likor hem, NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND 39. 1913. Maandag 3 November. 28e Jaargang. HISTORISCH De erfgenaam van Doreland. CHRISTELIJK- icht. I e n G. VETTE. Onze Zeeuwsche Dankdag. F e u i e t o n. dag. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK F. P. D HU IJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Ilricht livelbe- JWEN. Ikke rij lenten-, pnteeSt Sbode" Jtens pkelen, lidelen, „Van tmwge- Jslagen lor den p), enz. like de Losse ran 31 lender). 3 aak, onder Is aan- |iren of [ctische lde uit- Volgens lardoor linhoud |e rijks- en de Itsen en ïderd Itelling, jficieele st einde Ir tot 31 latis. gedu- kal zijn. Id meer luis, die Ibonné's Ie lieten |dan 450 troonde in „De verschil- |dat van critisch streerde ook op beregeld Irst met |open tot 1913, [rummers <iet Iiet lel meer |et, wordt ezending betalen I tentoon- oekie ge aarde en gen voor dngstieren ste koekje er, en gij nen thans nog :n gesteld voor al en later tot nde Artillerie, itulair zijn. ef worden op mmandant der m. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p. f 1.25 Enkele nummers0.05] UITGAVE DER FIRMA'S OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes en van 15 regels 50 cent, iedere regel meer lO^cent. Familieberichten van 110 regels f 1.iedere regel meer 10 cent. RILLAND-BATH. Kiezers voor den gemeenteraad! Stemt Vrijdag als één man op den heer Gelukkig. We hebben hem nog. AVel niet meer in onze provincie overal op denzelfden dag, maar, al is de dienst in enkele kerken op éénre beurt terugge bracht, toch nergens afgeschaft, en in heel Walcheren nog den eersten Woens dag in November gevierd. Wel oordeelen sommigen, dat hij, even min als de Biddag, geregeld moest wor den gehouden, ©mdat dit zoo licht „sleur en gewoonte" wordt, maar wie beseft, welk een zegen een goede gewoonte met zich kan brengen, houdt hem toch gaarne in eere. Deze witte Woensdag zal dan ook niet zoo spoedig verdwijnen, als de roode Dins dag van enkele onzer landgenooten, om dat hij, ofschoon nooit kerkelijk ingevoerd, toch leeft in het hart van een groot deel van ons volk. 't Ligt voor de hand, dat, zoolang er nog een volk leeft, dat gelooft dat loof en gras, regen en 'droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijk dom en armoede en alle dingen, niet bij geval ons toekomen, het Ook behoefte blijft houden openlijk te erkennen, dat Gods vaderlijke hand ze ons schenken. We hopen dan ook Woensdag weer op te gaan om te danken. Te danken. Wien en waarvoor? We hopen God te danken, in Wiens hand ons leven is, en bij Wien al onze paden zijn. Hem te mogen danken reke nen we een voorrecht. Dat Hij onzen dank wil aannemen, achten we een gun ste, zóó onverdiend, dat deze ons reeds tot dankbaarheid stemt. Want we hebben alles verbeurd, en nog o zoo veel ontvangen. Al is de oogst niet zoo voor- deelig als wel in vroegere jaren, en heeft dientengevolge meer dan een landbouwer zwaarder zorgén, dan zijn arbeiders, die geregeld het brood luins bescheiden deels ontvingen, toch is er nog overvloedig dan- kensstof. Immers, we mogen nog zijn, die we zijn, en nog bezitten, wat God ons heeft gelaten. En wat hebben we nog veel. Hoe bevoorrechtte Gods mil de goedheid ons boven duizenden. Waar andere landen door 't vernielend oorlogs zwaard werden gekrenkt, of schrikkelijke rampen te water en te land en in de lucht de bewoners deden beven, bleef 15) Daarbij kwam nog, dat de Lord in zijn oude onverschilligheid was teruggezon ken. Gevolg van de teleurstelling over het feit, dat hij geen kleinzoon zou najaten die zijn uitgestrekte Doreland zou kun nen beheeren. Slechts dit eene was opvallendhij duldde niet, dat er