NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
\o. 16.
1913.
Zaterdag 18 October.
38e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
F. P. DHUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Een citaat van Dr. Kuyper.
Buitenland.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p. 1.25
Enkele nummers0.05]
UITGAVE -DER FIRMA'S,
OOSTERBAAN LE COINTRE, te Goes
EN
van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 110 regels ƒ1.iedere
regel meer 10 cent.
Ook in den afgeloopen zomer is er in
kiezersmeetingen door sprekers van links
herhaaldelijk geschermd met citaten uit
geschriften van onze voorgangers, met
name van dr. Kuyper.
Onder de misbruikte aanhalingen van
laatstgenoemde is er een, die wij vinden
in mi'. Troelstra's brochure „Sociaal
Christendom" en daaruit blijkbaar is over
genomen door sociaal-democraten en Chr.-
socialisten, o. a. door Enka. Een aanha
ling die echter krachteloos is, dewijl zij
uit 't verband gelicht is en daardoor den
schrijver precies het tegengestelde laat
zeggen van hetgeen hij heeft bedoeld.
Dit wordt aangetoond in Oosterbaans
„Socialisme en Stofvergoding"x). Trou
wens „De Standaard" zelf had reeds ter
stond het leugenachtige van zoodanig ci-
teeren aangetoond.
De heer Oosterbaan zegt er hot vol
gende van
„Gelijk bekend is vertoonen de Sociaal
democraten gaarne uit Dr. Kuyper's ruim
voorziene kleerkast „oude plunje". Op
zichzelf is hiertegen geen bezwaar, nijtg
ze maar niet het binnenste buiten keeren.
In den regel echter moet men hun nauw
keurig op de vingers kijken, zoodra ze
die oude plunje voor den dag halen.
„Wanneer onzerzijds wordt aangetoond,
dat Sociaal-democratie en Christendom
onverzoenlijk tegenover elkander staan,
beroepen zij* zich op wat „de Standaard"
schreef, 4 Sept. '95, teneinde zoo mogelijk,
de Christelijke arbeiders gerust te stellen,
dat „het. geloof" zich met het Socialisme
heel goed verdraagt. Geen citaat, dat bij
hen grooter aftrek vindt, dan dit No.
7107 van „de Standaard":
„Vraagt ge nu welk dit probleem is,
en over welk vraagstuk deze wereldstrijd,
die, wel verre van reeds weer te gaan
slapen, pas begint recht wakker te wor
den, eigenlijk loopt, dan moet ge niet
•spreken van „bourgeoisie satisfaite" en
„vierden stand", noch ook van „demo
cratie", noch eindelijk van „particulier
eigendom" en vooral niet van „atheïsme"
of „onzedelijke theorieën"; want dit alles
heeft men wel met het Socialisme ver
mengd, maar het maakt er de kern, het
wezen niet van uit.
„Het Socialisme telt overtuigende aan
hangers onder verklaarde atheïsten, maar
ook onder vrome Christenen, met name
in Amerika. Onder de groepen van werk
lieden, maar. ook onder de mannen van
machtig kapitaal en hooge positie. Onder
democraten, maar ook onder besliste ar-
ristocraten. Het bedoelt in het minst niet
alle privaatbezit te doen verdwijnen, en
treedt evenzoo niet zelden in een vorm
op, die, wel verre van uw consciëntie te
beleedigen, veeleer uw geweten wakker
schudt en beschaamt.
„Neen, de kern van het socialistische
vraagstuk is zuiver staathuishoudkundig
van aard, en bepaalt zich tot deze ééne
vraag, of de voortbrenging, de aan den
man brenging en de verdeeling der goe
deren behoort plaats te hebben volgens
het stelsel van w e d s t r ij d, of wel naar
het systeem van gemeenschappe
lijke handeling.
„Dit, en dit alleen is de spil, waar
heel het socialistische probleem om
draait."
