UWSBLAD VOOR ZEELANi o. 71. 1913. Maandag 33 December. 38e Jaargang. HISTORISCH Feuilleton. CHRISTELIJK- VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK f 1.25 0.65 F. P. DHUlj, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Zij, die zich met l Januari a.s. op ons blad abonneeren, ontvangen het tot dien datum GRATIS. Bij de gratie Gods. Onder de Oranjevlag. Staten-Generaal IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p. Enkele nummers UITGAVE DER FIRMA'S OOSTERBAAN LE COINTRE, te.Goes EN vanji5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Familieberichten°;van 110 regels) ƒ1.iedere regel meer 10 cent. Zij belijdt, (lat de overheid regeert bij de gratie Gods, en hieraan hare regeeringsmacht ontleenende, het recht heeft, den eed te vragen, en, ter vrij lating van den dag des Hperen, en alzoo mede in 's volks be lang, na wijziging der bestaande Zondagswet, zoowel zelve zoo veel doenlijk in al haar ver takkingen op dien dag behoort te rusten, als in haar conees- siën aan maatschappijen van vervoer geheelen of gedeeltelij ken stilstand van zaken voor dien dag heeft te bedingen. (Artikel 5 van Ons Program). De overheid heeft het gezag uit te oefe nen, den eed te handhaven en den rustdag vrij te laten, eene bevoegdheid welke zij ontleent aan haar regeeren „bij de gra tie Gods". Bij de uitoefening van eerstgenoemden, plicht treedt de overheid op als hand haafster van Gods wet. Hiermede wordt niet bedoeld de wet der tien geboden; maar de algemeene zedewet welke voor den. val reeds gold, en na, den val nog zoo krachtig spreekt dat zelfs van de heidenen kan getuigd worden dat „de heidenen, de wet niet hebbende, zijn zich- z el ven eene wet, als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harte n, hun geweten mede ge tuigende en de gedachten onder elkan der hen beschuldigende of ook ontschuil- digende". Ter bestrijding van 't standpunt van hen die meenen dat wel degelijk ook de wet der tien geboden bedoeld is, stippen wij slechts aan1 o. dat dit toch al heel bezwaarlijk gaan zou met het tiende ge bod; alsmede dat wanneer de overheid de Mozaïsche wet heeft te handhaven, op haar tevens de verplichting rast om het Evangelie te handhaven, propaganda te drijven voor 'tKoninkrijk Gods; ter wijl wij dan hebben terug te keeren tot den tijd der strengste theocratie en tot de Roomsche staatsrechtelijke beginselen. In zake den eed merken wij! op, dat deze niet past voor een Staat naar „libe raal" model. Van die zijde tracht men het getal officiëele eedzweringen te beperken. Eerbied voor den eed is er weinig meer. Bet besef voor de heiligheid van den eed wordt niet gevoed, en steeds meer wordt de eed door de belofte verdrongen. Het kan ook niet anders, een staatsrecht als het „liberale" dat met God niet re- Een verhaal uit het rampjaar 1672. door L. PENNING. (Nadruk verboden.) 10) Doch de vrouwen verstonden hem niet, want hij sprak met een sterk Duitsch accent, en zij dachten er reeds over. om de vlucht te nemen voor dien woest tie renden officier, toen daar een jongen, die als voermansknecht reeds (neer dan één tocht tot in het hart van 'RuitSeh- land had meegemaakt, rustig,, de handen in de zakken, fluitend kwam aanwandelen. „Wilt u den weg naar Rhenen weten?" zeirle de knaap. „Ja, jonge snaak!" hernam de ritmees ter, „maar gauw wat, want we hebben geen tijd te verliezen 1" ..Rhenen?" zeide de jongen. „U hebt zeker abuis, mijnheer de ritmeester, want 'n Rhenen staan geen vijanden. U rijdt heelemaal verkeerd ginds, over den Bijn moet u