No. 289 19ÏJ Dinsdag 9 September /7e Jaargang BLAD VOOR ZEELAND CHRISTELIJK- HISTORISCH iÉ PoliliA LANGS RIJN ËN AHR. VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p.p1.25 Enkele nummers0.05 UITGAVE DER FIRMA'S EN van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Familieberichten van 1—10 regels ƒ1.—, iedere regel meer 10 cent. jffr» De opgaaf van den spoordienst komt In dit nommer voor op de gebrui kelijke plaats. II. De vorige week hebben wij reeds een en ander uit Minister Colijn's artikel medegedeeld. Wij nemen thans de vol gende passages over, zooals die door De Nederlander vertaald zijn. „In de laatste twintig jaren hebben aan den Stillen Oceaan ingrijpende ver anderingen plaats gevonden. Duitschland is in de rij der koloniale mogendheden opgenomen. De Vereenigde Staten heb ben het gezag over de Phillippijnen ver kregen en zijn, om conflicten te voorko men, er op bedacht geweest, verschei dene vlootstations op te richten. (Ma nilla, Guam, Pearl Bay). Japan heeft zich tot een groote mogendheid met vèr- reikende internationale betrekkingen op gewerkt. Australië is midden in een periode van krachtige opkomst. China gaat een nieuw tijdperk van staatkun dig leven in. En wanneer eenmaal het Panamakanaal geopend wordt en een nieuwe weg naar het Oosten ontsloten wordt, dan zal dit klaarblijkelijk voor de geheele wereldconstellatie verreikende gevolgen hebben." Vanzelf richt zich het oog nu ook naar onze eigen koloniën. Nederlandsch-Indië neemt heden ten dage een geheel andere positie in dan vroeger. Wij mogen de oogen niet slui ten voor het feit dat thans de mogelijk heid gegeven is, dat onze koloniën öf het voorwerp van een conflict met andere staten worden, öf wel in zulk een con flict gemengd worden, wanneer bv. de neutraliteit van Nederlandsch-Indië in kwestie zou komen. Naarmate de be langen der groote mogendheden van het Oosten met die der koloniseerende mo gendheden van het Westen in botsing komen, wordt ook voor ons de moge lijkheid van eenig conflict tastbaarder. Geen groote mogendheid miskent of onderschat de gevaren, welke de toe standen in het verre Oosten in zich sluiten. De toenemende oorlogstoerus tingen, zoowel als het streven naar on derlinge- en herverzekeringsverdragen een streven, waarvan de uitkomst blijkt uit het verdrag van Frankrijk met Japan van 1907, van Engeland en Japan van 1905, van Amerika en Japan van 1909, eindelijk en wel hijzonder van Rusland met Japan wijzen er onmisken baar op, dat de tegenwoordige wereld constellatie drijft tot het nemen van politieke voorzorgsmaatregelen. Aan de algemeene beweging voor grondgebied uitbreiding heeft Nederlandsch-Indië weliswaar geen deel, zoodat conflicten wegens die uitbreidingszucht niet te vreezen zijn, maar tengevolge van onze binnenlandsche koloniale politiek, welke den geheelen archipel omvat, die dezen rechtszekerheid verschafte en bovenal afgelegen streken voor het wereldverkeer opende, zijn wij in een positie gekomen, welke ons onvergelijkelijk meer politieke beteekenis ten deel doet vallen, dan wij eertijds bezaten. De Nederlandsche staat is heden ten dage door zijn koloniën zeer nauw en geheel rechtstreeks in het groote alle naties omvattende staatkun dige vraagstuk van het Oosten betrokken. Tijdens den eeuwenlangen duur van ons koloniaal bezit, is op staatskundig, zoo wel als op maatschappelijk gebied, zulk een nauwe verwantschap tusschen het moederland en zijne koloniën ontstaan, dat het verlies dezer koloniën onzen staat in het hart treflen zou. Ons nationaal bestaan zou in zijn grondvesten onder graven zijn, en Nederlands staatkundige positie zou hierdoor den doodsteek krij gen. Uit dit alles blijkt de voor Nederland onafwijsbare eisch, krachtige maatrege len te nemen tot verdediging van zijn koloniaal bezit. Dat de regeering voor deze dringende noodzakelijkheid een open oog heeft, blijkt daaruit dat onlangs een speciale commissie zitting gehad heeft, van welke ook drie ministers lid waren, en die aan de Koningin een zorgvuldig uitgewerkt rapport aanbood, waarineen omvangrijke uitbreiding van de vloot als een onafwijsbare taak van den Staat wordt gevorderd. De positie onzer koloniën en daarmede ook die van onzen staat ten opzichte van bovengenoemd vraagstuk van het Oosten moet ook