in zijn omgéving iets kwaads, of ook maar iets twijfelachtigs omtrent Alice en haar kind geopperd werd. In zijn hart had hij deze beiden lief. En toen zij*hem dan ook op zekeren morgen kwam vragen naar haar eigen geliefd Witte Huis te mogen terugkee- ren, was hij hierover zeer bedroefd, en verzette zich ernstig. Alleen stond hij haar toe er eens voor een enkelen dag heen té gaan. Zoo ging Alice dan nog eens naar haar woning om te zien hoe 't er mee ging, en verschillende afspraken te maken met hare huisbewaarster. Daar d© Lord gezorgd had dat zij ruim over kapitaal ken beschikken, kon zij hare ons vaderland genadig bewaard, en ont vingen wij nog meer dan éénen zegen. Al werd van vele vruchten niet een oogst ingezameld als wel was gewenscht, er zijn toch ook nog tal van producten te noemen, die ons rijke inkomsten oplever den. Ijoe goedgunstig bleef ons vee door ziekte gespaard. Hoe weelderig sproot ons gras uit in malsche groene weiden. Het voedzaam hooi werd in rijke voorraad opgetast in onze schuren. Dankensstof alzoo nog in overvloed. En dat, nog eens niettegenstaande wij het duizendwerf hebben verbeurd. Wat heeft ons Zeeuwsche volk dit jaar zwaar gezondigd. Tegen beter weten in. Wel door blinde leidslieden zich laten verleiden om tegen het Evangelie vóór de Révolutie 4 e kiezen, maar toch niet ongewaarschuwd, doch moedwillig zich overgegeven aan een onvergeefelijke licht zinnigheid, aan een spelen met het be lang des vaderlands, waarover het zich niet diep genoeg schamen kan voor God. Hoe is 't mogelijk, zouden we haast vragen. Indien dan ook iemand vóór de verkiezingsdagen had durven voorspellen, dat Zeeland zoo trouweloos zou kunnen handelen, zou deze profeet met veront waardigend gebaar - gehoor zijn ontzegd. Dan ach, wat toen door bijna niemand kon vermoed, is geschied. Ons arme volk heeft niet doorzien, hoe bedenkelijk het is meer op ondergeschikte dingen dan óp de doorwerking en handhaving der eeuwige beginselen te letten. Dit elkander verwijten mogen we niet. Onze tegenstanders het euvel duiden, dat zij zich vereenigden om de overwinning te behalen zou een misgunnen zijn van de vrijheid, die wij ook met recht voor onszelveij eischen. Napleiten baat niet. Maar wat we wel mogen, ja moeten, is, ons hierover ernstig voor God veroot moedigen, en op den aanstaanden Dank dag Hem om Zijne genade aanroepen, dat Hij in weerwil van onze ontrouw nog onze dankoffers wil aannemen, waar Zijne goederentierenheid ook nog eiken morgen over ons nieuw was. Maar hoe kan ik dat, vraagt misschien deze of gene, die in zijn consciëntie over tuigd is, dat hij gedaan heeft wat in zijn vermogen is om deze teleurstelling te voorkomen Dat kan, waarde Lezer, als ge gelooft, dan anderer 's'chuld ook uw schuld is, andere r trouweloosheid ook uwe zonde, en wie dit gemeenschapsgevoel be zit, stemt op den Dankdag van harte in met de gemeenschappelijke bede: „Ge denkt niet meer aan 't kwaad, dat w ij afspraken met de oude dienstbode ook zoo maken, dat het huis gemeubileerd bleef gelijk het was, en dat Alice het in huur behield, opdat zij haar woning ten allen tijde weder zou kunnen betrekken, wanneer dit haar goed dacht. Er waren aan dit huis zooveel herinneringen ver honden, dat. zij er onmogelijk van zou kun nen scheiden. Zoo bleef dan de huur van het Witte Huis bestendigd, en Alice keerde weer naar het hotel van haar schoonvader terug. De man was weer blij toen hij haar terug zag. Doch Alice was liever in haar oude huis teruggekeerd. Om den ouden man geen verdriet te doen voldeed zij aan zijn wensch. Doch genot of genoegen had zij in diens nabijheid niet meer. Al haar genegenheden gingen uit* naar haar kjnd. Hem omringde zij met al de liefde van haar moederhart. Toch zou hare ballingschap niet lang meer duren. Na eenige maanden, was de toestand van den Lord zoodanig verbeterd, dat hij besloot naar Londen terug te keeren. Op zekeren morgen liet hij Alice hij zich komen en deelde haar zijn voorne men mede: Ik was bij het onderhoud tusschen deze twee niet tegenwoordig, doch wijl ik in een zijkamertje zat dat aan de kamer van don Lord grensde, bedreven". Maar die Iaat het hierbij ook niet. 