No. 264 913
Maandag 11 Augustus.
27e Jaargang
N1EUWSBLAD
VOOR ZEELAND
>1 MEID
iLBURG.
5 Kalfvaarzen
een
Kalfvaars,
jo Lz,, Goes.
fimnnMIs,
Jbakkersknecht,
Boerenknecht
eede Knecht
tomende Meid
i Ilinke Dienslbode,
e Dienstbode,
eukenmeid,
ke Dienstbode.
eHRISTELIJK-
HISTORISCH
een drachtig»
dsknechts,
.telegraaf*.
1913
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
1
Napoleon's Graf.
en Fijue
mkaartjes
Jong«-V«rwMt
r%
Aug, bij J. HUlJg.
eptember
a, en
il tegen
Do
ÏQ ruil
en vare Geit, bH
mburg, J
.ustus, bij p. B0S>
"ge.
n
oodigd, door meerdere
inwerk en 1 Wagen
S Jr. Co., KaUendüke.
Blekken,
ittf ^KiMccd^!
rnd gevraagd
.OK te Nieuwdorp
3nd gevraagd
Cz., Ril land Bath,
'erstond
J. STEKETEE, Drie-
DE DREU, Landbou-
u t s d ij k.
it October
OH. KASSE, Veere.
:te der tegenwoordige
rP J.A KRUIJSSE -
7emeldinge, met 1 No-
er
3 jaar, grpote wasch
HEUZ,N. en St>
t tegen Nov.
i huiswerk.
lN TEIJLINGEN, Dam
ie, vraagt tegen No-
erk te verrichten eo s
raar Domburg te gaan.
dresseerenDomburg
ie.
3t October
BE ASSER, Koude-
NDIUS, Vlasmarkt H6,
gvraagt tegen N°'
o o r b o o t
ÜRG—Z1ERIKZBE.
gustus 1913.
burg dagelfiks
ir*. 5,15; op werkdagen
rzee op Zon-en op Don-
10op andere werkdagen
oDdairen nam- 5,— u
,m. 3,15
ubootdie*»*
IDUELB-ROTTIRDAI('
gustus 1913.
halve des Zondags)
vru van Middelburg
-m. 8,45. 's Maandags
uur.
gazonderd des Maan<i*
m van Antwerpen v0°'
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p.p1.25
Enkele nummers0.05
UITGAVE DER FIRMA'S
EN
van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 1—10 regels ƒ1.—iedere regel
meer 10 cent.
Niet wij, antirevolutionairen, hebben
den Bijqel van de Volksschool verwijderd.
Maar de vrijzinnige regeeringen, ondanks
het protest van antirevolutionaire zijde.
Men leze er de geschriften van Groen v.
Prinsterer maar op na of de berichten uit
de Schoolbladen van die dagen.
Wij werden er ook weer aan herinnerd
door onderstaand artikel van Luctor et
Emergo
We vertellen eenvoudig een paar feiten.
In De Welcher van 4 Jan. 1861 schreef de
beer Van Beyma thoe Kingma, een
Friesch schoolopziener
„Ach, velen Bchrijven over de school
zonder die te kennen of te begrijpen, dat
de Openbare school eene Volksschool is,
dat is ten behoeve van alle burgers van
den Staat, opdat hunne kinderen aldaar
onderwijs genieten in de leervakken door
de wet als noodzakelijk voor de maat
schappij aangenomen. De tijden zijn
voorbijde leerlingen voor waar te ver
kondigen, dat hemel en aarde in zes dagen
zijn geschapen, het water der Roode Zee
op een wenk verdween, de kracht van
Simson in de haren zat en Jona een zee
tocht in den buik van een visch deed de
vooruitgang der natuurwetenschappen
bewijst ons, dat millioenen jaren voor de
vorming van dien aardbol bonoodigd zijn
geweest. Geen désorde (dergelijke wonde
ren) maar de groote orde in alles, en welke
voor ons openligt, is bewonderenswaardig,
onder het bereik van den onderwijzer der
jeugd, den kinderen te verklaren".
Op dezelfde wijze schreef destijds mr.
A, F. Sifflé, lid der plaatselijke school
commissie te Middelburg in het tijd
schrift De Dageraad.
Nu schreef art. 23 der Onderwijswet van
1857 den onderwijzers voor, dat ze hunne
leerlingen hadden op te leiden tot alle
maatschappelijke en Christelijke deugden.
