No. 288 1913
Maandag 8 September.
77e Jaargang
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Het pensioen voor 70-jarigen.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p1.25
Enkele nummers0.05
UITGAVE DER FIRMA'S
EN
van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 1—10 regels ƒ1.—, iedere regel
meer 10 cent.
n.
Nog enkele mogelijk rijzende vragen
dienen beantwoord.
De uitkeering van twee gulden wordt,
te beginnen met 9 December a.s., iedere
week ten postkantore uitbetaald.
Wanneer beide, man en vrouw, in de
termen vallen voor deze uitkeering, wordt
geen twee gulden aan elk uitgekeerd,
maar drie gulden voor beiden saam.
Om in aanmerking te komen, behoeft
de arbeid niet in vasten dienst te zijn ver
richt. De vraag geldt alleenzou deze
man of vrouw verzekeringsplichtig zijn
geweest
Ook de persoon, die een eigen gedoetje
heeft, doch gedurende enkele dagen per
maand of per week bij een ander om loon
ging werken, in diens bedrijf, hetzij van
boer of van winkelier of van drukker of
van kellner, of welk bedrijf ook, zou in
aanmerking gekomen zijn voor verzeke
ringsplicht, en komt derhalve straks ook
in aanmerking voor de uitkeering.
Dit geldt ook van vrouwen, die gedu
rende enkele dagen als huishoudster of
naaister of baker of dienstbode of werk
ster of waschvrouw, of wat ook hebben
dienst gedaan. Wanneer zij maar in de
laatste tien jaren, of van hun 60ste tot
hun zeventigste jaar tenminste 156 weken
verzekeringsplichtig zouden zijn geweest.
Men lette dus wel op, dat dit nu niet be-
teekent, dat deze menschen eiken dag
moeten hebben gewerkt tegen loon.
Het beteekent alleen, dat wie in die tien
jaar 156 weken heeft beleefd, waarin hij
(of zij) een of meer dagen tegen loon heeft
gewerkt. Het behoeven dus ook geen 156
op elkander volgende weken te zijn. Zij
mogen ook over tien jaren verdeeld zijn.
Ja, zelfs de zieke dagen gelden daarbij
als werkdagen, namelijk wanneer over
dien tijd de premie door een ziekenkas
zou betaald zijn, indien de wettelijk ver
plichte verzekering tegen ziekte, invalidi
teit en ouderdom toen reeds bestaan had
bij den aanvang van het tienjarig tijdvak.
Ja zelfs, arbeid buiten Nederland ver
richt telt mee wanneer die arbeid maar
verricht is voor een persoon of onder
neming in ons land gevestigd.
Alleen maar de uitkeering geschiedt
niet aan menschen die de laatste vijf
jaren buiten Nederland gewoond hebben,
en ook niet aan hen die aangeslagen
zijn in de vermogensbelasting.
Maar wie nu niet bewijzen kan dat
hij in de laatste tien jaar 156 loonweken
had, valt die buiten de uitkeering?
Wij antwoorden het is best mogelijk
dat hij er in valt. Als hij het maar
aannemelijk weet te maken. Dit beoor
deelt een van de 76 commissies, die aan
gesteld zijn om de rechtmatigheid der
aanspraken te onderzoeken.
Wij zeiden daar straks reeds, en ook
in ons laatst vorig nommer, dat niet
alleen wie voor een onderneming ge
werkt heeft, maar ook wie in een gezin
gediend heeft, recht op de uitkeering
heeft. Bijvoorbeeld dienstboden, huis
houdsters en dergelijke vrouwelijke „ar
beiders".
Ook is het zelfs niet noodig dat het
loon is uitbetaald geworden in geld,
wanneer men het genoten heeft in den
vorm van kost of inwoning, of kost en
inwoning, of van fooien, of kleeren, of
brandstofienin al deze gevallen blijft
men pensioengerechtigd.
De beslissing over een en ander ge
schiedt door de Rijksverzekeringsbank;
die daartoe de adviezen inwacht van de
bovengenoemde commissies.