'Wie er zoo aan toe staat, neemt zich op dezen Dankdag heilig ernstig voor nóg getrouwer zijn roeping te vervullen, met nóg meerder inspanning te ijveren voor de zaak des Ileeren, en looft de zeer gewaardeerde poging van de Redactie van ons Blad, om, gelijk thans in keur van hoofdartikelen geschiedt, ons volk zich te doen verdiepen in onze beginselen en tot helderder inzicht te doen komen, van wat wij op staatkundig en maatschappelijk gebied belijden. Die laat het bezoeken van de vergaderingen onzer kies-, patroon-, werklieden- en dankbestrijdersvereenigin- gen niet aan anderen over, behartigt ook de belangen van kerk en school en phi- lantropre, en toont zich solidair met allen, die bij het licht van Gods Woord, waarlijk het welzijn voor land en volk- zoeken, en den strijd aanbinden tegen zondige gewoonten en gebruiken. Wie dat voornemen koestert zal ook op den a. s. Dankdag zijn plaats in 'het huis des gebeds niet ledig laten, maar naarstig opgaan met de gemeente voor Gods heilig aangezicht en gaarne anderen toeroepen: „Komt maakt God met mij groot". Maar het valt mij zoo moeilijk Dankdag te houden, die, al was dit jaar voor mijn maatschappelijk leven niet bij zonder ongunstig, voor mijn h u i s e 1 ij k leven zoo drukkend is geweest. Ach, hoe diep ga ik gebogen onder huiselijk leed. Ik moest de huisvrouw mijner jeugd ten grave zien dalen, ik moest hei weduw- kleed omhangen, meer dan één lief kind werd mij van 't harte gescheurd, ik ben met de mijnen in zoo droeve rouwe ge dompeld, en nog sla ik met bezorgdheid mijn arme kranken gade, die ik als ten doode opgeschreven zie. Hoe kan i k nog Dankdag houden Wie durft van mij d i t vergen Ach, zwaarbeproefde lezer, ga met deze vragen uw binnenkamer in, en als de toegang tot den troon der genade u '(niet vreemd is, kent ge toch ook iets van het zalven van uw hoofd en het was- schen van uw aangezicht, en ge zegt Jezus uw leed en anderen uw vreugd, en voor een oogenblik eigen ver driet vergetend neen, dat kan niet, zoo oppervlakkig leeft ge niet maar op den achtergrond dringend, paart ge uw stem in het danklied der gemeente: „In de grootste Smarten, Blijven onze harten In den Heer gerust". Dat is het ware danken. Dan danken kon ik het gesprek van begin tot eind volgen. „Ga zitten Alice", begon de oude heer, „en hoor mij moedig aan, want ik heb u een belangrijke mededeeling te doen, die u allicht niet aangenaam stemmen zal; doch de nood is mij opgelegd. Ik zal openhartig met je spreken. Je weet, ik ben nog wel niet heelemaal' beter, maar ik word. oud, en het is noodig, dat ik naar huis ga om orde op mijn zaken te stellen. Ik wil u niets meer verwijten omtrent het huwelijk, dat je tegen mijn wil met mijii zoon hebt aangegaan. Bij toch is voorbij, vergeten en vergeven. Uw vele ongelukken, en uw lieve omgang met mij hebben mij ontwapend. Ik ben heele maal niet toornig meer op u. Ik houd van u. En ik had niets liever gezien dan dat onze Alfred een verstandige jon gen was geweest, wien ik met blijmoe digheid hij mijn heengaan van deze aarde mijne goederen zou kunnen nalaten. Maar helaas, dat kan nu niet. Daarom heb ik besloten mijn neefje James als mijn toekomstigen erfgenaam