Het was dus te verwachten, dat school-
opzieners, die aldus de onderwijzers voor
gingen in 't afbreken van den Bijbel,
waaruit toch alleen de Christelijke deug
den kunnen gekend worclen, afgezet
werden.
Niets er vanzij bleven gehandhaafd.
Thans een ander feit.
Op 13 Oct. 1860 werd een nieuwe Open
bare school te Winsum (in Groningen) in
gebruik genomen.
De Groninger schoolopziener, prof.
Hofstede de Groot, vurig voorstander der
Openbare school en verdediger van art. 23
sprak bij die gelegenheid een rede uit.
In die rede luidde het„Onderwijzers I
Onthoudt u van godgeleerden twist, maar
neemt, wat voor kinderen op de Open
bare school dienstig is, uit het Christen
dom over. Stelt Jezus voor als den vol
maakt heiligen mensch, door wien de
geheele maatschappelijke en burgerlijke,
zedelijke en godsdienstige toestand in de
beschaafde landen der aarde veranderd
en hervormd is. Zoo gij dit niet mocht
doen, zou zelfs geene geschiedenis onder
wezen kunnen worden. Ontziet uwe Jood-
sche kinderenmaar niet zoozeer, dat
gij zoudt vergeten, uwe Christelijke'leer
lingen te voorzien van het allemoodigste.
Geeft onderricht in de Bijbelsche geschiede-
"W; verhaalt bij de hooge feesten Jezus'
geboorte, opstanding, hemelvaart, kerkstich-
toiglaat hen opstellen daarover maken,
heieren daarover zingen. Behandelt de
Israëlieten met eerbied, zonder hun iets
van dit alles op te leggenmaar toch
°°k als een overkleine minderheid, die
Z1ch naar de overgroote meerderheid
schikken. Doet gij dat niet; dan
zal de bijzondere school al spoedig op
fflenige en weldra op elke plaats de
openbare overvleugelen, en zal deze ver
wenen overvleugeld te worden. Want
hoe men de wet ook uitlegge, de ouders
zuUen ontevreden zijn, zoodra zij bespeu-
feni dat onder het schild der wet aan
hunne kinderen wordt onthouden, wat
'n nun oog het beste, ja het eenige noo-
dige is, en alleen op de school, niet in
huis, niet in de kerk kan gegeven wor
den. Zij zullen eischen, dat de school
werkelijk goed zij, doordat zij de hoog
ste wijding bezit, en zich ontbreekt deze,
vereenigen om bijzondere scholen op te
richten, welke de openbare zullen ont
volken. En gij hebt recht, ouders 1 in
deze uwe zienswijze. Gij moogt, gij moet
er op toezien, dat de hoofdzaak der
school hoofdzaak blijve."
Men ziet het, hier is iemand aan 't
woord, die niet gaarne bijzondere scho
len zag verrijzen, die, ook om dit te
voorkomen, den Bijbel op de openbare
'school wilde laten en die terecht oor
deelde, dat de opvoeding der kinderen
in Christelijken zin de hoofdzaak voor
de school moet blijven.
En wat geschiedde met dezen school
opziener
De opperrabijnen van Drente, Den
Haag en Nijmegen beklaagden zich bij
de regeering over het gesprokene bij de
inwijding der nieuwe school te Winsum
en prof. Hofstede de Groot, die 28
jaar lang schoolopziener was geweest en
art. 23 der wet met hand en tand had
verdedigd, werd afgezet.
Maar, zal men zeggen, dit is dan zeker
geschied in een tijd, toen de antirevo
lutionairen in 't land heer en meester
waren en dus de openbare school zoo
slecht mogelijk wilden maken, om hunne
bijzondere school er bovenop te helpen.
Toch niet.
Net omgekeerd.
Het gebeurde in een tijd, toen de libe
rale Arnhemsche Courant (Januari 1861)
schreef
„De anti-revolutionaire partij kunnen
wij, nadat zij haar hoofd in de Kamer
verloren heeft en haar orgaan te niet
is gegaan, niet anders dan voor memo
rie vermelden. Deze partij bestaat meer
in herinnering dan in werkelijkheid.
Hare vertegenwoordigers in de Kamers
zitten daar, als de laatsten van een
uitstervend geslacht. Zij schijnen alleen
te streken en te stemmen om de familie
overleveringen in eere te houden."
