DE.ZEEUW
De erfgenaam van Doreland.
TWEEDE BLAD.
VAN
Wetenschap en Kunst.
Een merkwaardig eiland.
Gemengd Nieuws.
(Heraut)
Allerlei.
VRIJDAG 24 OCTOBER 1913.
Vlaamsch leven en leute.
Vrienden, wij dienen het lied te loven
gelijk een weldaad van hierboven, gelijk
een milde zegen op ons wegen. Aan deze
woorden van den dichter Lamfarechts
werden wij gisteravond herinnerd, toen
E m i e 1 Hullebroeck uitgenoo-
digd door de Ver. voor Wetenschappelijke
belangen ons gezellig onderhield met
zijn kout en zijn lied.
De zang vervult helaas een veel te
kleine rol in ons dagelijksch leven. Wij
zijn gemeenlijk te koud en te prozaïsch,
dan dat wij zingende zouden arbeiden,
vaak te ontevreden, dan dat danktonen
omhoog zouden rijzen, ieder uur van den
dag.
Wist iemand ooit als bijen wel
Gezang met werk te paren?
Het zijn voornamelijk onze Vlaamsche
buren, die ons tot jaloerschheid verwek
ken. Hun leutigheid is ieder bekend. Vroo-
lijkheid en liefde tot den zang zijn hun
aangeboren eigenschappen; vandaar dat
ze van 'n echt gehalte zijn, onvervalscht,
als opwellingen uit het hart, en niet ver
waterd. Emiel Hullebroeck, uit Gent over
gekomen, is er uitnemend in geslaagd zijn
toehoorders een brok van dat Vlaamsche
leven en die Vlaamsche leute te schil
deren, zoowel van de plattelandbewoners,
als van de studenten, voor zoover ze
Vlaamsch zijn gebleven.
Spr. schilderde dan den Vlaming aLs
een luidruchtig vroolijk schepsel, iedere
gelegenheid aangrijpende om feest te vie
ren, en immer den zang parende met zijn
werk. Niet alle liederen hebben evengroote
kunstwaarde, doch sommige munten uit
door roeremie eenvoud en innigheid.
Na een korte inleiding! zette Hullebroeck
zich aan het klavier en zong met for-
sche zuivere stem het bekende strijdlied
De Vlaamsche Leeuw. Uit het studenten
leven de muzenzonen hebben een uit
gebreid repertoir liet hij nog enkele
vroolijke dingen hooren; alle, evenals het
vorige en de volgende, composities van
hemzelf, bij de verzen van verschillende
Vlaamsche dichters. Vooral het „De gilde
viert" sloeg in, met z'n onvergelijkelij-
ken rhytbmus en frisschen geest. Toen hét
gebisseerd werd 't; was haast het
schoonste juweeltje van al zong: de
schare1 het refrein mee.
Vervolgens werd ons een ander beeld
voor oogen gesteld, een kiekje uit het
volksleven. Vele boeren trekken jaarlijks
naar Frankrijk om behulpzaam te zijn
bij den oogst. Men noemt hen de Fransch-
mans; ook zij hebben de stof geleverd
voor menig populair lied. Innig1 is o.a.
de „brief uit Vlaanderen" van een
meisje aan haar geliefde, die in den
vreemde arbeidt, en niet minder die van
een Franschman aan zijn vrouwke lief.
Treffend klinkt 'tuit 'szangers mond:
Maar onze ploegbaas
Zei: Heeft God hier de deur gekregen,
Te liever komt Hij ginds bij ons,
Met Zijnen zegen.
Vaak treffen de liedjes door kun kinder
lijke naivite.it' en door leutige verrassingen.
Na de pauze gaf de heer Hullebroeck
nog vele juweeltjes uit zijn schatkamer.
(We noemen het zangerige Moederke al
leen van René de Clercq: „Wie zal ons
kindeke douwen?"; het opgewekte „Als
't Zondag is" van Willem Gijssels en het
Minnelied „Marleentje" van denzelfde. In
„Noordzee" van Emmanuel Hiel, een mees
terlijke compositie van Hullebroeck, kwa
men ook zijn groote zangersgaven tot haar
recht, ondanks de minder gunstige con
ditie van z'n stem. Trouwens hiervan
merkte men niet veel en wanneer er
iets faakle, is dit gaarne vergeven, getuige
het stormachtig applaus, dat na ieder
lied de concertzaal vulde. „De Bietebouw"
(Boeman) van de Clercq werd ook mees
terlijk voorgedragen. Compositie en ge-
Feuilleton.
