NIEUWSBLAD DOR ZEELAND No. 167. 1910. Zaterdag 16 April 24e Jaargang CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prij's per drie maanden franco p. p3,25, Enkele nummers 0>026. UITGAVE DER FIRMA UN VAN van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent, Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 ''ent, 14 April 1910 Ofschoon de Rechterzijde volkomen in haar recht was om zich tegen heropening der debatten te verklaren bij de verzeke- rings-discussies der vorige maand, en der halve geen rechtvaardiging harer houding behoeft, willen wij 't volgende nog even onder de aandacht brengen om te doen zien hoe groot gelijk zij had met deze de batheropening niet toe te staan. Wat Het Volk van heden schrijft is al te doorzichtig. Onder 't kopje „smerige bende" schrijft dit „smerige" blad Wat Dinsdag in het Pruisische Huis van Afgevaardigden is voorgevallen, en er aanleiding gaf tot zulke storm achtige tooneelen, is voor ons niets nieuws meer, sinds onze jonker Loh- man met zijn meerderheid in de Tweede Kamer het debat afsneed, om den chris- telijken talmi-democraat een tweede portie op zijn brood te besparen van het soort, waarvan hij de eerste dosis wiet zoo lange tanden en zoo'n zuurzoet gezicht had staan te verduwen. Maar evenmin als Schaper zich hier liet belohmannen, gingen onze partijge- nooten in het Pruisische A fgevaardig- denhuis met de handjes gevouwen en de oogjes dicht zitten, toen de „smerige bende" van daarginds meende, dat zij nu lang genoeg had te pronk gestaan en, naar binnen vluchtende, de deur in de klink trachtte te gooien. Zoo vief was hij echter niet, of onze partijgenooten en de links-liberalen pakten juist bijtijds ieder een slip van den zwart-blauwen vluch teling. En zoo zit de vlegel nu, door zichzelf geknipt, vast en moet toch hooren wat hy zoo graag ontgaan zou. En wat wij te hooren kregen, de hee- ren van Centrum en Jonkerpary, was niet malsch. Liebknecht, Strobel, Borg- mann, Hirsch, Leinert wisselden elkaar af en legden beurtelings de schande bloot van het verraad aan de volkszaak, waaraan vooral het Centrum van de Jonkers verwachtte wel niemand anders! zich schuldig maakte door het kies recht inplaats van te ontwikkelen, te verknoeien. Hier nu wordt verhaald, datRoomschcn en Conservatieven in het Pruisische Huis van Afgev. tegen algemeen kiesrecht zijn. Maar nu die socialistische franje. Smerige bende. Belohmannen. Verraad aan de volkszaak 11 En dan dat door ons gecursiveerde aan Talma's adres. Dat was de bedoeling. Talma moest nog eens zijn „vet" hebben. Och, och, wat ons nog te wachten staat, wanneer wij ook eens een algemeen kies rechtdebat krijgen, en de „lohmannen" zich daartegen verzettendan zal de smerige bende pas nog eens loskomen tegen de Rechterzyde. Overdracht gedenksteen ds A. Littooij, Hedenmiddag ten 2 ure werd op de algemeene begraafplaats alhier aan de familie Littooy overgedragen de gedenk steen ter nagedachtenis van hun man, vader en broeder wijlen ds. A. Littooij. De Voorzitter der Commissie, ds. J. D. Wielenga, hield daarbij een toespraak van ongeveer den volgenden inhoud Zeer geachte Familie Het is nog niet voluit 10 maanden ge leden, dat gij als familie, en wy als vrienden en belangstellenden ons ook op dit kerkhof bevonden om de laatste eer te bewijzen aan den dierbaren overledene, op wiens graf wij heden een steen ter zyner gedachtenis zien geplaatst. En als Voorzitter der Commissie, die het hare heeft gedaan een waardig gedenkteeken te verkrijgen, zie ik mij in deze oogen- blikken geroepen met een enkel woord aan U