DE.ZEEUW De erfgenaam van Doreland. TWEEDE BLAD. VAN Wetenschap en Kunst. Een merkwaardig eiland. Gemengd Nieuws. (Heraut) Allerlei. VRIJDAG 24 OCTOBER 1913. Vlaamsch leven en leute. Vrienden, wij dienen het lied te loven gelijk een weldaad van hierboven, gelijk een milde zegen op ons wegen. Aan deze woorden van den dichter Lamfarechts werden wij gisteravond herinnerd, toen E m i e 1 Hullebroeck uitgenoo- digd door de Ver. voor Wetenschappelijke belangen ons gezellig onderhield met zijn kout en zijn lied. De zang vervult helaas een veel te kleine rol in ons dagelijksch leven. Wij zijn gemeenlijk te koud en te prozaïsch, dan dat wij zingende zouden arbeiden, vaak te ontevreden, dan dat danktonen omhoog zouden rijzen, ieder uur van den dag. Wist iemand ooit als bijen wel Gezang met werk te paren? Het zijn voornamelijk onze Vlaamsche buren, die ons tot jaloerschheid verwek ken. Hun leutigheid is ieder bekend. Vroo- lijkheid en liefde tot den zang zijn hun aangeboren eigenschappen; vandaar dat ze van 'n echt gehalte zijn, onvervalscht, als opwellingen uit het hart, en niet ver waterd. Emiel Hullebroeck, uit Gent over gekomen, is er uitnemend in geslaagd zijn toehoorders een brok van dat Vlaamsche leven en die Vlaamsche leute te schil deren, zoowel van de plattelandbewoners, als van de studenten, voor zoover ze Vlaamsch zijn gebleven. Spr. schilderde dan den Vlaming aLs een luidruchtig vroolijk schepsel, iedere gelegenheid aangrijpende om feest te vie ren, en immer den zang parende met zijn werk. Niet alle liederen hebben evengroote kunstwaarde, doch sommige munten uit door roeremie eenvoud en innigheid. Na een korte inleiding! zette Hullebroeck zich aan het klavier en zong met for- sche zuivere stem het bekende strijdlied De Vlaamsche Leeuw. Uit het studenten leven de muzenzonen hebben een uit gebreid repertoir liet hij nog enkele vroolijke dingen hooren; alle, evenals het vorige en de volgende, composities van hemzelf, bij de verzen van verschillende Vlaamsche dichters. Vooral het „De gilde viert" sloeg in, met z'n onvergelijkelij- ken rhytbmus en frisschen geest. Toen hét gebisseerd werd 't; was haast het schoonste juweeltje van al zong: de schare1 het refrein mee. Vervolgens werd ons een ander beeld voor oogen gesteld, een kiekje uit het volksleven. Vele boeren trekken jaarlijks naar Frankrijk om behulpzaam te zijn bij den oogst. Men noemt hen de Fransch- mans; ook zij hebben de stof geleverd voor menig populair lied. Innig1 is o.a. de „brief uit Vlaanderen" van een meisje aan haar geliefde, die in den vreemde arbeidt, en niet minder die van een Franschman aan zijn vrouwke lief. Treffend klinkt 'tuit 'szangers mond: Maar onze ploegbaas Zei: Heeft God hier de deur gekregen, Te liever komt Hij ginds bij ons, Met Zijnen zegen. Vaak treffen de liedjes door kun kinder lijke naivite.it' en door leutige verrassingen. Na de pauze gaf de heer Hullebroeck nog vele juweeltjes uit zijn schatkamer. (We noemen het zangerige Moederke al leen van René de Clercq: „Wie zal ons kindeke douwen?"; het opgewekte „Als 't Zondag is" van Willem Gijssels en het Minnelied „Marleentje" van denzelfde. In „Noordzee" van Emmanuel Hiel, een mees terlijke compositie van Hullebroeck, kwa men ook zijn groote zangersgaven tot haar recht, ondanks de minder gunstige con ditie van z'n stem. Trouwens hiervan merkte men niet veel en wanneer er iets faakle, is dit gaarne vergeven, getuige het stormachtig applaus, dat na ieder lied de concertzaal vulde. „De Bietebouw" (Boeman) van de Clercq werd ook mees terlijk voorgedragen. Compositie en ge- Feuilleton. 