\o. 73. 1913
Woensdag 2 A December. 28e Jaargang.
HISTORISGH
GHRISTELIJK-
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
F. P. DHUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Met het oog op de Kerstdagen
zal ons eerstvolgend nummer
ZATERDAG uitkomen.
KERSTLIED.
Stater-Generaal
Onder de Oranjevlag.
12)
Binnenland.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25
Enkele nummers0.05
UITGAVE DER FIRMA'S
OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
EN
vanji5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.iedere
regel meer 10 cent.
0 nacht van vreugde en vrede!
Wij gaan, waar de Engel wenkt.
Met Bethlem herders mede,
Aanbidden wat 'God ons. schenkt!
Mijn ziel, vol hoop en vreezen,
Blikt iin d!en donker- neer:
Wie mag dat Wichtje wezen?
't is Jezus, mijn Heil en Heer
Des Hemels Vorst op aardei!....
Gods Zoon een menschenkind
Hoe dank ik U naar waarde.
Barmhartige Zondaarsvrind
Heer! wat ik zij of hebbe,
Gij zijt mijn Liefde en Lust,
Ochwaar mijn hart de kribbe,
De kribbe waarin Gij rust!
Wat psalmen zou ik zingen,
Wat vroolijk snarenlied!
Wat hemel zou me omringen,
Met de englen in 'tverschiet!
Luther.
Tweede Kamer.,
Minister I.ondon en zijn
tegenstandsrs. Treub's
zwenking zou geen zwenking
zijn 1 Een oorrector ge
vraagd. Eenige kennis van
sociale wetgeving wordt ver-
eischt. Een grappenmaker,
die het ernstig meent.
Minister Loudon, die op het Departe
ment van Buitenlandsche Zaken de lakens
uitdeelt, was gisteren niet zeer gelukkig.
Het figuur, dat hij bij behandeling van
<de detachementskosten Peking sloeg,
ware hem ter wille van zijn parlementair
prestige beter bespaard gebleven.
Er was een post voor uitgetrokken
van niet minder dan f465.000. In een
specificatie komen tal van kleine uitga
ven voor, doch de minister had het
voldoende geacht een bedrag van
f 365.000 slechts met enkele woorden
toe te lichten.
Bovendien behooren de meeste kosten
door een ander departement gedragen
te worden.
De minister haastte zich dan ook na
de sehrobbeeringen van links en rechts
licht te verschaffen in deze geheimzin
nige zaak. 't Is echtev een eerlijke zaak.
Minister Loudon zal ze opnieuw in den
ministerraad ter sprake brengen opdat
ze formeel aangepakt worde.
Hiermede was evenwel het figuur van
den minister niet gered, ook Diet toen
hij de lachers op zijn zijde kreeg door
de veronderstelling uit te spreken, dat
Feuilleton.
Een verhaal uit het rampjaar 1672.
door L, PENNING.
(Nadruk verboden.,)
„Met die van jou ot van Jan Pietersen?"
„Met de mijne!"
„En hoeveel krijg je van de Franschen,
als je hun die aanteekeningen verschaft?"
De Schout hield plotseling in; de ade
ren vUn zijn voorhoofd zwollen van toom.
„Teun!" zeide hij, „verlos mij van 'tge
zicht van dat sujet! Zoo'n brave vader,
en dan zoo'n ontaard kind!"
„In het torenhok, heer Schout?"
„Ja, op water en broodEn als ge
hem hebt weggebracht, dan haal je Jan
Pietersen
Geen half uur later stond Jan Pieter
sen voor den Schout.
„Pietersen!" zeide de ambtenaar op
strengen toon, „beken je, dat ge her
haalde malen des avonds gingt visschen
op den Rijn? Kijk me nu recht in de
oogen en spreek de waarheid!"
„Heer Schout!" antwoordde Pietersen,
iiv.'' een' rustigen blik het donkere, vor-
de Kamer het departement wel dank
baar zal zijn voor de betrachte zuinigheid.
De heer Treub hield een lange rede
over de wetten-Talma, in 't bijzonder
over art. 369 en nog meer in't bijzonder
over zijn houding daartegenover, zoo
van thans als van vroeger.
