„rrï
JéM'
JOGDE
RUIDEN.
No. 281 1913
Zaterdag 30 Augustus.
/e Jaargang
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
e Kweekschool
Zeeland,
REUTER'S
1880 - 31 Augustus --1913.
LANGS RIJN EN AHR.
Binnenland.
isel 1910.
DELBURG.
a.s. aflosbaar gesteld;
n elk groot f250.-
42, 48, 66
,tiën elk groot f 100.-,
39, 43, 44, 47, 49, 59,
91, 92, 125, 132,144,
geschiedt ten kantore
DIUS, Middelburg.
Prozawerken van den
nburgschen Humorist)
tsch door G. VELDEB-
jroore Uitgave, 8 dee-
ustratiën. bijeen i" j
slechts f 2,90. In
oor slechts 13 90
leven op het Land.
festin gtijd
q een vrouw kwam
'anzosentijd
uchtigheidje.
burgsche Montecchr
.11 Alle Prozawer;
'8 ken van Ffl^
re groote uitgave, ,B>0
voor slechts f «c
een in 2 Prachtbanden
bij den Uitgever F
98 te R' tt-rdam e»
Franco Da ontvan?®
waarop melden:
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
de Gouden Medaille
Idtentoonstelline
.ES, Apolh., Seliaeie.
liddel om het haar
en schoener te ma-
sdierte (luizeni, nete-
ziekten der schedel-
1 's totaal onschade-
L^it jachtwater en
iraten Prijs 10 cent
ZUUR
AKEN, Apoth, Sel-
t der moeders en de
.einen, 't geneest 't
zuur in de darmen
rust en den slaap
'rijs pe* flesch 40 ct.
te KIESPIJ jy
t», Fleureeijn '}n
lnflu©ojaipijnea
mige uren genezen
:ende HOORTSP0E-
VAN AKEN, Apo-
lete.
jr doos f 0,50.
LL/DMRSl
geneesmiddel
ampoït, maagontste-
ge eetlust, slechte
vatergal, oprispingen,
de
^POEDERS
IN, Apoth.-Spesialist
j kunnen door geen
iddel vervangen wor-
ernstige geneeswijze
ivarm aanbevolen te
k persoon die aan de
doos 75'cent
te Middelburg bij
S en JOH. DE ROOS,
3ebr. MULDfeR, te
.AAS
5.gO
fl-
.V E R K R IJ B B AAS
•NDEN RIJWIELHANDEL
?briceerd *--j
Z 'A IS .TH o' W L'A M O :t:
UR brengt ter kennis
benden, dat op 28
uitgeloot en tegen
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p1.25
Enkele nummers„0.05
UITGAVE DER FIRMA'S
EN
van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent
Familieberichten van 1—10 regels ƒ1.—, iedere regel
meer 10 cent.
Gegroet Koninginne, wier jaardag wij
[vieren
Met blijdschap in 't hart en met dank
[aan den Heer!
Blijv' wijsheid en Godsvrucht uw levens
weg sieren
Gode krone Uw leven met genade en eer.
Een danktoon stijgt op uit het midden
van Holland's zonen en dochteren, wan
neer onze bemind# Vorstinne, Koningin
Wilhelmina, haren jaardag viert.
Het behaagde den Heere weder aan
het leven van haar, die ons zoo dierbaar
is, een jaar toe te voegen.
Soli Deo Gloria!
Want wie schetst ons, wat Hij ons in
het Huis van Oranje en in deze dierbare
telg heeft geschonken? Qnzejubeltonen
weerklinken daarom luide, onze dank
tonen rijzen hemelwaarts, onze innige
gebeden vergezellen haar, voor wie het
hart van eiken waren Oranjeklant warm
kiopt. ,m
Meer dan ooit heeft onze Koningin in
het jaar 1913, dat als een van de meest
gewichtige periodes in Neerland's historie
bij ons nageslacht in dankbare herinne
ring verblijft; meer dan ooit heeft
zij thans kunnen toonen, wat zij voor
haar volk wil zijneen moeder, voor
wie het heil harer kinderen het hoogste
géluk is.
Zij is een Vorstinne, die met haar
volk medeleeft, en die als zoodanig haar
volk kent. Leeren wij ook meer en meer
onze Koningin kennenopdat onze feest
tenen te luider klinken, en opdat wij
ons onder haar macht, die zij dankt aan
de Gratie Gods, welbeschermd weten.