Elke van zoodanige commissies be-
Btaat uit vijf personen met toegevoegd
Becretaris.
Aan die commissies, liefst aan den
Becretaris, moeten alle aanvragen gericht.
Formulieren en inlichtingen vrage
men aan het postkantoor of bij den
"er.
7 Sept. 1913.
Pleyte Idenburg.
Het optreden van den nieuwen mi
nister van koloniën zal wel spoedig aan
leiding geven tot conflicten met den gou
verneur-generaal, en wel over de regee-
ringsmaatregelen die handhaving van
het gezag, eerbied voor de godsdienst
vrijheid van den Christen-inlander, be
vordering van het (christelijk) onderwijs
op de zendingsscholen, moreelen steun
voor de zendelingen, handhaving van
het regeeringsreglement, enz. bedoelen.
Dat kan niet uitblijven.
Het moet derhalve op een conflict uit-
loopen.
Een conflict dat eindigen kan met een
eervol ontslag van den gouverneur-ge
neraal.
Het zijn vooral de vrij-liberalen die
hierop azen.
Zij zijn de onvervalschte, ras-echte
liberalen uit Kappeyne's school, de
schoolwet-liberalen, die voor alles de wet
willen dienstbaar maken aan de knech
ting van het bijzonder onderwijs, en de
neutrale school aan de tenonderbrenging
van de vrije, de liberalen, die het hun
grooten leider nazeggen „bederf met uw
Bijbelteksten ons staatsrecht niet"de
echte vijanden van de coalitie, tegen
standers in verfijnden vorm van de fijnen,
vrienden van hen die in Indië tegen alle
christelijke maatregelen, hoe bescheiden
ook, gekant zijn; principieele afkeeri-
gen van Idenburg en zijn staatkunde;
die niets liever zouden zien dan een
spoedig ingrijpen van de nieuwe „re
geering", teneinde de liberalen op Bui
tenzorg buiten zorg te stellen en Iden
burg in te ruilen voor een man van haar
kleur.
Bewijs
Wel de (oud-liberale) Nieuwe CrL
schreef kort geleden
„Koloniën krijgt een nog jongen door
tastenden zakenman aan het hoofd, die
als meer uit Indië gerepatrieerden, niet
aanstonds 't politieke pad, dat hem
paste, wist te vinden, maar bij de jongste
verkiezingen als vrijzinnig-democratisch
candidaat der concentratie in Amsterdam
IX naar voren trad. Als zoodanig heeft
hij zich over den „christelijken" koers
in Indië in scherpe bewoordingen uit
gelaten van langen duur zal de samen
werking tusschen hem en den tegen-
woordigen gouverneur-generaal dan ook
denkelijk niet zijn."
Verder schreef het vrijzinnig-demo
cratisch orgaan De Wereld, even voorde
definitieve benoeming van het Ministerie
plaats had
„Indien Mr. Pleyte tot Minister van
Koloniën wordt benoemd, is herstel van
een vrijzinnig regeeringsbeleid in Indië
absoluut verzekerd."
Terecht laat een inzender in De Stan
daard naar aanleiding van deze eenigs-
zins verwaten uitlatingen zijn waarschu
wende stem hooren. Hij wijst op het
„gevaar dat onze Idenburg, de man die
als Gouverneur-generaal in Indië tracht
te bewerken, dat daar met de christelijke
levensbeschouwing in het bestuur ook
eindelijk eens rekening wordt gehouden,
tot aftreden zal genoopt worden onder
den druk van den vrijzinnig-democra ti
schen nieuweling op politiek gebied, den
Minister van Koloniën mr. Pleyte, oud
compagnon van den vrijzinnig-democra-
tischen mr. Van Deventer.