8) Toen zij die rust gevonden had, begon zij ook meer vatbaar te worden om te spreken over hare uitwendige aangelegen heden, en kon ik eenig antwoord van haar bekomen op mijn vraag omtrent hare fa miliebetrekkingen. In Amerika had zij geen familie meer, sedert den dood haars vaders; doch te Londen woonde de vader van haar over leden man. Zij had wel geen hoop meer dat deze iets van haar zou willen weten, sedert hij haar en haar man na hun huwelijk de deur gewezen had. Toch ver zocht zij mij dezen trotschen groot-grond bezitter van Alfreds dood te verwittigen. Wie weet mocht hij haar om den wille van zijn overleden eenigen zoon tot zich nemen. Daar ik het adres van genoemden Lord niet wist, droeg ik de taak over aan den notaris te Melun, die Alfreds zaken .gedreven had, en het adres kende. Deze voldeed aan mijn verzoek, doch hij ontving geen nader bericht, en ik •ook niet, en de weduwe ook niet, zoodat dicht spannen daarin samen, om een kunstvol volkslied te geven. Verder kregen we nog te hooren „De ooievaar' Van Muyldermans, „De Voor spelling" en „De Kwikstaart" van Lam- brechts, het voorlaatste ontleend aau de Limburgsche folklore, die zegt dat de meisjes, om' te weten wanneer zij zullen trouwen, moeten luisteren hoe dikwijls de koekoek achtereen roept. Zooveel maal hij roept, zooveel jaar moeten zij wachten. Nadat Hullebroeck ons iets verteld had van de Vlaamsche methode om den zang onder het volk te brengen, bekroop allen de lust, om ook te zingen, en weldra galmde men ,uifc volle borst de refreinen mee van het geestige „Klompenliedekè" en het innige „Tineken van Heule". En toen de zanger-componist zich zonder ook maar de minste tegenspraak in tegendeel, met alle instemlming als muzikaal leider had opgeworpen, hebben we, in 'n oogenblikje, het mooie liedje van Lambrechts„De Dahlia" ingestu deerd. Hiermede werd de avond gesloten. Het was een waarlijk nuttige en aangename ure. Moge onze volkszang er nog door gebaat worden. Heeren paedagogen vooral zij het een aansporing om den zang door de jeugd meer en meer onder het volk te brengen. Oud en toch nieuw, vergaan en weer- opgestaan, ten onder gegaan in den strijd tegen een machtigen vijand en toch latei- weer fier het hoofd opgeheven in één woord de spreuk luctor et e.mergo in vervulling gebracht, het is het beeld van het merkwaardige Noord-Beveland. Noord-Beveland is een der oudste Zeeuwsche eilanden en toch kunnen zijn gronden met 'het volste, recht tot de jon gere gerekend worden. Oorspronkelijk be stond het uit twee doelen, vermoedelijk in de 9e eeuw bedijkt en dus ook reeds bewoond. Beide doelen werden gescheiden door de Wijtfliet, vandaar de oude na men Beoosten en Bewesten Wijffliet. In het begin der 13e eeuw werd echter dit water aan de Noord- en Zuidzijde van het buitenwater afgesloten. Het diepste gedeelte bleef een waterhoudende geul waarlangs aan weerszijden van lieverlede lage strooikén land ontstonden. Later werd vermoedelijk omstreeks 1300 in 't Noord westen Camper Nieuwland en nog later in 1358 in het Zuid-Oosten Cats Nieuw land ingedijkt. Dit laatste was langen tijd een schor „de Last" geweest, door de Waal van Beoosten Wijtfliet gescheiden. Ten Noorden vond men Orisant. Tusschen Beveland en Orisant was het Faal of de Nieuwe Lek. Dit laatste eiland be stond in zijd 'Oostelijke .helft uit vruchtbare schorren en in zijn Westelijke helft uit