No 232. 1910,
Maandag 4 Juli
ke),
RHRISTELIJK-
N1EUWSELAD
VOOR ZEELANS
4
Turfkade.
24e Jaargang
Co.
HISTORISCH
OFFIE
knecht,
Rede van den heer
der Voort Tan Zijp,
waren enz.
Beton.
enz,
KG,
OGSTE
en veile
tveulen
AN, Melü-
lens,
erriepaard,
cht
necht
/ERSeHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. X DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'KUSJ, ie Middelburg.
PRIJS DER ADVERTEPJTIËN
UIT DE PERS.
ilbury
rachtigste
itverfeocht.
nemen van
atertoren,
verkrijgbaar
ke.
RSE Cz. te
twee, een
achine, en
n Meid be-
KER, O. en
j, keur uit
vee. J. M.
ke.
KRUIJSSE,
ber
Bitthem.
er west, Goes.
M
UUR
n, een reeds
SLAGERIJ,
bevragen
TERS, Ho-
in.
i en Speen-
IJS Pz. te
sknecht
ijd werk, bjj
r t s d y k.
T, L. Delft,
nde omgaan,
'Irma C. M.
singen.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
I rijs per drie maanden franco p. p.1,23.
i nkele nummers„0)02*.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 "ent
in de Tweede Earner der Staten-Generaal
op Vrijdag 24 Juni 1910.
Mijnheer de voorzitter! Na de voor
treffelijke rede, die wy zoo straks van
den geachten afgevaardigde uit Leiden
gehoord hebben, wensch ik slechts met
een enkel woord mjjn instemming te
betuigen met het antwoord, dat de Re-
geering op de vragen van den geachten
afgevaardigde uit Gouda gegeven heeft.
Het komt my voor, dat de Minister
van Buitenlandsche Zaken zich op een
volkomen juist standpunt gesteld heeft,
toen hjj zeide, dat de Borromeo-encycliek
aan de Regeering geen aanleiding gaf
een protest by het hoofd der Roomsch-
Eatholieke Kerk in te dienen.
Er zyn in deze dagen allerlei verge-
iy kingen gemaakt tusschen de Interpel
latie, die thans aan de orde is en die,
welke in 1853 door den toenmaligen af
gevaardigde uit Utrecht is gehouden.
Ik meen, dat die beide interpellaties
slechts op twee punten overeenstemmen,
vooreerst wat betreft den naam van den
interpellant en in de tweede plaats wat
aangaat het doel, dat de interpellanten
beiden zich gesteld hadden, het kwee
ken van toegevendheid en verdraagzaam
heid en het bevorderen van den gods
dienstvrede.
Ik vrees, dat, evenmin als in *1853
het doel werd bereikt, toen de Aprilbe
weging opstak, ook thans niet door deze
interpellatie de godsdienstvrede, de toe
gevendheid en de verdraagzaamheid zijn
bevorderd.
Daarmede houdt eohter de overeen
stemming tusschen de beide interpella
ties op, vooreerst omdat de omstandig
heden, waaronder 'de interpellatie van
1853 gehouden- werd, geheel en al ver
schillen van de tegenwoordige. In die
dagen bestond het Nederlandsche ge
zantschap bij het Vacticaan en had de
Paus zijn vertegenwoordiger by ons Hof.
Ik geloof, dat de heer de Visser straks
reeds volkomen te recht heeft opgemerkt,
dat, waar sinds 1872 dat gezantschap
niet meer bestaat, elke officieele band
tusschen Rome en de Regeering heeft
opgehouden te bestaan.
By de behandeling van de interpella
tie in 1853 is de heer Groen van Prins-
terer volkomen kunnen medegaan met
het voorstel, dat door den interpellant
gedaan werd, toen hy aan de Regeering
vroeg] het geven van alle mogeiyke in
lichtingen en het overleggen van al de
officieele stukken. Onder die omstan
digheden kon de heer Groen van Prin-
sterer dat doen. Hy kon toen aldus
sprekende natie heeft alleszins recht
te vei wachten, dat onderwerpen van dit
helang, die zooveel invloed hebben op de
geheele gesteldheid van het vaderland,
door de Volksvertegenwoordiging met
de meeste aandacht en nauwgezetheid
worden behandeld, de Overheid heeft
geen jus in sacra uit te oefenende
Roomsch-Katholieke Kerk kan zich or
ganise! ren overeenkomstig haar eigen
aardigheid, maar een dergeiyke ernstige
inwendige organisatie werkt ook naar
buiten, raakt ook den Staat. Ik meen
dat die opmerking juist was. De benoe
ming van de bisschoppen was een feit,
dat in onmiddeliyk verband stond met
het leven van den staat.