Dit citaat werd opgenomen in de bro
chures van den heer Mr. P. J. Troelstra
„Sociaal Christendom" en „Theorie en
Beweging". Vandaar, dat alle socialisti
sche debaters er steeds mee komen aan
dragen. Men kan h u n dit niet ten kwade
duiden, maar voor de eerlijkheid van den
heer Troelstra pleit het niet, dat hij dit
citaat liet overdrukken, nadat „de Stan
daard" 7 Juni 1901 had aangetoond, dat
hij zich ten onrechte hierop in „Het
Volk" had beroepen.
In „de Standaard" van 7 Juni 1901
leest men het volgende
Vergissing, of
In „Het Volk", onder redactie van Mr.
Troelstra, wordt (zie No. 358) herhaald,
wat Mr. Troelstra op 5 December in de
Kamer beweerde, t.w. dat „de Stan
daard" zelf zou verklaard hebben, dat
Socialisme en Religie elkander niet raken.
De redactie verwijt ons nu verlooche
ning van ons verleden.
Zij schrijft toch:
„Wel heeft dezelfde „Standaard" een
maal geschreven, dat de kern van het
socialistisch vraagstuk van zuiver eko-
nomischen aard is, dat men vooral niet
moet spreken van atheïstische en onzede
lijke theorieën, want dat dit de kern van
het socialisme niet raakt; maar dat is
eenige jaren geleden; dat is gemakkelijk
te verloochenen. Thans is het Socialisme
de onzedelijkheid en het atheïsme in eigen
persoon."
Nu is in ons no. 8941 in de driestar:
ongeoorloofd citeer en, met de
stukken aangetoond, dat deze voorstel
ling van onze vroegere bedoeling door
het artikel zelfs lijnrecht wordt weer
sproken.
We wezen op deze woorden:
„Zoo beslist echter als we hiervoor
opkomen, even rondborstig spreken we
het uit, dat we noch de socialistische
critiek op het bestaande, noch de socia
listische tactiek om uit het bestaande uit
te komen, noch de socialistische profetie
voor de toekomst, zonder de keur, die
onze belijdenis eischt, mogen overnemen,
of ook maar napraten.
„Al beschaamt de Socialist zoo menig
Christen, dat hij voor de krankheid, die
uitbrak, een oog had, en zé onderzocht,
en er over peinsde, en er echt weten
schappelijke studiën over schreef, toen
men onzerzijds nog voortdommelde in
onaandoenlijkheid, en er de moeite niet
voor over had, om zijn geest in te span
nen, toch kan die belijdenis van schuld
en tekortkoming ons nooit ontslaan van
de verplichting, om ook hier met de or
dinantiën Gods te rade te gaan, en aan
die ordinantiën ons te onderwerpen."
En voorts:
„De geestelijke en stoffelijke welvaart
van de groote menigte der menschen zegt
veel, maar toch zoodra het recht onzes
Gods in de waagschaal wordt geworpen,
telt die welvaart niet meer mee.
„Beter in druk met zijn God, dan in
brooddronkenheid van zijn God afgedoold.
„Wel terdege moet daarom de vraag ge
steld, of overgang uit stelsel in stelsel
mogelijk is, zonder dat het recht geschon
den en de natuur van het menschelijk
leven verkracht worde. Dient gevraagd,
of de middelen, waartoe men zijn toe
vlucht neemt, om uit den onhoudbaren
toestand te geraken, den toets der gebo
den Gods kunnen doorstaan. En ook, of
het stelsel, dat men ons aanbeveelt, wel
waarlijk het bestaande kwaad zal ophef
fen, zonder ander, en misschien erger,
kwaad over ons te brengen.
„Van verleiding om gedachtenloos en
onnadenkend mede te wandelen op paden,
die het spoor der gerechtigheid verlaten
of tegen het heilige ingaan, is dus geen
sprake.
„Eer is zeker wantrouwen tegen hetgeen
men ons aanbeveelt, niet misplaatst; en
in zoover verblijdt het ons, dat „Patri
monium" bij de nog kleine intellectueele
krachten, waarover het beschikt, zich aan
went, om, als het den Socialist het link-
sche boschpad zag inslaan, bij zichzelven
te denken: „dan ga ik veiligheidshalve
maar liever rechts."
