NIEUWSBLAD VOOR ÏELAND rg. \o. 1913. ill soorten. 38e Jaargang. TOEBES. linet. EN lijk Hoofd istbode. Dinsdag 33 December. CHRISTELIJK- HltrORISCH fvers. ulens, eider eider leen tweede Taagd, A sknecht irenknechts enstbode, ihoudster P. G. lienstbode, VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK F. P. D H U IJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVk-pEpjTlËN Onder de Oranjevlag. Staten-Generaal |s 10 uur ATTEL, Kerspel. )P EUNISSE, 211, Middelburg. Be kali Serooskerke (W.) J [den, Serooskerke (W.j OP Ine hengst bij H. r- en St. ioosiand. lNELISSEN, Se- Lrt phikbaar, bij )L te Kattendijke. a. s. let paarden kan Tiikbaar. Kloetinge. I met Maart I Nieuwe Kr&aijert lei |d kan beslaan, ot' ires J. SCHOOL- tosland. et Februari of Mei IDDE, Zoutelande, leschikbaar, door t, Hoedekenskerke. Is. wordt op de te LOOSDUINEN leeftijd van 30 tot let doel en grond- lereischte. Salaris Ion inwoning en Ve hulp. fngewacht bij den Irt a. s. bij C. C. STOLS bij A. BLOK Jz., [br. gevraagd, in bij een alleen [au „De Zeeuw" Ie (Abbekinderen) stond fdt gevraagd Kapelie-Biezelinge. DE JAGER Gz., LEDEREN AVERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25 Enkele nummers0.65 UITGAVE DER FIRMA'S OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes EN vau|i 5 regels 50 cent, iedere gel meer 10 cent. Familieberichten^van 110 rt1g. iedere regel meer 10 cent. Zij, die zich met l Januari a.s. op ons blad abonneeren, ontvangen het tot dien datum GRATIS. De gedachtenis des rechtvaardigen De R. K. pers is in den laatsten tijd slecht te spreken over mannen, die in de geschiedenis der bevrijding onzer voor vaderen van onder het Spaansche juk hebben uitgemunt. Zop schreef onder meer een redacteur van „De Maasbode" uit Brussel, waar hij het standbeeld van Egmond en Hoornc bezag: „Wij zien naar lichtpunten uit in de duisternissen, waaruit onze natio nale onafhankelijkheid gerezen is. Daar staan de Zwijger, de huichelaar, Brederode, de woesteling, Marnix, d e grove papenhater, Lodewijk van Nassau, de heiligschenner, geen van allen voor onpartijdige critiek rid ders zonder smet of blaam.Wij zoe ken naar een lichtpunt, naar een straal, naar een bloem te midden van het bloe dig slijk, en alles wat wij vinden is Eg- mond en Hoorne". De stamvader onzer Koningin Willem 1, steeds min of meer minachtend de Zwijger geheeten, is reeds vroeger door Roomsche schrijvers, o. a. door dr. Nuyens, een veinzaard, een huichelaar gescholden Hiertegenover mag van antirevolutio naire zijde worden staande gehouden, dat Prins Willem I het tegendeel van een huichelaar is geweest. Dat hij groote gaven als staatsman bezat en deze in verschillende verbonden en afspraken deed uitschitteren, geeft nog niemand het recht hem tot een veinzaard te stempe len. En wat zijn broeder Lodewijk van Nassau aangaat, herhaaldelijk prijst, Groen van Prinsterer, historiekenner bij uitne mendheid, dezen als „moedig, voortva rend, uitmuntend door edelaardigheid en godsvrucht", „den volmaaktsten ridder van Europa". Omtrent Prins Willem I zeiven zegt Hroen (Geschiedenis des Vaderlands, blz. 104): „Van kindsaf heeft hij de Heilige Schrif ten geweten, die wij® kunnen maken tot zaligheid door het, geloof, hetwelk in Christus Jezus is (1533—1544). Naar de Nederlanden gezonden; aan het hof der Landvoogdes, Koningin Maria van Honga rije, die zelve met. de begrippen der Her vormers veel ophad (1544—1559). Op krijg- en jachtvermaak en dergelijke meer dan op (te zaligheid zijner ziel bedacht (15591565). Opgewekt tot aandachtiger beschouwing door de gebeurtenissen des tijd®, heeft hij medelijden met de slacht offers van roomschgezinden ijver, ver langt hervorming in den geest van Eras mus, beraadslaagt met verdraagzame god geleerden Balduinus en Cassander. In 1566 had