8)
Toen zij die rust gevonden had, begon
zij ook meer vatbaar te worden om te
spreken over hare uitwendige aangelegen
heden, en kon ik eenig antwoord van haar
bekomen op mijn vraag omtrent hare fa
miliebetrekkingen.
In Amerika had zij geen familie meer,
sedert den dood haars vaders; doch te
Londen woonde de vader van haar over
leden man. Zij had wel geen hoop meer
dat deze iets van haar zou willen weten,
sedert hij haar en haar man na hun
huwelijk de deur gewezen had. Toch ver
zocht zij mij dezen trotschen groot-grond
bezitter van Alfreds dood te verwittigen.
Wie weet mocht hij haar om den wille
van zijn overleden eenigen zoon tot zich
nemen.
Daar ik het adres van genoemden Lord
niet wist, droeg ik de taak over aan
den notaris te Melun, die Alfreds zaken
.gedreven had, en het adres kende.
Deze voldeed aan mijn verzoek, doch
hij ontving geen nader bericht, en ik
•ook niet, en de weduwe ook niet, zoodat
dicht spannen daarin samen, om een
kunstvol volkslied te geven.
Verder kregen we nog te hooren „De
ooievaar' Van Muyldermans, „De Voor
spelling" en „De Kwikstaart" van Lam-
brechts, het voorlaatste ontleend aau de
Limburgsche folklore, die zegt dat de
meisjes, om' te weten wanneer zij zullen
trouwen, moeten luisteren hoe dikwijls
de koekoek achtereen roept. Zooveel maal
hij roept, zooveel jaar moeten zij wachten.
Nadat Hullebroeck ons iets verteld had
van de Vlaamsche methode om den zang
onder het volk te brengen, bekroop allen
de lust, om ook te zingen, en weldra
galmde men ,uifc volle borst de refreinen
mee van het geestige „Klompenliedekè"
en het innige „Tineken van Heule". En
toen de zanger-componist zich zonder ook
maar de minste tegenspraak in
tegendeel, met alle instemlming als
muzikaal leider had opgeworpen, hebben
we, in 'n oogenblikje, het mooie liedje
van Lambrechts„De Dahlia" ingestu
deerd.
Hiermede werd de avond gesloten. Het
was een waarlijk nuttige en aangename
ure. Moge onze volkszang er nog door
gebaat worden. Heeren paedagogen vooral
zij het een aansporing om den zang door
de jeugd meer en meer onder het volk
te brengen.
Oud en toch nieuw, vergaan en weer-
opgestaan, ten onder gegaan in den strijd
tegen een machtigen vijand en toch latei-
weer fier het hoofd opgeheven in één
woord de spreuk luctor et e.mergo in
vervulling gebracht, het is het beeld van
het merkwaardige Noord-Beveland.
Noord-Beveland is een der oudste
Zeeuwsche eilanden en toch kunnen zijn
gronden met 'het volste, recht tot de jon
gere gerekend worden. Oorspronkelijk be
stond het uit twee doelen, vermoedelijk
in de 9e eeuw bedijkt en dus ook reeds
bewoond. Beide doelen werden gescheiden
door de Wijtfliet, vandaar de oude na
men Beoosten en Bewesten Wijffliet. In
het begin der 13e eeuw werd echter dit
water aan de Noord- en Zuidzijde van
het buitenwater afgesloten. Het diepste
gedeelte bleef een waterhoudende geul
waarlangs aan weerszijden van lieverlede
lage strooikén land ontstonden. Later werd
vermoedelijk omstreeks 1300 in 't Noord
westen Camper Nieuwland en nog later
in 1358 in het Zuid-Oosten Cats Nieuw
land ingedijkt. Dit laatste was langen tijd
een schor „de Last" geweest, door de
Waal van Beoosten Wijtfliet gescheiden.
Ten Noorden vond men Orisant. Tusschen
Beveland en Orisant was het Faal of
de Nieuwe Lek. Dit laatste eiland be
stond in zijd 'Oostelijke .helft uit vruchtbare
schorren en in zijn Westelijke helft uit
zandgronden met duinen naar den zee
kant.
