No. 294 1912
Zaterdag 14 September.
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
26e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J, DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Zij die zich met 1 Oct a. s. op ons
blad abonneeren, ontvangen de nog
in September verschijnende nummers
gratis.
Zeeuwsche landdag van de vereeniging
„Christelijk Volksonderwijs".
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
1.25
0.05
Prijs per drie maanden franco p. p.
Enkele nummers
UITGAVE DER FIRMA'S
EN
van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Familieberichten van 1—1# regels 1.—iedere regel
meer 19 cent.
Het Congres tegen den Bakkersnacht-
arbeid heeft zjjn veto tegen h9t ontwerp-
Aalbeiae uitgesproken. Dit noopt de pers
tot groote voorzichtigheid in'de beoor
deeling van dit ontwerp, wat zyn fines
sen aangaat.
Men heeft op het Congres het drie
ploegenstelsel scherp veroordeeld.
Wy kunnen op 't oogenblik niet be-
oordeelen of het die scherpe veroordee
ling verdient; doch wel viel ons op de
herinnering aan een woord van het Ka
merlid Schaper, die sprak namens de
mannen van het vak, in de Kamer ->p
14 Mei 1.1.
Toen bestreed fa(j, naar De Ned. meldt,
de door den Minister Talma voorgestelde
arbeidsxegeling \olgenderwt)ze:
Ik heb hier mededeelingen van bak
kersgezellen, die in uitvoerige bewoor
dingen zeer klagen over hetgeen nu
door den Minister is voorgesteld.
Er wordt zelfs in dat stuk gezegd:
Zulk een regeling is ongewenschter
dan een ploegenstelsel met om beurten
dag- en nachtarbeid. De systematische
gang van het leven wordt verbroken
als een tweesnijdend zwaard zal het
zich doen gevoelen niet alleen voor
de arbeiders, maar ook voor het ge
zinsleven. De moeilijkheden die daar
uit zullen voortspruiten, kunnen, naar-
y i mate er meer of minder wisselingen
in de arbeidstijden zijn ingesteld, het
vertrouwen in den wetgever schokken"
Het is natuurlijk mogelijk dat ook het
ontwerp-Aalberse de door de meerder
heid der gezellen gewenschte arbeids
regeling niet geeft, maar dat een ploegea-
stelsel «met om beurten dag- em nacht
arbeid" de ontwrichting van het gezin
nog meer in de hand zou werken, valt
toch zeker uit het citaat dat de heer
Schaper gaf, en dat van debetrokkenen
zelf afkomstig was, niet te lezen.
Dit zijn wij met De Ned. volkomen
eens. En wij aarzelen dan ook om, nu
niet deheelehand gekregen kan wordeD
den gezellen te ontraden, nu vast de
voorste vingers maar te nemen.
Het is in ODze wetgeving meer ge
beurd, dat men in tweeën gedaan kreeg,
wat in eenen niet ging.
Alles of niets" is een mooi standpunt
de omstander staat er in den regel van
te kflken. Maar de tegenstelling is wel
wat al te schril, en «niets» is al heel
weinig.
Minder kan het toch niet.
Twee maal tien.
De redactie van De Vaderlander (het
unielib. Kamerlid Roodhuizen) schrijft
«De meerderheid van Rechts schijnt
wel heel groot, maar is in zekeren zin
heel klein, en wel in dien zin, dat 10
van de 11 districten, door Rechts in
1909 gewonnen, met eene bijzonder
kleine meerderheid zijn gewonnen
Enkhuizen met 220, Amsterdam II
met 201, Amsteidam VII met 139,
Amsterdam VIII met 181, Enschedé
met 248, Gorcum met 303, Haarlem
met 66, Rotterdam IV met 559, Rot
terdam V met 468, (sindsdien terug
gewonneü), en Utrecht II met 653
stemmen. (De cijfers voor Rotterdam
IV en Utrecht II zijn zoo hoog door
onthouding bij de herstemming vaa
de sociaal-democraten). Toch is het
stemmeneijfer, waarmee in die 10 di
stricten door Rechts werd gezegevierd,
te zamen niet hooger dan 8018 stem
men, terwijl in diezelfde districten
te zamen de thuisblijvers niet minder
dan 13602 bedragen. Men ziet, dat er
nog voor ons goed en vruchtbaar werk
te doen ia."