zijn!" terwijl hij het vroolijke deuntje, dat. hij had afgebroken, weer begon te fluiten, wees zijn hand over de golvende koren velden naar den gezichtseinder, van waar kent, beeft ook met den eed niet op. Het aanvaardt eenvoudig niet meer de uitlegging va,n den Heidelbenger dat „een recht, eedzweien is God aanroepen dat Hij, als die alleen het hart kent, der waarheid getuigenis wil geven, en mij straffen indien ik vaJschelijk zweer"; en dat de eed strekt „tot Gods eer en der menschen zaligheid". Daarom strijdt de antirevolutionair zoo voor het handhaven van den eed, dewijl de eed nog een der krachtigste kenmerken is dat wij! een overheid hebben die nog met God tekenen moet. Wat toch he- teekent het aanroepen en doen aanroepen van Gods naam, wanneer men dien God niet meer als zoodanig erkent? Daarom verblijdt het ons, al heeft men den eed reeds in velerlei geval door de belofte vervangen, dat in de wetten nog met de heiligheid dezer ceremonie ge rekend wordt. Vooral de overheid als rechter hééft de eere van den eed hoog te houden. Voor de rechtbank toch treedt zij; niet slechts op om den schuldige ten den benadeelde met hunne getuigen te hooren, ma,ar ook en bovenal als in de tegenwoordigheid Gods om Zijln recht te handhaven. Dit geldt ook den klager en de getuigen. Doch ook daar waar de overheid een eed van trouw heeft af te nemen aan een soldaat of ambtenaar, blinkt iets van die majesteit van het hoogste recht, en van de erkentenis u tegen dat het gezag van God is en woordbreuk jegens dat gezag, schen- ning is van Gods heilig recht, waarover men Gods straffen inroept. Dat onze Heiland het eedzweren ver bood, heeft op dezen burgerlijken eed geen betrekking. Wanneer de overheid bet. vorderde heeft ook Hij1 den eed gedaan, wat blijkt uit Matth. 26, waarin van den eed gesproken wordt, „bij den levenden God", waarmede de lleere bevestigde dat Hij de Zoon van God was. Vöor leden van kerken die uit 'eerbied voor Gods 'Woord het eedzweren 'verbiedt, dient de overheid de belofte toe te laten, wat de wet dan ook doet. En voorts, ter wille van de holligheid van den eed, dient ook de atheïst, mits hij! tot geen kerk be hoort, van 't afleggen van den eed ontsla gen te zijn, mits hij de verklaring aflegge, dat hem zijln belofte even heilig, even bindend is als een gewoon Christenmensen den eed. En eindelijk de overheid heeft ook hare verplichtingen jegens den Zondag. Een rustdag om den arbeid voor uit putting te bewaren, laat zich ook in een god-loozen Staat zeer goed denken. de ruiters gekomen waren. De officier raakte buiten zichzelven van woede; hij scheen geheel te vergeten, dat hij zich tegenover een jongen bevond, die de veertien nog niet had gehaald, en bulderde op gróffen toon, dat hij niet van zius was, om zich als een stomme eend in de val te laten lokken. Hij draaide den rooden nek naai- zijn ruiters, en zeide met een vloek: ,,'t Kan me'niet schelen ook! Het zou misschien nog maar het beste zijn, dat wé allemaal overliepen dan was het gezanik uit!" De Schout hoorde dat -alles aan, op een afstand, terwijl de ergernis hem de tanden op elkander deed persen. „Maar zeg me dan toch, waar Rhenen ligt!" schreeuwde de ritmeester opnieuw, „zul je me 't zeggen, kwajongen, of wil je met déze kennis maken?" en in zijn razende drift rukte hij de sabel uit de schede. Toen zeide de jongen „Ziet u gindscheu lindeboom midden in het veld? Daar gaat de weg heenginder ginderdien kant uit!" „Wat zeg je? De negerij daar achter dal korenveld is dat Rhenen?" „O neen", riep de jongen, ,,'t