zandgronden met duinen naar den zee kant. Het Faal was tot in de 17 e eeuw nog de grens tusschen Zeeland Beoosten- en Bewesterschelde, zoodat Orisant tot Be ooster- en Beveland tot Bewesterschelde behoorde. Waarschijnlijk moet hierin een van de oorzaken gezocht worden, dat men nooit getracht heeft Orisant met Noord- Beveland te verbinden. Aan' de Noord- Oostelijke zijde bevond zich nog de Co- lijnsplaat van Noord-Beveland, gescheiden door de kleine Faal. i Op het Oostelijke eiland dus op Be oosten Wijtfliet waren al zeer vroeg be woonde plaatsen. In de 10e eeuw reeds wordt Curtagosum genoemd, het latere Cortgene, dat in het begin der 15e eeuw wallen en poorten kreeg en stadsrechten. Verder Emelisse, een welvarend dorp1, waar meermalen de Graaf vertoefde, waar een Grafelijke lombard was en een kloos ter, dat later naar Waterloozewerve op Walcheren is verplaatst, Vermeld moet nog worden Cats op den Zuid-Oostelijken hoek met scheepvaart. Op het Westelijke eiland lag Wissekerke, een weinig Zuide lijker dan het tegenwoordige dorp van dien inaam. Hier was tot 1495 het. kantoor van den rentmeester Bewesterschelde ge vestigd. Voorts nog Camp en in het uiter ste Westen tegenover Vere (Campveer). Sommigen beweren, dat dit eenmaal een stadje geweest is. Na deze beschrijving van den ouden toestand gaan we de lotgevallen van dit eiland eens na. Het vereenigde eiland uit vruchtbare kleigronden bestaande beloofde een der wij tot het besluit kwamen, dat deze trotsche oude heer in zijn afkeerig bestaan jegens zijn kinderen volhardde. Voor de weduwe was de teleurstelling evenwel niet zoo groot, als ik gevreesd had dat zij aan dén dag zou Jeggen. Zij had voor deu man, die haar echtge noot verstooten had, niet zooveel achting, dat zij de teleurstelling van diens zwijgen niet gemakkelijk zou kunnen dragen. Daarbij kwam dat de som, die haar man haar nagelaten had, voldoende was om de huishouding bij eenige beperking te houden. Eenige weken later, bij een nieuw be zoek aan hare'woning, trof ik Alice, met rouwkleederen aan, in hare huiskamer aan. Hoe was zij veranderd en verouderd. Zij was de levenslustige Alice van het vorige jaar niet meer. Zij was er slechts de droeve schaduw van. Zij voelde zich, zoo sprak zij, dan ook zoo goed als geheel los van al het aard- sche. Toch, zoo voegde zij er aan toe, is mijn taak hier nog niet afgeloopen, dewijl haar nog een belangrijke gebeur tenis wachtte. Die gebeurtenis kwam. De Heere schonk haar een zoon. Ik wenschte haar geluk en voegde er de stille bede bij, dat het Gode mocht behagen, dat deze meest welvarende streken van Zeeland te worden. Doch ook hier bleken weer men- schelijke berekeningen te falen. Dc Heere die op de groote wateren is en die zijn stormen uitzendt, wanneer Hijl wil, had ook over dit eiland donkere tijden be schikt. De geweldige stormvloed van 1288 over stroomde het geheel, ja verwoestte er een gedeelte van, zoodat na de herdijiking bet eiland aanmerkelijk kleiner was geworden. Veel had het eiland ook te lijden van de overstroomingen in 1304, 1352, 1404 en niet het minst van den bekenden St. Elisa- bethsvloed van 19 Nov 1421. De dijken van Camper Nieuwland bezweken in het bekende jaar 1477 en dit gedeelte bleef bijna 20 jaren oningedijkt en dus ten prooi aan de golven. Eindelijk ingedijkt brak de nieuwe waterkoeling opnieuw door in 1509, waarna dit gedeelte voor goed verloren was. Voor de andere gedeelten van Noord- Beveland zouden pchter nog banger tiji- den aanbreken. De