Het Faal was tot in de 17 e eeuw nog
de grens tusschen Zeeland Beoosten- en
Bewesterschelde, zoodat Orisant tot Be
ooster- en Beveland tot Bewesterschelde
behoorde. Waarschijnlijk moet hierin een
van de oorzaken gezocht worden, dat men
nooit getracht heeft Orisant met Noord-
Beveland te verbinden. Aan' de Noord-
Oostelijke zijde bevond zich nog de Co-
lijnsplaat van Noord-Beveland, gescheiden
door de kleine Faal. i
Op het Oostelijke eiland dus op Be
oosten Wijtfliet waren al zeer vroeg be
woonde plaatsen. In de 10e eeuw reeds
wordt Curtagosum genoemd, het latere
Cortgene, dat in het begin der 15e eeuw
wallen en poorten kreeg en stadsrechten.
Verder Emelisse, een welvarend dorp1,
waar meermalen de Graaf vertoefde, waar
een Grafelijke lombard was en een kloos
ter, dat later naar Waterloozewerve op
Walcheren is verplaatst, Vermeld moet
nog worden Cats op den Zuid-Oostelijken
hoek met scheepvaart. Op het Westelijke
eiland lag Wissekerke, een weinig Zuide
lijker dan het tegenwoordige dorp van
dien inaam. Hier was tot 1495 het. kantoor
van den rentmeester Bewesterschelde ge
vestigd. Voorts nog Camp en in het uiter
ste Westen tegenover Vere (Campveer).
Sommigen beweren, dat dit eenmaal een
stadje geweest is.
Na deze beschrijving van den ouden
toestand gaan we de lotgevallen van dit
eiland eens na.
Het vereenigde eiland uit vruchtbare
kleigronden bestaande beloofde een der
wij tot het besluit kwamen, dat deze
trotsche oude heer in zijn afkeerig bestaan
jegens zijn kinderen volhardde.
Voor de weduwe was de teleurstelling
evenwel niet zoo groot, als ik gevreesd
had dat zij aan dén dag zou Jeggen.
Zij had voor deu man, die haar echtge
noot verstooten had, niet zooveel achting,
dat zij de teleurstelling van diens zwijgen
niet gemakkelijk zou kunnen dragen.
Daarbij kwam dat de som, die haar
man haar nagelaten had, voldoende was
om de huishouding bij eenige beperking
te houden.
Eenige weken later, bij een nieuw be
zoek aan hare'woning, trof ik Alice, met
rouwkleederen aan, in hare huiskamer
aan.
Hoe was zij veranderd en verouderd. Zij
was de levenslustige Alice van het vorige
jaar niet meer. Zij was er slechts de
droeve schaduw van.
Zij voelde zich, zoo sprak zij, dan ook
zoo goed als geheel los van al het aard-
sche. Toch, zoo voegde zij er aan toe,
is mijn taak hier nog niet afgeloopen,
dewijl haar nog een belangrijke gebeur
tenis wachtte.
Die gebeurtenis kwam. De Heere
schonk haar een zoon. Ik wenschte haar
geluk en voegde er de stille bede bij,
dat het Gode mocht behagen, dat deze
meest welvarende streken van Zeeland te
worden. Doch ook hier bleken weer men-
schelijke berekeningen te falen. Dc Heere
die op de groote wateren is en die zijn
stormen uitzendt, wanneer Hijl wil, had
ook over dit eiland donkere tijden be
schikt.
De geweldige stormvloed van 1288 over
stroomde het geheel, ja verwoestte er een
gedeelte van, zoodat na de herdijiking bet
eiland aanmerkelijk kleiner was geworden.
Veel had het eiland ook te lijden van de
overstroomingen in 1304, 1352, 1404 en
niet het minst van den bekenden St. Elisa-
bethsvloed van 19 Nov 1421. De dijken
van Camper Nieuwland bezweken in het
bekende jaar 1477 en dit gedeelte bleef
bijna 20 jaren oningedijkt en dus ten
prooi aan de golven. Eindelijk ingedijkt
brak de nieuwe waterkoeling opnieuw
door in 1509, waarna dit gedeelte voor
goed verloren was.