Dit zij toegegeven. Maar er tegenover
staat dat Links ook districten won met
een kleine meerderheid. Zoo o.a. Amster
dam VI met 188, Gouda met 274,
s-Gravenhage I met 459, 's-Gravenhage
II met 386Lochem met 498, Rotterdam I
met 55, Rotterdam II met 70, Rotter
dam III met 428, Utrecht I met 209,
Zutphen met 405. Waar dan nog by in
aanmerking genomen behoort te worden
dat Amsterdam VI, by meerdere opkomst
van 50 Rechtsche kiezers, had kunnen
gewonnen zijn.
Met hetzelfde recht mogen derhalve
ook wij zeggen Het stemmeneijfer waar
mee in deze tien districten door Links
werd gezegevierd, is te zamen niet hoo
ger dan 3272 stemmen, terwijl in die
zelfde districten te zamen de thuisblij
vers Diet minder dan 14744 bedragen.
Men ziet dat er (ook) voor ons goed en
vruchtbaar werk te doen is.
W(j voegen hier echter aan toe dat
wjj weinig waarde hechten aan dergelijke
becijferingen. In vier jaar tyds neemt 't
aantal kiezers zeer toe, kan door sterf
geval en inschrijving van nieuwe kiezers
de stand der partijen zich heelemaal
wijzigen; en, wat de deur dichtdoet, de
kiezersteelt kan zoowel naar Rechts als
naar Links meevallen.
Rechts zal zijn best wel doen.
Rede dr. J. Th. de Visser. (Vervolg.)
In de eerste alinea is, zooals we zien,
het woord «openbaar" weggevallen. Het
onderwijs in zijn geheelen omvang dus,
is een voorwerp van de aanhoudende
zorg der regeeriBg. De «ellendige zin
snede" is geschrapt. Voorts spreekt men
niet van lager onderwijs, maar van al
gemeen lager onderwijs. Men wil er niet
onder gerekend zien, uitgebreid lager en
vakonderwijs. Precies het tegenoverge
stelde dus van al. 3 van art. 194. Het
bijzonder onderwijs is hier regel en de
overheid treedt pas op, indien zich be
hoefte aan eeD ander] algemeen lager
onderwijs openbaart, dan waarin door
de ingezetenen wordt voorzien. De open
bare school is aanvulling en moet dan
nog de meening der ouders eerbiedigen,
d. i. «neutraal» zijn.
Alinea 4 is een zeer gewichtige bepa
ling, zoowel het rijk als de gemeente
moeten bijzondere scholen op gelijken
voet steunen als de openbare school.
Van eenige financieële achteruitzetting
kan dus in den gedachtengang der
staatscommissie geen sprake meer zijn.
Onze eerste gedachte kan nu zijn, dat
gelijk in de dagen van Groen de libe
ralen zullen trachten het ontwerp tegen
te houden. Het tegenovergestelde is waar.
De liberale minderheid in de grondwets
commissie heeft zich er mee kunnen
vereenigen. Het oude voorstel van die
minderheid bevatte ook een artikel,
waarin het onderwijs een voorwerp van
de aanhoudende zorg der regeering is.
Dus die minderheid zelfs was er voor
het woordje «openbaar" te schrappen.
Het ligt trouwens in den aard der zaak,
dat dit een gevolg is van de praktijk
der dingen. Men kan in de grondwet
niet meer doeD, alsof het openbaar onder
wijs het eenige onderwijs in Nederland
is. Nu het bijzonder onderwijs zoo ont
zettend ontwikkeld is, kan men geen
achteruitstelling meer doen plaats heb
ben. De drang der maatschappelijke ont
wikkeling heeft gemaakt, dat het be
staande grondwetsartikel, veranderd iB.
Het verdient toejuiching, dat de grond
wetscommissie ook iu baar minderheid
het woord «openbaar* deed schrappen.
Dat is reeds boeken van winst.
De liberale minderheid wil ook, dat
het openbaar onderwijs wordt geregeld
by de wet en zoodanig wordt ingericht,
dat nergens voor de ingezetenen de ge
legenheid ontbreke om hun kinderen in
het genot te stellen van onderwijs,
waarbij hun godsdienstige overtuiging
wordt geëerbiedigd. Er staat dus niet,
dat overal een openbare school moet
z(jn. Zoover gaan als de meerderheid
wilde de minderheid echter niet. Finan
cieële gelijkstelling, ziedaar het groote
punt, waarom het tenslotte ging.