De dag van morgen is wel een bij
zondere voor allen, die ons Oranjehuis
en onze beminde Koningin een warm
hart toedragen. Beware de Heere haar
nog vele jaren voor ons, en voor allen,
die haar dierbaar zijn, H. M. de Koningin-
Moeder, onze Prinses Juliana en Z. K. H.
de Prins.
Hij zij met allen en stelle hen tot een
rijken zegen.
Leve de Koningin
(Reisherinneringen.)
De hoogte, ruig van rotsen,
glanst en lacht.
Hinauf, den Drachenfels op
Onder het fluiten van een lustig deuntje
werd de tocht aanvaardt. De karavaan
in den woestijn wordt gewoonlijk begeleid
door iemand, die al fluitend of spelend
de „Bpirit" er in weet te houden, en men
kan zich bijna niet voorstellen van hoe
veel invloed dit op het marcheeren heeft.
Trouwens we behoeven niet eens in
deze warme dagen met onze gedachten
in de Sahara te verwijlen. Men denke
maar aan het traditioneele en onsterf
lijke tromgeroftel, dat onze dienaren der
koningin op hun marschen pleegt te
begeleiden.
Toen het pad ons langs licht glooiende
helling omhoog voerde, werd reeds de
ijzeren punt van den bergstok krachtig
m den grond geslagen. Doch we zouden
m nog wel meer noodig krijgen.
Het pad kronkelde zich tusschen tui
len en boomgaarden door, en immer
steiler werd het. Met kleine schuilelpas-
W ging het al hooger en hooger
toder diep stilzwijgen.
Langs den weg staan verschillende
ververschingkraampjes, tentjes met aller-
ande snuisterijen, waar ge voor weinige
toten een „Andenken" voor familie,
'endin en vriend kunt bekomen. On
telbaar zijn ook de gelegenheden, waar
men zieh kan laten „kieken", hetzij zit
tende op een ezel, of in een auto. Aan
de hand van zoo'n plaatje kunt ge de
meest opgeblazen verhalen over Uw toe
ristenleven opdisschen. Dat Uw ezel een
houten exemplaar was, ziet niemand. Ge
kunt echter ook een heuschelijken ezel
krijgenomdat ze duurder in 't gebruik
zijn, komen ze minder veelvuldig voor.
Doch we gaan verder, 't Valt ons al
zwaarder. Met doorgezakte knieën slen
teren we vooirt, nu en dan in jeugdigen
overmoed elkander met fikschen stap
voorbijgaande. De bergstok bewijst nu
onschatbare diensten.
Links van den weg trekt een eigen
aardig gebouw onze aandacht. Een
schoone gelegenheid, om weer op ver
haal te komen.
We staan voor het Wagner monument
„Nibelungenhalle", opgericht ter eere van
de nagedachtenis van den grootsten aller
toondichters, Richard Wagner. Deze ge
heel in natuursteen opgetrokken tempel
of liever dit museum dateert van 28 Mei
jl. en bevat „Runenstein mit dem Bildwerk
des Meisters", en een groot aantal schil
derijen. We huiveren bij de gedachte
aan museumatmospheer de berglucht
bevalt ons immers goed en we loopen
voort, aangemoedigd door mooie verge
zichten, die ons nu en dan tusschen het
houtgewas door gegund worden.
Een eindweegs volgt hier de tandrand-
spoorweg den wandelweg. Daar komt
een „trein" aan, zich gemakkelijk tegen
de steile helling opwerkend. Met dit
vehikel komt men zeer gemakkelijk bo
ven, en even gemakkelijk weer beneden,
doch, geloof me, het kweekt geen berg
beklimmers. Wij, bergtrotters, haalden
er dus onzen neus voor op en klauterden
manmoedig verder, 't Was om moedeloos
te worden. De geruïneerde kop van den
berg bleef maar steeds even ver ver
wijderd. We waren eerst bij het oude
Kasteel Drachenburg, dat wegens zijn
kunstverzamelingen dien dag niet voor
een bezoek in aanmerking kwam.
Het „ezeltje-rijden" bleek hier een
even groote attractie als aan het Scheve-
ningsche strand. De trouwe beestjes,
men kan ook een paardje nemen, ver
voeren dagelijks honderden vreemdelin
gen, op- en afwaarts.
Eindelijk, waren we er. Ja, d.w.z. op
een terras, vanwaar men van drie zijden
het machtige panorama, dat zich daar
beneden uitstrekt, kan bewonderen. Hier
was 't een verzameloord van hijgende en
puffende menschen, die na een slok limo
nade of bier hu, die Duitschers drin
ken zooveel bierweer eenigszins
verademden.
