No. 292 1913 Vrijdag 12 September. 27e Jaargang NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH EERSTE BLAD. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN FEUILLETON. „ÉÉN UIT VELEN". IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p1.25 Enkele nummers0.05 UITGAVE DER FIRMA'S EN van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Familieberichten van 1—10 regels 1.—, iedere regel meer 10 cent. Dit nummer bestaat uit twee bladen. 12 Sept. 1913. Em achterdeurtje open I Men weet, zegt de Ned., hoe-ieder recht geaard lid van den bond van Ned. Onder wijzers het hoofdschap verfoeit en aan zijn collega's, die dat hoofdschap op hun schouders torssen een gloeienden haat ge zworen heeft, juist om des hoofdschaps- wille. Nu heeft de Haagsche afdeeling van dien bond een rapport behandeld over het niet solliciteeren voor hoofd. Het is wel de radicale weg. Als men toch iets verderfelijks acht, dan solliciteert men toch niet om het te worden Maar,de leer is mooi in theorie. In de praktijk lijkt den heeren onderwijzers leden van den bond, het hoofdschap toch zoo kwaad niet I Zoo sprak de vergadering de wensche- lijklieid uit om propaganda te blijven maken tegen het solliciteeren voor hoofd, maar op grond van verschillende overwe gingen wenschte men toch geen absoluut verbod te zien gesteld. Ge kunt nooit weten.de verleiding is zoo heel, heel groot. Russisch. i Hier volgen nog enkele aan het Han delsblad ontleende bijzonderheden over het verschrikkelijke Russische gevange nisleven. Uit dezen tweeden brief heeft de heer De Haan de mededeelingen van vriend- schappelijken aard en de gevaarlijke aanduidingen weggelaten. De brief luidt „Beste kameraad, In de Centrale ge vangenis te Orel heb ik ongeveer mijn geheelen straftijd doorgebracht, en zal u voorloopig één voorval beschrijven. Den... Januari... is voor mijdevreese- lijkste dag geweest, dien een politiek katorgist ooit beleven kan. Dien dag hebben de gevangenbewaarders mij met roeden gegeeseld, zonder eenigen grond of aanleiding mijnerzijds. Het was op een morgen en ik werkte in dien tijd op de weverij. Op het com mando: „Er-uit. Aan het werk" gingen wij uit onze cellen naar den corridor en stelden ons in twee gelederen op, en wachtten tot men ons afgeteld had. De oudste assistent, die het toezicht had 25 DOOR A. C. V. D. M. (Nadruk verboden.) „Ik ga naar bed, Dien" zei ze, „wat ben je lang uitgebleven". „Ik ben opgehouden onderweg", loog Dina. „Kom Joop, 'tis tijd voor je, vent, vervolgde ze om verdere vragen van Suze te voorkomen. „Kom, slaap je al", en zij schudde den kleinen jongen door elkaar. „Allebei naar bed, ik zal jullie gauw keipen en ze nam de beide kinderen mee naar de slaapkamer, waar deze onder spelend en stoeiend uitkleeden weldra Dina's lang uitblijven vergeten waren. Toen ze in bed lagen, ging Dina naar beneden waar ze haar naaiwerk weer opnam. Ziezoo, er zal wel niets van uitkomen, dacht ze, onderwijl haar vin gers in regelmatig bewegen de draad door het goed trokken, 't Was er wel Jouk, de vereeniging zingt wel goed, ze kon er ook wel bij gaan, vreemd, dat Je daar niet eerder aan gedacht had, je kreeg ook weer andere kennissen. En 't staat erg mooi in een lichte japon in zoo'n groote zaal te zingen. Ze zou me vrouw vragen of twee avonden niet mocht in de week, dat kon best, de kin deren werden al zoo groot. Vanavond ^varen ze, toch alleen thuis gebleven. Ja, over de werkplaatsen, riep mij uit het gelid en beval mij terzijde te