We hebben reeds meermalen geschre
ven over de ongerijmdheid van het op
treden van dezen minister in verband
met zijn houding tegenover de zaak der
pensioneering, daarom zullen we de ge
schiedenis niet herhalen.
Het ministerieel betoog kwam thans
hierop neer, dat de rechterzijde het recht
en de bevoegdheid heeft om te zeggen
„Ik ben het niet met u eens", maar niet
mag zeggen„Gij zijt op dit punt ver
anderd".
Maar eilieve, als we nu eens beide uit
drukkingen willen bezigen! En we aan-
toonen, dat de minister inderdaad zijn
houding gewijzigd heeft
Voor Charivari in de Groene is 't in-
tusschen een mooie bijdrage onder de
rubriek scherpe tegenstellingen.
Met groot geduld trachtte de heer
Treub zijn auditorium wijs te maken,
dat er is absolute noodzakelijkheid tot
wetswijziging. Met groot gebaar. Vele
misstanden zouden weggeruimd moeten
worden, alvorens de Invaliditeitswet kon
worden uitgevoerd. Anders zou de minister
zijn ministerplieht verzaken 11
Doch spreker vergat, dat hij dan toch
in elk geval in strijd was met de mi-
nisteriëele verantwoordelijkheid door de
continuiteit der wetgeving te schenden.
Het was daarom goed, dat de heer Lohman
hem er even aan herinnerde.
Een beroep van rechts op de Leer
plichtwet gaat volgens den minister niet
op, want, zegt hij, deze werd veel langer
vóór de verkiezingen ingevoerd dan de
Invaliditeitswet. En dan durven hij en
zijn aanhangers een schandaal te noemen,
wat ons gansche volk ten zegen is en
wordt, de meest grootsche arbeid van het
heengegane kabinet. Dat is meer dan
ergerlijk. Ons dunkt, er is nog niet zoo
kleineerend over den arbeid van rechts
gesproken dan gisteren in de rede van
Treub, aangevuld door de hatelijke in
terrupties van zijn concentratie-genooten.
En als we dezen geest opmerken onder-
de mannen, die mèt ons de teere school
kwestie, waarmede de hoogste en de
dierbaarste belangen gemoeid zijn, tot
een oplossing moeten brengen, dan kun
nen wij niet verhelen, dat nog een zekere
bezordheid zich van ons meester maakt.
Om tot de houding van den minister-
terug te keeren, talrijke vragen zijn hem
indertijd voorgelegd. Waarom, zoo heb
ben we gevraagd, waarom heeft de heer
Treub in Maart 1913 definitief besloten,
zich niet opnieuw candidaat te laten
stellen Hij mocht dan geen voorstander
zijn van het op het concentratieprogram
schende oog van den ambtenaar door
staande, „ik herhaal, wat ik reeds aan
den schoutenknecht heb gezegd, dat ik
herhaalde malen ging visschen."
„Je zoekt het al heel ver naar
den Rijn!"
„Ik zie niet op een loopje, heer Schout!"
„Gij vingt niets, en toch gingt gij er
weer heen!"
„De aanhouder wint, heer Schout!"
„Heb je den jongen Andries Dirksen
gelast, peilingen te doen?"
De aangesprokene glimlachte evenals
iemand, die een onweer ziet opkomen,
maar een geruste consciëntie heeft.
„Neen, heer Schout!"
„Waarmee deed de jongen de peilin
gen?"
„Met zijn hengellat!"
„Weet je ook met welk doel?"
De vreemdeling trok de schouders op.
„Voor de aardigheid, denk ik".
„De jongen zegt, da.t hij voor jou de
notitie heeft gemaakt."
„Arme jongen!" zeide de vreemdeling;
„zit hij in het torengat, heer Schout?"
„Pas maar op, dat jij er ook niet komt!"
antwoordde de Schout kortaf.
„Daarvoor bestaat geen vrees", hernam
de vreemdeling op bedaarden toon.