Zeg zelf, hoe kan men, indien men de
geschiedenis niet in het aangezicht wil
slaan, beweren dat het aan de anti-revo
lutionairen zou te wijten zijn, dat de Bijbel
van de openbare school is verdreven.
Intusschen verblijdt het ons, dat er
aan de linkerzijde hoe langer hoe meer
mannen komen, die ontevreden zijn,
dat de Bijbel van de school verdwenen is.
Zij mogen dan de oorzaak van die ver
dwijning zoeken bij menschen, die er part
noch deel aan hebben,hun ontevredenheid
bewijst in elk geval, dat zij met ons er
kennen, dat we het bij de opvoeding
onzer jeugd niet buiten den Bijbel kun
nen stellen.
Nu zijn intusschen de toestanden zoo
veranderd, dat het moeilijk zal gaan, den
Bijbel ooit weer terug te brengen op die
school. De zoogenaamde christianiseering
der Openbare school moge in sommige
dorpen zonder gemengde bevolking en
in de groote steden voor een deel door
splitsing mogelijk zijn, iedereen gevoelt,
dat het slechts op zeer enkele plaatsen
gaan zou.
De eenige manier, waarop de Bijbel
weer de plaats kan innemen bij de op
voeding der jeugd, die velen in den lande
hem wenschen te zien innemen ook
onder de voorstanders van de tegenwoor
dige openbare school is, dat de mo
gelijkheid worde geopend, dat allerwegen
de school kome onder invloed der ouders,
zoodat ze haar kunnen inrichten naar
eigen beginsel. Die dan een school begeert
zonder Bijbel, kan haar krijgen. Doch ook
zij, die meenen dat een school met den
Bijbel beter is en dezulken zijn er nog
ultijd velen onder hen, die thans hun
kinderen zenden naar de Openbare school
kunnen hu wensch verwezenlijkt zien.
En dat zonder dat de een financiëel
boven den ander wordt gesteld, wat be
treft de ondersteuning uit de openbare
kas.
Dan eerst wordt het een volkomen
vrije concurrentie en kan men de school
en het onderwijs eens zonder strijd gaan
verbeteren.
11 Augs. 1913.
De vrijzinnigen vorderen en verwach
ten dat het extra parlementair Kabinet
het Concentratie program zal uitvoeren.
Prins Joris (het Kamerlid Roodhuyzen)
zet in de Ènkhuizer Courant uiteen dat
dit moet en dat het zoo behoort.
Dit schijnt ons geen billijke verwach
ting en vordering toe.
Een concentratie moet haar program
verwezenlijken, dat spreekt vanzelf. Maar
wanneer nu de samenstelling van een
Kabinet op de basis van een concen-
tratie-progiam mislukt, en een andere
Kabinetsformeerder optreedt met een stel
extra parlementairen, dat wil zpggen
met mannen die buiten den verkiezings-
i strijd hébben gestaan, niet tot eenige
partij behooren, of althans in hun partij
niet naar voren treden, niet in regee-
ringskringen hebben geopereerd, en meer
op administratief werk dan opregeeren
berekend zijngaat het dan aan te vor
deren dat nu deze onervarenen, misschien
niet eens op algemeen stemrecht en in
trekking van Talma's sociale wetten ge
stelden het program zullen uitvoeren
waartoe de vrijzinnigen zei ven niet in
staat bleken.
Zal bovendien mr. Cort v. d. Linden
tot het houthakkers- en waterputters-
werk voor den op zwart zaad zittenden
edelman gezind zijn?
Men zegt dat hij wel heel erg radicaal
is geweest in zijn tijd dat was in zijn
vliegwielperiode een kwarteeuw terug.
Maar dat hij, evenals mr. v. Houten, de
fortschritter uit de zeventiger jaren, de
man van het „ornament geen funda
ment" tot „een doodgewone liberale mijn
heer" is verkleurd.
Verwacht nu van zoo iemand eens
staatspensioneering en algemeen stem
recht
Tenzij gij, ziende op uw testimonium
paupertatis (bewijs van onvermogen) liefst
u met open oogen wilt laten beetnemen.
Prins Joris wijst in bovengenoemd
blad op de duizenden die gestemd hebben
op concentratie-candidaten ofschoon de
zen het met de concentratie niet eens
warendoch om andere redenen met
haar mee gingen.