nog vanuit een ander gezichts punt de houding van Nederland tegen over het buitenland bepalen. Somtijds beschouwt namelijk de bevolking van een staat de eigen koloniën als particulier jachtgebied op handels- en andere voor- deelen. Ook Nederlandsch-Indië heeft een tijd gekend, waarin zulke opvattingen nog gangbaar waren. Sinds meer dan een halve eeuw heeft echter dit systeem van speciale bevoorrechting van het moeder land moeten wijken, om plaats te maken voer een, wat de handelsbetrekkingen aangaat, gelijke behandeling van alle natiën. Ook op het gebied van land- en mijnbouw werd, onder zeker admini stratief voorbehoud een ruimhartige politiek gevolgd. Inderdaad ligt een ze kere waarborg tegen een gewelddadig aar.lasten van buiten daarin, dat aan zienlijke buitenlandsche kapitalen in Nederlandsch-Indië zijn belegd en wel kapitalen van verschillende herkomst. Voor zooverre het dus om de internatio nale zijde van ons koloniaal bezit gaat, blijven twee dingen van fundamenteele be!eekenisten eerste een krachtige, vóór alles maritieme verdedigingspolitiek en ten tweede een ruimhartige politiek ten opzichte van in handel en industrie met ons wedijverende natiën, steunende op het grondbeginsel: beh indeling als gelijk gerechtigden van alle natiën. Moeten wij op die manier met het inter- nationaal-politiek vraagstuk van het Oosten bij de nauwe betrekkingen tus schen moederland en kolonie voortdurend rekening houden, ook nog in een ander opzicht dringen onze koloniën ons tot positie nemen ten opzichte der algemeene wereldpolitiek. Wij zijn namelijk bij de oplossing van een der meest interessante rasproblemen in hooge mate betrokken, namelijk bij het vraagstuk, hoe volken van verschillend ras tot een staatséénheid te verbinden zijn. Het in stand houden onzer koloniën, en het aanzien en de posi tie van Nederland, zijn met een gelukkige oplossing van dit vraagstuk op 't nauwst verbonden. Gelukt het ons een zoodanige koloniale politiek door te voeren, dat de koloniën, met toenemende autonomie (zelfbestuur) voor hun eigen belangen, niettemin door nauwe .banden aan het moederland verbonden blijven, dan zal de positie van Nederland in de wereldpoli tiek daardoor niet slechts versterkt en in toenemende mate erkend worden, maar wij zullen daarmede tegelijk een der be langrijkste sociologische vraagstukken van den tegenwoordigen tijd der oplossing nader hebben gebracht. Dit is niet zoo te verstaan, alsof de Ne derlandsche koloniale politiek zich van de sociologische zijde van dit vraagstuk steeds klaar bewust zou zijn geweest, in tegendeel. Van de koloniale zonden, die de, wat den tijd aangaat achter ons liggen de, periode aankleven, hadden wij onze volle maat. Afgezien van de Oost-Indische Compagnie, hebben ook in 1816 onze regeeringsorganen een geruimen tijd, meer dan een halve eeuw lang, het uitbui tingsstelsel gevolgd, dat de koloniën ten gunste van het moederland benadeelt. Zelfs later, toen oordeelkundige koloniaal politici de onhoudbaarheid van dit sy steem erkenden, had nog altijd het juiste beginsel niet baangebroken, maar men stelde er zich, ongeveer een vierde van een eeuw lang, mee tevreden de lasten van de inboorlingen langzamerhand iets te ver lichten. Eerst in de laatste kwarteeuw werd de nieuwe koers in de koloniale politiek met volle bewustheid ingeslagen". 9 Sept. 1913. Hoe zal het ministerie Gort v. d. Linden staan tegenover de vrije school? Niet kwaad, zouden wij meenen. Althans de kabinetsformateur heeft in 1881, toen hij optrad als professor aan de Groningsche hoogeschool, onder meer het volgende gesproken „Nog kiest de staat partij. Nog houdt „het schrikkelijk pleit van dwang en vrijheid aan". Het onderwijs is nog staatsonderwijs en aan de Hoogescholen wordt nog officieel gestempelde weten schap gedoceerd. Nog altijd spookt naast infaillibiliteit van godsdienstige dogmata, de zekerheid van wetenschappelijke hy pothese en kleedt de staatswetenschap zich in den afgedragen mantel van den staatsgodsdienst. Men vergeet al te dik werf, hoe alles, wat in strijd schijnt met de heerschende theorie, met de dogmata der officieele wetenschap, altijd en overal is onderdrukt. Maar toch meer en meer wint het vrije onderzoek en de vrije studie in kracht. Na de vrije universiteit van Londen, de