ongekend hevige storm vloed van 1530, zoo noodlottig voor ge heel Zeeland, overstroomde ook' 'Noord- Beveland. Duizenden menschen benevens al het vee vonden hun dood in de golven. Huizen stortten in, boomen werden ont worteld en het eens zoo welvarende eiland leverde een jammerlijken aanblik op. Bij de dagelijks terugkeerende ebben 'kwam het land wel droog, maar om slechts aan den eenzamen toeschouwer de over- blijïselen der half of heel verwoeste dor pen te toonen. De bewoners die hun leven hadden kunnen redden begonnen echter weer vol ijver en moed te arbeiden om het ver loren terrein te herwinnen. Aan een volle dige indijking viel echter vooreerst niet te denken,Cats en Cortgene bleken hier toe eenigszins in staat, doch het overige gedeelte van het eiland kon slechts door zwakke kaden tegen de dagelijksche vloe den worden beschermd. Het was dan ook te verwachten, dat de eerste de beste hooge vloed', noodlottig moest zijin voor Noord-Beveland. Had het nu maar een tiental jaren geduurd voor zulk' een hooge waterstand zich herhaalde, wellicht ware men klaar geweest. Doch zie het duurde nauwelijks 2 jaar. Den 2en Nov. '1532 stak, juist toen het dien dag springvloed was een geweldige storm op, die het wa ter tot een ongekende hoogte opjoeg. Dc woeste baren verslonden in enkele uren het werk' 'van zoo noesten vlijt. Weer vonden honderden den dood in de golven, alsmede bijna al het vee en 6 a 7000 bunders land waren bedolven onder een kokende zee. Do weinigen die het lieven hadden kunnen redden zochten elders een goed heenkomen, vooral naar Zuid-Beve land en Tholen. Hiermede was.het schoone en vruchtbare eiland van de kaart van Zeeland verdwenen, het dreef. Eenig is het feit in de wordingsgeschie denis van ons land, dat oen eiland van zoo groote uitgestrektheid ruim 60 jaar gedreven heeft, d.w.z. meer dan een halve eeuw hebben de golven vrij spel gehad over de weleer zoo vruchtbare lan douwen. Alleen bet toen ter tijd zeer kleine St. Filipsland heeft langer gedreven. Even zeer verzwolgen in het rampspoediger jaar 1532, is het eerst in 1645 herdijkt. Maar ook hier zou uit verlies winst geboren worden. Het dagelijks terugkee rende vloedwater spreidde telkens zijn vruchtbaar slib over de verdronken lan den, waardoor de gronden van lieverlede werden opgehoogd. Zoo kwam het, dat in 1598 weer met de herdijiking kon be gonnen worden. De nog nimmer bedijkte Colijnsplaat werd nu ook bij1 het eiland getrokken, doch het vroegere Orisant ver dween al meer en meer, tot er omstreeks 1600 geen spoor meer van te vinden was. De Ooster-Sohelde focli heeft steeds aan zijn Zuidelijke oevers geknaagd. En het herdijkte Noord-Beveland heeft zelfs in de tweede helft der 19e eeuw aan de Noordzijde enkele godeellen moesten prijs geven. Na 1600 werden allengs nog meer dere gedeelten ingedijkt. En zoo, steeds worstelende, hier winnende en daar ver liezende, heeft het eiland zijn tegenwoor- digen vorm verkregen. Het tegenwoordige Noord-Beveland is dus eigenlijk een jong eiland. Doch de landerijen zijn beter geworden, en, wat van veel beteekenis is, ze lig gen hoog. Waar de andere Zeeuwsche eilanden op ongeveer A. P., sommige ge- zoon haar een Benjamin, een zoon der vertroosting mocht zijn. Haar begeerte was, dat dit kind den naam zijn vaders dragen zou, en zoo ont ving het bij den Heiligen Doop den naam Alfred. Toen zij voor het eerst haar lieveling aan het hart drukte, schreide zij heete tranen, veel en lang. Deze tranen gaven verlichting en