„Als die te vreezen gebeurtenis een
maal een voldongen feit zal zijn, is het
voor ons Christenvolk te laat om in deze
zaak nog iets te doen tot behoud van
onzen Idenburg. Van de Eerste Kamer,
waarin de coalitie (die bij de laatste
verkiezingen altijd nog de meerderheid
der uitgebrachte stemmen verkreeg) nog
de beslissing in handen heeft, mag dan
verwacht worden, dat zij de eerste de beste
gelegenheid aan zal grijpen om daarte
genover mr. Pleyte tot aftreden te dwin
gen, maar ondertusschen zijn wij in Indië
den christelijken Gouverneur-generaal
kwijt."
Daarom draagt hij aan de Pers en aan
de Kamerclubs op om te trachten dit
ongeval te voorkomen.
Hoe dezen dit zullen kunnen, is ons
nog niet duidelijk.
Iets anders en beters dan den gouver
neur-generaal aanmoedigen om op den
ingeslagen weg voort te gaan, zullen ook
zij wel niet weten; maar dit zal juist
hei tegengestelde uitwerken. Men heeft
dit aan Keuchenius gezien. Die werd
openlijk beschuldigd van godsdienst
waanzin, en onder dit voorwendsel door
de Eerste Kamer heengezonden.
Toch schijnt pal staan ons hier de
beste weg.
Niet schipperen, niet modderengeen
water in den wijn doen. Recht door zee.
En inmiddels een oogje in 't zeil gehou
den. Den stuurman te roer gesteund door
den kapitein op de brug in 't oog te hou
den. En dezen laatste gewaarschuwd voor
de vrijzinnig democratische klippen, en
voor de sirenenzangen der liberale poli
tiek. En toegezien dat hij blijve in het
„interparlementaire" vaarwater.
De liberalen van 1888 en 1901 hebben
altijd geroepende Eerste Kamer is er
ook nog.
De coalitie van 1913 neme dit woord
over, en houde dit het ministerie Cort-
Ort voor, voornamelijk met het oog op
den minister van koloniën.
Natuurlijk verwacht niemand dat hier
door Pleyte pleiter voor de Chr. staat
kunde in Indië wordt, maar wèl dat deze
bewindsman zich wel tweemaal bedenken
zal alvorens in te grijpen daar, waar
zelfs de mohamedaansche vereeniging
(Sarekat Islam) om wier belangen het
heet te gaan, verklaart dat haar optre
den niet is veroorzaakt, noch ook be
lemmerd, door de regeeringsdaden van
dezen gouverneur-generaal.
Te 'sGravenhage is Vrijdag een be
tooging gehouden door den Bond ter
verkrijging eener wettelijke regeling van
den rechtstoestand der burgerlijke ambte
naren.
Een beweging waarvoor wij veel voe
len. De rechtspositie van sommige bur
gerlijke ambtenaren is zeer zwak. Ge
meente-ambtenaren secretarissen en
ontvangers onder anderen staan steeds
bloot aan het gevaar dat een gemeente
raad, zonder schijn zelfs van motiveering
van zijn stem, hen ontslaat, dat wil
zeggen hen naakt aan den dijk zet.
Reeds in 1903 heeft mr. Heemskerk,
de nu afgetreden minister, het voor de
belangen der burgerlijke ambtenaren
opgenomen, dat wil zeggen gepleit, doch
als minister heeft hij er niets voor ge
daan, en daartegen heeft de spreker van
dien middag, het Kamerlid De Jong,
heftig geprotesteerd.
Nu zal dit wel eens meer voorkomen,
dat een Kamerlid een zaak bepleit, en
toch als minister, uit oorzaken onaf
hankelijk van zijn wil, in gebreke blijft
haar wettelijk te regelen. Het komt ons
voor dat men hiervoor een oud-minister
in een openbare vergadering van men
schen die, schoon belanghebbenden, dit
niet beoordeelen kunnen, nog niet be
hoeft af te drogen.
Maar wat ons nog meer opviel in het
overigens juiste betoog van dezen spreker
is de gloed waarmee hij het opnam voor
zijn collega Ter Laan. Volgens het ver
slag sprak de heer De Jong: „De tijd
ligt nog niet ver achter ons, dat men in
de Kamer van kapitein tot generaal kon
opklimmen, maar een man als Ter Laan,
een sieraad van de Kamer, moest zijn
betrekking prijs geven en alle pensioen
aanspraken voor zich, vrouw en kinderen
opgeven".
