No. 270. 1910.
NIEÜWSEIAD
VOOR ZEELAND.
Woensdag i7 Augustus
24e Jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Een voorgenomen diefstal.
?3E252S2S5EjBI
'ERSGP.IJNT ZESMAAL ?Ui WEEK
IEDEREN WERKDAG DES AVQND&
rij s per drie maanden franco p. p. 1,2&
nkele nummers a 0,0^.
Wed. S.
UITGAVE DER FIRMA
DE J0NG-VERWEST,
Goes
f. P. DVU:j, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere rege!
meer 10 '-ent.
De opgtaf van den spoordienst
komt In dit nommer voor op de ge
bruikelijke plaats.
I.
De christelijke Onderwijzers hebben
bij mij altijd wat vóór. Trouwens, daarin
ben ik geen uitzonderingze hehben een
plaats in het hart van ons volk en ook
het tegenwoordige corps deelt nog in de
hartelijke liefde, waarmee we onze „voor
trekkers" gedenken.
Die onderwijzers, welin den weg der
middelen is 't aan hèn te danken, als ons
leger van „jonge antirevolutionairen"
niet uitsterft. Niet, dat ze voor kinder-
ooren politieke lezingen houden zoo
wijs zijn ze welZe geven het kind, wat
„des kinds» is. Maar zij bereiden den bo
dem, waarin onder Gods zegen het anti
revolutionaire koren welig opgroeit.
Goed dan ik ben hun vriend.
En als ze ooit onrechtvaardig worden
aangevallen, zal ik 'tvoor henopneme.1
ook.
Maar nu heb ik in den laatsten tijd
klachten over hen gelezen, die kloppen op
't geen ik meermalen hoorde opmerken.
En ik geloof, er hun een dienst mee te
doen, door die klachten eens openlijk te
bespreken.
Een antirevol. weekblad was er niet
over te spreken, dat onze onderwijzers
zoo weinig op onze vergaderingen ver
schijnen. Met name op bijeenkomsten,
waar speciaal over de school, het kind en
het onderwijs gehandeld wordt, schitter
den ze door afwezigheid.
Het blad beurde dit sterk af.
Ja, zelfs werd ei even op gezinspeeld,
of er geen middel zou zijn, om te maken
dat ze tenminste op zulke vergaderingen
in 't vervolg verschenen.
Dit nu raad ik beslist af.
Als ge een Hollander bij de kraag van
z'n jas pakt, is er geen land meer met
hem te bezeilen. Dan draait hij opzette
lijk zijn hoofd links, als ge hem rechts
wilt laten kijken, al ware hij Gijs Goed-
bloed in eigen persoon en als ge dan z'n
hoofd rechts wringt, sluit hij op 't beslis
send moment z'n oogen.
Neer, dwang helpt hier niets.
Met een goed woord krijgt ge onzen
Hollander nogwel op stap en met een lui-
merige uitdrukking laat ge hem vliegen,
maar als ge hem in z'n nek grijpt, verzet
gga—MMH—aaa—BHsugsssagMi
1 FEUILLETON.
Ik sloot de tuindeur en ging langzaam
de dorpstraat in. Dezen weg had ik zoo
dikwijls afgelegd, want ik was altijd mijn
moeder behulpzaam geweest bij het be
zoeken der armen. Ik gevoelde een ver
langen in mij, een \an die minbedeelden
te zien, die mij steeds zoo vriendelijk
groetten en de zegeningen te hooren,
welke over mijn overleden moeder wer
den uitgesproken. Ik kwam de school
voorbij, waar het luidruchtig spel ophield,
toen men mij in rouwkleederen zag voor
bijgaan.
Dicht bij de speelplaats stond een ar
moedige met stroo gedekte hutik ging
binnen, want daar woonde een arme,
zieke man, wiens lijden mij zeer aan het
hart ging. Hij zat alleen bij het vuur. Hij
wendde zich om, en een verheugde blik
scheen in zijne oogen.