Daar zijn de volgelingen van Brons
veld, die als waarachtige vrienden van
den godsdienst, geen prijs te hoog ge
acht hebben om te verkrijgen het eind
van het tegenwoordige régime, dat
door zijn premie op bepaalde kerkelijke
richting de walgelijkste huichelarij in
de hand werkte. Daar zijn de duizen
den, waaronder ook mannen van de
Coalitie, die Links hebben gestemd
om aan de Tariefverhooging te ont-
i komen daar is de kleurlooze midden-
j stof, die in 1909 Heemskerk's zijde
koos, omdat ze zich daar het veiligst
achtte, maar die, opgeschrikt door
Talma's hyper-socialistische en hyper-
bureaucratische wetgeving weer toe
vlucht zocht in het vrij-libt rale vader
huis, waarin ze zoo lang had gewoond.
Hier wordt nu met andere woorden
duidelijk erkend dat de vrijzinnigen, die
zelfs nu weer geen meerderheid onder
de kiezers hadden, veel stemmen „ge
kregen" hebben van niet-vrijzinnigen en
var. rechtschen.
Maar zou nu dit, gevoegd bij de
mislukking van de linksche kabinets
formatie en van de concentratie-drukte
zonder de S. D. A. P. de vrijzinnigen
niet moeten doen inzien dat van hun
heele concentratie-program niets meer
komen zal
Immers, zij tellen nog saam 38 in de
Kamer. Maar moet, sedert het verraad
der vrij-liberalen, dat nu geen 28 worden
Slechts iets meer dan een vierde der
Kamer
Hoe men de zaak ook beziet, zij blijft
ingewikkeld en raadselachtig.
Een roode vaan in den mist, zei mi
nister Heemskerk.
„In den mist", echo-de nu reeds Het
Handelsblad.
Maar wat bazelt men nog van uit
voering van het concentratie-program.
Bij de herstemming heeft de S. D. A. P.
aan de vrijzinnigheid den opzetteugel
aangezet, door haar instemming op te
eischen met haar herstemmingsprogram,
vorderende onverwijlde in werking tre
ding van art. 369 dor Invaliditeitswet-
Talma en uitbreiding daarvan tot alle
70-jarigen, die een pensioen noodig heb
ben benevens intrekking, of althans niet-
uitvoering van de wet-Talma, met behoud
van art. 369.
Het antwoord van het concentratie
comité luidde op deze beide vragen aldus
„De beide laatste vragen betreffen de
wijze, waarop de concentratie onder de
komende staatkundige verhoudingen
haar beginseien omtrent de daarin be
handelde onderwerpen zal trachten te
verwezenlijken. Het antwoord op deze
vragen is afhankelijk van nog niet be
kende omstandigheden".
Naar het oordeel van het Comité
konden derhalve deze vragen niet beant
woord worden, omdat men zich daarbij
zou binden inzake de toepassing zijner
beginselen op nog niet bekende om
standigheden.
Toch hebben alle candidaten dit alles
aanvaard, en daarmede de uitvoering van
het program in sociaal democratischen
geest op zich genomen.
En dat zou men van Cort v. d. Linden
willen vorderen
Tien tegen een dat de man er voor
bedankt, en een kabinet saamstelt op
zijn program.
Om te onthouden
Het is voorbij, toch waard om te wor
den onthouden.
Het was naar aanleiding van de libe
rale oppositie in de Kamer, in Maart
jl. tegen de militaire wetten van minister
Colijn, waaruit aan De Nederlander zeer
juist gebleken was dat de linkerzijde
politiek boven landsbelang stelt.
Het (liberale) Handelsblad beaamde dit
in de navolgende woorden (Handelsblad
18 Maart).
„Ja, in oppositie laten de vrijzinnigen
althans hun meerderheid, niet allen
zich soms te veel beheerschen door af
keurenswaardige politieke en te weinig
door nationale overwegingen".
Een scherp vonnis, door een vrijzin
nige, over vrijzinnigen.
Te weing door nation üe overwegingen.
'tls goed dat Het Handelsblad 't eens
zoo zegt en deze lieden in de gaten houdt.
Het heeft al in De Zeeuw gestaan
maar wij willen het toch nog wel eens
herhalen als een buitenkansje voor onze
miliciens lichting 1913.
In de nieuwe Militiewet, onder welke
de lichting 1913 dient, is bepaald, dat
zij die na de loting voor het blijvend
gedeelte tot een rang worden bevorderd,
vrijgesteld zijn van den dienst bij het
blijvend gedeelte. Een dergelijke bepa
ling bestond voorheen niet.
