NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
64. 1913.
Zaterdag 13 December.
38e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
F. P. DHUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Staten-Generaa!
Onder de Oranjevlag.
Rede Prof. W. Diepenhorst.1)
m?*
IEDEREN (KERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25
Enkele nummers0.65;
UITGAVE DER FIRMA'S
OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
EN
van 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten* van 110 regels f 1.iedere
regel meer 10 cent.
Zij, die zich met Januari a.s. op ons
blad abonneeren, ontvangen het tot dien
datum GRATIS.
Tweede Kamer.
Troelstta's geprangd ge
moed. "Valsch spel? J—
Weinig belangstelling.
Lohman's repliek.
De Kamer staat in het teeken van den
repliek, en dan plegen we ons van uitvoe
rige beschouwingen te onthouden, 't Zijn
dan ook grootendeels herhalingen van de
eerste redevoeringen, die men nu te hoo-
ren krijgt.
De rede van Troelstra, den rooden lei
der, maakt echter een uitzondering. Ech
ter niet. ten goede. Hij openbaarde n.l.
eigenschappen, die in een adjunct Kamer
president als we hem zoo mogen noe
men onrust baren.
De heer Troelstra was zeer verholgen
en moest aan zijn geprangd gemoed lucht
geven.
Pas op je keel, riép de heer Lief-
tinck.
Dat kan mij niet schelen, was 't nor-
sche antwoord. Ik ben buitengewoon on
billijk beoordeeld.
En'hij herinnerde er aan hoe de heer
Tydeman van een draaitol sprak en dr.
Bos A-an een man ,,vol zoeten Avijn" 1
Onder den invloed hiervan was het ook,
dat hij uit de afdeelingen ging klappen
en met den heer Marchant (v.-d.) een ge
sprek begon, dat he'm bijna het tweede ge
deelte van zijn speech zou gekost hebben.
Zoo warm ging het toe.
We geven hier het debat iets meer
volledig dan 't ons gisteren geseind werd.
De heer Troelstra: ln de afdeelingen
heeft de heer Marchant zóó Avarm in de 5e
afdeeling vóór het vlootplan gesproken,
clat de heer Lohman het met hem eens
Avas. (Beweging).
De Voorzitter Ik verbied u uit de af
deelingen te spreken.
De heer Marchant: Het is bovendien vól
komen onwaar!
De heer Troelstra: Ik moet u ontmaske
ren, doch zal niet liegen. Ik sta voor
mijn woorden in.
De heer Marchant: Ik ook! Er is geen
woord van waar 1
De heer Troelstra: Ik zal uw A-alsch
spel ontmaskeren.
De Voorzitter: Ik verbied u een der
medeleden te verwijten valsch spel te
spelen
De heer Troelstra: Ja, Ja!
De VoorzitterIk roep u tot de orde 1
De heer Troelstra: Jawel.
De Voorzitter Als gij het nog eens zegt,
ontneem ik u het woord.
Ziedaar de staatsman, wien het reeds
gegeven Avas ons Lagerhuis te presideeren,
voor de orde te waken, machtsmisbruik
Feuilleton.
Een verhaal uit het rampjaar 1672.
door L. PENNING.
(Nadruk verboden.)
B)
„Dat zeg je wel!'' spotte Pietersen
over een paar maanden zit Bodewijk
XIV op den troon van Jan de Witt".
Andries voelde opnieuAv de A-eront.waar-
diging hoven komen; hij keek den spre-
kei vast. aan, zette den herdersstaf met
kracht op den grond, en zeide met.
forsehe stem: „Dat zit nogl"
„Denk je dat?" hernam de vreemde
ling: „onnoozele bloed ge kent de
macht van Frankrijk niet! Daar is in het
groote Parijs een medalje geslagen, Avaar-
op Koning Bodewijk is voorgesteld als
de zon, de dampen uitzuigend uit het
moeras. En daaronder staat te lezen: „Ik
heb ze in de hoogte opgetrokken, en zal
ze Aveer verstrooien."
Hij stopte het zwarte pijpstompje, sloeg
vuui met de tondeldoos, en liet den blik
gaan over den, Rijn.
tegen te gaan, op gematigdheid en beleefd
heid aan te dringen.
In één Avoord, Troelstra was ongeniet
baar.