vrije universiteit van Brussel. Hier te lande de gemeentelijke univer siteit te Amsterdam en de vrije univer siteit op Christelijk Gereformeerden grondslag. Wel is waar is vooral op het gebied van hetjager onderwijs een geheel andere neiging op te merken en wordt schier overal in de wereld, in Duitsch land, in Frankrijk, in Noord-Amerika even zooveel als hier te lande strijd ge voerd voor openbaar neutraal onderwijs, ja zelfs voor schoolplicht en leerdwang. Maar men mag, met het oog op de alge meene rechtsontwikkeling veilig aanne men, dat deze beweging is een reactio naire beweging, eene voorbijgaande eb bende strooming in den grooten vloed der vrijheid." Derhalve reeds in 1881 voelde onze minister C. v. d. L. veel voor de vrij heid van onderwijs. Maar zal de minister van koloniën naar dit professorale woord van 1881, nu ook zijn gedragslijn inzake het onderwijs bijvoorbeeld aan onze Zendingsscholen in Indië bepalen? In een politieke rede te Amsterdam heeft in Juni jl. mr. Pleyte zich over de onderwijspolitiek van hetrechtsche ka binet allerongunstigst uitgelaten. Hij zag, zeide hij, met schrik, „hoe deze „regeering door een glad verkeerde poli tiek dit mooie land onherstelbare schade wil(de) toebrengen"en nu wilde hij er iets toe „bijdragen om dat te voorkomen". Ja zelfs meende hij dat „wat deze regee ring op het gebied van onderwijs heeft gedaan de haren (deed) te berge rijzen." Men mag derhalve verwachten dat nu mr. Pleyte, minister van koloniën is ge worden, hij het zijne zal doen om deze te berge gerezen haren weer glad te krijgen. Laat ons echter moed houden en hopen dat bij deze poging de minister van koloniën door den minister van binnen- landsche zaken eenigszins zal worden opgewogen, oftewel geleid in het goede spoor, reeds in 1881 door hem aangewe zen. En hoe zal het nieuwe ministerie staan tegenover de verzekeringswetten van mi nister Talma? Dit kan ook meevallen. Want, wel hebben de vrijzinnige ver- kiezingsredenaars in schier alle steden en dorpen van ons land uitgebeldwij zullen die wet-Talma intrekken en heb ben de gekozen Kamerleden dit bij de herstemming zwart op wit beloofd, maar... Een Kamerlid is een heel ander mensch als een minister. Trouwens in 't kabinet zit ook nog een andere oud-professormr. Treub. En gelijk nu mr. Cort mr. Pleyte in toom kan houden, zou mr. Treub het ook mr. Bertling wel eens kunnen doen, gesteld dat deze aan plannen in boven- genoemden geest mocht zwanger gaan. Immers mr. Treub zegt zelf dat hij niet is van het hout waaruit men be keerlingen snijdt. De Beukelaarjdie overigens tegen de coalitie is, zegt dan ook ronduit van hem te verwachten „handhaving der wetten- Talma met uitbreiding tot niet-loon- arbeiders". Wordt deze verwachting niet be schaamd, dan gaat de „consternatie" (concentratie) nog een tweede teleur stelling tegemoet. Rest nu nog het algemeen stemrecht. Maar als dit komt, heeft men er nog wel een beetje tijd mee. Het behoort tot de Grondwetsherziening, die zeker wel nommer lest op het. program zal staan. Bovendien, men weet het, algemeen stemrecht, daar is minister Cort ook al niet voor. Analphabeten. Dat zijn inenschen die niet lezen of schrijven kunnen. Bij de inlijving der miliciens wordt een staat opgemaakt voor dezulken. En nu is gebleken dat het percentage voor de zuidelijke provinciën het minst slecht is. Wij hebben dit staatje al eens meer gepubliceerd, en herhalen uit dat van 1910 nog eens de volgende cijfers, ra kende twee provincies uit het noorden (liberaal) en twee provincies uit het zuiden (katholiek). Drente 2,1Groningen 1,86 per 100. Noord-Brabant 1,35Limburg 1,09 per 100. Om te onthouden. Christus vóór'Alles. Boven op de sneeuwbergen van Zuid- Amerika staat het beeld van den Christus, den Vredevorst. Een afbeelding daarvan is ten ge schenke gegeven aan het Vredespaleis in Den Haag en heeft daar een plaatsje bekomen. De Koningin aldus De Amsterdam mer heeft aan de vrouw van den gezant uit den Zuid-Amerikaanschen staat, die het beeld is komen aanbieden, en die aan Hare Majesteit de beteekenis van het Christusbeeld heeft uiteengezet, Haar portret cadeau gedaan en eigenhandig behalve haar handteekening de woorden daarop geschrevenChrist avant tout, Christus vóór alles. „Schoone belijdenis onzer geliefde