lucht aan haar overkropt gemoed. Het scheen, dat een betere toe komst stond aan te breken. De arme moeder ging nu dagelijks meer en meer op in de verzorging van haar kind. Zij boog zich menigmaal over c'en kleine heen om te kunnen ontdekken, of hij ook de trekken van zijn overleden vader vertoonde. En van harte verblijdde zij zich, en dankte er den Heere voor, dat dit kind zoo sprekend op zijn vader geleek, en dat de overledene geliefde in in zijn zoon mocht voortleven. Met welk een teedere zorg omringde zij den kleine. In alles raadpleegde zij mij. Zij waakte over zijne gezondheid, alsof z ij haar zoon bewaren moest. Daarom te meer griefde het haar, dat hij bij het opwassen heelemaal geen blij ken gaf, dat hij zijn moeder kende. Het kind keek maar aldoor naar denzelfden kant. Het lag stil waar het neergelegd werd. Het zat op moeders schoot of in deelten zelfs 1 M„ ja nog meer, daar onder liggen, ligt Noord-Beveland van 0,7 tot 1,6 M. daarboven. De oude wateren zijn eveneens dichtgeslibd, alleen hun diepste gedeelten zijd nog als slooten of vlieten weer te vinden. Die vormen met hun zachtglooiende hellingen a. h. w. da len in dit zeekleigebied. De overblijfselen van de huizen 'dei- oude doipen, zooals fundamenten, omge vallen muren en dergelijke zijn in de 60 jaren dat 'Noord-Beveland gedreven heeft, mede hegraven onder de vrij dikke nieuwe kleilaag. Verschillende plaatsen waar te veel puin boven in den grond zit om dien te kunnen 'ploegen, wij'zen het bestaan der oude dorpen aan, ver moedelijk wel van kerken, kloosters of kasteelen. Zulke terreinen heeft men dan ook voor weiland in gebruik genomen. De op ouderwetsche, hechte wijze ge bouwde torens boden langen tijkl weer stand aan den geweldigen golfslag, doch ook deze brokkelden af en verdwenen, de een na den ander. De toren van het oude Cortgene trotseerde echter water en stormwind, zóodat hij na ruim anderhalve eeuw door het water der O.-Schelde Ite zijn omgespoeld bij de herdijiking in 1684 weer de dorpstoren van het tegenwoor dige Kortgene werd. Dit is dus de oudste toren van Noord-Beveland. Wel heeft die van het oude Wissekerke ook steeds weer stand kunnen bieden aan de kracht der golven, zooclat hij bij de indijking nog stond, doch op 't eind der 18e eeuw moest hij wegens zijn bouwvalligheid worden afgebroken. Ongeveer een eeuw heelt hij temidden der boonen-, koren- en aarda- pelvelden gestaan als een stille getuige van vergane grootheid, tot hijl eindelijk1, jammer genoeg, onder de hand des sloo- pers gevallen is. De polder heeft er zijn naam nog aan ontleend, n.l. Thoorn- polder. De tegenwoordige dorpen zijn niet op de plaats der oude gebouwd, met uitzonde ring- van Kortgene, dat zich weer om zijn historischen toren groepeerde, ech ter met dit onderscheid, dat deze thans aan de Zuidzijde, vroeger aan de Noord zijde stond. Het tegenwoordige Wisse kerke ligt een half uur Noordelijker dan het oude. Het vroegere Emelisse is niet meer herbouwd. Wij kunnen slechts wan delen over den grond die de oude puinho pen bedekt, denkende aan een vroeger geslacht, dat hier leefde op een bodem, eenige voeten dieper dan de tegenwoordige en dat daar heeft geleden en geworsteld, tot het eindelijk is ondergegaan, waarna de vijand, het water, een nieuw en vracht- baai' veld heeft uitgespreid over de oude ruïnes voor den arbeid van het thans levende menschengeslacht. Op de plaats van het oude Emelisse vindt men thans een verhevenheid van 21/2 M. boven het omringende terrein, „de