De belangstelling was ook miniem. Het
scheen wel, of hij zijn eerste rede in
uitvoerigheid nog Avilde overtreffen; had
men een kwartier lang niet geluisterd,
dan bleek hij nog aan hetzelfde punt zijner
rede bezig te wezen. Er avub wel een
overvloed van pathos, dikke Avoorden en
.drukke gebaren, maar, het ging nu een
maal niet, deze repliek slaagde slecht..
Welke Avoordenzeeën heeft hij gebruikt
om aan te 'toonen dat hij in de crisis geen
draaitol is - geAvoost. niet geslingerd heeft
als iemand, die vol zoeten Avijn is, doch
één rechte lijn gevolgd heeft. Ook nu Aveer
krijgt men een aehteraf-beschouwing,
waarin alles Aveer even helder is, even
vanzelfsprekend als.in de eerste rede.
En wie in de crisis-dagen de geagiteerd
heid der lieeren, ook van Troelstra, heeft
gevolgd, heeft den onuitwischbaren indruk
ontvangen, clat hij het richtsnoer, dat hij
nu beAvecrt steeds in handen te hebben
gehad, is kwijt geweest.
De heer Lohman is een vurig strijder
voor de vrijheid van onderwijs. Dat weten
wij allen.
In zijn repliek heeft de oude nestor
het nog eens ondubbelzinnig beAvezen.
De socialisten roepen„proletariërs, ver
eenigt ut", wij zeggen: „Coalitie-mannen,
vereenigt ui"
Vereenigt u in den strijd om de vrij
heid, die Avij behoeA'en en waar wij recht
op hebben.
De heer Tydeman zou wel een Avapen-
stilstand Avillen sluiten. Doch daar treden
wij nooit in. De Christenen mogen niet
indommelen; de strijd mag geen enkel
oogenblik uit het oog verloren worden.
Onze jongeren, aldus de heer Lohman,
kennen onzen schoolstrijd; dc jongeren
der vrijzinnigen kennen dien strijd niet.
Zij putten hun kenfiTs uit. de liberale bla
den, en er is geen onzin zoo groot, of
men kan ze daarin vinden.
Men kent overigens 's hoeren Lohman's
streven. De eerste rede ligt nog versch in
't geheugen. En anders leze men er die
nog eens op na.
Het doet ons goed, dat de heer Loh
man den schoolstrijd tegenoA-er het nieuwe
kabinet zoo krachtig en doelbewust heeft
ingeleid. Ware dr. Kuyper Tweede Kamer
lid, hij zou er zeer zeker een hartig
woordje aan gewijd hebben. Het is zijn
plaatsvervanger echter toevertrouwd. We
zijn niet ten onrechte met trots vervuld
over den stoeren afgevaardigde voor Goes.
Over de verdere replieken kunnen we
't zwijgen bewaren. Ook over dien van
den heer van Wijnbergen, hoe verdienste
lijk hij zich ook gehouden heeft; we zou
den echter te zeer in herhalingen verval
len, wat ook in verband met de ons toe
gemeten ruimte, niet aan te hevelen is.
In de avondvergadering zijn onderschei
dene belangen van meer of minder gewicht
besproken. Meer en meer verheffen zich
Er was geen zuchtje wind; het spie
gelgladde water blonk als gedreven zilver
in den zonnegloed, en in de cvijde verte
dreef een wit zeil vredig naar lief Westen.
„Fransche snoeverij"! zeide Andries,
en hij voelde iets opkomen in zijn bin
nenste, een plotseling, warm gevoel,
waarvan de jonge borst zich geen reken
schap wist te geven.
„Ik heb mijn Vaderland lief," zeide hij,
„en ik heb Oranje lief."
„Lood om ijzer!" spotte Pietersen;
,,'t geeft allemaal niets".
De oogen van den jongen Hollander
begonnen te vlammen.
„Dat zeg j ij, maar een waar vader
lander spreekt anders I Je zoudt. tegen
over mijn vadef zulke praat niet moeben
opdisschen, hoor, of hij wees je het vier
kante gat van de deur 1 We hebben
tachtig jaar gevochten voor de vrijheid,
en zullen dezen storm met Gods hulp
ook nog wel te boven komen."
Pietersen verwonderde zich; Andries
was een stille droomerige jongen, die in
een vlaag van jongensachtige wispeltu
righeid het ouderlijk dak had verlaten,
om boer te worden, maar overigens nog
nooit een vonk van kloekheid of geest-
stemmen voor Zondagsrust.
Wat hebben wij op dit punt van het
niéuwe kabinet, te wachten?
li.