gaan. Daar ik mij van niets kwaads bewust was, dacht ik, dat ik misschien zou worden overgeplaatst naar de Centrale gevange nis te Smolensk, waar men groote weve rijen had ingericht. Naast mij stond nog een goede wever. Ik was zóó verheugd over de mogelijkheid van eene over plaatsing dat ik eerst niet eens merkte, welk een rumoer er was in een vertrek achter ons. Want dat is de droom van iederen katorgist, uit de Centrale gevan genis van Orel weg te komen. „Beter in de hel dan hieris een spreekwoord bij ons. Maar plotseling kwam een assistent op ons tweeën toe en gelastte Kleed uit. Naaktu. Ik' begreep eerst niet, wat hij bedoelde. „O, wil jij niet hooren riep hij uit, en gaf mij een draai om mijn ooren. Ik kleedde mij geheel naakt uit. Zij onderzochten mij zeer nauwkeurig, maar vonden natuurlijk niets. Al dien tijd stond ik geheel naakt, maar niemand scheen eraan te denken mij toe te staan, mij weer aan te kleeden. Uit de kamer aGhter ons, waar het rumoer van daan kwam, liep de assistent Annenkof de gang op, vlak langs mij heen. Hij lachte op een allergemeenste manier en ver maakte zich met mijn verlegenheid. Ik sloeg de oogen neer. „In de houding" commandeerde hij en ik moest hem aan zien. In de kamer achter ons bleef het rumoer voortduren geschreeuw, kermen, smeeken om genade. Toen begreep ik, dat daar iets vreeselijks gebeuren moest. Eindelijk wierp men mij mijne kleederen weer toe met het bevel mij zoo gauw mogelijk aan te kleeden, hetgeen ik deed. Uit de bedoelde kamer kwamen vijf man onder voortdurend trappen en slaan. Wij tweeën moesten ons met hen in het gelid stellen. „Naar de cellenwas het bevel. In de cellulaire afdeeling werden wij vóór de telefoonkamer in het gelid gezet. De chef van die afdeeling kwam op ons toe en vroeg op barschen toon, waarom wij daarheen gebracht waren. Ik zei, dat ik het niet wist. „Dat lieg je, schoelje", brulde hij, „jij weet er alles van. Jij hebt geschreven. Jij hebt een brief geschreven". „Jij zal het zeggen of wij soms geen middelen hebben om jou te dwingen Hij gaf bevel ons te onderzoeken en ging in de telefoonkamer. Na eenige mi nuten verscheen Annenkof met een groot aantal anderen. Ook hij ging naar de tele- maar d&t mocht mevrouw niet weten. Hoe laat was 't nou en ze keek op van haar werk. Half elf bijna, dan zullen ze wel gauw thuis komen. Ze kon wel op ruimen, nee, dat dee ze ook niet, als ze ijverig zat te naaien zou mevrouw geen argwaan krijgen dat ze was uitgeweest. En kalm werkte ze door tot ze meneer en mevrouw thuis hoorde komen. „Zoo Dina, ben je opgebleven, dat is goed", zei mevrouw binnenkomende. „Hè 't is koud buiten en huiverend deed ze haar hoed en mantel af en hield haar verkleumde handen boven de kachel die zacht brandde. „Is 't zoo koud, mevrouw", vroeg Dina argeloos. „Ja, 't is echt Maartsch weer", merkte meneer aan, 't is een scherpe wind. Zijn de kinderen zoet geweest, geen leven gemaakt „O nee, heelemaal niet, maar kan ik nou opruimen mevrouw?" „Goed Dina, dan kunnen we naar bed gaan." Ze weet gelukkig niets, en met een verlicht hart waschte Dina de kopjes in de keuken en ging daarna naar boven waar ze weldra onbezorgd insliep. Maar de volgende morgen zou haar bittere ontgoocheling brengen. Toen Dina ontwaakte en zich gekleed naar beneden begaf om voor het ontbijt te zorgen, voelde ze weer opnieuw vrees in haar klimmen, die haar prettige ge- foonkamer. De oudste assistent, hoofd van de geheele afdeeling, een reus van een kerel, met uitpuilende