Is dat nuby deze interpellatie ook
het geval? Ik; (geloof het allerminst.
Toen raakte het de gesteldheid van het
vaderland zeer zeker, toen kon Groen
van Prinsterer meegaan met den inter
pellant, ook waar hij de schouders op
haalde over de Aprilbeweging en aan
da Coski schreef, dat die geheele bewe
ging feiteiyk niets anders was geweest
dan een ongelukkige manoeuvre.
Wat hebben jwy thans te doen? Kun
nen wy nu medegaan met den inter
pellant? Neen. Er is door het hoofd
van de Roomsch-Katholieke Kerk een
encycliek uitgevaardigd, gericht aan bis
schoppen enz., en ik wil dadelyk begin
nen met te verklaren, dat ik my in
hoofdzaak aansluit by wat de geachte
afgevaardigde uit Leiden heeft gezegd
tep opzichte van enkele zinsneden van
die encycliek.
Ik moet ook opkomen tegen een oor
deel, dat in zulk een vorm uitgesproken
wordt en dat inderdaad den schijn wekt
alsof dit een uitspraak is over de bewe
ging der Hervorming in het algemeen.
Wanneer dat het geval wezen zou, wan
neer dat de bedoeling was, dan moet
daartegen onzerzyds ook ten krachtigste
worden opgekomen. Maar heeft men,
zooals de verklaring vam uit Rome ge
geven is, daarbij op het oog inzonderheid
de omgeving van Borromeo,de liberty nen,
de renaissance, de wederdoopers en ver
schillende andere groepen, dan komt het
my voor, dat het voor de Roomsch Katho
lieke Kerk van hot hoogste belang zou
zyn geweest, wanneer zij deze groepen
met name had genoemd en getracht had
te vei my den de beweging, die nu bij
menigeen is veroorzaakt.
Ik meen te mogen aannemen, dat dit de
bedoeling is, en nu ga ik in dit opzicht ge
heel mede met den geachten afgevaardig
de uit Gouda. Hy heeft gezegdde historie
is daar. Dat woord onderschrijf ikde hi
storie ligt daar, en waar de historie daar
ligt om ons aan te toonen, dat een Willem
van Oranje vooral onder leiding van zyn
voortreffelyke moeder Juliana van Stol
berg, en een Marnix, een Calvyn en een
Melanchton allerminst waren menschen,
wier buik hun God was, was, maar men
schen, die zich gaven voor den strijd voor
de allerhoogste goederen, ook voor dat
hoogste goed, de vryheid der consciëntie,
dat hoogste goed, dat door velen die het
nu misschien opnemen voor het Protes
tantisme, met voeten wordt getreden,
daar gaat deze beschouwing ten opzichte
van ons Vorstenhuis, ten opzichte van de
mannen die hun stempel hebben gezet op
ons nationale leven en op de Gereformeer
de Kerk in Nederland, volkomen langs my
heen. Waar de historie spreekt, deert de
encycliek op dit punt my als Protestant
niet.
Nu is eanigszius ^gezinspeeld op de po
litiek en de coalitie. Er is gezegdgy
durft niet zeggen hoe gij tegenover el
kander staat. Ik moet daar tegenop
komen. Wy durven zeer zeker de princi-
pieele verschillen die er zijn tusschen
de Roomsch-Katholieken en ons, uitspre
ken en ik wensch ook hij deze gelegen
heid die verschillen allerminst weg te
doezelen, alsof zij er niet waren, alsof
de coalitie alles had genivelleerd, ook
alle kerkeiyke en dogmatische verschil
len. Wanneer wy op kerkelijk en op
dogmatisch gebied ons hebben te plaatsen
tegenover de Roomsch-Katholieken, wan
neer wij wenschen het op te nemen voor
het Protestantisme, dan geloof ik niet, dat
het zyn ideeën van den protestanten
bond, maar dan geloof ik, dat het is de
dogmatiek van E oto, die tegenover de
dogmatiek van de Roomsch-Katholieke
kerk stand houdt. En dan meen ik, dat,
wanneer wy, de macht van de Katholieke
Kerk ziende, ach en wee daarover zouden
gaan roeden, dat ons niet zou baten,
maar dat wij tegenover de autoriteit van
die Kerk zullen hebben te plaatsen een
andere autoriteit, die grooter is en mach
tiger, de autoriteit van het Woord Gods,
waaraan wy Gereformeerden ons vast
houden. En dan komt het my voor, dat
niet degenen die zoo nu en dan een
bevlieging krygen, een antipapistische
bevlieging, het moeten opnemen voor
het Protestantisme, maar dan geloof ik,
dat wij dat veilig kunnen overlaten aan
dat deel van ons volk, dat bij het Woord
van God leeft en dat de autoriteit van
dat Woord nog erkent.