Tegenover de deterministische leer
welke schuld en verantwoordelijkheid weg
doezelt, slaat onze meening, door na
tuur en schriftuur bevestigd, dat in den
misdadiger moet worden gezien een. schul
dige voor God, Avaar hij door eigen wil
de rechtsorde schond,
De omgeving, stoffelijke verhoudingen,
gebrek en ellende, overerving, enz,., kun
nen de misdaad bevorderen. Maar wij loo
chenen, dat daarmede de persoonlijke ver
antwoordelijkheid kan Avonden Aveggeno-
rnen. Wij erkennen den invloed van dc
economische omstandigheden. Dc Heilige
Schrift gaat er ons, zelf in voor.
Bijzondere genade en vermenigvuldiging
des gebeds kunnen ons soms alleen voor
misdaad bewaren.
'S Winters komen misdaden vaker voor
dan 's zomers, zegt. mén, wijl dan meer
gebrek gevonden wordt, doch daartegen
over wijst spreker c.r op, dat de veel
langere nachten ook een belangrijke fac
tor vor men-
Men wil in de saamhoorigheid der Jo
den een verklaring zoeken voor dc lage
criminaliteit onder hen, maar zijn het niet
juist de Joden, bij Avie helling en dief
stal schering en inslag is? En wat. de
maatschappelijke omstandigheden aan
gaat, deze worden veelal veel te hoog
aangeslagen.
Wanneer die maatschappelijke verhou
dingen de beslissende factor vormden, dan
zouden zij, die in dezelfde economische
omstandigheden verkeeren, ook gelijkelijk
tot misdrijf moeten vervallen.
Wie neemt deze bewering: voor zijn re
kening
Die fabel van ellende en gebrek als
de allosbeheorscbende factor wordt te
niet gedaan door dat ©ene verhaal van de
eerste menschen, geplaatst in het paradijs,
vol van de Avonderen van Goddelijke heer
lijkheid, rioor geen zorg of kommer ge
kweld, en die toch, vielen en de eerste
misdaad tegen God begingen.
Aan de overerving van eigenschappen
van vader of moeder op de kinderen moet
zeer zeker beteekenis Avorden gehecht.
Gods Avet leert, ons de continuiteit der
geslachten, en niet minder scherp Avordt
daarnaast veroordeeld het waandenkbeeld
alsof de verantwoordelijkheid van de va
deren wordt Aveggenomen.
De rechtvaardigheid des rechtvaardigen
zal op hemzelf en de goddeloosheid des
goddetoozen zal op den goddelooze zijn.
De Averking van geest en Moed Avordt
niet geloochend, maar niettemin wordt de
noodzakelijkheid van den strijd gehand-
1) „Misdaad en Misdadiger", Rede gehouden
te Goes, op uitnoodiging van het Comité voor
Chr Winterlezingen.
kracht had getoond.
Hij wandelde met den herder, die de
kudde opzocht, mede, vertoonde zich van
zijn beminnelijkste zijde, en dreef de
Avolkein weg, die op het jonge voorhoofd,
legerden. Hij scheen zich tot taak te
stellen, om Andries voor dweepachtige
afdwalingen te waarschuwen, en begon
over de dwaasheid eener overdreven
vaderlandsliefde te spreken, met een eer
lijkheid en een openhartigheid, dat An
dries' twijfel aan 's mans rechtschapen
heid geheel naar den achtergrond werd
gedrongen. De jongen was, tegeno\-er dien
zonderlingen vreemdeling en diens ge
vaarlijke betoogingen niet bestand; en het
vuur, waarmede hij zooeven had gespro
ken, was slechts stroovuur geweest. Hij
wal de stille, droomerige jongen van vroe
ger zonder vastheid van wil, zonder
staal in zijn bloed. En zonder ervaring,
nog niet gelouterd in het vuur der be
proeving, was het voor Jan Pietersen
geen te .zware taak, om, den jongen door
beweegredenen mede ,te" sleepen, die in
den grond .slechts drogredenen waren.
„Het geeft alles niets, m'n jongen!"
zeide de vreemdeling. „Geloof me, dat
begrip van vadérlandsliefde is een was-
haafd en op den mensch de schuld ge
legd, zoo hij in den strijd ten onder
gaai. Onzer kan nimmer wezen de opvat
ting als ware de misdadige een mensch,
die door het noodlot tot misdrijf wordt
gebracht. De mensch wordt niet als eon
dier redeloos voortgedre\-en, maar als
naar Gods beeld geschapen is hij een
zelfbewust verantwoordelijk wezen-
Zeker, de Avil van den mensch is door
Adam's Aral bedorven. In hem zijn Avij
allen in zonde ontvangen en geboren.