De meerderheid wil niet alleen finan
ciële gelijkstelling van bij zonder en open
baar onderwijs van rijkswege, maar ook
van gemeentewege. Dat wil da minder
heid echter niet iD de grondwet vast
leggen, maar aan den gewonen wetge
ver overlaten, wanneer bjjdrage noodig
mocht blijken.
Hiermede heb ik duidelijk aan de hand
van de historie de voorstellen toegelicht.
De onderwijskwestie zal een voornaam
strijdpunt bjj de herziening vormen. We
behandelen eveüwel niet de politieke zjjde
ervan. De vereeniging voor Christelijk
Volksonderwijs staat buiten de politiek,
ook al is zy voorstandster van het
christelijk onderwijs.Geen schooner strijd
is in de laatste eeuwen gestreden, dan
die voor dit onderwijs. Het geldt hier
oen strjjd voor de heiligste belangen
van het Nederlandsche volk.
Het [gaat om het bewaren van het
pand, dat ons is toevertrouwd. Het geld
niet alleen de worsteling, om de kinderen
te houden bij Hem, die de Zaligmaker
en de Opvoeder is, maar ook de vrijheid
van beginsel, een strijd voor de vrijheid.
Het gaat ook om de armen, want zij
waren het meest de slachtoflers van die
belemmering. Ze konden niets betalen en
toch, met het openbaar onderwijs konden
zij zich niet vereenigen. Suppletiefondsen
hebben wel getracht aan de behoeften
te voldoen, maar er zijn er nog velen,
die niet kunnen.
Veel ellende ware voorkomen geweest,
wanneer de liberalen in 1868 Thorbecke
hadden gevolgd en in 1887 met Heems
kerk waren meegegaan. Het groote be
zwaar dat de minderheid niet den kant
der meeiderheid heeft doen kiezen, is
de vrees voor verloopen van de opeubare
school tot een armenschool, wat mij wel
raadselachtig voorkomt. Ik kan, aldus
spreker, mjj wel voorstellen, dat het peil
van het openbare onderwijs op den duur
niet gelijk zal blijven met dat van het
geen de bijzondere school langzamerhand
zal geven. Maar, dat het eeD armenschool
zal worden, dat versta ik niet. De bij
zondere scholen trekken nog steeds de
meeste armen. Het tegenovergestelde is
dus veel meer het geval geweestde vrees
is denkbeeldig. Wel zou ik wenschen, dat
de liberalen zich konden opwerpen tot
het standpunt, dat in 1848 door Thor
becke is ingenomenen ik zou hun
willen toeroepengaat nu ook eens as-
socieeren zooals de Protestanten en de
Katholieken en richt ook eens een school-
vereeniging op. Toon, dat in het
liberale beginsel veerkracht zit met be
trekking tot de opvoeding van het op
komende geslacht. De kinderwetten heb-
b6D de concurrentie aangedurfd van
verschillend onderwijs. Wy hebben ver
schillende opvoedingsgestichten. Laat
ieder nu eens een opvoedingssysteem in
elkander zefcteD en laat uit de vruchten
blyken welk stelsel het beste is.
Spreker wyst ten slotte op het artikel
van prof. Colenbrander in «De Gids" en
zou een concurrentie van liberale zyde
zeer toejuichen.
Aan de bevordering van het Christeiyk
onderwijs mede te werken biyvedelust
en het ideaal van onze vrienden van dat
onderwijs, inzonderheid van de vereeni
ging «Cnristeiyk Volksonderwys».
Ds. De Ligt dankte den spreker voor
zyn schoon en doorwrocht referaat
en stelde ieder in de gelegenheid tot het
stellen van vrageD.
Ds. Hogerzeil van Vlissingen sprak zyn
misnoegen uit over de weinige belang
stelling. Spreker heeft tegen de voorstel
len van de meerderheid dit bezwaar, dat
men, worden zy aangenomen, ook byzon-
dere scholen, die b. v. op sociaal-demo-
cratischeu of op atheïstischen grondslag
staan, zal moeten subsidiëeren.