Ik heb nog een enkele opmerking.
De geachte afgevaardigde heeft gespro
ken over de beroering die er is bij hon
derdduizenden, en misschien heeft hy
ook als een uiting van die beroering be
schouwd de protesten, die door sommige
Hervormde kerkeraden zijn aangenomen
en die, gelijk de geachte afgevaardigde
uit Harlingen m. i. te recht heeft opge
merkt, aan een verkeerd adres zyn be
zorgd. Het zij mij vergund daaromtrent
te verklaren, dat, terwijl ik natuurlijk
waardeer de goede bedoeling die uit die
adressen spreekt, het mij voorkomt, dat
men toch voorzichtiger had gedaan ze
na te latendat dit niet de wijze is
waarop de Nederlandsch Hervormde
Kerk zich heeft uit te sprekeD. Waar
om niet? In de eerste plaats, wanneer
men het in zulke protesten op gaat ne
men voor het Huis van Oranje, dan ge
loof ik, dat die Kerk beter zal doen
de hand in eigen boezem te steken en
niet langer aan te zien, dat in die
Kerk worden getolereerd de predikanten
die krachtens hun beginsel niet anders
kunnen dan dat Huis, dat wy liefhebben
krenken. Maar veel meer, in de tweede
plaats, omdat méér dan het aanranden
van de dienaren der Kerk, ook van de
grootste onder die dienaren, is 't aanran
den van de eer van Hem, die de Koning
der Kerk is, Jezus Christus, en ik geloof,
dat die Kerk, voordat zij met deze protes
ten komt, eerst de hand in eigen boezem
zal hebben te steken, om zich af te vra
gen hoe het daarmede staat.
2 Juli 1910
Het afkeurend oordeel van De Neder
lander over de nota der classicale ver
gaderingen tegen de lakenswaardige anti
hervormers clausule in de Borromeus-
encycliek gaven wy in ons Persoverzicht.
In verband met onzen aanval op de
Protestantenbonders, die zich bij die nota
aansloten, schoon zij zeiven veel gevaar
lijker vijanden zyn dan de Paus, wijzen
wij op hetgeen ds de V. te Middelburg
schryft in De (Ned. Herv.) Zondagsbode.
Z.Eerw. schrijft:
„Wie verontwaardigd is over den
hoon, den hervormers aangedaan, laat
hij toonen het recht te hebben zich
dat aan te trekken, door het evangelie
zich niet te schamen. Doch, als men-
- schen, die de kerk alleen van buiten
kennen, de hervorming als een jaartal
uit de Algemeene Geschiedenis, dat ze
indertijd eens hebben geleerd, en den
bijbel beschouwen, goed voof oude
vrouwen en bekrompen zielen, als die
menschen zoo verontwaardigd zijn
over de encycliek van den paus, dan
verbaast men zich over al dien yver
en zou men wel eens willen weten,
wat daar achter zit. Of zou men zoo
totaal van alles afgestorven zijn, dat
men niet eens meer wist, de verhou
ding tusschen de R. C. kerk en het
protestantisme
En omtrent de protest-vergaderingen,
waarin ook moderne predikanten, vy an
den van het Evangelie van Christus,
die kracht Gods tot zaligheid, zich laten
hooren, zegt ds de V.