We zetten ons even neder, nu meer
onder den indruk van wat ons oog aan
schouwde, dan van de vermoeidheid,
't Leek al wel speelgoed daar beneden,
meer dan 300 Meter lager. Wanneer ik
zeg, dat 't onbeschrijflijk was, is dit geen
gemeenplaats. Inderdaad, mijn pen is
onmachtig dat grootsche schouwspel te
schilderen. Ik probeer het dus niet, want
waartoe zou ik kladwerk leverenSlechts
kan ik u toeroepen helaas, ook al
niet dringend genoeggaat er zelf
heen en geniet het door eigen aanschou
wing. Niet, als ge Zwitserland bereisd
hebt natuurlijk niet doch wanneer
ge kersversch uit „het land van mest
en mist" komt!
Doch we moeten nóg hooger, want we
zijn nog niet bij de ruïne van den burcht
Draehenfels, die het hoogste punt van
den berg vormt, en die reeds uren ver
zichtbaar is. 't Was een van de vele
machtige burchten, welker heeren in
vroeger eeuwen daar hun machtigen arm
deden gevoelen, en in den strijd steeds
ongenaakbaar bleken. De burcht Drac
henfels dateert uit de 12e eeuw, in de 17e
eeuw werd deze verwoest; de overblijf
selen, beeld van aardsche vergankelijk
heid, blijven daar ^bewaard als een histo
risch monument.
Het Zevengebergte ziet men vanaf deze
ruïne in al z'n pracht en majesteit voor
zich. De groene wijngaarden en het kleu
rige mozaïek van de akkers vormen de
bekoring van de berghellingen.
Terwijl we zoo ons oog over de wijde
omgeving laten varen, wordt ons oor
getroffen op het hooren spreken van
onze moedertaal. We zien om en bemer
ken een drietal jongelui, in 't vervolg
door ons „de Amsterdammers" genoemd.
Een onzer meende n.l. het Amsterdam-
sche accent niet onduidelijk te kunnen
onderscheiden.
Landgenooten voelen zich in den
vreemde immer tot elkaar aangetrokken.
Door een enkelen opzettelijken uitroep
onzerzijds wisten zij, dat zij hier niet
de eenige personen uit de Lage landen
waren. Later hebben wij hen weer ont
moet. Zonder nadere kennismaking was
er toch een merkbaren band tusschen
ons.
We gaan weer naar beneden, om, voor
1 de duisternis invalt, ons kosthuis op te
j zoeken, om den inwendigen mensch het
noodige niet te onthouden, want de
bekende gewaarwordingen aan onze
respectievelijke magen lieten niet af ons
daaraan te herinneren. Wij zouden im
mers in een wip beneden zijn. Tand-
randbaan, rijtuig, paard en ezel passeer
den we weer met minachtenden blik.
Doch het viel danig tegenhet dalen
kostte niet veel minder inspanning, dan
het stijgen. Met kleine stapjes sjokten
we in ongemakkelijke houding verder,
nu en dan even rustende, om van de
heerlijke omgeving te beter te kunnen
genieten. De camera, die een onzer met
zich voerde, werd hier voor 't eerst uit
't omhulsel gehaald, om zoodra we een
verbond met 't zonnetje konden sluiten,
de schoone plekjes te vereeuwigen. Doch
helaas, 't bleef te donker en aan den
hoiizon te nevelachtig.
Met 'n miniatuur-„Esel vom Drachen
fels" op de borst we moesten toch
ook 'n „kleines Andenken" hebben, to
gen, of lieven zakten we verder, de op
dringerige uitroepen „Photographieren
Herren" met een blik op onze camera
negeerende.
De Drachenfels lag weer ver achter en
hoog boven ons. „De purpren scheemring
hield nu de burcht omvangen." Het
oogenblik, dat wij daar, zittende op de
oude ruïnes, doorbrachten, zal steeds in
onze herinnering bewaard blijven.
TIRO.
Onze nieuwe Ministers. Van de titula
rissen Bertling en Ort, welke beiden
indertijd nog in Zeeland gearbeid hebben,
gaven wij reeds een korte levensbeschrij
ving. Hier volgen nog enkele bijzonder
heden, omtrent de andere Kroonadviseurs,
ontleend aan het Hbl.