Mr. A. A. de Veer wyst op het bezwaar
van de minderheid aangaande het achter
uitgaan van het openbaar onderwys, dat
door spr. wordt gedeeld. Spr. vraagt naar
aanleiding daarvaD of het onderwys ge
meentezaak zal biyven of rykszaak zal
worden. Als spr. hier in Middelburg rond
zich ziet, dan gelooft hy juist dat de
alleramsten op de openbare school gaan.
Ten slotte vraagt spr. of als voor het
Chr. onderwys geen opofferingen meer
gevraagd zullen worden, het peil der
chr. scholen niet dalen zal.
De heer J. H. Blum brengt nog eens
duideiyk naar voren, dat, in de nieuwe
voorstellen, de plicht der ouders om te
voorzien in het onderwys duideiyk wordt
uitgesproken. Spr. deelt niet het bezwaar
dat het peil van het chr. onderwys ern
stig zal dalen, omdat immers het onder
wys zorg biytt van de ouders, waardoor
zy er steeds belangstelling voor zullen
koesteren.
De heer Wendels gelooft dat verschil
lende onderwyzers op de openbare school
thans meer kwaad doen aan de kinderen,
dan wanneer zy verbonden waren aan
scholen, waarop geschreven stond: So
ciaal-democratische school. Spr. vraagt
of de referent niet een zekere restrietie
zou willen om de verbrokkeling in vele
kleine-secte scholen tegen te gaan.
Baron Mackay, penningmeester van
het hoofdbestuur, te Nunspeet, meent,
dat in het algemeen het bezwaar dat de
openbare school armenschool zal worden
niet op zal gaan, althans in zyn gemeente
is de openbare school de school der meer
gegoeden en gaan de kinderen der armen
op de beide christeiyke scholen.
Ds. Steinz van Goes vraagt, of er kans
van toenadering is tusschen meerderheid
en minderheid in de staatscommissie.
Kan de rechtenzyde niet tevreden zyn
met rie concessies van de linkerzyde?
Spr. vreest, dat wy met onze voorrechten
wel eeüs verlegen konden zyn. Waar
halen wy b. v. de goede onderwys-
krachten vandaan
In zyn repliek zegt dr. de Visser in
antwoord op de vraag van ds. Hoger
zeil dat als ouders bewust vrydenkers-
onderwys wenscben voor hunne kinde
ren, geen subsidie zou mogen worden
geweigerd. Aan mr. De Veer merkt spr.
op, dat valt de geldeiyke kwestie weg,
dat dan alleen de concurrentie tusschen
het onderwys gelden zal, waarby het
b88te onderwys zal zegevieren. Daarom
gelooft spr. ook, dat, zou bet onderwys In
chr. kringen verslappen, de concurrentie
wel weer voor verhooging van het peil
zou zorgen. Spr. is het met den heer
Mackay eens, dat, op het platteland meer
dan in de steden, de kinderen der armen
naar de byzondere school gaan.
Tegenover ds, Steinz. merkt spr. op,
dat naar zyn meening een grondwets
artikel zich moet aansluiten by den toe
stand van het heden, en zooals die zich
naar de toekomst zal ontwikkelen, en dat
doet het voorstel der minderheid niet.
Wat betreft de kwestie der kleinescholen,
deze kan by de wet geregeld worden, doch
hoort in de grondwet niet thuis. Spr. is
biy dat onlangs een der beste christeiyke
paedagogen, de heer P. Oosterlei, in de
Chriatelyke Kerkbode een lans voor de
kleine scholen gebroken heeft.
Naar sprekers oordeel is het nog de
vraag of de groote scholen niet grooter
bezwaren opleveren dan de kleine
scholen.
De quaestie Kuyper—v. Gheel Gilde-
meester of «driewerf gevloekt» is nog
niet uit, dr. v. Gh. G. maakte er zieh
wat al te gemakkeiyk van af. Hy be
schuldigde en zal dus hebben te bewyzen.
Dit is in 'c kort de inhoud vau de som
matie welke dr. -Kuyper in De Neder
lander tot hem richt.