hij de Evangeliewaarheid, te midden der nevelen van het bijgeloof, herkendvooral van 1566 tot 1568, ook Feuilleton. Een verhaal uit het rampjaar 1672. door L. PENNING. (Nadruk verboden.) -11) „Hij is de Schout van dit dorp." „En al was hij er de koning van de vent heeft mij liederlijk heleedigd, en zal mij voldoening geven." „Zijn broeder is een der beroemdste hoofdofficieren van onze vloot!" Toen keek de ritmeester toch vreemd op. „Is dat waar?" zeide hij, terwijl hij van kleur verschoot. „En onze kapitein-generaal behoort tot zijn vrienden als u den man tóch overhoop wilt steken, dan is hel natuur lijk uw zaak. maar ik. wensch u toch op te merken, dat u in dat geval verstandig zult doen, met onmiddellijk uw testament te maken." De jeneverroes was voorbij; de ritmees ter was nuchter geworden, en hij trachtte van de geheele zaak een grap te maken. „Dacht u werkelijk, dat het meenens was?" als balling in Duitschland, tot meer hel der inzicht en ondubbelzinnig belijden gebracht. De dikwerf ergerlijke twisten tusschen Lutherschen en Calvinisten be treurt hij. In 1573 lidmaat der gerefor meerde kerk. Zijn vertrouwde briefwisse ling, ook met personen voor wie, en in omstandigheden, waarin geen vein zen of ontveinzen te pas kwam of mogelijk was, getuigt overal van de oprechtheid eener overtuiging, voor welke hij alles veil gehad heeft. Het struike len i n velen was mede zijn deel maar ook liet strijden van den goeden s t r ij d en het behouden van het geloof In „Het Centrum" tracht een inzender nu ook de beteekenis van nog een ande ren voorvader onzer Koningin, van Gas- pard de Coligny te verkleinen. Van Ned. Hervormde zijde was De Coligny om zijn krijgsmanstalent geprezen. De R. K. schrijver somt evenwel de gevechten enz. op, in welke alle de Co ligny de nederlaag leed; zoodat, besluit hij, deze krijgsmansroem den held niet toekomt. Maar, weet hij dan wel, dat onze Stadhouder-Koning Willem III ook nimmer een slag won en toch om zijn veldheersgaven roem heeft geoogst? Bo vendien Groen van Prinsterer, een alles zins onpartijdig historieschrijver, noemA hem een held „die in den krijg groote bekwaamheden aan den dag gelegd heeft". De Coligny aldus de Hei-vormde schrijver was een nikn des geloofs en krachtig strijder voor het Calvinisme. De R. K. schrijver schrijft den over gang van De Coligny tot de Hervorming toe aan zijn haat tegen Spanje en zijn hoop om door middel der Hugenoten- partij de politiek der Fransche koningen naar zijn hand te zetten, en niet aan zijn „aandachtig biddend onderzoek der H. Schrift", zooals van Hervormde zijde beweerd wordt. Wie heeft hier nu gelijk? Alle protestantsche schrijvers prijzen den admiraal als een edelman met een nobele ziel. Hij was uil overtuiging tot het geloof der „ketters" overgegaan en stelde zich aan het hoofd van de gere formeerden. In Duitschland hadden de Lutherschen machtige beschermers, liezen echter ontbraken in Frankrijk den Calvinisten ten eenemale. De Coligny deed niets anders dan gebruik maken van zijn recht als staatsburger, om zich te ver zetten tegen de partij, die de ketters wilde dooden. Frans I, zijn vrouw Calhavina de de Medici en zijne zonen Hendrik, Karei en Frans hebben niet hunne raadslieden de hertogen de Guise alles aangewend om de Reformatie te fnuiken. Toen eens in een parleinentszitting de geleerde hervormingsgezinde professor Dubourg waarschuwde tegen vervolging der protestanten, werd Hendrik II zeer toornig, liet tegen den professor een pro ces beginnen en verklaarde niet eigen oogen hein te willen zien verbranden. Doch een hoogere Macht kwam lusschen- „Ja, dat dacht ik zeker", zei de lui tenant, „en ik zal wel niet de eenige zijn geweest, die het dacht." De ritmeester begon te lachen. „Niets dan bangmakerij 1" zeide hij. En zich snel tot