Voor de andere gedeelten van Noord-
Beveland zouden pchter nog banger tiji-
den aanbreken. De ongekend hevige storm
vloed van 1530, zoo noodlottig voor ge
heel Zeeland, overstroomde ook' 'Noord-
Beveland. Duizenden menschen benevens
al het vee vonden hun dood in de golven.
Huizen stortten in, boomen werden ont
worteld en het eens zoo welvarende eiland
leverde een jammerlijken aanblik op. Bij
de dagelijks terugkeerende ebben 'kwam
het land wel droog, maar om slechts
aan den eenzamen toeschouwer de over-
blijïselen der half of heel verwoeste dor
pen te toonen.
De bewoners die hun leven hadden
kunnen redden begonnen echter weer vol
ijver en moed te arbeiden om het ver
loren terrein te herwinnen. Aan een volle
dige indijking viel echter vooreerst niet
te denken,Cats en Cortgene bleken hier
toe eenigszins in staat, doch het overige
gedeelte van het eiland kon slechts door
zwakke kaden tegen de dagelijksche vloe
den worden beschermd. Het was dan ook
te verwachten, dat de eerste de beste
hooge vloed', noodlottig moest zijin voor
Noord-Beveland. Had het nu maar een
tiental jaren geduurd voor zulk' een hooge
waterstand zich herhaalde, wellicht ware
men klaar geweest. Doch zie het duurde
nauwelijks 2 jaar. Den 2en Nov. '1532
stak, juist toen het dien dag springvloed
was een geweldige storm op, die het wa
ter tot een ongekende hoogte opjoeg. Dc
woeste baren verslonden in enkele uren
het werk' 'van zoo noesten vlijt. Weer
vonden honderden den dood in de golven,
alsmede bijna al het vee en 6 a 7000
bunders land waren bedolven onder een
kokende zee. Do weinigen die het lieven
hadden kunnen redden zochten elders een
goed heenkomen, vooral naar Zuid-Beve
land en Tholen. Hiermede was.het schoone
en vruchtbare eiland van de kaart van
Zeeland verdwenen, het dreef.
Eenig is het feit in de wordingsgeschie
denis van ons land, dat oen eiland van
zoo groote uitgestrektheid ruim 60 jaar
gedreven heeft, d.w.z. meer dan een
halve eeuw hebben de golven vrij spel
gehad over de weleer zoo vruchtbare lan
douwen.
Alleen bet toen ter tijd zeer kleine
St. Filipsland heeft langer gedreven. Even
zeer verzwolgen in het rampspoediger jaar
1532, is het eerst in 1645 herdijkt.
Maar ook hier zou uit verlies winst
geboren worden. Het dagelijks terugkee
rende vloedwater spreidde telkens zijn
vruchtbaar slib over de verdronken lan
den, waardoor de gronden van lieverlede
werden opgehoogd. Zoo kwam het, dat
in 1598 weer met de herdijiking kon be
gonnen worden. De nog nimmer bedijkte
Colijnsplaat werd nu ook bij1 het eiland
getrokken, doch het vroegere Orisant ver
dween al meer en meer, tot er omstreeks
1600 geen spoor meer van te vinden was.
De Ooster-Sohelde focli heeft steeds aan
zijn Zuidelijke oevers geknaagd. En het
herdijkte Noord-Beveland heeft zelfs in
de tweede helft der 19e eeuw aan de
Noordzijde enkele godeellen moesten prijs
geven. Na 1600 werden allengs nog meer
dere gedeelten ingedijkt. En zoo, steeds
worstelende, hier winnende en daar ver
liezende, heeft het eiland zijn tegenwoor-
digen vorm verkregen. Het tegenwoordige
Noord-Beveland is dus eigenlijk een jong
eiland.
Doch de landerijen zijn beter geworden,
en, wat van veel beteekenis is, ze lig
gen hoog. Waar de andere Zeeuwsche
eilanden op ongeveer A. P., sommige ge-
zoon haar een Benjamin, een zoon der
vertroosting mocht zijn.
Haar begeerte was, dat dit kind den
naam zijn vaders dragen zou, en zoo ont
ving het bij den Heiligen Doop den naam
Alfred.
Toen zij voor het eerst haar lieveling
aan het hart drukte, schreide zij heete
tranen, veel en lang. Deze tranen gaven
verlichting en lucht aan haar overkropt
gemoed. Het scheen, dat een betere toe
komst stond aan te breken.