„Nu is Mr. Troelstra niet altoos op de
hoogte van wat hij verklaart; zoo nu weer
niet met zijn zeggen, dat in de Gerefor
meerde Kerk het algemeen stemrecht
heerscht. Maar toch oordeelden we steeds,
dat zijn citeeren, al ging het feil. alleen
feil liep dooi' vergissing.
„Is dit zoo, dan zal hij! na deze herinne
ring, zijn bewering terugnemen."
Ieder, die de seriën artikelen en daar
uit is het misbruikte citaat genomen,
welke „de Standaard" in het tweede half
jaar van 1895 leverde over het socialisti
sche stelsel en wat daarmee verband
houdt, naleest, zal moeten toestemmen,
dat daar niet op eenigerlei wijze het pleit
voor de Sociaal-democratie werd gevoerd.
Het Socialisme als staat huis-
li o u d k u n d i g s' t e 1 s e 1 werddaarin
behandeld en... te licht bevonden.
Als staathuishoudkundig stel
sel.
In no. 7253 (28 October 1895) wordt
hierop in het bijzonder de aandacht ge
vestigd
Ter voorkoming van misverstand her
halen we nogmaals uitdrukkelijk, dat we
Onder socialistisch niet verstaan, al
wat voorkomt in het program van eenige
sociaal-democratische partij. We hebben
van meet af verklaard, dat we de staat
huishoudkundige quaestie van concurren-
tiestelsel of gemeenschappelijke actie, los
maken van elk bijmengsel."
Te licht. In het „Standaard"-nr. 7259
(4 Nov. 1895) heet het:
„Een socialisme, met geweld kunstma
tig in onzen zondigen toestand ingevoerd,
zou gewisselijk veel ellende van het con-
currentiestelsel wegnemen, maar om een
geheel andere, nog grootere ellende over
ons te brengen."
En in nommer 7283 (2 Dec. 1895):
„de invoering van het socia
listische stelsel zou het le ven,
in hoogeren zin genomen, v e r-
Ermeh éii verlagen".
Men lette in dit verband nog op deze
woordeni
„Wanneer wij van Christelijke zijdg
tegen het socialisme waarschuwen, dan
hebben we niet op het oog iets denk
beeldigs, iets, dat er zijn kón, maar wel
het Socialisme, springlevend als het is,
gelijk het zich belichaamt in de S o -
c i a a 1-d e m o c r a t i e."
Tot zoover de toelichting.
Sedert dien tijd is dit citaat niet zoo
veel meer gebezigd.
Nu het in een enkele vergadering weer
eens voor den dag gehaald werd, kwam
't ons niet ondienstig voor dit stukje ge
schiedenis ervan op te halen.
Het Hoisgezin.
We hebben al een hartig woordje aan
onze propaganda gewijd, en aan de ver
plichtingen, die ons voor het komende
vergadersseizoen op de schouders zijn
gelegd.
Zelfherziening en sterking in de be
ginselen is na de nederlaag bij de jongste
stembus dringend noodig.
De practische politiek mag niet uit het
oog worden verloren.
We dienen midden in den strijd te
staan.
Maar dat neemt niet weg, dat we ook
wel eens over ons zeiven mogen denken
en op ons zeiven letten.
Dat doet „de Nieuwe Meerbode", een
dappere medestrijdster voor onze begin
selen in Noord-Holland, ook.
En wel in een artikeltje over den grond
slag van alle partijleven, van eiken staats
vorm, van de maatschappij, kortom: over
het Huisgezin.
Nieuws valt er niet over te schrijven,
aldus de „N. M." Maar het oude en be
kende te herinneren kan veelszins van
nut zijn. En over het Huisgezin vinden
in de laatste tijden denkbeelden ingang
en winnen veld, welke beslistelijk' dienen
te worden bestreden, zoowel op gods
dienstige als zedelijke en nuttigheids-
gronden.
Het Huisgezin is eene der bewonderens
waardige scheppingen van Gods ondoor
grondelijke wijsheid, zoo wonderlijk
schoon in hare eenvoudigheid, zoo ver
strekkend in haar nut en rijk in zege
ningen.