aan te wijzen. Doch dit wil nu niet zeggen, dat ik mijn hand van u en mijn kleinzoon aftrek. Een goede som wensch ik voor u vast te leggen, en een 'belangrijk deel van mijn erfgoed Voor uw zoon te bestemmen, opdat hij wanneer hij ook zijn moeder mocht komen te verliezen, niet onverzorgd we niet, omdat het welstaandslmlvemoet, wijl we nog veel ontvingen, maar omdat we inzien, dat God in Zijne aanbidde lijke wijsheid óns veel onthield, dat ons onmisbaar scheen. Dan is H ij al onze hoop en lust. Dan heffen we door de tranen onzer smart heen ons oog naai den hemel, Waar eeuwig, volmaakt wordt gedankt. ct. K. Voor de volontairs. Wij mogen ook zeggen voor de vrijwilli gers. Maar dan denkt men zoo licht aan de brandspuit of aan onze vloot of aan ons leger. Wij feedoelen echter de school. En, wij geven toe, het klinkt zot, die Fransche naam voor een Nederlandscho school. Doch de geijkte term is nu eenmaal zoo. Het zij voor belangstellenden het zelfde. In .liet belang van onze solliciteerenda jongelui vestigen wij de aandacht der schoolbesturen op hun récht om hoven het wettelijk aantal onderwijzers aan hunne school nog een „volontair" te plaatsen tegen een salaris zoo hoog als men wil; het Rijk' vergoedt voor zoodanig een on derwijzer f 260. Nu zijn allicht vele schoolbesturen terug geschrokken vóór den grooten mond b.v. in „Het Schoolblad" (een blad van open bare .onderwijzers) indertijd opgezet tegen „die subsidievreters". Laten wij hun mogen opmerken, dat zij zich noch van dien grooten mond, noch van dezen smalenden scheldnaam iets behoeven aan te trekken. Wij kunnen altijd nog met deze hee- ren monsteren, aan welken' kant de meeste en .grootste „subsidio-zwelgerij" plaats heeft; altijd verondersteld dat de be schuldiging juist is. Doch een maatregel waartoe de wet het recht geeft, ka,n nooit worden ge wraakt, en derhalve ook een zoodanige» benoeming van volontairs niet. Immers .artikel 59 der Wet o.p het L. O., houdende de voorwaarden, waarop' een 'Bijzondere L. S. Rijkssubsidie ont vangt, bepaalt onder 5a.„(mits) het hoofd dei' school en de onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, v o o r z' o o v e r clie la ij Stan d, met inachtneming van het bepaalde sub'. 4o., volgens arti kel 2 4 verplicht is, een jaarwedde en tegemoetkoming in de huishuur ge nieten, ten minste gelijk aan de bedragen, waarop de openbare onderwijzers volgens artikel 26 dezer wet aanspraak hebben". Waaruit derhalve volgt, dat aan de niet-verplichte onderwijzers niet het wet telijk minimum behoeft te worden uitge keerd, maar dat een Schoolbestuur met de f 260, die het ontvangt als Rijlksbij- door liet leven zou gaan. En nu ga ik naar Londen, maar ik ben er op gesteld, dat jij mee gaat en Alfred ook, en dan zullen wij, als je 't goed vindt, hem daar in een gesticht voor zwakzinnigen doen, dan komt er allicht meer van hem te recht dan wanneer wij hem zoo laten loopen. Maar de opvolger in zijn groot vaders rang en titels kan hij nimmer worden". Alice ontving de mededeelingen van haar schoonvader met groote kalmte. Zij had trouwens dezen slag al lang zien en voelen aankomen. Hij kwam haar der halve niet onverwacht. Met groote fier heid sloeg zij het aanbod om mee naar Engeland te gaan af. „Wat daclil u wel", sprak zij', „dat ik van mijn kind zou kun nen scheiden? Dat nooit. Vertrek waar heen ii wilt, maar u volgen zal ik nim mer. Ik wensch de dagelijksche vernède- ririgen niet ile zien die men mijn kind zal aandoen, gelijk ik ze hier te Parijs al gezien heb. En om geld of goed geef ik niet; daarvoor behoef ik het derhalve niet te doen. Ik heb vertrouwen op den Heere mijn God, Die mijn kind nog her stelling kan