Weide" genaamd. Voor enkele ja- ren heeft men er bijl opgravingen nog overblijfselen van oude keukengereed schappen en beenderen gevonden. Ook' uit de ruïne van het oude dorp Hoek'e heeft men nog zeer goed gebleven vaatwerk' opgegraven dat thans bewaard wordt in het museum van 'het Zeeuwsch Genoot schap te Middelburg. Zoo heeft dit merkwaardige eiland dus een geheele verjongingskuur ondergaan. Het heeft meer dan eenig 'ander deel van ons vaderland, in rampen gedeeld, maar is als een tweede Bhoenix niet uit zijn assche, maar uit zijn golven ver rezen. Men kan ook nog dit zeggen: een Roomsch Nooid-BeVeland is door de gol ven verzwolgen, een Protestantsch Noord- Beveland is uit de golven verrezen. Luctor et 'Emergo. (School m. d. Bijbel.) Een oog k w ij t. Eenige dagen ge leden is op het Instituut voor Adelborsten te Willemsoord, een ongeluk gebeurd, dat nu ernstige gevolgen blijkt te hebben. Na een schietoefening wilde de adelborst v. O. een gevulde patroon, die op den grond was gevallen, met de kolf van zijn buks doen ontploffen. Toen de palroon ont plofte, vloog den adelborst een klein stuk in het oog. Terwijl deze zich dadelijk te Amsterdam onder behandeling heeft gesteld, blijkt nu, dat hij het gekwetste zijn wieg of in zijn tafelstoel, net zoolang tot moeder hem weer naar een andere plaats bracht. Het scheen of het kind nergens gevoel voor had. „Dokter", zei Alice wel eens tot mij, „zal ik dan nimmer troost van mijn kind krijgen?" Ik begon te vreezen, dat het kind in zijne geestvermogens gekrenkt was, de wijl toch alle kinderen van zijn leeftijd en de kleine was toch al bijna een jaareenig begrip hadden van het geen er 0111 hem heen voorviel. Dit kind scheen doof en blind voor iederen indruk. Het licht der lamp, het gezang der ka narie, het getik der klok, het gezang zijner moeder, de aanblik van zijn speelgoed, niets trok hem aan. Alice vond hem wel wat traag van geest; doch zal een moeder- die haar kind liefheeft, ook maar een oogenblik kunnen denken, dat haar kleine een idioot zou zijn? Toch begon op het laatste deze vrees haar te kwellen. Op zekeren morgen, toen ik haar weer bezocht, zat de kleine Alfred op den grond te spelen. „Dokter", zoo begon Alice het-gèsprek, „ik weet niet wat ik van mijn kind denken moet. Hij is altijd zoo stil. Hij is niet als andere kinderen, dat zie ik wel. Ik zou wel eens willen weten wat u van hem oog zal moeten missen, waardoor hij on geschikt wordt voor verderen dienst. Geen kopergeld, „fn onze offerbussen zien wij haast nooit koper". Zoo getuigt de bisschop der Anglicaansche kerk van Sidney, de hoofdstad van Austra lië, omtrent de offervaardigheid van het volk, dat verspreid over de verafgelegen bosschen van Australië, soms twintig of dertig mijlen moet rijden 0111 eenc gods dienstoefening bij te wonen. Wanneer men slechts zeldzaam iets genieten mag, wordt dit gewoonlijk meer op prijs gesteld, dan wanneer men het dagelijks hebben kan. Dit moest niet zoo zijn. Maar de feitelijke toestand is nu eenmaal zoo, dat wij van nature liever ontvangen dan geven. Al leen wanneer in de kerk des Heeren het geestelijk leven bloeit, is het anders. Ontzettend. In het Fransche Bru- gier heeft naar Reuter reeds seinde een treurig ongeluk plaats gehad, waar bij 5 menschen om het leven gekomen zijn. Daar woonden bij elkaar: vader en moeder Soleilhet, 70 en 60 jaar oud, hun 40-jarige dochter juffrouw Croizet en twee dochtertjes van deze laatste, 14 en 12 jaar oud. Zondagavond begaf juffrouw