oogen, kwam op mij af en vroegwie van ons dien brief geschreven had. Wij antwoordden, dat wij niet geschreven hadden. Hij greep een van de gevangenen bij de keel, drukte hem tegen den muur en begon hem ge woonweg te worgen. Onze kameraad pro beerde te schreeuwen, maar zijn stem werd hem gesmoord. Toen op mij a.f. Ik vroeg van welken brief er toch gesproken werd. In plaats antwoord te geven, sloeg hij mij met het plat van de sabel op de borst en schreeuwde„Je bloed zal ik drinken". Hij zag er verschrikkelijk uit, zijn oogen bloederig beloopen en hij stonk naar sterken drank. „Revolutie willen jullie", dus brulde hij voortdurend, „ik zal jullie revolutie lee- ren". Toen verdween hij in de telefoon kamer. Een van ons werd binnengeroe pen. Wij konden geen woord hooren, alleen maar een dof gesteun, dat van heel ver scheen te komen. Wij raakten in een spanning van waanzinnige angst. Einde lijk werd onze kameraad als een dood ding de telefoonkamer uitgegooid. De cipier bracht hem in een van de cellen. Toen werd ik binnen geroepen. Een nauwe kring van bewaarders stond om mij heen. De assistent Annendof hield een papier in zijn hand„Je hebt ver diend, dat we je ophingen", zei hij. Ik vroeg „waarom". „Dat zal daar zoo hoo ren. Antwoord oogenblikkelijk, ot 't zal je opbreken. „Aan wien heb jij dit briefje geschreven Ik antwoordde„Wat ik ook zeg, u gelooft het immers toch niet. Maar papiertjes en brieven heb ik niet geschre ven men kan toch een expert benoe men ik weet trouwens niet eens over welken brief het gaat". Maar Annenkof luisterde nauwelijks naar wat ik zei. Hij hield vol, dat ik een briefje geschreven had aan kameraden buiten de gevangenis, waarin ik verzocht tien sinaasappelen te zenden, daarmee bedoelend tien bommen. Toen begreep ik, dat het een opgezet l spelletje was, en een onbeschrijfelijk ge- voel var. hulpeloosheid maakte zich van ij mij meester. Annenki f herhaalde„Jij hebt het geschreven". Ik ontkende weer f „ik heb het niet geschreven en ik weet er niets van". Wou je soms beweren, dat ik het geschreven heb vroeg hij treiterend. „Vooruit", riep een van de anderen, „geen praatjes langer". En toen begonnen zij mij als waanzinnigen te trappen en te .■BBHniBHHMHnHBnninHH dachte aan het genoten pleizier weer op den achtergrond duwde. Ook meende ze, dat mevrouw haar telkens onderzoekend aankeek, toen ze de ontbijttafel opruimde. Maar daar het verdere van den morgen ongestoord voorbijging, zette ze alle donkere angstgedachten van zich af; 't was al te dwaas van haar, nu nogjtang te zijn. En zoo begon zij, een vroolijk wijsje neuriënde, de slaapkamers schoon te maken. Het was Donderdag en dan kregen ze een groote beurt. Ze stofte de stoelen af en zette ze op de gang, en veegde daarna het zeil aan. Toen ging ze naar de keu ken om het blik in den aschbak leeg te werpen en mevrouw te vragen of ze het vloerzeil weer zou wrijven. Ze vond me vrouw in de keuken bezig voor het eten te zorgen, toen ze Dina zag staakte zij haar werk, wendde zich om Dina in 't gelaat te zien en zei toen, haar blik on afgewend op haar dienstbode richtend „Dina hoe vond je gisteravond de zang uitvoering Met een schok liet Dina het blik vallen dat rammelend op den steenen vloer neerkwam. Verward keek ze mevrouw aan en bukte zich toen snel om haar gloeiend gelaat te verbergen. Nu was het toch plotseling gekomen, waar ze al niet, bevreesd meer voor was, dat het gebeu ren zou. Langzaam nam ze het blik van den slaan, op mijn borst, in mijn