit inner!
lijken clrang om den ongelukkige woorden
van troost toe te spreken."
Me dunkt, deze aanhaling spreekt boek-
deelen.
De schrijver komt clan ook, evenals de
hekencle Engelsche tooneel-schrijver Shaw,
'die zelf belijdt geen Christen te fsijin,
tot de conclusie
„Het heeft mij altijd gehinderd, wan
neer orthodoxie en huichelarij in één tadem
genoemd wei-den".
Jawel, Godsdiensthaat en niets anders'
clan dat is de oorzaak van al die geloofs
vervolgingen.
Tweede Kamer.
Arm Suriname.
Suriname was, is en zal nog wel eeni-
O-teil tijd blijven cle noodlijdende kolome.
Gisteren is er in de Kamer lang' en
breed en met groote bezorgdheid OArer
gesproken.
Op Twee zaken vooral heeft zich de
aandacht toegespitst: de b'acovenkwesfiie!
en de verschaffing van kapitaal.
Eindelijk is met de bacove (banaansoort)'
eenig resultaat verkregen, na allerlei te
genslag; doch zie, pil ontbreekt de
scheepsgelegenheid om de vruchten naar
de Amerikaansche én, liever nog, naai
de Enropeesche markt te verzenden. Het
verbaast ons wel eenigszins, dat in dezen,
stand der kwestie, die verleden jaar reeds
aldus geteekend kon worden, zoo totaal
niets veranderd is. in zooverre moet de
heer Fock toch gelijk gegeven worden, clat
er niet kan gewacht worden, geen dag
en geen nacht, omdat waardevolle pror
ducten moeten 'worden weggeworpen en
lederen dag de kans om! dobi' hulp nu
eindelijk cle bacovecultuur er bovenop- te
helpen, minder wordt.