Toen de Ileere God Adam had gescha
pen en uit ééne zijner ribben de vrouw
had geformeerd, heeft Hij gewild, dat
voortaan tot aan het einde der wereld elk
menschenkind zou worden geboren uit
één vader en ééne moeder. In deze enkele
gedachte des Heeren is het Huisgezin ge
grond. En in het Huisgezin liggen allerlei
verhoudingen voor Staat en Maatschappij
als in kiem besloten. Man en vrouw wor
den ouders. Hier begint reeds de nood
zakelijkheid van gezag en onderdanigheid.
Broeders en zusters groeien op als ge-
lijkberechtigden, doch vaak ongelijk be
gaafden, soms in vrede, somtijds ook in
twist verkeerende, doch onder het gezag
der ouders. Rechten en plichten bestaan
en worden geleerd: eene oefenschool voor
het leven in de maatschappij.
Somtijds geeft ook het Huisgezin reeds
eenig denkbeeld van de verhouding tus-
schen meerderen en minderen, welke el
kander niet in den bloede bestaan, n.l.
als er knechts of dienstmaagden toe be-
hooren.
Een huisgezin is een koninkrijk in liet
klein, waar de Vader zonder eenig voor
behoud genoemd kan worden als gezag
voerder „bij de gratie Gods". Belache
lijk zou de vergelijking worden met een
Staat, waar de Regeering door volks
keuze hare macht en haar gezag bekomt.
De theorieën der Revolutie, waar die om
trent het noodzakelijke van algemeen
stemrecht en dergelijke uit voortvloeien,
worden direct in hare onnatuurlijkheid
openbaar, wanneer men het opkomen van
alle overheidsgezag afleidt uit het gezag
in het Huisgezin. En toch hoe kan men
ooit eene betere afleiding vinden? 't Is
toch zoo klaar als het daglicht, dat uit
het Huisgezin en uit niets anders dë Staat
ëh de Maatschappij zijn gegroeid. Die lig
gen er in besloten gelijk in de kiem
van een Zaadkorrel de toekomstige bla
deren, bloemen en verdere plantendeelen
reeds in beginsel aanwezig zijn.
Wanneer de ouders zich ervan bewust
zijn huii gëMg le ontleenen aan de gratie
Gods, dan zullen Zij ook beseffen, dat
hun streven erop moet gericht zijn in
het huisgezin den wil Gods te cioeil heer-
schen. Het devies van een zoodanig huis
gezin mag wel zijn, wat in den l.Olsten
Psalm wordt uitgesproken: Ik zal in het
midden mijns huizes wandelen in oprecht
heid mijns harten; wie bedrog pleegt, zal
binnen mijn huis niet blijven; het ver
keerde hart zal van mij wijken; den booze
zal ik niet kennen.
Gezinnen, waarin het Woord Gods richt-c
snoer is, vormen de kracht der natie.
Daaruit komen de mannen en vrouwen
voort, die onze nationale traditiën voort
planten van vroomheid en eerlijkheid, van
ijver in zaken en zindelijkheid, kortom
van onze nationale deugden.
Velen overschatten tegenwoordig de
school en verwachten te veel van den
onderwijzer; anderen zoeken eene betere
toekomst voor land en volk in gunstiger
tijden of in verbetering van sociale wetten
en toestanden.
Doch hoe nuttig en noodzakelijk het
Christelijk onderwijs zij, hoe waar het
moge zijn, dat armoede en onderdrukking
schadelijk werken kunnen op-de zedelijke
kracht, hoe wenschelijk het moge zijn,
dat er gelet wordt op alles wat den
menscli in maatschappelijken zin kan
verheffen, niets van dat alles zou kun
nen vergoeden, wat verloren gaat, als in
de huisgezinnen geen godsvrucht heerscht.
Wie hart heeft voor de anti-revolutio
naire oftewel de Christelijk-historische be
ginselen, lette in de eerste plaats op zijn
huisgezin, en regeere het naar de begin
selen, die daarin zijn neergelegd.
Hij make voor zijn kinderen gebruik
van de school, waarin deze zelfde beginse
len in eere zijn. Hij bezie ook de maat
schappelijke verhoudingen uit het oogpunt
der H. Schrift en vereenige zich slechts
met hen, die zich evenzoo aan dit Woord
Gods onderwerpen.