Wij weten niet of nog meerdere amb
tenaren in dit geval verkeeren; maar
het trekt de aandacht dat sommige
liberale Kamerleden gaarne in 't open
baar hulde brengen aan hun sociaal
democratische collega's.
Er is een tijd geweest dat de liberale
heeren overal waar 't pas gaf schermden
met den naam van den heer Heldt, den
„arbeiders"-vertegenwoordiger, en vooral
in volksvergaderingen den naam van
dezen held uitspeelden tegen de regee
ring. Vooral mr. Goeman Borgesius was
hier sterk in.
Zoo schijnen nu onze liberalen zich te
gaan bedienen van de namen van hunne
socialistische collega's.
In 't schermen met Heldt hebben wij
altijd een poging gezien om bij „het
volk" in zijn schaduw voor even rood
als hij te worden aangezien.
Het is de eeuw der politieke plas
dankjes.
Zou iets dergelijks, nu natuurlijk onder
iets rooder etiket, weer vertoond worden?
Overigens steunen ook wij de poging
om te geraken tot een afdoende regeling
der rechtspositie van burgerlijke ambte
naren.
Professor Krabbe, die ook ter verga
dering was en een opwekkende rede
hield, sprak den wensch uit dat er in
de Troonrede al van zou gewaagd worden.
Zou hij er meer van weten?
Bij de laatste verkiezingen is van vrij
zinnige zijde beweerd, dat het voortbe
staan van het Ministerie-Heemskerk een
gevaar zou opleveren voor de Ned. Herv.
Kerk. Nu hebben waarschijnlijk vele
vrijzinnige sprekers zelf niet geloofd, wat
zij zeiden toen zij op dit aambeeld sloe
gen, en men zou ook het zwijgen over
dit alles kunnen bewaren, maar het is
toch wel aardig eens kennis te nemen
van de opinie der pas vergaderd hebben
de Synode der Ned. Herv. Kerk, over
hetgeen het afgetreden Ministerie deed,
toen het werkelijk eens" een enkele maal
met de Ned. Herv. Kerk in aanraking
kwam.
Lezen we het volgende uit het verslag
over de handelingen der Synode
„De heer Schrieke brengt rapport
uit over een afschrift van de correspon
dentie van Z.E. den Minister van Ma
rine met den Kerkéraad der Hervormde
gemeente te Den Helder over de gees
telijke verzorging van het marine-per
soneel. Overeenkomstig zijne conclusie
verklaart de Synode, dat zij met be
langstelling van de brieven heeft ken
nis genomendat zij echter, verstaan
de, dat 't niet op haar weg ligt ze te be
oordeelen, ze voor kennisgeving aan
neemt, maar niet zonder een woord
van oprechte hulde aan den Minister
voor de bedoeling om de geestelijke
belangen van het marine-personeel te
verzorgen en deze verzorging te leiden
in kerkelijke banen".
Laat ons verder er niets van zeggen,
maar het onthouden, het kan wellicht
spoedig te pas komen als onze sprekers
weer „den boer op moeten" om de vrij
zinnige sprekers te bestrijden, indien deze
het hebben over de belangen der Ned.
Herv. Kerk. Standaard.
De Tijd meldt weer een droevig staaltje
van broodval oftewel kiezerswraak, dit
maal gepleegd te Warmond.
Daar was een katholiek bij de jongste
gemeenteraadsverkiezingen boven een
vrijzinnige gekozen. En nu wil men dit
op Roomsche kiezers wreken.
Een Katholiek neringdoende ontving
van een vrijzinnigen candidaat-notaris op
den dag der nationale feestviering het
volgende briefje:
Mijnheer,
Tot mijn leedwezen bericht ik u, dat
ik u als lid van de Kath. Kiesvereeni-
ging alhier niet langer als mijn leveran
cier kan behouden.