Ko ningin. Ze spreekt boekdeelen. Vredescongressen en vredespaleizen zijn schoon, maar geen vrede zal er komen dan door de erkenning van Christus. Hij vóór alles." (Reisherinneringen.) X. Vanuit Coblenz kan men per electri- sche tram naar Laubach gaan, in het dal van dien naam, om dan 'n kwar tiertje te stijgen en te genieten van het prachtig uitzicht op Coblenz, Lahneck en Stolzenfels. De wandelingen leiden vandaar steeds door bosch naar den top van den Kühkopf. Hier ziet men Rijn, Moezel en den Vulkanischen Eifel in al hun pracht. Dit hebben wij echter niet gedaan. Men kan ook naar Kartause, een be langrijke hoogte nabij het Hoofdstation, met twee forten en een buitengewoon schoon kerkhof. Ook hier zijn we niet geweest. Verder is een bezoek aan den Ahrenberg met de electrische tram van Ehren- breitstein af 10 minuten de moeite waard. Hier vindt men een bedevaart plaats met den beroemden Olijfberg. Ook hierheen leidde onze weg niet. Evenmin naar Cochem, een der mooi- ste.J punten aan deuMoezel. Hier vindt men een in 1689 verwoesten en in 1868 weder opgebouwden burcht met beroem de wapen-, eet- en ridderzalen. Dejaatste met waardevolle fresco's. Wij hadden een wandeling naar Ehren- breitstein op ons program staan. Op drie manieren kan men daarvoor den Rijn oversteken. Per tram over de gewone brug, te voet over de schipbrug of per f veerbootje. We kozen het laatste. Binnen enkele minuten had men ons voor 5 Pf. naar de overzijde gebracht. Alsof 't weer zoo moest wezenop i het bootje zaten ook „de Amsterdam- mers", die ons dus geregeld volgden. Ehrenbreitstein is een stadje op zich zelf, met 'n 5500 inwoners. Het ligt buitengewoon schilderachtig in een dal- kloof tusschen twee hoogten, waarop de vestingen Ehrenbreitstein en Asterstein. Onze gids vertelde ons, dat men van de eerste hoogte een uitzicht geniet, dat in schoonheid nergens langs den gehee len Rijn wordt overtroffen, zelfs niet ge ëvenaard. Nu, dat moesten wij dus zien. Boven dien stelden wij ons heel wat voor van de kennismaking ik bedoel 'n vreed zame met de beroemde of beruchte fortificatiën, die zich daar op rotsachtige hoogte zoo uitdagend verhieven. Eerst gaat men een eindweegs zonder geleide naar boven. Van verschillende zijden ziet men dan beneden de kazernes en de stallen. Even verder wordt den bezoekers een gedeelte van hun vrijheid ontnomen. Er zijn daar twee militaire geleiders, die om beurten met een groep personen naar boven gaan. Aan den ingang, of liever aan een van de hoofdpoorten, moet men vervolgens zonder pardon z'n camera afgeven, opdat men niet in de verleiding kome een of ander interessant hoekje door middel van de fotografeerkunst, te vereeuwigen. Nu, wij waren niet gedupeerd, want we liepen volstrekt niet met spionnage- plannen rond, al hadden wij minister Colijn 't was nog in den goeden ouden tijd gaarne iets meer verteld van dé beroemde veste Ehrenbreitstein. Van de eigenlijke vestingwerken kre gen wij weinig, ja niets te zien. Onder geleide ging 't regelrecht naar boven, waar ons vanaf een groote hoogte, waarop natuurlijk weer een gedenknaald uit de dagen van '70, een schoon uitzicht over Coblenz, Rijn- en Moezeldal gegund werd. 't Was inderdaad verrukkelijk. Eerst vanaf dat plateau ziet men hoe schoon de stad daar ligt in den „Deutschen Eek". Majestueus verheft zich daar het reeds eerder genoemde standbeeld. En juist daarvoor vermengt zich het water van de lieflijke Moezel met dat van den trotschen vader Rijn. Echter niet zoo, of men ziet duidelijk de scheidingslijn. Op de rivieren heerscht een groote bedrijvigheid van af- en opwaarts stroo- mende schepen, salonbooten en z.g. sleep- kasten of Rijnaken, moeizaam voortge sleept door bijzonder zware en breede raderbooten. We gaan terug, na een vluehtigen blik op de kazernes geworpen te hebben. Het inwendige der verdedigingsmiddelen bleef geheim voor ons en evenals we gekomen waren zonder omweg konden wij weer afzakken. Toch had één ding ons weer getroffen de echt-militaire, vaderlandslievende geest, die den Duitschen soldaat ken merkt. En ook de goede staat van ver weer, die uit alles duidelijk blijkt. „Men" zegt, dat Bebel heeft beweerd, dat het Duitsche leger achterlijk is en

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1913 | | pagina 1