„Waarom niet?"
geplaatste staatspensioenhijzelf voorzag
immers reeds, dat het toch daartoe zou
komen en moest komen. Of waarom heeft
hij, als hij indertijd een candidatuur af
wees, thans als minister op zich geno
men, de kostelooze ouderdomsrente in
te voeren?
En wat antwoord de minister? „Ver
geet niet, dat het in Maart nog niet be
kend kon zijn, dat bij het scheiden Van
de markt de Invaliditeitswet nog in het
Staatsblad zou worden geplaatst. Vlak
vóór de verkiezingen werd de wet pas
door dé Eerste Kamer behandeld. Welnu
als de Invaliditeitswet niet in het Staats
blad had gestaan, zou ik mij wellicht
niet achter de groene tafel bevinden.
Thans echter stond de zaak anders. Nu
kwam het er op aan, verbetering te bren
gen in een wetgeving, die op het stuk
van art. 369 „een slechte invoering van
de staatspensxoneering" genoemd moest
worden, en tevens rekening te houden
met de tegenkanting, die links tegen deze
wetten bestond. Oude plunje aldus
de minister behoefde ik daarvoor niet
weg te gooien; ik was geen voorstander
van staatspensioneering en ik ben geen
voorstander van staatspensioneering.Maar
thans dient recht gezet te worden wat
onder minister Talma in verkeerde positie
was geraakt."
Treub de reddende engel dus. De so
ciale arbeid vad Talrita lrm niets
waard.
De minister voelt echter, dat zijn op
treden hiermede nog niet gerechtvaar
digd is. Men moet toch vooral niet den
indruk krijgen, alsof hij alleen gekomen
is, om een kleine rectificatie te geven.
„Neen hoor", zegt hij dan, „er valt,
geheel afgezien daarvan, nog zeer veel
in de wetten-Talma te veranderen. En
dan komt hij met een werkprogram, dat
eerbied wekt voor zijn arbeidskracht, doch
dat elke vaste lijn mist.
Trouwens, de minister ging bij de ver
dediging daarvan niet zeer tactisch te
werk.
Waarom niet vierkant weg maar volge
houden, dat art. 369 een staatspensioen
is, maar slecht en alleen maar verbete
ring behoeft.
Nu echter heeft de heer Treub tot
teleurstelling van zijn linksche vrienden
aangetoond, dat de staatspensionneerders
heel wat anders willenMoest hij nu
ook zoo enfant terrible wezen? Wat is
de uitkeering niet gering, zei de heer
Treub. En de staatspensionneerders wil
len ook op veel vroeger leeftijd, n.l. op
65 jaar, uitkeeringen geven.
Dit is het innemen van een vaag en
gevaarlijk tusschenstandpunt, dat het
linksche blok niet veel vreugd kan ver
schaffen.
Wat te zeggen van de plannen, die de
heer Treub in de Kamer gister in schets
vorm heeft meegedeeld!
„Omdat wij met een rechtvaardigen
Schout te doen hebben."
De schoutenknecht trad binnen.
„Breng de hengellatten van Jan Pieter
sen en van Andries Dirksen onmiddellijk
hier!" beval de Schout.
„Kan ik nu gaan?" vroeg Pietersen.
„Blijf!" beval de Schout; „ik hen van
je onschuld nog niet overtuigd."
De hengellatten, door den schouten-
knecht, gebracht., vertoonden geen spoor
van een maat; de argwaan van den Schout
werd er door versterkt en hij zeide: „Ver
klaar me toch eens, Pietersen, hoe die
jongen de diepte kon opnemen, zonder
dat er een spoor van een voetenmaat is
te ontdekken?"
„Zijn het de hengellatten wel, die wij
gebruikten?" vroeg de vreemdeling.
„Er zijn geen andere!" zeide de schou
tenknecht: „gij hadt er toch maar één,
en Andries had er ook maar één
deze zijn het!"
„Ik geloof, dat die jongen een gevaar
lijk sujet is!" zeide de Schout, met een
vorschenden blik op den vreemdeling ge
richt.
En had Jan Pietersen deze bewering
bevestigd, dan zou hij zeer zeker even
eens naar het torengat zijn gegaan.