den Schout wendend, die als een opgebrachte hoef tusschen de twee ruiters stond, ging hij voort: „Het was een misverstand, heer Schout! Een klein misverstand alles is nu in orde!" De Schout zeide niets. „Moeten we hein loslaten?" vroegen de loeide ruiters. „Ja. ezels!" snauwde de ritmeester hen toe; „hebt ge dat nóg niet begrepen? Ik zeg immers, dat alles in orde is." „Ben ik nu weer een vrij man?" vroeg de Schout op ijskouden loon. „Ja, ja!" zeide de ritmeester, „ik zeg immers, dat alles in orde is." „Dat zegt u", hernam de Schout, „mag ik uw naam weten?" En hij noteerde den naam van den rit meester. De luitenant wist den weg naar Rhenen. En toen zij liet dorp een eind achter zich hadden, zeide de ritmeester: „Nu kan die kerel mij nóg gevaarlijk worden; hij moest mijn naam weten 't is een wraakzuchtig schepsel, luitenant!" heide. Wel stierf Dubourg den 23 De cember 1559 met de woorden: „Mijn God verlaat mij niet, opdat ik U niet ver late", maar de Koning zag het niet. Op een louniooi was hem met een lans het oog doorboord en hij "was aan de gevol gen overleden. Zijn opvolger was 'zoo mogelijk nog fanatieker. Onder zijn regeering en op zijn bevel had de groote moord plaats op 24 Augustus 1572, als de Parijsche Bloed bruiloft bekend, waarbij de grijze De Coligny en 4000 andere Parijsche gere formeerden, en 24000 gereformeerden over het gansche land verspreid, meedoogen- loos werden doodgestoken. Een gruwel daad, die niet gewettigd wordt door de aanklacht, dat de Hugenoten een slaat in den staat vormden, en zich legen het gezag van hun Koning verzetten. Dit laat ste is trouwens onjuist, want niet het koninklijk gezag men leze slechts de apologie van Calvijn, de Brés en anderen op dit punt! werd door deze gere formeerden weerstaan, maar het misbruik, dat de Koning van zijn macht maakte om andersdenkenden te vervolgen. Wie de verzinner is van de leugen, dat de aanslag op De Guise ingegeven is geworden door Beza en beloond door De Coligny weten wij niet. „Het Centrum" schrijft, dat het de aanslagpleger zelve was, de man heette De Merê, en ver telde er hij, dat Beza hem verzekerd had, dat hij in den hemel zou komen, indien hij het deed. Men stelle zich voor: Beza, de vriend van Calvijn, de godzalige reformator, zou een dergelijke duivelsche toezegging aan een moordenaar hebben gedaan. De be schuldigingen zijn door den schrijver be hoorlijk gedocumenteerd. Een zijner bron nen is „Lettres de Cathérine de Médicis". Er zal wel geen enkel protestant zijn, die deze sluwe goddelooze vorstin, aan legster van de Bloedbruiloft, niet als ge tuige in dit smartelijk geding wraken zal. Dat de staatkunde in den godsdienst strijd is gemengd geweest, mag worden toegegeven, dal de hugenoten als staatkun dige partij nog geduchter dreigden, te wor den dan die der Guisen, is evenmin on mogelijk. Maar wat Roomsche geschied schrijvers hebben gemeld van malversa tiën door De Coligny gepleegd, achtten wij al ^sven onjuist als het ongunstig oordeel over den ridderlijken Lodewijk van Nassau en den eerlijken Prins Wil lem 1. Het stamhuis van Oranje Nassau be hoeft zich voor zijn Calvinistische voor ouders allerminst te schamen. Alvorens van dit onderwerp af te stap pen, rnemoreeren wij, dat „liet Centrum" van Zaterdag in een tweede artikel over Gaspard de Coligny tal van gruwelen op somt, welke met zijn voorkennis en in stemming op weeriooze menschen ge pleegd zijn; zulks als bewijs „met welk Toen lachte de luitenant op zijn beurt. „Dat. was nu bangmakerij", zeide hij ,.ik ken dit ras zij behooren tot de fijnen, tot de smalle gemeente, maar wraakzucht zit er niet in." De Schout had op dezen «edenkwaar- digen Zaterdag nauwelijks zijn huis be reikt.. toen de sehoufenknecht, met Andries Dirksen stevig aan den arm, binnenstapte. „We hebben hem