Croizet zich naar de wijnpers en daalde in de kuip af om de druiven te treden, maar zij werd bedwelmd door den damp en viel. Haar oude vader wilde haar helpen, maar ook hij viel bewusteloos in de diepe kuip en de moeder trof het zelfde lot. De beide kléine meisjes, onge rust geworden over het wegblijven der. anderen, begaven zich naar de wijnpers en probeerden op haar beurt om de on- gelukkigen er uit te halen. Hun krachten waren evenwel voor die taak niet bere kend en zij zijn op hun beurt slachtoffer van hun hulpvaardigheid geworden. .Eerst den volgenden morgen vonden de huren de vijf dooden onder in de kuip. Uit het leven van Frederik den Groote. Op zekeren dag' inspec teerde koning Flits zijn leger. Een jong soldaat, die op schildwacht stond, trok al dadelijk zijn aandacht. Hij ging naar den jongen toe en vroeg hem„Hoe lang heb je gediend?" „Dertien jaar." „Hoe oud ben je dan?" „Negentien jaar." „En je zegt, dat je reeds dertien jaar hebt gediend. Hoe is dat mogelijk?" „Ja, vijf jaar heb ik als ganzenjon- gen, daarna zes jaar als koeiendrijver gediend en sedert ben ik in militairen dienst." De Koning lachte over de eenvoudig heid van den jongen en vroeg hem, toen hij in zijn zak van zijn kapotjas een pijp zag: „Waarom rook je niet?" „Ik rook wel, maar de kapitein heelt het verboden." „Als je lust hebt, stop dan maar gerust een pijp." „Dat durf ik niet." „Op mijn verantwoording, doe het maar!" „Neen, ik mag niet." „Weet je dan niet, wie ik ben?" „Zeker wel, u bent de koning." „Nu, ik sta het u toe." „Alles goed en wel, maar de kapitein verbiedt liet." De soldaat begon eindelijk zijn pijp te sloppen en te rooken. „Niet waar, <eoo'n pijpje doet je goed zei de koning, terwijl hij zij'n weg naar de wacht vervolgde. Deze kwam in 't ge weer en de koning ging naar don wacht- hebbenden officier met de woorden „Daar, aan den ingang van het leger, heb ik een schildwacht zien rooken. Laat den knaap aflossen en hier bren gen.' Dit gebeurde. De schildwacht werd ge haald en de officier vroeg barsc'n: „Hoe durf je op je post te rooken?" Bij deze woorden liep de knaap naai den koning, klopte hem als een oud vriend op den schouder en zei: „Nu, ziet u wel, heb ik geen gelijk gehad? Nu krijgen wij allebei straf, u zoowel als ik!" Maar de zaak liep anders af, en de knaap- werd "korporaal.' denkt. Is zijn stilheid een gevolg van de genade, die misschien al in zijn hartje verheerlijkt wordt, waarom zou ik dan niet mogen hopen, dat hij nog eens als een andere Samuel den Heere gewijd wordt. Maar is deze stilheid een erfstuk van zijn moeder, een vrucht van de om standigheden, dan vrees ik, dat hij altijd een ongelukkig kind zal blijven, en dan wil ik in Gods kracht trachten ook dit leed te dragen. Maar zal hij mij dan wel kunnen volgen, wanneer ik met hem van eeuwige dingeu spreek? En zal hij wel ooit vatbaar zijn voor indrukken van Gods Woord? Ik moet hem toch opvoe den in de leer en vermaning des Heeren?" Ik antwoordde niet veel. Het was voor mij een moeilijk oogenblik om aan eene bedroefde moeder te zeggen wat ik vrees de. Daarom hield ik een slag om den arm. Ik sprak haar moed in, en legde haar uit, dat de bolster des verstands bij het eene kind op vroeger leeftijd los komt dan bij het andere. Maar ik voegde er voorzichtigheidshalve ook bij, dat, in dien het kind gebrekkige geestvermogens hebben mocht, de Heere Zijne genade toch ook in dezen kleine kon en zou verheerlijken. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 5