Maar Pietersen schudde het hoofd.
In den rooden hoek volgde op het
„bravo" een lang gezicht, op een lang
gezicht weer spoedig een vroolijk mom.
Dat ging in aardige opeenvolging.
Niemand weet trouwens precies, of
zelfs ten naaste bij, wat die plannen
inhouden. Ze werden ingeleid met de voor
de Kamer absoluut niet vleiende, echt-
Treubsche mededeeling, dat ze bekend
gemaakt werden, niet om opmerkingen
van links of van rechts te vernemen,
maar om kritiek van belanghebbenden
uit te lokken. Wel waren aie plannen
groots ch.
In de Ziektewet wenscht hij op te
nemen de ziektebehandeling, zooals hij
ook gistermorgen uitvoeriger had doen
blijken De strijd met de doktoren wordt
dus aanvaard.
Het karakter van verzekering wordt
aan de wetten ontnomen. Het wordt
overheidszorg, d.i. voor rechts onaanne
melijk. Enz. enz.
We zijn benieuwd wat er van deze
fantasiën terecht komt. In hoeverre de
naïeve droomen „uitkomen".
Veel moed op de toekomst hebben we
vooralsnog niet.
Avondvergadering.
De avondvergadering is gisteren gezel
lig doorgebracht onder het gehoor van
minister Bosboom.
Dat is een echte grappenmaker.
„Zoo'n joligen minister van oorlog,
aldus de N. R. Crt., hebben wij in geen
jaren gezien. De heer Sabron b v. was
één en al ernst, de heer Cool één en al
stemmigheid, de heer Colijn ja, de
heer Colijn hield zoo nu en dan wel van
een grapje. Maar die bleven toch uit
zonderingen. De vorige minister was de
man van de groote lijn, van het acade
mische betoog. Hij scheen een ideaal
leeraar, een rustig docent. De tegenwoor
dige bewindsman echter spreekt in anec-
dotischen trant, op conversatietoon, als
in een gezellige huiskamer, waar de Ka
merleden alsgoedlaclische vrienden rond
om hem zitten. Een enkele doet bedillerig
(de heer Ter Laan b.v), maar minister
Bosboom maakt zich daarover niet boos,
antwoordt met een grapje of een kluchtig
gebaar van„Kan ik het helpen
„Ieder oogenblik schoten de afgevaar
digden dan ook in den lach. „De heer
Ter Laan zegtje hebt te veel officieren.
„Ik kan ze toch niet onthalzen". Als de
minister dergelijke zinnetjes zegt, scha
tert men. Zijn levendige gebaren, zijn
droog-komieke neusstem, zijn losse onge
dwongenheid zijn inderdaad amusant.
Hij spreekt allernonchalantst. Een juist
aangeroerd punt b.v. laat hij weer schie
ten, terwijl hij uitroept„O ja, ik was
nog niet klaar met den afgevaardigde
voor .Hoorn".
„Deze minister, die in de legercommis-
sie met zoovele burgers heeft samenge-
„Voor de eerlijkheid van dien jongen
zou ik met mijn hoofd durven instaan!"
zeide hij; „neen, heer Schout, u beoor
deelt hem verkeerd; 't is een droomerige
jongen, waar niet veel bij zit zoo ver
ken ik hem reeds."
„Dan ligt de gedachte voor de hand",
hemam de Schout op strengen toon, „dat
hij door een ander wordt gebruikt, en
dat een ander de notitie in zijn zak heeft
gemoffeld."
Pietersen zweeg.
Nu wat heb je daarop te zeggen?
"Dat die jongen in zijn angst alles be
dolven heeft. Nu hij beweert, dat de no
titie met opzet in zijn zak is gemoffeld
dat zegt u immers, heer Schout? is
uw meening, dat er landverraad in het
spel is, versterkt. En voor een ander een
kuil gravende, valt hij er zelf in!"
Die woorden werden met zooveel op
rechtheid en overtuiging gesproken, en
er schemerde zooveel deelneming door
met den armen jongen, die er Jan Pie
tersen aan wilde wagen, om zichzelven
te redden, dat de Schout gedeeltelijk ont
wapend werd.