Ah, miss Esther, ik dacht juist aan
u. Wilt u niet naderbij komen en plaats
nemen
Hjj trachtte zich van zijn stoel op te
heffen, doch ik trok snel een zetel bij
het vuur en vroeg
Hoe gaat het vandaag met de rlieuma-
tiek, Philip?
Ik heb wel een slechten nacht gehad,
doch ik mag niet morren, want ik ben
in mijn geheele leven zelden ziek ge
weest en zal toch gauw tachtig jaar
!S*9EXBSgE£Ei3raS9BSaHS53BSK&SS98:SBB3aS3SIR«
u EsaSiWfesaHBstssï';
hij geenpoot. Dat laat hij zich niet
doen
Een andere klacht is deze.
Friesch Dagblad heeft onlangs ge
schreven over 't bezoek onzer jongelings
vereenigingen en 't betreurd, dat jongelui
van „iets hooger stand" hun mede na-
tuurgenooten die wat minder in de melk
te brokken hebben, alléén laten zitten.
Een mijner vrienden merkte op, dat niet
slechts de „hoogere standen," maar ook
de meer ontwikkelde jongelui, die als
men zegt wat letters gegeten hebben,
zich aan 't s imenleven op de vereeniging
onttrekken. En in dat verband noemde hij
met name de christelijke onderwijzers.
Dat was tweemaal in korten tijd.
Uit verschillende streken des lands.
Als in Parao's dubbel droomen was
't gezicht eenerlei: christelijke onderwij
zers, die zich in 't oog vallende wijze aan
het christelijk vereenigings- en vergade
ringsleven onttrekken, om te blokken op
hun kamer of pijpjes te rooken bij een
vriend.
Zoo zeggen het er een paar.
Zoo denken er misschien velen.
Om te beginnen men moet biilyk
zijn.
Zooals 't vroeger vaak was, zoo hoeft
het nü niet langer te zijn en zoo kan het
ook niet zijn, want voorheen was 't een
extra ordinair geval.
Ik bedot I in 't heetst van den school
strijd en nog kort daarna.
Toen was de christelijke „meester" van
zelf het middelpunt van een kring, waar
van allerlei actie uitging. Hij wist, hoe
hard de menschen ploeteren moesten, om
zijn school in stand te houden en daarom
was hun strijd ook zijn strijd, waarbij hij
van harte meedeed waaraan hij naar de
mate zijner krachten leiding gaf.
'k Herinner mij nog heel goed, dat de
oprichting eener anti-revol. kiesvereeni-
ging bij ons plaats had, kort na de aanbie
ding van 't Volkspetitionement. Yan heide
waren de twee meesters, „boven" en
„onder" meester onzer chr. school de
ziel. En toen later een afdeeling van
Patrimonium zou worden gesticht, was
't weer éen van deze twee, die de oproeping
deed en de inleidingsrede hield.
De strijd was eenerlei, dacht men.
En men stond nu eenmaal met z'n
school middenin den strijd; de meester,
of hij wilde of niet, moest wel aan 't pu
blieke leven deelnemen men zag hem te
worden.
Is uw dochter uit? Ik hoorde, dat zij
ook onwel is geweest.
Het is nu beter met haar; zij is van
daag uit wasschen.
En ze liet u geheel alleen, sprak ik
medelijdend. Arme Philip, hoe lang moet
u de dag vallen 1
Neen, antwoordde de oude man lang
zaam, de uren vliegen snel genoeg om.
Ik zit hier rustig aan het vuur en denk
aan het verleden. Maar ik moet niet van
mij zelf spreken, maar van de gestorven
goede dame. Ik geloof, dat u haar zeker
zult missen.
Ja, waarlijk.
Mijn wonde was nog te versch, dan
dat ik nog meer hierover kon spreken.
Ik nam dan het boek, dat ik Philip ge
leend had, en zeideIk kan over haar
nog niet spreken. Zal ik u iets voorlezen
Gaarne
Mijn lezen was eentonig, want ik was
met mijn gedachten atwezig. Toen ik na
een half uur opkeek, was de oude inge
slapen. Ik legde het boek ter zijde en
beschouwde eenige oogenblikken den
grijsaard. Toen legde ik mijn hand op
zijn arm hij opende de oogen en sprak
Ach, vergeef mij
De rest bleef hem op de lippen steken,
met schrik zag hij naar mijn hand en
stamelde met zwal ke, bevende stem
Wat? waar waar is die vandaan
gekomen
Ik schrikte eveneens en blikte op mijn
midden van zijn vrienden, ook in vereeni
ging en vergadering.