De arme moeder ging nu dagelijks meer
en meer op in de verzorging van haar
kind. Zij boog zich menigmaal over c'en
kleine heen om te kunnen ontdekken, of
hij ook de trekken van zijn overleden
vader vertoonde. En van harte verblijdde
zij zich, en dankte er den Heere voor,
dat dit kind zoo sprekend op zijn vader
geleek, en dat de overledene geliefde in
in zijn zoon mocht voortleven.
Met welk een teedere zorg omringde
zij den kleine. In alles raadpleegde zij mij.
Zij waakte over zijne gezondheid, alsof
z ij haar zoon bewaren moest.
Daarom te meer griefde het haar, dat
hij bij het opwassen heelemaal geen blij
ken gaf, dat hij zijn moeder kende. Het
kind keek maar aldoor naar denzelfden
kant. Het lag stil waar het neergelegd
werd. Het zat op moeders schoot of in
deelten zelfs 1 M„ ja nog meer, daar
onder liggen, ligt Noord-Beveland van 0,7
tot 1,6 M. daarboven. De oude wateren
zijn eveneens dichtgeslibd, alleen hun
diepste gedeelten zijd nog als slooten of
vlieten weer te vinden. Die vormen met
hun zachtglooiende hellingen a. h. w. da
len in dit zeekleigebied.
De overblijfselen van de huizen 'dei-
oude doipen, zooals fundamenten, omge
vallen muren en dergelijke zijn in de
60 jaren dat 'Noord-Beveland gedreven
heeft, mede hegraven onder de vrij dikke
nieuwe kleilaag. Verschillende plaatsen
waar te veel puin boven in den grond
zit om dien te kunnen 'ploegen, wij'zen
het bestaan der oude dorpen aan, ver
moedelijk wel van kerken, kloosters of
kasteelen. Zulke terreinen heeft men dan
ook voor weiland in gebruik genomen.
De op ouderwetsche, hechte wijze ge
bouwde torens boden langen tijkl weer
stand aan den geweldigen golfslag, doch
ook deze brokkelden af en verdwenen,
de een na den ander. De toren van het
oude Cortgene trotseerde echter water en
stormwind, zóodat hij na ruim anderhalve
eeuw door het water der O.-Schelde Ite
zijn omgespoeld bij de herdijiking in 1684
weer de dorpstoren van het tegenwoor
dige Kortgene werd. Dit is dus de oudste
toren van Noord-Beveland. Wel heeft die
van het oude Wissekerke ook steeds weer
stand kunnen bieden aan de kracht der
golven, zooclat hij bij de indijking nog
stond, doch op 't eind der 18e eeuw moest
hij wegens zijn bouwvalligheid worden
afgebroken. Ongeveer een eeuw heelt hij
temidden der boonen-, koren- en aarda-
pelvelden gestaan als een stille getuige
van vergane grootheid, tot hijl eindelijk1,
jammer genoeg, onder de hand des sloo-
pers gevallen is. De polder heeft er zijn
naam nog aan ontleend, n.l. Thoorn-
polder.
De tegenwoordige dorpen zijn niet op
de plaats der oude gebouwd, met uitzonde
ring- van Kortgene, dat zich weer om
zijn historischen toren groepeerde, ech
ter met dit onderscheid, dat deze thans
aan de Zuidzijde, vroeger aan de Noord
zijde stond. Het tegenwoordige Wisse
kerke ligt een half uur Noordelijker dan
het oude. Het vroegere Emelisse is niet
meer herbouwd. Wij kunnen slechts wan
delen over den grond die de oude puinho
pen bedekt, denkende aan een vroeger
geslacht, dat hier leefde op een bodem,
eenige voeten dieper dan de tegenwoordige
en dat daar heeft geleden en geworsteld,
tot het eindelijk is ondergegaan, waarna
de vijand, het water, een nieuw en vracht-
baai' veld heeft uitgespreid over de oude
ruïnes voor den arbeid van het thans
levende menschengeslacht.