is verder: veel verder ginder, ginder; dien kant uit!" .,'t.ls om razend te worden!" bulderde su 'j l 1 En de beweging voor Zondagsrust ver dient alleszins steun; doch gelijk bij den eed moet ook bij1 den rustdag in de eerste en hoogste plaats gelden de eere Gods en eerst daarna des menschen geluk. Gelijk de Heidelberger dit omtrjent deu eed zeer juist doet uitkomen, doét hij dit ook in betrekking tot de Zondagsrust, Gods Woord en de Sacramenten, en dan Chris telijke handreiking. Het op orde houden van 't arbeidsin- strument is bij de predikers onzer dagen van Zondagsrust het een en al, de eere Gods komt niet eens in aanmerking. De moderne Zondagsrust is dan ook geen rust, zij is ontspanning in schouwburg er con cert, in kroeg en café, op spoor en boot, met bier of drank. Toch mag deze beweging met sympathie begroet, in zoover zij een onbewuste uit drukking is van 'tbestaan'een-er ordinan tie Gods, de ordinantie van den zevend en- da, agschen rustdag. Hier hebben wijl we derom te rekenen met de natuurlijke Gods kennis. „Zijne onzienlijke dingen", zegt de Schrift, „worden van den beginne der Schepping aan, uit zijne schepselen ver staan en doorzien, opdat zijl niet te ver ontschuldigen zijn". Bij deze natuurlijke Godskennis voegen zich dan nog de historie van Nederland als christennatie, en de invloed van hejt Woord Gods, en dus ook van de tien geboden, op de consciëntie der overheids personen. Defe drie factoren wijzen de overheid hare plaats aan die zijl tegenover de Zondagsheiliging behoort in te nemen. Schoon zelve onmachtig om het volk geestelijk voedsel toe te dienen, kan zij anderen de gelegenheid openen om zich van dezen plicht te kwijten. Dit kan zij doen door den Zondag vrij' te laten; door zelve geen werkzaamheden op Zondag te verrichten; door sluiting van alles wat anders alleen .door vergunning der over heid geopend wordt en met t doel van den Zondag in strijd is; en door gestrengd' strafs telling op al wat de openbare gods dienstoefeningen belemmert. Derhalve geen schouwburg of tooneel op Zondag; sluiting van kroegen en café's; Strenge straf opi burengerucht of straatge- schreeuw op Zondag. Geen spelende ker mistroepen of optochten van muziek, en dergelijke; geen oplaten van luchtballons. Sluiting van alle winkels en werkplaatsen; tempering, waar afschaffing onmogelijk is, van het publiek vervoer. Zie, wanneer de Overheid eens voor deze antirevolutionaire inzichten kon ge wonnen worden, dan kon de Zondagswet, die gesmade, worden ingetrokken. Maar de ritmeester; „op mijn woorcl van eer dat is niet uit te staan! Bah, wat een ellendig land! De Franschen kunnen 'tkrij gen voor mijn part; 'tscheelt me niks! Wie kan daar nu is vred'es naam toch wijs uil worden?" schreeuwde hij voort; „sta knol! Nu vraag ik je voor den laat- sten keer, kwajongen: waar ligt Rhenen?" „Loop naar de pomp, landopeter!" grin nikte de jongen, en wég holde hij in groote sprongen, door een droge greppel, om in het korenveld te verdwijnen. De ritmeester grijnsde van woede, ter wijl een paar ruiters, die zich niet goed konden honden, in. een luiden lach scho ten. „Lach jelui?" riep de ritmeester; „ik zal je bijlichten, vlegels, als we m de kwartieren zijnZeg, oude heer waar ligt dat gat. dat Rhenen toch?" De Schout was naderbij gekomen, en zeide op bedaarden toon: „U zult de noo- dige terreinkaarten toch wel in inv zak hebben De officier keek den grijsaard met groote, verbaasde oogen aan, maar toen de verwondering week, kwam de laatdun kende trots boven, en hij zeide op for- schen