al!" zeide Teunis triomfantelijk; „zijn schidd is bewezen houd je mond. landverrader! Hij had de notie van de rivierdiepten in zijn wam buis, heer Schout! Hier is ze! Zoo'n jong schepsel, en reeds zoo diep gezonken1" Andries stond daar verslagen, verplet terd. En toen zijn oogen die van den Schout ontmoetten, biggelden hem een paar' groote tranen over de wangen. De Schout had zich neergezet in den grooteij leuningstoel, vlak voor de tafel. Er stond een diepe ernst te lezen op dat gespierde, krachtige gelaat. Zijn hand lag als een hamer op de tafel; hij zweeg; het was het onheilspel lende zwijgen van een rechter. En niets werd gehoord, dan het luide gegons der vliegen tegen de kleine, in lood gevatte ruiten. een bitteren haat tegen de Katholieken de Coligny na zijn overgang tot het Cal vinisme bezield was". Een oordeel over de bronnen, waaruit de geleerde schrijver geput is, mogen wij ons niet aanmatigen. Trouwens in het licht van dien tijd gezien bevreemdt het niet, dat de krijgslieden tot zoo groote gruwelen overgingen. Zoowel Spaanschei als Staatsolie soldaten in ons land, zoo wel regeeringstroepen als Hugenoten be stonden uit huurlingen, saamgeraapt uit allerlei gespuis, en ook onder De Colig- ny's manschappen zullen er duizenden geweest zijn, die zich niet door het heilig ideaal lieten bezielen. Daarbij kwam ont stemming en onverhoopt leed door ti rannie en inquisitie, door kettervervol ging en berooving van goederen veroor zaakt, en men geeft toe, dat er van de schampere critiek der tegenstanders lieel wat. af kan. Maar dat een godvruchtig Calvinist de Katholieken haten zou, ook al weerstaat hij op bepaalde punten de leer hunner kerk, dat is te zot om over te praten. Dat geldt ook van De Coligny. Wie zal ons zeggen, hoeveel partijdig heid de schrijvers bezield heeft bij het licht van brandstapels en bij de woe dende kreten van den krijg! Of bijvoorbeeld de hertog van Aurnale, die De Coligny beschuldigd van „meege daan te hebben aan het woest getier zijner soldaten en geen poging aangewend l.e hebben om de geweldenarijen van het grauw te onderdrukken", een betrouw baar getuige is, wagen wij te betwijfelen. Wij nemen het natuurlijk niet op voor papenfressers als den heer Krop; en ver foeien met alle Christenen van alle eeuwen gruwelen als van Lumey en Brandt, doc.h dragen niet minder leed over het bloed der martelaren onder Home's invloed gevloeid, over bloedba den als Vassy, Maagdenburg en zoovele andere; niet het minst verzetten wij ons tegen het neerhalen van den goeden naam vair erkende Christenmartelaren, tot welke wij nog altijd rekenen den edelen admiraal Gaspard de Coligny. Tweede Kamer. Arbeid en arbeidereverze kering. Staatspensioen of verplichte verzekering? Re oude Duys weer. Co- lijn II. Van z'n vrienden moet men bet hebben. Het voorstel van den heer De Savor- nin Lohman, om de wetsontwerpen tot regeling van het voorbereidend hooger on derwijl, wijziging en aanvulling, van de H. O. wet, regeling van het M. 0. en wijziging en aanvulling van de wet L. O. te verzenden naar een commissie van voorbereiding, werd gistermiddag aller eerst aangenomen. Toen zeide-de Schout: „Andries Dirk sen wat heb je tegenover deze be schuldiging in te brengen?" De jongen gaf geen antwoord, zijn adem ging .snel en gejaagd, en hij' snikte het uit. „Spreek dan toch!" drong de Schout; „ben je schuldig of onschuldig?" De Schout perste de lippen op elkan der; dat gehuil stootte hem geweldig te gen de borst, en zijn oogen rustten vol minachting op den zwakkeling. „Waarom heb je de rivier gepeild?" vroeg de Schout. „Met uw verlof, heer Schout!" wierp Teunis er tusschen in. Maar de Schout kon die voorbarigheden van zijn dienaar moeilijk verdragen, en zeide op strengen toon: „Houd jij je mond, \totdat je gevraagd wordt." „Die notitie is niet van mij!" zeide de jongen. „Van wien dan?" „Van Jan Pietersen. Ik heb de aanlee- keningen voor hem gemaakt." „Hoe komt dat papier dan in je zak?" vroeg de Schout op forschen toon. Toen verstomde de jongen. „Wie heeft die cijfers daar neergezet? hoe ben je aan die notitie gekomen Kijk eens door dat raam daar kun Vervolgens y, LalKibouw weer aaa de orde. De R.