Wij hebben de zonden lief en op den
bodem van ieder hart ligt de kiem van
de misdaad. Maar door Gods genade wordt
de doorwerking van de zonde gestuit.
'sHeeren voorzienig bestuur laat het ons
evenmin ontbreken aan talrijke midde
len, welke ons van de misdaad kunnen
terughouden.
Onwaar is dan ook de sage van Oedi
pus, die onder de Grieksche mystici geloof
voncl.
Lajos, de Koning van Thebe, huwde
met Jocaste, de dochter van Menoikeus.
Hun Averd een zoon geboren, dien zij
Oedipus noemden. Kort na zijn geboorte
Averd den vader het droef bericht ge
bracht, dat dit zaad hem ten verderve
zolu Avezen, want dat hij, door zijn zoon
zou worden gedood. Do vader legde zijn
zoon te vondeling.
Herders nemen hem op en voeren hem
ver Aveg naar het hof van Koning Polybos
van Korinithe, die hem opvoedt.
Temidden van die koninklijke pracht
laat toch het mysterie van zijn geboorte
Oedipus geen rust en latei' wendt hij
zich tot het Orakel, om te worden inge
licht omtrent zijn geboorte.
Het orakel zegt hemVliedt uw ge
boortegrond, want, hot is bestemd in den
raad der goden, dat gij de moordenaar
van uav vader zult Avorden en in bloed
schande met zijn echtgenoote zult leven.
Oedipus vliedt her- en derwaarts en
geen middel laat hiji onbeproefd, om die
verschrikkelijke voorstelling te ontgaan.
Op zijn zwerftochten ontmoet hij een reis
gezelschap, Avaarmede hij in twist geraakt-
Men wordt handgemeen en een oude man
wordt door den jongen kra.chti.gen Oedi
pus neergeveld. Waardigheid en betrek
king zijn hem onbekend, 'tls echter La
jos, de Koning van Thebe, zijn vader.
Hemzelf is het hem onbekend en onbe
kommerd zet hij zijn reis voort naai'
Thebe. Hij' is voorspoedig. In Thebe
heerscht groote ontzetting, wijl de Sphinx,
een reusachtig monster, half vrouw en
half leeuw, het land doorkruist, ieder
voorbijganger een raadsel opigeeft, en hem
als hij het niet oplossen kan, om het
leven brengt. Oedipus lost het opgegeven
raadsel op, waarop het monster van een
rots naar beneden stort en den dood vindt.
Oedipus krijgt nu de toegezegde beloo
ning en wordt de gemaal van Jokaste,
Lajos weduwe. Zoo is de tweede profetie
in vervulling gegaan. Hij leeft dus ook
in bloedschande met zijh moeder.
Thebe werd daarna gedurig ernstig ge-
sen neus. Die Hollandsche kooplui heb
ben altijd voor zichzelven gezorgd; hun
staatslieden zijn omgekocht door Fransch
goud, en zoo'.n stakkert van een Prins
wordt nu naar de IJseilini© gezonden,
om zich voor die menschen dood te laten
schieten. Gij vroeg: mij, of ik een vader
lander Avas? 'Neen, zoo dwaas ben ik niet;
waar 'tmij 'goed gaat, is mijn. vaderland;
en ik heb geen zin, om, ei" mijn hachje
bij' te verliezen voor regenten, die je nog
uitlachen op den koop toe. Denk jij, dat
de regenten er wat om, malen, al gaan
de Zeven 'Provinciën er onder? En zij
gaan er onder het. is A-erloren; het zal
zoo glad gaan als een vinkentouw. Ik
vraag je nog eens: denk jij werkelijk,
dat die regenten het zich zullen aan
trekken? Het. raakt hun koude kleeren
nog niet, en hun eenige zorg zal zijn,
om op ihet kussen te, blijven,. De men
schen praten van een A-lag, maar Avat
is dat voor een ding? Je koopt ze bij
de el!"
Andries keek toch toornig' op.