toon„Beantwoord mijn vraag, of ik laat je aan den staart van mijn vos binden „Dat. kan u doen!" zeide de Schout. het spreekt van zelf zoolang de over heid tot dit standpunt niet bekeerd is, moeten dergelijke wetten blijven bestaan en aan trouwbreuk maakt zich schuldig elk magistraatspersoon die weigeren zou deze wet uit te voeren en toe te passen. Ten slotte nog dit: Wie diep van de betcekenis van de koninklijke macht „bij de gratie Gods" is doordrongen, behoeft niet te verwijlen bij tegenwerpingen als bijvoorbeeld deze: maar wanneer nu de Koning een zedeloos mensch is? Immers die vraag is spoedig en gemak kelijk beantwoord met de geschiedenis in Markus 12 vers 1317. Evenzeer als Israël den Romeinschen Keizer schatting schuldig was, zijln ook de onderdanen van een Europeesch vorst in onzen tijd dezen gehoorzaamheid verschuldigd, wan neer hij hevelen geeft niet in strijd met Gods gebod. Zeker mag de zonde van een Koning niet vergoelijkt worden. En eten in zonden levend koning behoeft als persoon door niemand te worden toegejuicht, Maai de wetten en verordeningen die van hem: ais Vorst uitgaan, vorderen strikte op volging, juist omdat het niet gaat om den persoon maar om het. gezag en. den drager van het gezag. Tweede Kamer. 'a Visscher's - economische positie. „Een speech vol stadhuiswoorden en kunstig gedraaide volzinnen". Een enkel woord slechts over het de bat van Zaterdag, dat over niets anders liep, dan over het vraagstuk der. Zui- derzee-visscherij - de toestanden zijln in verband met de waterverontreiniging niet rooskleurig -— over* de maaswijdte van den wonderkuil en de nestvisseherij in het algemeen. Een rij van afgevaardigden liet zich achtereenvolgens hooren. We zullen niet alle redevoeringen hier weergeven, doch slechts uit 's ministers antwoord aanstip pen, wat van het meest algemeene be lang is, en hetgeen ons een indruk kan geven van 's heeren Treuh's beleid. Over de desertiekwestie, door den heer Ankerman fer sprake gebracht, zal de minister overleg' plegen met zijn ambtge noot van justitie. Oprichting' van visch- afslagen zal zeer zeker bevorderd wor den. Over de uitvoering van de Visscherij- wet was geen eenstemmigheid in de Ka mer. Er waren eigenlijk twee stroomin gen. De eene groep wilde verscherpihgi en de andere integendeel gematigdheid De ritmeester sprong uit het zadel; hij rook naar de jenever, en den Schout de gebalde vuist voor het gezicht houdend, zeide hij„AVeet je wel, met wien je te doen hebt?" „Dat weet ik heel goed!" antwoordde de Schout met vaste stem, „en ik eer de uniform der Nederlandsche cavalerie, al wordt ze wel eens door officieren in Ne- derlandschen dienst door het slijk ge sleurd." Dit, ritmeester was niet dronken, maar hij. had toch te veel gedronken om nog nuchter te zijn En de kalme, vastberaden houding van dezen euden man liet hem het Laatste greintje zelfbeheersching ver liezen. Hij lpgde de hand op het gevest van zijn degen. „Denk er om, Mijnheer!" zeide hij drei gend, „alle beleedigingen hebben hun gren zen „Ik zou het grof maken", antwoordde de Schout, die nu toch warm begon tè worden, „als mijn woorden uw beleedigin- gén evenaarden. U heeft in de laatste vijf minuten, dal ik u aanhoorde, niets gedaan dan mijn vaderland beschimpt; ja, dat heeft u gedaan! U zijt een huur ling verstaat u? Een huurling, en anders nietsEn ik dank God, dat er in het Nederlandsche leger nog andere bij de toepassing dier wet. De minister voelde meer voor het laatste, en achtte het van zijln zijde no-odig de inspectie tot