- afgevaardigde Aalberse hield over de leeling arbeid en ar beidersverzekering^ zeer iogiSch be toog, waarin de p t.jes nog eens op de i's gezet werden. Spr. betreurde he optreden van minis ter Treub wit, werkkracht hij overigens hulde braci jn deze tijds omstandigheden wegenbet niet ongewij zigd uitvoeren van de -et-Talma en de invoering van het staat.,ensi0en. Zoo heeft het Kabinet-Uyper niet ge handeld ten aanzien der leerplichtwet. Neen, zegt de heer Aalbers en we zeg gen het hem na, het wle vrij wat royaler geweest als de ministe de \v,etten- Talma maar had ingetrokken. Bij zijn bespreking van art. 369 was een beroep op den sociaal-demo-raat Wi- baut alleszins gewettigd. Het in,vest in slaan. Immers, wat zegt de heer Wibaut? Hij geeft toe, dat art. 369 geen staatspen sioen heeft gebracht, ook niet na aan neming van het amendement-Duijs. In het Weekblad van het „Volk" staat het ook, dat art. 369 niets anders is dan een overgangsmaatregel, om de invoering van de verplichte verzekering aannemelijk te maken. En nu komt jiM mooiste- op 16 October 1912 heeft de tegenwoordige minister zelf betoogd, dat als overgangs toestand tot de verplichte verzekering staatsarmenzorg wel noodig was en dat minister Ta] ma dit ook had ingezien en niets beters had welen te vinden. De onjuiste ondergrond van 's ministers motief was hiermede op schitterende wijze aangetoond. Maarook om, een andere reden had den we dit standpunt niet kunnen ver wachten.. Niet alleen, omdat hij1 nog ver leden jaar zeide: „Ik ben niet van het hout, waarvan men bekeerlingen snijdt", maar omdat deze minister de organische staatsleer huldigt, waar-tegen het thans door hemi voorgesteld stelsel van staats armenzorg radicaal .ingaat. Als laatste grief noemde de heer Aal berse de losmaking der ouderdomszorg van de invaiiditeitsverzorging. Ten slotte nog enkele vragen. Wat zal de minister voor de hakkers doen En wat inzake regeling arbeidsduur en huisindustrie Twijfelende harten wachten het ant woord, een loyale oppositie verbeidt de voorstellen. Gedurende liet betoog van den heer Aalberse meende de heer Troelstra de voor zijn doen toch wel wat banale in terruptie te moeten plaatsen: „U vergeet de logica der feiten!" Daarmee doelde hij op de zoogenaamde verandering door de afzonderlijke invoering van artikel 369 dei- Invaliditeitswet gebracht. Later heeft zijn partijgenoot Duys deze opmerking voor zoover dat noodig was je den schandpaal zien, waar landver raders, die hun overheid voorliegen, ge- g'eeseld en te pronk worden gesteld!" Het woelde en bruiste in Andries' ge moed. Plotseling echter ging de zwakke veer zijner wilskracht omhoog; hij ver hief zich recht op de voeten, keek den Schout flink in 't gezicht en zeide: „Ik hen geen leugenaar." „Zeg me dan, wie de cijfers op dit pa pier heeft gezet? Heeft Jan Pietersen dat gedaan?" N Toen verstomde de jongen ten tweeden male. „Antwoord 1" riep de Schout op bar- schen toon, „of we zullen je de scherpe vraag doen in het gemeentehuis met de duimschroeven!" „Ik heb de cijfers neergeschreven t" „En wie deed de peilingen?" Weer aarzelde de jongen. „Antwoord!" barstte de Schout uit. „Ikl" „Alles in opdracht van Jan Pietersen?" De jongen begon weer te snikken, knikte bevestigend met het hoofd, maar kon geen woord uitbrengen. „En waarmee deed je de peilingen?" „Met de hengellat." i (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 1