„Je moet geen kwaad spreken van on
ze Drieklem'!" zeide hij scherp; „een
neef van mij heeft zes jaar geleden als
jongman op het schip van admiraal Van
teistei'd en toen het Orakel om raad ge
vraagd werd, kAvam het ontzettende be
richt: Üw land, o Thebane, rust ondet
den vloek der goden, wijl koning over
IT is Oedipus, de moordenaar van zijn
Arader en de bloedschendige echtgenoot
van zijn moeder. Jokaste bracht zichzelf
toen om het leven en Oedipus stak zich
de oogen uit en heiaden met den vloek
zijner zonen en van gpjnsch zijn volk ver
laat hij' blind en gebogen Thebe
Daar gaat hij', die toch moest worden
de moordenaar en de misdadiger, die dooi
den ijzeren greep van het tartend nood
lot misdadiger zal en moet Avezen.
Dit verhaal vloekt met de werkelijkheid
evenzeer als het woord van Rousseau,
waarin hij ook alle schuldbegrip heet te
loochenen.
De weg, die tot de misdaad leidt is
niet zoo gemakkelijk ,als in de sage en
door Rousseau wordt aangegeven. Het is
geen vlakke baan, maar het is een weg
met vele mijlpalen, waJrop het „Vliedt
de zonden I" geschreven staat. Wanneer
het misdrijf moest worden verklaard uit
buiten den mensch staande omstandighe
den, waarop hij geen invloed kan uitoefe
nen, hoe is dan te verklaren het ont-
Avakend schuldbesef?
Opmerkelijk is het wat medegedeeld
Avorclt door drie biechtvaders, die bijlstand
verleenden aan ter dood veroordeelden.
Er Avareii slechts enkelen, die' geen schuld
voelden. En slechts één bleef doof voor
de stem zijner moeder.
In den misdadiger móet worden gezien
een mensch, die van zijn Schepper is
vervreemd, maar toch door Gods genade
de macht ontving, om zich voor misdaad
te behoeden.
Het Christendom is wars v,an elk mis
drijf te verbloemen. Wij hebben te waken
voor eiken schijn alsof de misdaad mocht
worden geloofd.
Het boekje van Brusse„Boefje" is dan
ook van beslist gevaarlijke strekking, waar
het betreurd wondt, da,t bij dat klantje
van Lombroso de heerlijke natuurlijke mis
dadige drang is uitgestorven en Jan een
braaf boefje is geworden.
Afkeer van iederen misdadiger moet er
zijn. Alle misdaad is een gruwel en ge-
eischt mag worden, dat door de Overheid
dit kwaad zal worden vergolden.
De Heilige Schrift, zeker ziji predikt
schuld en verantwoordelijkheid, maar zij
snijdt niet minder allen Farizeescihen eigen
waan af.
Niet onzerzijds het graven van een die
pen kloof tusschen mensch en misdadiger.
Geen aparte wezens zijh het. Weggerukt
wordt, alle zelfverheffing. Want. daar is
niemand rechtvaardig, niet één.
Door den afval van God schuilt er
iets van den misdadiger in iederen
mensch.
En wat de straf betreft, deze is een
gevoelig leed. Veroordeeld moeten worden
allerlei instellingen in onze dagen, die
door de modernen worden verdedigd. Er
moet gerechte kritiek zijn. Een z.g. huma-
Gent den tocht naar Chattam meege
maakt ,en ik weet uit zijn eigen mond,
dat de Engelschen als hazen A-oor onze
Driekleur op den loop gingen.
Pietersen klopte Andries lachend op
den schouder.
„Tut tut!" zeide hij, „het geeft
niets. Wat is een vlag? Gooi ze in 't
vuur, en ze verbrandt; gooi ze op den
mesthoop, en ze verrot. Een vlag is hee-
lemaal niets, jongen, en word ik er he
ter van, dan wil ik gaarne Franschman
Avorden waarom niet? Wat doet het
vaderland voor je? Wat is1 die A-aderlands-
liefde toch voor een begrip?"
Opnieuw verbleekte de gloed in An
dries' oogen; hij sloeg ze neer, trok de
schouders op, en had geen verweer.
Om den hoek van den schapenstal
kwam de schoutenknecht, aanloopen. Het
verrimpeld gelaat van den oud-soldaat,
die veertig jaar geleden onder de banier
van Frederik Hendrik het beleg en de
overmeestering van Den Bosch, had mee
gemaakt, vertoonde ernstige bezorgdheid,
en hij vroeg', aan Andries, of deze den
schout niet had gezien.
(Wordt vervolgd.)