Op de plaats van het oude Emelisse
vindt men thans een verhevenheid van
21/2 M. boven het omringende terrein,
„de Weide" genaamd. Voor enkele ja-
ren heeft men er bijl opgravingen nog
overblijfselen van oude keukengereed
schappen en beenderen gevonden. Ook' uit
de ruïne van het oude dorp Hoek'e heeft
men nog zeer goed gebleven vaatwerk'
opgegraven dat thans bewaard wordt in
het museum van 'het Zeeuwsch Genoot
schap te Middelburg.
Zoo heeft dit merkwaardige eiland dus
een geheele verjongingskuur ondergaan.
Het heeft meer dan eenig 'ander deel
van ons vaderland, in rampen gedeeld,
maar is als een tweede Bhoenix niet
uit zijn assche, maar uit zijn golven ver
rezen.
Men kan ook nog dit zeggen: een
Roomsch Nooid-BeVeland is door de gol
ven verzwolgen, een Protestantsch Noord-
Beveland is uit de golven verrezen.
Luctor et 'Emergo.
(School m. d. Bijbel.)
Een oog k w ij t. Eenige dagen ge
leden is op het Instituut voor Adelborsten
te Willemsoord, een ongeluk gebeurd, dat
nu ernstige gevolgen blijkt te hebben. Na
een schietoefening wilde de adelborst v.
O. een gevulde patroon, die op den grond
was gevallen, met de kolf van zijn buks
doen ontploffen. Toen de palroon ont
plofte, vloog den adelborst een klein stuk
in het oog. Terwijl deze zich dadelijk
te Amsterdam onder behandeling heeft
gesteld, blijkt nu, dat hij het gekwetste
zijn wieg of in zijn tafelstoel, net zoolang
tot moeder hem weer naar een andere
plaats bracht. Het scheen of het kind
nergens gevoel voor had.
„Dokter", zei Alice wel eens tot mij,
„zal ik dan nimmer troost van mijn kind
krijgen?"
Ik begon te vreezen, dat het kind in
zijne geestvermogens gekrenkt was, de
wijl toch alle kinderen van zijn leeftijd
en de kleine was toch al bijna een
jaareenig begrip hadden van het
geen er 0111 hem heen voorviel. Dit kind
scheen doof en blind voor iederen indruk.
Het licht der lamp, het gezang der ka
narie, het getik der klok, het gezang zijner
moeder, de aanblik van zijn speelgoed,
niets trok hem aan.
Alice vond hem wel wat traag van
geest; doch zal een moeder- die haar
kind liefheeft, ook maar een oogenblik
kunnen denken, dat haar kleine een idioot
zou zijn? Toch begon op het laatste deze
vrees haar te kwellen.
Op zekeren morgen, toen ik haar weer
bezocht, zat de kleine Alfred op den grond
te spelen.
„Dokter", zoo begon Alice het-gèsprek,
„ik weet niet wat ik van mijn kind denken
moet. Hij is altijd zoo stil. Hij is niet als
andere kinderen, dat zie ik wel. Ik zou
wel eens willen weten wat u van hem
oog zal moeten missen, waardoor hij on
geschikt wordt voor verderen dienst.
Geen kopergeld, „fn onze
offerbussen zien wij haast nooit koper".
Zoo getuigt de bisschop der Anglicaansche
kerk van Sidney, de hoofdstad van Austra
lië, omtrent de offervaardigheid van het
volk, dat verspreid over de verafgelegen
bosschen van Australië, soms twintig of
dertig mijlen moet rijden 0111 eenc gods
dienstoefening bij te wonen. Wanneer men
slechts zeldzaam iets genieten mag, wordt
dit gewoonlijk meer op prijs gesteld, dan
wanneer men het dagelijks hebben kan.
Dit moest niet zoo zijn. Maar de feitelijke
toestand is nu eenmaal zoo, dat wij van
nature liever ontvangen dan geven. Al
leen wanneer in de kerk des Heeren het
geestelijk leven bloeit, is het anders.