Die tijden zijn thans voorbij,
ij De christelijke onderwijzer is daardoor
wat meer'k zal niet zeggen naar den
achtergrond gedrongen, maar toch wel
van den voorgrond verdwenen.
Het zijn nu meer „gewone menschen"
geworden en ze kunnen zich meer bezig
houden met den innerlijken bloei van hun
school en den paedagogischen opbouw van
zichzelf, of ze volmaakt worden mochten
in de kunst der opvoeding.
Als ze nu maar niet in een ander uiterste
vallen. En daarvoor wil ik mijn vrienden
de christelijke onderwijzers, gaarne waar
schuwen.
Het uiterste van den huiszittenden blok
ker of van den koffiedrinkenden looper of
van den verzenleerenden dweper. Ze moe
ten blijven meeleven omdat hun werk en
hun persoon nu eenmaal door menschen
met beperkten blik, als wij zijn, niet zijn
te scheiden.
Politieke kemphanen hoeven ze niet te
zijn sociale profeten ook niet. Maar ze
doen zichzelf schade en verzwakken den
band tusschen zich zelf en ons christelijk
publiek als ze vies zijn van een politiek
nootje en zich enkel bekommeren om
eigen sociale positie.
De „roode" meesters doen anders.
Hun weg leidt naar het verderf, maar
hun belangstelling in politieke en sociale
vraagstukken dunkt ons lofwaardig.
Zij staan midden in het leven.
En mocht ons corps van christelijke
onderwijzers zich opzettelijk buiten het
leven gaan plaatsen, dan verstaat het zijn
roeping niet om te woekeren met de door
God geschonken talenten.
Met de jongelingsvereeniging staat het
net zoo. Dat de christelijke onderwijzer in
kennis vaak van de schouderen af eD op
waarts boven de andere jongelingen uit
steekt is geen reden om zich af te zonde
ren. Juist die meerdere kennis moet hij ten
nutte van anderen aanwenden, en leert de
jonge schoolmeester om dat te doen zon
der den schijn van pedanterie, dan heeft
hij voor zijn leven veel geleerd. Waar dan
nog bijkomt dat in kinderlijk geloof in
gezonden humor weer hem voor kunnen
zijn.
Het instinctieve leven bij anderen kan
van grooten gunstigen invloed zijn op een
misschien wat eenzijdig intellectueele
ontwikkeling.
SBB»—— iiiiiiiiimrM—Haan—
hand.
Wat meent u, Philip?
Dien ringden diamanten ring, met
den grooten smaragd in het midden.
Ik droeg verscheidene ringen. Twee
daarvan had ik van jongsaf aan de hand
mijner moeder gezien en op den morgen
van haar dood van haar gekregen met
de woorden deze steeds om harentwille
te dragen. Den derden, den diamanten
ring, had ik slechts zelden aan hij stam
de van mijn grootmoeder af en er moest
een geschiedenis aan verbonden zijn.
Ten diamanten ring, Philip Kent u
hem
Hij strekte zijn bevende hand uit en
ik gaf hem den ring.
Kent u hem vroeg ik haastig. Hij be
hoorde eens aan mijn grootmoeder.
I- angzaam bekeek hij het kleinood en
gaf het mij eindelijk terug.
Of ik dien ring ken? sprak hij. Sinds
meer dan zestig jaar heb ik hem niet
meer gezien, maar in mijn stervensuur
zal ik hem nog even duidelijk voorden
geest hebben, als thans.
Wat meent u? Ik begrijp u niet.
Miss Ester, deze ring was bijna eens
mijn verderf, en toch heeft hij tot mijn
heil gediend, en zoo deze ring er niet
geweest ware, zou noch u, noch de
dierbare mevrouw, die ons ontrukt is,
het licht der wereld hebben aanschouwd.