Al die protestvergaderingen, adres
sen en moties die door vergaderingen
en kerkeraden worden gehouden
weten de heeren dat er een vereeni-
ging is, die 't evangelie in Spanje wil
brengen en in ons land in Noord Bra
bant en Limburg en dat deze veree-
nigingen o zoo gaarne wat meer steun
ontvingen? Breng het evangelie dat
is het eenig antwoord, dat men heeft,
op de ontboezeming van den paus.
Nu de herstemmingen in alle provin
ciën zijn afgeloopen, kan het resultaat
voor rechts worden opgemaakt. En dan
blykt, dat veroverd zyn in
Friesland
Overijsel 2
Gelderland 3
Zuid-Holland 4
Zeeland 2
Groningen 1
3 zetels
zetel
Samen 15 zetels, die van links
naar rechts overgingen. 15 zetels die
alle door de eens zoo machtige liberale
partij zyn verloren 1 In Utrecht bleven we
gelijk. Ook in Drente, want we hadden
daar 0 zetels en we biy ven daar voorloo-
dig op 0. Hoe lange nog
Zoo is er dus, alles te zaam genomen,
ruime dankensstof, want alle aanslagen
en samenspanningen, hoe ook voorbereid
en beraamd, zijn verydeld en wat ten
kwade werd gedacht, is ten goede be
stuurd.
Wat men nog niet is kan men nog
worden.
Op zekeren dag kwam bij den bankier
Mann te Frankfort een boer, om hem,
volgens opdracht van zijn landheer, zeer
gewichtige stukken ter hand te stellen.
Toen ons boertje was binnengetreden,
en den heer Mann ontmoette, vroeg hij
„ben ik hier by den bankroetier?" De
bankier lachte en zeide„Ho, ho, vriendje
je vergist je, ik ben voorloopig slechts
bankier". „Nou", hernam het boertje,
meenende dat hij te hoogen titel had
gebruikt, „wat men nog niet is, kan men
nog worden". (De Spiegel.)
Verwarring.
De heer Hoogenhuyze, predikant te
Doorn, heeft aan de classicale vergaderin
gen der Ned. Herv. Kerk een schrijven ge
richt, waarin hy aandringt op 't aanvaar
den eener motie tegen de Borromeus-
Encycliek.
„Veroordeeld moet worden de Encycliek
van den Paus, maar indirect dan ook het
politiek samengaan van de Protestantsch
Christelijke partijen met het Ultramon-
taansche Rome".
Zoo schryft hij in zijn advies.
Men kan met den heer Van der Voort
van Zijp in de Tweede Kamer van mee-
ning zyn dat dit voor de Herv. Kerk niet
de goede wijze is, om zich uit te spreken
over haar beginsel,men kan ook oordeelen
dat zij, met op te komen voor de Hervor
mingsbeginselen, waaruit zij leeft, niets
doet wat buiten haar sfeer van bevoegd
heden ligt.
Maar de heer Van Hoogenhuyze wil,
gelijk blijkt, verder gaan en kerkelijke ver
gaderingen een oordeel doen uitspreken
over politieke verhoudingen. Dit oordeel
nu komt o. i. aan die vergaderingen niet
toe zich daarover uit te spreken ligt geheel
buiten hare bevoegdheid,en tot dit oordeel
aan te sporen verraadt eene begripsver
warring, die zoo zij ingang mocht vinden,
voor Kerk en Staatkunde beide noodlottig
moet werken.
Ofschoon wy niet gelooven dat 't advies
zal inslaan, meenen wij toch te moeten
waarschuwen. Men ga dezen verkeerden
weg niet op. Zij leidt tot een bedenkelijke
bemoeiing van de Kerk met de actueele
politiek, en daar is haar taak niet. Daar
mee kan zij voor de politiek niets goeds,
en voor zichzelf alleen kwaads brouwen.
Immers zullen de gevallen talryk zijn,
waarin zich over dergelijke politieke aan
gelegenheden verschil van gevoelen open
baart, en dan heeft men den politieken
strijd met al zyn kwade kanten op het erf
der Kerk binnengehaald. In plaats van de
eenheid der Kerk te bevorderen, ver
scheurt men haar op de droevigste wyze.
Niet op negatieven, maar op positieven
bodem gedijt de vrucht van den kerkely-
ken arbeid, en daarom moet het den die
naren der Kerk toch in de allereerste
plaats te doen zyn. De Nederlander.
msss-t
Negende Zomerfeest der Jongel. Vereen,
aangesloten by het Ned. Jongel.Verbond
en Jongel. Vereen, op Geref. Grondslag.