nek, in mijn gezicht, in mijn zijde overal, overal. Een pakte mij bij de keel en begon mij te worgen. Ik voelde, dat mijn krachten mij begaven en verloor het bewustzijn. Men begoot mij met water, waardoor ik eenigszins bij kwam. Toen werd ik nog" wat heen en weer geschopt en uit de telefoonkamer gesmeten. Op weg naar de cel onthaalde de cipier mij nog naar hartelust op stooten in de zij met zijn bos sleutels. Eindelijk was ik alleen. Overal had ik razende pijnen, vooral links in mijn borst, waar ze mij geslagen hadden met de platte sabel. Mijn khemd kleefde aan mijn lichaam van het geronnen bloed. Op mijn hoofd overal builen, groot en klein. Zóó moet ik langen tijd gezeten hebben, ik weet niet hoe lang, niet in staat een lid te verroeren, tot ik geluiden hoorde, die op menschelijk kermen geleken. Was het verbeelding? Maar het schreeuwen en het kermen werd luider en luider. De stem leek mij bekend die van eenen jongen kameraad. Maar weldra werd het gekerm weer stil. Ik hoorde alleen iets, alsof iemand over den grond rond kroop. Toen plotseling luid gillen, lang en aanhoudend.Wie er mishandeld werd, kon ik niet nagaan, zelfs niet vanwaar precies de geluiden kwamen. Het scheen van verre en tegelijkertijd dichtbij. Tot het gegil ten slotte geheel verstomde en een schrikkelijke stilte heerschte. Ik ver wachtte niet anders, of men zou ook mij een „bezoek" brengen. Maar neen. Het bleef stil, onheilspellend stil. Maar opeens weer een hartverscheurend gillen Kameraden I Wij worden vermoord" schreeuwde iemand. Ik stond versteend van schrik, koud en heet tegelijk, en moest mij vasthouden om niet te vallen. Mijn slot knarste en mijn deur vloog open. „Neem je pet" riep een van de assistenten. Ik nam mijn pet en ging naar de gang. Daar stond Annenkof met een papier in de hand. Nog drie kame raden werden uit hun cellen gehaald, evenals ik beschuldigd het bewuste briefje te hebben geschreven. „Naar de badkamer", was het commando. Toen begreep ik, dat wij gegeeseld zouden worden. En zoo was het. Eerst werd een van de andere drie in de kamer naastaan geroepen en weldra weerklonk een hart verscheurend schreeuwen„Het is alle maal in elkaar gezet spel" gilde hij aan houdend. Eindelijk moest ik binnen- grond en richtte zich op en sprak toen, als begreep ze mevrouw's vraag niet: „De zanguitvoering mevrouw, wat be doelt u?" „Geen uitvluchten Dina", antwoordde deze op strengharden toon, ik weet dat je toch gisteravond bent uitgegaan, de dienstbode van onze vriendin waar wij gisteren waren heeft je gezien. Zij ver telde gisteravond,, toen ze thuiskwam, dat je zoo'n mooie blouse droeg. Je kent het meisje ook wel, zij was eerst dienst bode bij een onzer buren." Dina zweeg, de woorden van mevrouw hadden haar te onverwacht overrompeld dat ze nu nog kon ontkennen. Ook teekende heel haar houding schuld, met neergeslagen oogen stond ze voor me vrouw en frommelde aan haar schort. Eindelijk zei ze, als wilde ze haar kwaad vergoeilijkèn: Maar mevrouw, ik ben er maar kort geweest, de kinderen is toch niets overkomen." „Dat doet niets ter zake Dina", merkte mevrouw aan, „je bent niettegenstaande mijn verbod toch uitgegaan en hebt de kinderen alleen gelaten. Het spijt me erg dat ik je daarin niet meer vertrouwen kan, en ik geloof dat 't ook met 't oog op de telkens weerkeerende onaange naamheden beter is dat je een anderen dienst zoekt. Ik heb al zoolang geduld met je gehad, maar nu gaat 't niet lan ger," en met deze woorden verliet me vrouw de