Ik zag hem sprakeloos aan. Hij be
merkte mijn opgewondenheid en ging
voort
Meester, - kom mee naar de Ver
eeniging. F. D.
16 Aug. 1910.
Mag de bekeering worden uitgesteld
Ds. N. had in eene stad in Amerika
godsdienstoefening gehouden en logeerde
bij eene lieve familie. De goede huis
vrouw, eenigszins bejaard, had al het
noodige gedaan om den vermoeiden pre
diker van verkwikkingen te voorzien.
Z« zeide daarna, in tegenwoordigheid
van hare dochter„ds. N., het zou mij
aangenaam zijn, als u Caroline eens ern
stig wilde toespreken. Zij geeft niets
om godsdienstoefeningen, en bekommert
zich niet om het behoud harer ziel. Ik
heb er haar herhaalde malen over on
derhouden ook onze leeraar sprak nu
en dan met haar, maar het schijnt geen
indruk op haar te maken. Daarom wensch
ik zeer, dat u haar eens toespreekt". Dit
zeggende, liet zij ds. N. met hare dochter
alleen. Ds. N. ging bedaard voort, het
een en ander te nuttigen, en na lang
stilzwijgen zich plotseling tot het meisje
wendende, zeide hij „Zeg mij eensjuf
frouw Caroline, plagen zij u niet vreese-
selijk met deze zaak?".
i'eze onverwachte toespraak lokte het
volgende gulhartig antwoord uit„Ja,
mijnheer, dat doen zij, aanhoudend blij
ven zij er over praten, tot vervelens
toe
„Dat dacht ik wel', zeide de leeraar.
„Maar laat ons eens zienhoe oud zijt
gij
„Achttien jaren, mijnheer."
v Gij geniet immers eene goede gezond
heid
„Ja mijnheer."
„Ongetwijfeld", zeide daarop ds. N., „is
ae godsdienst in zich zeiven een goede
zaakmaar welk een idee toch, van zulk
een jeugdig meisje, als gij zijt, er zoo
aanhoudend mede lastig te vallengij
zegt immers dat gij eene goede gezond
heid geniet De godsdienst is een
goede zaak... Het zou nietwenscheiijk
zijn zonder godsdienst te sterven
Maar ik denk, hoe lang het voor u wen
scheiijk zou zijn, uwe bekeering uit te
stellen."
„Dat heb ik zelf ook wel eens gedacht",
zeide Caroline.
«Wel, verondeistel tot uw vijftigste
jaar I" antwoordde de leeraar. „Maar
neen, dat zou niet gaanik heb nog
Miss Esther, wilt u de geschiedenis
van een ouden man hooren Zelfs mijn
dochter heeft er nooit iets van vernomen
en niemand in deze plaats weet er iets
van. Om mijnentwille werd het geheim
gehouden en is zoo in de vergetelheid
geraakt. Maar u wil ik het vertellen,
want de aanblik van dezen ring heeft
mijn hart bewogen en geopend.
Ja, vertel het mij
Ik was 20 jaar oud en woonde n^g bij
vader en moeder thuis; het was hier
niet in het dorp, maar in Hilbury, een
halve mijl van hier. Mijn vader was
timmerman, en had ook mij in dit vak
opgevoed. Mijn ouders hielden veel van
mij. Ik was een flinke knaap, sterk en
moedig, een goede timmerman. Ach,
wat kon dat een gelukkige dag zijn, als
ik met mijne Margaretha kon wandelen.
Wij wilden eenmaal huwen, maar die
dag was nog ver verwijderd.
Dit hoort wel niet tot mijne geschie
denis, maar ik vrees de donkere tijden
te gedenken, waarin ons geluk keerde.
Allereerst werd mijn moeder ziekende
dokter kreeg de spaarpenningen.
Op zekeren avond maakte ik eene
wandeling over de weide, toen 'n knaap
tot mij sprak: „Wist u reeds Phil, dat
de slotvrouw ziek is. Men zegt, dat ze
sterven zal De dokter heeft haar* reeds
opgegeven en mijnheer is zeer bedroefd."