„Ge kunt gaan!" zeide hij na een pauze;
„maar ge blijft in het dorp, en moet
op elk uur van den dag of van den
nacht gereed zijn, als ik u ontbied."
werkt, voelt zich in het burgerlijk milieu
van de Kamer wonderwel op zijn gemak.
Voor de antithese „leger-burgerlijke
maatschappij" gevoelt hij gelukkig niets.
„Wij hooren toch bij elkaar" roept
hij half gemoedelijk, half jammerend uit,
als de heer De Jong iets gezegd heeft,
dat niet geheel naar zijn zin is. „Leger
en volk zijn toch één. Het leger is immers
de essence van het volk. Ja, voegt
hij er aan toe, als een paar socialisten
interrumpeeren ik bedoel niet het
dagblad „Het Volk".
Aan het slot der vergadering werden
den minister een aantal moties voor de
voeten geworpen, welker lot we Zaterdag
hopen te melden.
I)e heer de Jong (u.l.) diende een motie
van ongeveer den volgenden inhoud in
De Kamer, gehoord de discussies over
de resultaten van het examen ter ver
krijging van het bewijs van voorgeoe
fendheid,
van oordeel, dat de toepassing van de
eischen van het examenprogram onrede
lijk streng is geweest,
van meening, dat de eisch van „vol
doende" voor alle oefeningen dient te
vervallen,
dringt aan op een ruimere toepassing.
Deze motie is onderteekend door de
heeren De Jong, K. ter Laan, De Muralt,
Marchant, Ketelaar en Juten.
De heer Duymaer van Twist diende
een motie in, om uit te spreken, dat het
billijk en ook in het belang van den
dienst gewenscht is, de gelegenheid te
openen voor sergeant-majoor instructeurs
om tot een lioogeren rang te worden be
vorderd.
En de Voorzitter deelt mede, dat bij
hem is ingekomen een motie door de
heer Ter Laan aangekondigd, en luiden
de de Kamer, van oordeel, dat de nieuwe
regeling van de jaarwedden van de non
combattanten op 1 Januari 1914 behoort
in te gaan, gaat over tot de orde van den
dag.
Bij de behandeling van de verschillen
de onderdeelen is er nog wel gelegenheid
op het beleid van dezen minister, die
links en rechts geen onbevredigenden
indruk maakt, terug te komen.
De Sarekat Islam.
Van Geuns, hoofdredacteur van het
Soerajabaasch Handelsblad seint aan de
Telegraaf: Er zijn opzienbarende getui-
gen-verklaringen afgelegd bij de behan
deling, van de Karang-Assimsche zaak.
Gebleken is, dat de meer gegoede
leden van den Sarekat Islam een gehei
men eed aflegden, verplichtend op een
bepaald sein uit Solo een opstand te
beginnen.
Jan Pietersen vertrok. Maar toen hij
het Hooge Huis van den Schout achter
den rug had, kwam er een grimmige
lach om zijn lippen.
„Onder politietoezicht!" mompelde hi).
Kom dat wordt goed! Dat kan hoog
stens vierentwintig men duren, want
morgen steekt de lelievlag uit den toren.
En dan zetten we den Schout onder po
litietoezicht ja, ja, ouwe heer! dien
dans ontsnap je niet! 'tGaat goed
't gaat best. Hij is tamelijk geslepen, maar
tegen een gemoedelijk woord is de vent
niet bestand. En Andries moet brommen
't kan geen kwaad. De Schrift zegt
immers, dat het goed is, het juk in zijn
jeugd te dragen!"
Daar kwam een berenleider aanhij
had den bruine aan een ijzeren ketting;
een magere vrouw slofte naast den man
voort in afgetrapte muilen; en terwijl een
hoop nieuwsgierige straatjongens den op-
toch voltooiden, zong de kerel, in zijn
verschoten plunje, een volksdeun.
Jan Pietersen gooide een paar duiten
in de muts, die de berenleider hem voor
hield, maakte een praatje met den smid,
die in den hoefstal een paard besloeg,
en keek naar de lucht.
(Wordt vervolgd.)