keuken. Dit had Dina niet komen. In de bewuste kamer bevond zich een aantal assistenten en bewaarders, onder aanvoering natuurlijk van Annen kof. Hij lachtte allergemeenst en zei, dat ik was veroordeeld tot twintig geesel- slagen wegens het schrijven of doen schrijven van dien brief. Ik gaf geen antwoord. Men legde, of liever men kruisigde mij op een bank, bedekte mijn hoofd" en begon. Een aantal be waarders hielden mij vast. Twee sloegen om beurten en in de maat. Ik beet mijn hand kapot, maar gaf geen geluid. Dit scheen den heer Annenkof maar matig aan te staan en hij gaf bevel een beetje stoom bij te zetten. Maar ik hield vol en gaf geen geluid. Mijn krachten be gonnen echter reeds te minderen en het bewustzijn begaf mij. Achttien, negen tien, hoorde ik nog, en ik dacht„Nog één slagnog één.Maar helaas, de heer Annenkof liet zich zóó mede slepen, dat hij dóórteldeéén en twintig, twee en twintig. En zij bleven maar doorslaan. Zijn beulswerk maakte hem dronken. „Genoeg" schreeuwde iemand, en ik werd naar de cel gesleept. Den volgenden dag werd ik in de boeien geslagen. Veel had ik te Orel reeds mede be leefd Maar ditDat het altemaal op touw gezet was door een assistent, die zich wilde onderscheiden, daaraan twij felde ik niet. Maar waarom moeten meerdere gevangenen ervoor getuchtigd worden Eenige dagen later hoorde ik in de badkamer van kameraden hoe de zaak zat. Een gevangene, tot twintig jaar katorga veroordeeld wegens moord op een geheele familie, had in de pet van een onzer kameraden, Gozanof, een briefje genaaid. Deze wist natuurlijk niets daarvan af. Toen de beambten hem beschuldigden een geheimen brief te hebben geschreven ontkende hij na tuurlijk. Daar alles van te voren in elkaar was gezet, werd na een zooge naamd onderzoek het briefje in Gozanofs pet gevonden. Het luidde als volgt Beste kameraad B, eindelijk heb ik verno men, dat je hier in de stad bent. Zend De heer Van Son vermeldt in »Het Handelsblad* van 5 April, dat de inspecteur der Gevangenissen te Orel hem heelt mede gedeeld niet meer te geven dan dertig slagen. Dit als teeken van zachtmoedigheid. Inderdaad staat de wet honderd slagen toe. verwacht, wél had ze eenigen tijd er over gedacht om een aanleiding te vinden om haar dienst op te zeggen, maar nu deze haar werd opgezegd was 't haar een straf. Het speet haar dat haar daad van gis teravond zulk gevolg na zich sleepte. Berouw over de daad zelve voelde ze niet, maar wel bekommerde haar de uitkomst er van. Zóó erg was 't toch niet; er was immers niets gebeurd met Joop en Suze; ze begreep niet dat mevrouw nu zoo boos was. Dat was toch ook niet Chris telijk om een dienstbode om zoo'n klei nigheid weg te sturen. En zich zelve zeer onrechtvaardig behandeld denkende, vergat ze al hüèr onvriendelijke handel wijzen en brutaal zijn tegen mevrouw, die dit zoo lang met het grootste geduld verdragen had. En toen ze eenige dagen later aan haar moeder vertelde dat me vrouw haar om zoo'n klein vergrijp den dienst opgezegd had, stemde deze toe dat ze zoo'n behandeling niet verdiend had. „Maar kind", troostte vrouw Blok, Je kunt best een andere betrekking krijgen, er worden zooveel dienstboden gevraagd". „O ja, moeder, düt weet ik wel, en dan wil ik ook meer loon hebben." En het vooruitzicht van in een anderen dienst meer geld te kunnen verdienen en mis schien meer vrijheid te hebben, deed Dina spoedig vergeten, dat ze op deze wijze Van Balen moest verlaten. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 1