matiging aan te sporen. Dat wil ech ter niet zeggen, dat ten aanzien van de nestvisseherij! niet verder zal woa'den ge gaan. Uit alles bleek, dat de minister wel een open oog heeft voor de belangen van de visscherij, al zouden wij enkele daarvan op andere wijlze behartigen. Te recht vond hij! het ongewenscht. en on billijk om aan alle visschers ineens te verbieden den anker-kuil te gebruiken. Dat zou de economische positie van toch al kapitaal-zwakken niet ten goede komen. Een overgangstijd is daarom noodig. De nestvisseherij op zichzelve heeft 's ministers sympathie niet. Het gaat ech ter niet alleen over de vischeters en een den, maar bovenal om de.... economi sche positie der visschers. Laat op den middag is nog een aan vang gemaakt met de algemeene beraad slagingen over arbeid en arbeidersverze- ring. 't Was eén dag van belang voor de Kamerleden, een dag die zich in niets onderscheidde van de andere. Zelfs bleef men nog na zessen vergaderen. De socia listen Schaper en Spiekman voerden het woord. Schaper sprak o.a. over de tien-uren-wet, welke hij van den heer Treub verwacht. Over de speech van Spiekman schrijft de ,,N. R. Crt." in haar overzicht; „De heer Spiekman spreekt te gemak kelijk, hij zegt t e weinig in veel woorden. Er zit iets vaar den ouderwetschen Nuts- redenaar in hem, een Nutsredenaar, die op een goeden dag een sociaal-democra tische vergadering zou zijn binnenge dwaald en daar zijln vocabularium eenigs- zins zou hebben gemoderniseerd en ge revolutioneerd. Maar zijln rhetorische tus- schenzinnen, slingerpaadjes door het. park zijner rederijkerswelsprekendheid, is hij niet kwijt geraakt, en zijn deftige, al te boekerige inleidingen, omschrijvingen, ver duidelijkingen en toelichtingen evenmin. Hij behoort tot dat slag van mepschen, die - als zij u willen vertellen, dat zij een appel verorberd hebben daarvoor niet vijf seconden, maar vijf kwartier noo dig hebben. AVij' hooren den heer Spiek man al in Kamerstijl dit zwaarwichtige onderwerp bespreken. „Er zijln, mijnheer de voorzitter, carnivoren, omnivoren en herbivoren of te wel" .wijl .schenken u de rest. Na een lange inleiding zou hij dan tot de interessante mededeeling gekomen zijn, dat de meeste menschen tot !cle omnivoren gerekend moeten wor den, „da,t wil zeggen, ik herhaal het dui- delijkshalve nog eens, opdat gij te dien aanzien niet in onzekerheid verkeeren blijft"vuL maar weer aan. Daarna zou betoogd zijln, dat een omnivoor, al- officieren zijn, want anders zag het er hopeloos uit." De officier rukte den degen ten twee den male uit. de scheede, en zette de punt den Schout op den borst. „Stoot loe!" zeide de Schout; „dan be hoef ik me niet langer te schamen, dat zóo'n huurling ritmeester is bij de met roem bekende Nederlandsche ruiterij Op dit oogenblik sprong een luitenant, die achter den troep was aangekomen, en door niemand bemerkt was, van het paard, zag met één oogopslag den kritie ken toestand, en zeide: „Heer ritmeester ik heb u dringend te spreken." „Een oogenblik", zeide' de officier, „dat ik eerst met dit individu heb afgerekend!" „Neen, neen!" zeide de luitenant, „ik bid en ik smeek u schenk mij eerst gehoor Hij sprak op z'oon dringenden toon, dat de ritmeester toch verrast Inhield. Hij wenkte een paar ruiters, om den Schout stevig vast te houden, en volgde den luitenant tot op een steenworp afstand» van den Schout. „Nu wat is 't?" vroeg hij op drifti- gen toon „AA7eet u, wie die oude heer is?" „Dat kan mij niets schelen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 1