Maar zoowel de school als de vereeni-
gingen en bonden op maatschappelijk ge
bied beschouwe hij als hulpmiddelen om
het Huisgezin te steunen. Dit is en blijft
de voornaamste instelling van maatschap
pelijken aard als rechtstreeks door den
Schepper tot stand gebracht en in sland
gehouden en zonder welke Staat en Maat
schappij onbestaanbaar zijn: eene schep
ping Gods, die wel kan worden bedor
ven, maar niet uitgeroeid dan ten koste
van het voortbestaan van het menschelijk
geslacht.
Dr. Van der Waerden en Calvijn.
Dezer dagen, aldus de a.-r. „Rotterdam
mer", heeft zich de bekende socialisti
sche voorman uit de hoofdstad, Dr. Th.
van der Waerden, laten Interviewen over
de socialistische propaganda. Beurtelings
besprak hij de kansen om onder de ver
schillende volksgroepen socialistische pro-1
paganda te drijven.
Zoo werd hem ook gevraagd over de
kans op propaganda onder de Calvinis
ten, Hij' beantwoordde die vraag als volgt:
Tusschen hen en ons, geloof ik, is de
scheidsmuur veel hooger. Die om
zoo te zeggen krijgen we nooit.
Die voelen zich door hun geloof uit
verkoren, nog veel meer afgescheiden
van andersdenkenden dan de katholie
ken (volgens de katholieke leer dwaalt
een protestant te goeder trouw, kan
hij dus nog zalig worden).
Ik herinner me, dat ik op een ver
gadering, in 1905, een troepje tegen
over me had blijkbaar gekomen om
te debatteeren. Ik zag het aan de ge
zichten met de keelbaarden met de ver
ticale lijmen er in het waren Cal
vinisten.
Ik sprak over de hervormingen door
Kuyper beloofd en niet gegeven.
Ze antwoordden met van die tek
sten: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods
en al liet andere zal u gegeven wor
den"; „Ziet de vogelen des hemels
enz., enz., en de slotzin van hun be
toog was
De spreker heeft ons niet overtuigd.
Over Kuyper's hervormingen spraken
ze hse-k-maal niet.
Ik kei tot die menschen:' 1 j
1 i Ik heb u niet overtuigd. Juist. Gij
zijt ook niet te overtuigen. U te over
tuigen is geen kwestie van betoog of
argumentatie maar is veel meer een
baardkwestie. Jelui moet eerst je baard''
laten groeien 1
'tWas een ongepaste aardigheid. Ik
was toen nog veel jonger. Maar ik
wilde er mee zeggen: het heele we
zen der calvinisten druischt in tegen
den modernen tijd en tegen onze be
weging.
De calvinisten scheiden den mensch
in tweeën, 't Lichaam kan armoede lij
den, kan zondig zijn. Maar 'tkomt al
leen op de ziel aan. Hun zielen zijn
geroepen.
De onze niet.
Een hoogen dunk van des heeren Van
der Waerden's kijk op de Calvinistische
beweging onzer dagen hadden we niet
en ontvangt men trouwens ook' uit deze
woorden niet.
Alleen*op één pimt zag hij' volmaakt
juist, merkt de „Rott." zeer terecht op.
En wel toen hij1 zeide: Die krijgen we
nooit
Ouitschland.
Wel tragisch.
Geen dag gaat er voorbij! of we wor
den opgeschrikt door een ontzettenden
slag, vele personen ten grave slepende.
De ramp van de „Volturno" eischt nog
ieders belangstelling. De mijnramp in Wa
les is ons nauwelijks in al haar ver
schrikkingen en ellenden voor oogen ge
steld. Het spoorweg ongeluk te Liverpool
evenmin.
En thans kwam weer een andere ca
tastrophe de ontzetting vermeerderen.
Zooals men gisteren onder telegrammen
heeft kunnen lezen, is een Dnitsch lucht
schip te Johannisthal nabij Berlijn ont
ploft en totaal vernield.
Met man e.n muis vergaan.
Dit tweede luchtschip 'der Duitsche ma
rine was nog in aanbouw, toen een maand