Mr. Cort van der Linden. Den 14den
Mei 1846 werd de kabinetsformateur
en als zoodanig tijdelijk voorzitter van
den Ministerraad mr. Pieter Wilhelm
Adriaan Cort van der Linden te 's-Gra-
venhage geboren. Hij ^studeerde te Leiden
en promoveerde er den 9 Mei 1869 in
de rechten op een proefschrift getiteld
„Iets over het strand",
Hij was eerst werkzaam als advokaat
in Den Haag, vervolgens vele jaren com
mies-griffier van de Tweede Kamer der
Staten-Generaalhoogleeraar in de rechts
geleerdheid te Amsterdam en aan de
Rijks universiteit te Groningenvan
18971901 minister van Justitie in het
Kabinet-Pierson en sedert 1902 lid van
den Raad van State.
Als minister van Justitie heeft hij in
1901 als vertegenwoordiger der burger
lijke overheid het huwelijk; voltrokken
tusschen de Koningin en Prins Hendrik.
Onder zijn bestuur van het departe
ment van Justitie werden de grondslagen
gelegd voor de Kinderwetten, onder zijn
opvolger ingevoerd.
Van zijn geschriften noemen wijRich
ting en beleid der liberale partij" (1886
en „Leerboek der Financiën" (1887).
Jhr. dr. J. Loudrn. De nieuwe Minister
van Buitenlandsche Zaken is de zoon van
nu wijlen den oud-gouverneur-generaal
van Ned.-Indië, mr. John Loudon en 47
jaar oud. Hij promoveerde te Leiden tot
doctor in de staatswetenschap op een
proefschrift getiteld „De drie regelen van
het tractaat van Washington".
De heer Loudon ging dadelijk in de
diplomatieke carrière en was, na een
korten werktijd aan het Ministerie van
Buitenlandsche Zaken, achtereenvolgens
gezantschapsataché te Londen en te Rome;
legatiesecretaris in laatstgemelde stand
plaats, chef van het Kabinet aan het
Ministerie van Buitenlandsche Zaken,
secretaris bij de gezantschappen te St.-
Petersburg en Londen, gezantschapsraad
aldaar, later te Parijs, totdat hij in 1905
benoemd werd tot gezant in Tokio, ge
volgd in 1908 door zijn verplaatsing naar
den gewichtigen post te Washington als
opvolger van den aftredenden Minister
van Buitenlandsche Zaken jhr. De Marees
van Swinderen, wien hij thans als hoofd
van dat departement gaat vervangen.
Behalve als kundig diplomaat, staat
dr. London bekend als een man met
artistieken zin en kenner van de kunst.
J. J. Rambonnet. De staat van dienst
van den nieuwen Minister van Marine
volgt hier
De kapitein-ter-zee J. J. Rambonnet,
geboren 1864, werd adelborst le klasse
den 2 Augustus 1883, luitenant ter zee
2e klasse den 16 October 1885, idem le
klasse den 21 October >1895, kapitein
luitenant ter zee 16 November 1906,
kapitein ter zee 26 Juli 1911.
Gedurende de jaren 19071909 was
de heer Rambonnet in Indië chef van
het materieel aan het Departement van
Marine en heeft zich toen zeer ingèwerkt
in alle Indische defensiebelangen, in 't
bijzonder in het bedrijf van het Marine
etablissement.
De nieuwe Minister van Marine staat
bekend als een kundig man, zij het niet
als vlot debater.
Als luitenant-ter-zee le klasse was de
beer Rambonnet gedurende eenige jaren
officier-instructeur in de stoomwerktuig
kunde aan het Koninklijk Instituut voor
de Marine te Willemsoord. De kolonel
is ridder 4e kl. der Militaire Willems
orde wegens zijn ferme leiding als com
mandant der landingsdivisie op het eiland
Flores in 1904. Hij was in 1912 lid van
de toenmalige technische commissie tot
bet adviseeren omtrent verschillende
vraagstukken in zake marinebeleid.
N. Bosboom. De nieuwe Minister T an
Oorlog, de oud-kolonel N. Bosboom, thans
58 jaar oud, is een officier van groote
bekwaamheid. Hij heeft den volgenden
staat van dienst; 1877 na voltooiing
zijner studiën te Delft 2e luitenant der
artillerie 1880 le luitenant1873 kapi
tein 1903 majoor1906 luitenant-kolo
nel 1910 kolonel bij het wapen. Bij zijn
bevordering tot majoor kreeg hij het
bevel over het korps rijdende artillerie.
Als kolonel voerde de heer Bosboom het
commando over het 2e regiment veld
artillerie te 's-Gravenhage, tot hij na
40-jarige dienstvervulling zijn ontslag uit
den dienst nam.