Achtend, enz.
Eenzelfde bericht kregen dien dag nog
meer Roomsche neringdoenden. En ook
door andere vrijzinnige dorpsbewoners
werd aan Roomsche leveranciers de klan
dizie opgezegd.
Hetgeen De Tijd naar aanleiding van
deze stuitende geweldpleging op een der
staatkundige vrijheden in dit jubeljaar
opmerkt, laten wij achterwege. Wij be
amen 'tten volle.
Bovendien is signaleering van derge
lijke feiten reeds voldoende.
Saaksumhuizen is er niets bij.
Een journalist heeft een onderhoud
met Carnegie te Den Haag, en de vruch
ten van zijn vraaggesprek (interview)
aan de groote dagbladen van allerlei
richting meegedeeld. Maar wij voegen
er dadelijk bijer waren geen al te
beste bij, heelemaal niet sappig, over 't
geheel smaakloos, sommige zelfs ietwat
wrang.
De interviewer beschrijft den staal-
koning als een vriendelijke, kleine oude
heer. Maar uit de verdere beschrijving
komt het ons voor dat deze figuur voordee-
liger uitkomt wanneer hij zijn beurs open
en zijn mond gesloten houdt, dan wan
neer hij het omgekeerde doet.
Zoo sprak hij onder anderen „Ik heb
altijd een zwak plekje in mijn hart voor
de journalisten, welke kleur htm blad ook
moge hebben."
Een opmerking die wel iets heeft van
beginselloosheid. Alle journalisten even
lief, ook de anarchistische, met hun ver
heerlijking van vorstenmoord?
De interviewer noemde dat abusieve
lijk democratisch hierdoor den geld-
koning de stof leverend voor eene tweede
ketterij„Ik ben zeer democratisch hier
beneden omdat ik er van overtuigd ben
dat ook het hiernamaals op democratische
leest is geschoeid".
De interviewer, op dit woord nogal
opgetogener geworden, prijst den „vro
me^), puriteinsche(n) Schot en (diens)
onwrikbaar geloof", zelfs „de kracht van
stemgeluid" waarmee hij zijn godsdienst
besprak.
En dan vertelt Carnegie „dat hij de
stelling van Confucius is toegedaan
„Alle woorden, op hoe verschillende
wijze geuit, komen tot den waren God
als zij met overtuiging zijn uitgesproken".
Hier spreekt niet de puritein, maar
de pantheïst. Gelukkig dat de onder
vrager het gesprek op een volgend onder
werp bracht, waardoor de man van het
Vredespaleis zich meer sympathiek kon
uitlaten.
Het ging over de beste wijze om lief
dadigheid te oefenen.
Door hen te helpen die zichzelven
helpen, merkte Carnegie op en hij legde
dit op aantrekkelijke wijze uit; alleen
komt hier wel wat zot bij de opmerking
van den interviewer dat Carnegie „over
het werk sprak op denzelfden eerbiedi
gen toon als over God".
Eigenaardig is ook wat Carnegie zei in
zake Staatspensioneering. Zouden de
vrijzinnige bladen die zijn oordeel zonder
protest als een les van levenswijsheid
hunnen lezers voorleggen het in dezen
soms met hem eens zijn Zouden zij
die les ook somwijlen het nieuwe kabinet
willen voordragen als leiddraad
Men leze maar
„Waar ik wel zeer veel voor gevoel",
zei de heer Carnegie, „is staatspension-
neering van oude werklieden." De Ou-
derdoms-Pensioen-Act" eenige jaren ge
leden in Engeland in werking gesteld,
is, volgens mij bewonderenswaardig. De
werklieden beginnen te betalen gedurende
hun jeugd, wanneer ze een beetje ter
zijde kunnen leggen, en dan komt in
den ouderdom de staat hun ter hulpe.
Niet geheel, zenweten om goed in hun lemens-
onderhoud te kunnen voorzien, zelf ook nog
wat bijdragen, doch dit is juist het
mooiste, het is als het ware een com-