geven en uw ongeloof be schamen en de rechtmatige erfenis van uw rang en titels, en die van zijn over leden vader voor mijn jongen bewaren zal; en zoo dit Hem niet goeddunkt, de onvèrwelkelijke en osbevlekkelijke erfenis drage voor een surnumerair onderwijzer, geheel naar goedvinden hand e- len kan. Wil het deze subsidie geheel aan zoo'n volontair uitkeeren, best. Wil het m e e r, wil het m inde r, of des noods niets geven, de eenige, die er bezwaar tegen hebben kan is de betrok ken onderwijzer. Het gaat ons echter niet oma het laatste. Een volontair aanstellen, en niet bezol digen, zou nog erger wezen dan een clor- schenden (en dorstenden) os muilbanden'. Wij 'komen er alleen op neer dat nie mand er iets van zeggen kan indien men het doet. Doch in 't belang van onze in 1912 en 1913 geslaagde onderwijzers en on derwijzeressen maik'en wij aan die wets bepaling indachtig. Het zijii kinderen uit kleine burgergezinnen, of uil werkmans- en arbeidersgezinnen, die zonder ver dienste het gezin bezwaren, en met ver dienste, zij' 't dan voorloopig beneden het wettelijk minimum nog iets kunnen in brengen iter verlichting van zware lasten. Bovendien kan het optreden van een onderwijskracht meer de school niets dan voordeel bezorgen, het onderwijs vaart 'er wél bijl, en de betrokken on derwijzer leert er zich praktisch bij' be kwamen. Dat de wet liet stelsel van volontairs niet kennen zou, zal wel niemand durven beweren, die zich herinnert dat het 7e lid van ditzelfde artikel 59 der Wet op het Lager Onderwijs bepaalt, dat bij de subsidie-aanvrage de quitanties voor ont vangen salaris van zoo'n surnumerair on derwijzer niet behoeven te w o r- den ingezonden. In verband met liet bovenstaande wij zen wij op nog een ander middel om nuttig te zijin en vooruit te kómen. Onze onderwijzers die ledig o<p de maakt staan, moesten trachten hunne oudere collega's die de hoofdacte hebben, te bewegen naar Indië te gaan. Daar zijn vele Europeesche onderwijzers noodig om inlandsche onderwijzers te vormen en te controleeren. In Indië komen onderwijlskrachten te kórt. Hier zijn er over. Bij de Zending is vraag, doch te wei nig aanbod. Dit behoort en behoeft alzoo niet te blijven. .Wanneer maar eenige meerdere energie in onze onderwijzers vaart. Een paar eeuwen geleden riep Jan Cou rage zijnen kinderen toe: Vooruit jon gens, het zeegat uit! Thans herhaalt hij dien oproep'. Het zeegat uit, met bestemming naar Indië Wie inlichtingen begeert, wende zich tot ids. J. Rauws, Zendingsd'irector te Rotterdam. in de hemelen in ieder geval voor hem bewaart." „Gij weet wel Alice", onderbrak de Lord haar, „dat ik oud word en spoedig sterven kan, zoodat ik mijn maatregelen nu moet nemen." „Of u daar gelijk in hebt. wil ik niet beoordeelen, Vader", hernam Alice, „maar ik keer terug naar mijn oude woning, mijn lieve Witte Huis, waar ik zooveel lief en nog meer leed heb doorgemaakt, en ik neem uw kleinzoon, lord Alfred mee. Lord Alfred, die naam komt hem toe, gelijk ook zijn vader dien zou gedragen hebben. In de eenzaamheid van paijn stille dorp zal ik mijn jongen opvoeden in de vreeze Gods, en voorts afwachten wat de Heere nog met en in hem doen zal." En dit gezegd hebbende drukte zij een kus op het voorhoofd van den grijsaard, die tevens afscheid van zijn kleinzoon nam; en weer gingen die beiden, hand aan hand, gelijk zij gekomen waren, door de breede gang over het marmeren mo zaïek, door de valsche blikken van Lady Anna gevolgd, naar de voorpoort, en ver lieten het hotel, om per rijtuig naar het naaste station te vertrekken, van waar de terugkeer naar het Witte Huis zou plaats hebben. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 1