Als luitenant heeft de nieuwe Minister
in het bijzonder de aandacht op zich
gevestigd door de beantwoording van een
prijsvraag, uitgeschreven door de Vereeni-
ging ter bevordering der Krijgsweten
schappen, handelende over de approvi
andeering der Stelling van Amsterdam.
Van zijn hand verschenen in 1887, mede
in antwoord op een prijsvraag van ge
noemde Vereeniging „Beschouwingen
over Nederlands gewapende neutraliteit
bij een oorlog tusschen andere mogend
heden".
Als bijzonderheid kan worden vermeld,
dat de kapitein Bosboom, zonder de
studies aan de Hoogere Krijgsschool te
hebben gevolgd, werd benoemd bij den
generalen staf.
Mr. M. W. F. Treub. Op zeventien
jarigen leeftijd, in 1876, deed Treub
eindexamen voor de H. B. S. en werd
op het kantoor zijns vaders opgeleid voor
de praktijk der gemeente- en water-
schaps-administratie. Gedurende deze op
leiding, die van 1876'78 duurde, be
steedde hij zijn vrijen tijd aan anderen
arbeid, daar gij geenszins in zijns vaders
kantoorwerkzaamheden opging. Hij legde
zich toe op de beginselen van burgerlijk
en publiek recht, terwijl hij ook werd
ingewijd in de beginselen van het Latijn.
Toen in 1878 de nieuwe regeling van
het notariaat tot stand was gekomen,
vatte hij het voornemen op, het voor dit
vak vereischte examen te doen. Ongeveer
twee jaar genoot hij toen zijn practische
opleiding bij den heer D. V. J. Schoor,
op wiens notariskantoor hij van 1879 tot
1881 halve dagen werkzaam was. De
andere helft bracht hij tot 1882 aan de
gemeente-secretarie door. Reeds in '80
deed Treub, met goeden uitslag, de drie
gedeelten van het notariaatsexamen.
In ditzelfde jaar had hij de hoedanig
heid verkregen van geiigreëerd klerk bij
de posterij.
In 1881 slaagde Treub voor het toela-
tings-examen tot de Universiteit te Am
sterdam.
Den 31sten Maart 1885 werd hij be
vorderd tot doctor in de rechtsweten
schap.
Na zich in 1884 te Amsterdam te hebben
gevestigd, werd hij in September van
het volgend jaar toegelaten als privaat
docent van het notariaat.
In 1893 aanvaardde hij het wethou
derschap te Amsterdam. De overneming
van de particuliere bedrijven in handen
der gemeente in het algemeen is zijn
werk geweest.
Na zijn aftreden is hij eenigen tijd als
hoogleeraar in de staathuishoudkunde
aan de Universiteit te Amsterdam, werk
zaam geweest.
Als een der voornaamste mannen in
de vrijzinnig-democratische partij werd
hem weldra een zetel in de Tweede
Kamer aangeboden, waar hij tot Septem
ber a. s. voor het district Assen zitting
had.
In de jongste vijf jaren was hij voor
zitter van de Staatscommissie betreffende
werkloosheid, wier rapport onlangs ver
schenen is van 19091911 was hij lid
van den gemeenteraad van 's-Graven
hage voor district I.
Dr. Cornelia Lely. Den 23 September
1854 te Amsterdam geboren, trok hij in
1871 naar Delft om te studeeren voor
civiel-ingenieur. In 1875 haalde hij het
ingenieur-diploma en was alzoo op 20-
jarigen leeftijd civiel-ingenieur.
Reeds oogenblikkelijk na het verlaten
der P. S. in den zomer van 1875 werd
Lely tijdelijk geplaatst bij de nauwkeu
righeids-waterpassing.
Nog in datzelfde jaar werd hij als
buitengewoon opzichter belast met bu
reauwerk bij den aanleg van Staats
spoorwegen, Ook daar is hij niet lang
gebleven. Nog in hetzelfde jaar werd
hij weer buitengewoon opzichter bij den
Rijkswaterstaat te Zwolle, onder den
hoofd-ingenieur Van der Toorn.
In 1878 diende de minister van Water
staat, Handel en Nijverheid, mr. P. J..
R. Tak van Poortvliet, zijn Kanalenwet in
en weldra detd zich het niet alledaag-
sche feit voor, dat een buitengewoon
opzichter, 23 jaar ond, 3 jaar uit Delft,
een werkzaam aandeel neemt aan den
legislatieven arbeid van een ministèren
nota's maakt, die aan de Tweede Kamer
worden overgelegd.
In 1886 werd Lely ingenieur derZui-
derzeevereeniging en daar betoonde hij
i zich weldra een wakker pionier der groo