Ik ging verder; dat was een nieuwe
slag voor mij, want die dame had mij
veel goeds bewezen, en mijn moeder
onlangs bij het graf moeten spreken van
eene dame, die slechts 35 jaren telde,
dertig dan wat zoudt gij daarvan den
ken
»Ik ben niet zeker, dat het wensehelijk
zou zijn, zelfs zoolang te wachten", zeide
Caroline.
„Ik denk het ook niet, daar zou iets
tusschen beide kunnen komen t Zeg dan
vjjf en twintig of zelfs twintig, als
gy zeker zijt zoolang te zullen leven of
een jaar van heden af gerekend".
„Ik weet het niet, mijnheer."
„Ik weet het ook niet. Wanneer ik
er over denk, lieve juffrouw, dat jonge
lieden, die even gezond en sterk waren
als gij, plotseling zijn gestorven, dan
word ik bevreesd u toe te laten uwe
bekeering langer uit te stellen. Daaren
boven zegt de Bijbel„N u is het de
welaangename tijd," wat zullen wij dan
doen Zouden wij niet liever n u onze
knieën buigen en God om Zijn genade
bidden, door Jezus Christus?"
Het meisje was hare aandoeningen
niet meester en boog dadelijk met den
leeraar de knieën voor den troon der
genade.
Zij werd waarlijk aan hare zonde ont
dekt, met den weg des heils bekend, en
den vrede dei rechtvaardigen smakende,
erkende zij dat de dienst des Heeren
niet teleurstelt, maar veel meer geeft,
dan de wereld haren dienaren schenkt.
Nederlander.
j Zou vermindering van spoorwegdienst
op Zondag mogelijk zijn
Eenige weken geleden heeft een spoor-
wegman in De Nederlander de \raag
bevestigend beantwoord.
Maar dat dienen de directie en de Re
geering ook te weten.
Daartoe zou aldus deze ambtenaar
„begonnen moeten vorden een aantal
Zondagen achter elkaar het juiste aantal
reizigers van eiken trein te doen con
troleeren door het treinpersoneel. Dat
dit met een weinig inspanning welkrn
gedaan worden, is bewezen doordat bij
de 8. S. reeds verschillende telperioden
op de werkdagen zijn gehouden en wel
telkens drie dagen achter elkaar. Nadat
een aantal Zondagen de reizigers geteld
zijn, beginne men met die treinen die
de minste ïeizigers hadden, gedeeltelijk,
d. w. z. op sommige baanvakken, op te
heffen. Als b.v. een trein die van Arnhem
behoorde tot haar beschermelingen. Den
volgenden dag was de slotvrouw dood.
Des avonds kwam een rijknecht van
het landgoed bij ons en bestelde de kist.
Deze moest spoedig gereed zijn, want
na drie dagen vond de begrafenis plaats.
„Gaat gij er heen, Philiip", sprak mijn
vader, zijn gewonde hand beschouwend.
Ik begaf mij naar het heerenhuis om
het lijk te metenhet was uw groot
moeder, miss Esther.
Des daags voor de teraardebestelling
ging ik ten derden male naar 't kasteel om
mijne taak te beëindigen. Toen ik de gang
doorging, werd de deur der bibliotheek
geopend en een klein knaapje trad naar
buiten. Ik wierp een nieuwsgierigen
blik in het vertrek en zag den heer
weenend aan een tafel zitten. Ik ging
verder naar de kamer, waarin het lijk
lag. Daar lag zij, die steeds de armen
bezocht. De dood had haar niet veran
derd, haar gelaat zag er zoo kalm en
rustig uit, alsof ze sliep.
De handen der doode waren over de
borst gekruist, een daarvan moest ik
anders leggen en daarbij bemerkte ik
aan den pink een schitterenden ring. Ik
keek de huishoudster verbaasd aan. Deze
knikte en sprak: Ja, het was de wensch
mijner meesteres Bij het huwelijk kreeg
zij van haar gemaal dezen ring, zij heeft
hem altijd gedragen en meermalen ge
zegd, dat hij met haar begraven moest
worden.
(Slot volgt).