Ontzettend. In het Fransche Bru-
gier heeft naar Reuter reeds seinde
een treurig ongeluk plaats gehad, waar
bij 5 menschen om het leven gekomen
zijn. Daar woonden bij elkaar: vader en
moeder Soleilhet, 70 en 60 jaar oud, hun
40-jarige dochter juffrouw Croizet en twee
dochtertjes van deze laatste, 14 en 12
jaar oud. Zondagavond begaf juffrouw
Croizet zich naar de wijnpers en daalde
in de kuip af om de druiven te treden,
maar zij werd bedwelmd door den damp
en viel. Haar oude vader wilde haar
helpen, maar ook hij viel bewusteloos
in de diepe kuip en de moeder trof het
zelfde lot. De beide kléine meisjes, onge
rust geworden over het wegblijven der.
anderen, begaven zich naar de wijnpers
en probeerden op haar beurt om de on-
gelukkigen er uit te halen. Hun krachten
waren evenwel voor die taak niet bere
kend en zij zijn op hun beurt slachtoffer
van hun hulpvaardigheid geworden. .Eerst
den volgenden morgen vonden de huren
de vijf dooden onder in de kuip.
Uit het leven van Frederik
den Groote. Op zekeren dag' inspec
teerde koning Flits zijn leger. Een jong
soldaat, die op schildwacht stond, trok
al dadelijk zijn aandacht. Hij ging naar
den jongen toe en vroeg hem„Hoe lang
heb je gediend?"
„Dertien jaar."
„Hoe oud ben je dan?"
„Negentien jaar."
„En je zegt, dat je reeds dertien jaar
hebt gediend. Hoe is dat mogelijk?"
„Ja, vijf jaar heb ik als ganzenjon-
gen, daarna zes jaar als koeiendrijver
gediend en sedert ben ik in militairen
dienst."
De Koning lachte over de eenvoudig
heid van den jongen en vroeg hem, toen
hij in zijn zak van zijn kapotjas een
pijp zag: „Waarom rook je niet?"
„Ik rook wel, maar de kapitein heelt
het verboden."
„Als je lust hebt, stop dan maar gerust
een pijp."
„Dat durf ik niet."
„Op mijn verantwoording, doe het
maar!"
„Neen, ik mag niet."
„Weet je dan niet, wie ik ben?"
„Zeker wel, u bent de koning."
„Nu, ik sta het u toe."
„Alles goed en wel, maar de kapitein
verbiedt liet."
De soldaat begon eindelijk zijn pijp te
sloppen en te rooken.
„Niet waar, <eoo'n pijpje doet je goed
zei de koning, terwijl hij zij'n weg naar
de wacht vervolgde. Deze kwam in 't ge
weer en de koning ging naar don wacht-
hebbenden officier met de woorden
„Daar, aan den ingang van het leger,
heb ik een schildwacht zien rooken.
Laat den knaap aflossen en hier bren
gen.'
Dit gebeurde. De schildwacht werd ge
haald en de officier vroeg barsc'n: „Hoe
durf je op je post te rooken?"
Bij deze woorden liep de knaap naai
den koning, klopte hem als een oud
vriend op den schouder en zei:
„Nu, ziet u wel, heb ik geen gelijk
gehad? Nu krijgen wij allebei straf, u
zoowel als ik!"
Maar de zaak liep anders af, en de
knaap- werd "korporaal.'
denkt. Is zijn stilheid een gevolg van de
genade, die misschien al in zijn hartje
verheerlijkt wordt, waarom zou ik dan
niet mogen hopen, dat hij nog eens als
een andere Samuel den Heere gewijd
wordt. Maar is deze stilheid een erfstuk
van zijn moeder, een vrucht van de om
standigheden, dan vrees ik, dat hij altijd
een ongelukkig kind zal blijven, en dan
wil ik in Gods kracht trachten ook dit
leed te dragen. Maar zal hij mij dan
wel kunnen volgen, wanneer ik met hem
van eeuwige dingeu spreek? En zal hij
wel ooit vatbaar zijn voor indrukken van
Gods Woord? Ik moet hem toch opvoe
den in de leer en vermaning des Heeren?"
Ik antwoordde niet veel. Het was voor
mij een moeilijk oogenblik om aan eene
bedroefde moeder te zeggen wat ik vrees
de. Daarom hield ik een slag om den
arm. Ik sprak haar moed in, en legde
haar uit, dat de bolster des verstands
bij het eene kind op vroeger leeftijd los
komt dan bij het andere. Maar ik voegde
er voorzichtigheidshalve ook bij, dat, in
dien het kind gebrekkige geestvermogens
hebben mocht, de Heere Zijne genade
toch ook in dezen kleine kon en zou
verheerlijken.
(Wordt vervolgd.)