Dr. K. 8chryft:
Van Weisser Hirsch terug, informeerde
ik terstond, of dr. v. Gheel Gildemeester
inmiddels myn beleefde vraag beant
woord had. Tot myn leedwezen ontving
ik hierop ontkennend bescheid. .Zelfs
voegde men er by, dat myn geachte
opponent myn neen, op zyn wedervraag,
in zulk een zin had opgevat, als ware
myn vraag aan hem hierdoor vervallen.
Natuuriyk is dit een vergissing.
Dr. v. Gh. G. verwees naar een citaat
uit wat ik vóór 25 jaren schreef, maar
zonder te zeggen waar het stond. Daarop
te zeggen«Ik ontken dat dit er staat"
zou mynerzyds In hooge mate onbeleef d
zyn geweest, want 't zou hem tot een
leugenaar hebben gemaakt. Daarom paste
ik daar ook voor. Ik kan zoolang my het
citaat niet, met de bladzyde erby, wordt
aangegeven, noch ontkennen, noch erken
nen. Vooral tegenover iemand die u aan
valt, past steeds hofeiykheid. Ik ont
kende dus niet, noch erkende, maar
schortte mijn oordeel op, totdat dr. v. Gh.
G. mijn vraag zou beantwoord hebben.
Het kwam my wel voor, dat ik zoo
iets als hy my ten laste legde, niet kon
gezegd hebben, maar tegenover zyn zoo
pertinent beweren dat ik het wel gezegd
had, scheen het my beleefder, af te wach
ten, wat of blyken zou in myn geschrift
gestaan te hebben.
Ook thans volhard ik in deze positie.
Ik ontken niet en ik erken niet, maar
wacht op aan wy zing van de plaats waar
het citaat staat.
Ik doe dit ook na het schryven van
den heer J. van Oversteeg in de Ned.
no. 5757. Dit schryven toch geeft my
volstrekt niet het licht waarom ik vroeg.
Want wel wyst de heer v. O. op eeD
ten deeie gelykend citaat, maar volstrekt
niet doelende op wat dr. v. Gh. G. my
voorhield. In dit citaat van den heer
v. O. toch wordt met geen woord ge
sproken van de Nederd. Hervormde Kerk,
en juist hierop kwam het in het schryven
van dr. v. Gh. G. aan. Het citaat van
den heer v. O. kon dus het citaat niet
zyn, waarop dr. v. Gh. G. gedoeld had,
en de heer v. O. had aan dr. v. Gh. G.
de perfidie niet mogen toedichten, als
zou deze geleerde, let wel, in mijn ge
dachtengang, een «Synodale organisatie"
met de Nederd. Herv. Kerk hebben ver
eenzelvigd. Den heer dr. v. Gh. G. toch
was ten volle bekend, hoe juist over de
principiëele tegenstelling tusschen deze
beide de3tydi de stryd liep, en nog loopt.
Ik althans zou al te zeer tegenover myn
aanvaller in nobelen zin te kort schieten,
indien ik het ook maar voor mogeiyk
hield, dat hy bij mij verwarring van het
één met het ander zou hebben veronder
steld.
Di. v. Gh. G. moet dus op een ander
citaat het oeg hebben gehad, op een citaat
uit myn schrifturen, waarin te lezen
stond dat ik Gal. 19 op de Nederd. Herv.
Kerk, op hare leden en ambtsdragers,
zou hebben toegepast, en het is de aan-
wyzing van dit citaat, dat ik alsnog be-
leefdeiyk van myn geachten opponent
biyf verwachten.
Tot de Kerk onzer vaderen beweer ik
zelf nog steeds ta behooren, ook al wierp
de Synod, organisatie my uit haar band.
Wat ik deed was daD ook niets anders
dan het apostolisch woord uit Gal. 19
naspreken. Ook dr. v. Gh. G. toch weet
hoe het de Synodale organisatie is, die
de Nederd. Herv. Kerk buiten staat heeft
gesteld om zich zelfs tegen de meest
brutale loochening van de Godheid en
het Zoenwerk van den Christus te ver
weren. En althans dr. v. Gh. G. zal het
toch wel met my eens zyn, dat een macht,
welke ook, die zoo iets bestaan durfc,
van zelf het woord van den apostel op
zich toepast«Wie u een ander Evangelie
brengt, dan ge ontvangen hebt, dis zy
vervloekt."