Deze milicien-korporaals worden dus,
ongeacht het door hen bij loting voor
het blijvend gedeelte getrokken nummer,
reeds op 30 September a.s. met groot
verlof gezonden. Slechts zeer weinigen is
deze bepaling bekend, zoodat wij meenen
haar nog eens onder de aandacht te moe
ten brengen.
Vóér 1886 mochten de bekende Engel-
sche biscuits vrij in ons land worden
binnengevoerd, indien daarin geen grooter
suikergehalte dan 20 pCt. was.
De toenmalige liberale minister van
finantiën, de heer Grobbee, bracht hierin
bij de wet van 29 Augustus 1886 ver
andering.
Ingevolge dier wet uitgevaardigd Kon.
besluit van 20 Nov. 1886, werd van
biscuits met minder dan 20 °/o suiker
gehalte een inkomend recht geheven van
f5,50 per 100 kilo en f 13,50 voor een
suikergehalte van 20 tot 50 pCt. en van
f25 voor een hooger suikergehalte.
Wat was het gevolg van de heffing van
dat invoerrecht? Werden daardoor de
biscuits duurder?
Neen de biscuits werden niet duurder,
zelfs eerder iets goedkooper. Gebruikte
men in ons land vroeger bijna uitslui
tend Engelsche biscuits van Huntley
Palmers, thans gebruikt men bijna uit
sluitend in ons land vervaardigde biscuits.
In 1888 hadden we in ons land geen
biscuitsfabrieken. Deze zijn eerst verrezen
nadat er invoerrechten van de Engelsche
biscuits werden geheven. Deze fabrieken,
die thans bijna geheel in de behoefte van
het land voorzien, zijn tot bloei geko
men, en zijn ook aan het uitvoeren ge
gaan.
In 1895 werden uitgevoerd 1000 kilo
in Nederland vervaardigde biscuits en in
1910 bedroeg de uitvoer daarvan 1.128.686
kilo.
De biscuits leveren het klare, niet te
gen te spreken bewijs, dat het invoer
recht een artikel niet noodwendig duur
der maakt en dat daardoor de nijverheid
tot grooten bloei komt. Zelandia.
De heer W. A. Vroegop schrijft „reis
herinneringen uit Parijs" in de Nieuwe
Provinciale. Hij bracht ook een bezoek
aan Napoleons graf.
Onderstaande is er aan ontleend.
Van verre zagen we reeds den vergul
den koepel blinken, een gouden reuzen-
kroon gelijkend, en dus een waardig dak
vormend boven het gebeente van den
man, wiens forsche hand een eeuw ge
leden met kronen speelde, en voor wien
gekroonde hoofden zich bogen in het stof.
De ontvangst, bij het binnentreden van
het doodenpaleis, was al dadelijk on
vriendelijk. Blauw gëüniformde invaliden,
de borst met ridderorden bedekt, verzoch
ten ons niet met Fransche beleefdheid,
het hoofd te ontblooten, maar bevalen
ons dat met militaire barschheid. Deze
bejegening paste trouwens volkomen bij
de kilheid en de somberheid van wat we
te zien kregen. Koud was het marmer,
dat ons aan alle zijden omgaf; somber
iedere figuur, die de eentonigheid moest
brekendroef het licht, dat gedempt en
schuw door het blauwe glas naar binnen
viel. En het publiek, blijkbaar onder den
indruk dezer omgeving, bewoog zich
zwijgend en onhoorbaar voort door de
wijde ruimte, waar alles een „de pro-
fundis" en een „momento mori" fluis
terde, waar alles scheen te zuchten onder
de schaduw van den koning der ver
schrikking.
Ontroering beving ons, toen we, over
de marmeren omlijsting der crypta bui
gend, de sarcophaag aanschouwden, waar
onder het stoffelijk overschot rust van
Napoleon Bonaparte, „le petit caporal",
„le grand empereur", de soldaten-afgod,
de schrik van Europa,* de ster van
Frankrijk de banneling van St. He
lena. Neen, bij het staren op de rust
plaats van zulk eenen heeft men geen
aanmaning noodig om eerbiedig te zijn
want al is de geweldige den weg gegaan
van alle vleesch, zijn naam is niet ge
storven. Zijn roem leeft voort. En zijn
grootheid legt nog beslag op ieder, die
zijn lijkgesteente nadert.