Aan den Donderdagmorgen deden drei
gende en donkere wolken ons vreezen, dat
het feest door regen en wind geen aange
naam verloop zou hebben en daardoor
menigeen de reis naar Kapelle niet zou
aanvaarden. Maar de zon brak door en
wel stak de wind feller op, doch het bleef
droog. Een schare van pl. m. 2700 perso
nen was op het terrein.
De voorzitter, de heer Janse, noodigde
de vergadering uit de Bondsliederen onder
begeleiding van „Hosanna" uit Goes aan
te heffen, waarna ds Postema, van Bieze-
linge, het spreekgestoelte beklom en na
.gebeden te hebben zyn openingswoord
sprak. Spr noemde zoo'n openingswoord
eenerzyds moeilijk, daar hij in vergely-
king met andere sprekers geen vaste iyn
had welke hij volgen kon, anderzijds was
het weer gemakkelijk, daar dan een „uit
stapje" geoorloofd was. Na eenigszins het
doel van dit feest onzer jongelingen ge
schetst to hebben, waaruit bleek dat „niet
altijd de boog gespannen kan zijn" en dat
deze ontspanning van God ons is geschon
ken, wees spr op een ander doel, n.l. het
elkander van aangezicht tot aangezicht
ontmoeten. Voorts vraagt spr de belang
stelling der ouderen en juicht het toe dat
hier samen zijn jongelingen, zoowel van
het N. J. V. als van den G. B.,waar 't blijkt
dat zij in den grond der zaak één doel be
oogen. Vervolgens wyst spr op „het
nieuwe" waardoor dit feest aantrekkeiyk
is, n.l. het koor van 400 zangers en zange
ressen. Spr eindigt met te noemen 't trio
woord, muziek en zang, ons wijzende op
het devies van de leenheeren van het
Bisdom Halberstadt „in drieëenheid is
kracht", waarna hij besluit dat het begin,
het midden en het einde van dit feest
moge zijn „Soli Deo Gloria".
Nu volgden eenige nummers, te zingen
door het zangkoor, op zeer verdienstelijke
wijze werden ze uitgevoerd het gaf een
aangenamen indruk, jammer was 't dat
1 't publiek m deze zoo weinig blijk gaf van
eenige welwillendheid en op vele plaatsen
te midden der zangers en zangeressen
bleven staan.
Ds Mooij van Arnhem, welke na het
zingen optrad, sprak over „De geest der
wereld en de geest van God en onze ver
houding tegenover beiden." Wij hebben
één banier, zegt spr., nm. de banier des
Kruises. Wy hebben te strijden tegen
twee onzichtbare machten, deze moet
men leeren onderscheiden de éen treedt
in fynen vorm en de ander in ruwen vorm
op. Vooral die geest is uitgegaan om de
menschen te verleiden, die spreekt van
zalig worden buiten God om. Maar gij
hebt ontvangen, zegt Paulus, niet den
geest der wereld, maar den geest die uit
God is. Het einde is naby, dit noemt spr.
het toppunt dat is bereikt.
We spreken van kinderen Gods en kin
deren der menschen, dit is de tegenstel
ling. Niemand leeft zichzelf en niemand
sterft zichzelf. De strijd is zwaar zelfs
wanneer wy met God den verborgen om
gang hebben, komt Satan ons nog be
strijden. Spr noemt ook den boozen geest
den Revolutiegeest, welke laatste eerst
verdeelen wil en dan heerschen. En hoe
wel met den godsdienst gebroken, toch
iets zoeken om te bevredigen z. a. de leer
der Theosofie, om de wereld zonder Chris
tus te herstellen. De Geest van God brengt
den mensch weder tot God, laat dan ons
voordurend gebed zijn: „Och schonkt Gy
mij de hulp van uwen Geest" en wij allen
levende lidmaten van Christus mogen
zijn.
In de pauze gaf „Hosanna" eenige num
mers ten beste en verspreidden zich d'e
menschen. Nog altijd bleef het droog daal
de wind den regen tegen hield.
Na de pauze betrad ds v, Andel, van
Baarn den katheder en sprak over „de
roeping der Geref. en Herv. Jongl.Spr.