dezen steen over te dragen. Vooraf zij het my vergund U op te merken, dat geen verkeerde gedachte mag gekoesterd aangaande het feit, dat deze overdracht nu eerst geschieden kan, na dat ongeveer 10 maanden zijn voorbijge gaan. Want niet aan gebrek aan belang stelling of sympathie moet dit worden geweten, maar aan misvex'stand inzake de toepassing van het woord van den apostel„de een achte den ander uitne- mender dan zichzelven." Bovendien ook uit een andere oorzaak kunt gij met vrijmoedigheid dit gedenk teeken van de gevers en geefsters aan vaarden. Zooals ge wel begrijpen zult, ontmoette het plan der commissie om de nagedachtenis van ds. Littooij op deze wijze te eeren bij sommigen eenigen tegenstand. Trouwens, welke zaak is er ooit tot stand gebracht, waartegen geen bezwaren werden geopperd, en waarvoor geen oppositie, hoe klein en zwak dan ook, moest overwonnen En zoo ook hier. „Roept men tegenwoordig niet van alle zijden om finantieelen steun Zijn het niet de schreiende nooden van hier en elders die ons telkens weer naar ons geld doen grijpen Maar zal dan hetgeen wordt bijeengebracht voor zulk een ge denksteen niet van gevoelige nawerking blijken te zijn op de giften voor kerk of armen?" Zoo spraken er enkelen. Niet uit gebrek aan liefde voor ds. Lit tooij maar omdat er nu altyd menschen zyn en ook moeten zijn, die de aandacht vestigen op de schaduwzijde. Doch wij kunnen U volkomen gerust stellen. Aan dit monument kleeft niet het bloed der armen. En niemand of niets heeft er schade door geleden. Deze steen, zoo dood en koud in zich zelf, zou, indien hij spreken kon, U mel den van warme liefde en hartelijke sym pathie. Dit blijkt reeds uit het feit, dat arm en rijk, Gereformeerden en Hervormden ervoor hebben bijgedragen. Zelfs zeide menigeen hét een eere te achten te mogen meedoen aan deze bewegihg. Zoo wordt de nagedachtenis van wijlen ds. Littooij ook het meest geëeerd. Hij had immers een hart, dat met de meer gegoeden der aarde kon meevoelen in hun verzoekingen strijd, en dat ook tevens klopte van medelijden voor den druk der armen, wien hij menige goede raad geven mocht, of ook inderdaad helpen uit den nood te komen. Ja, wij zou den ons schamen U dezen gedenksteen over te reiken, indien ook niet de armen der gemeente hun penningske geofferd hadden met blijmoedigheid. Maar ook, en dit teekent onzen gelietden doode eveneens, niet alleen leden zyner kerk meenden aan zijn nagedachtenis deze hulde te moeten bewijzen, doch ook anderen, die in hem een politiekén leider erkenden, of in hem een vriend hadden gevonden, werkten mede tot het bereiken van ons doel. En dit legt getuigenis af van de ruimte van hart en wijdte van blik, die hem kenmerkten. Daarom juist was ds. Littooij een man van zulk een groote be- teekenis. Bekrompenheid en enghartig heid waren verre van hem. Hoewel piëtist in den goeden zin van het woord, d. w. z. vroom van gemoed, sloot hij toch zichzel ven niet op in eigen omgeving of kring, doch hij reikte de hand aan een ieder, die maar wilde arbeiden aan de opbouw van Gods Zion, ook op maatschappelijk en staatkundig gebied. En daarvan mag ook dit monument getuigen. Zeker, het zijn allereerst de leden der gemeente geweest, die hun geliefden leeraar op zulk een wijze wilden eeren. En aan de leden der gemeente is dan ook het initiatief uitgegaan. Wy meenden, dat dat niet anders kon en mocht. Want wat ds. Littooij ook al meer was, hij was toch in de eerste plaats en voornamelijk domi néé. Voor veel en velerlei voeldevoor veel en velerlei arbeidde hy, doch de gemeente had de grootste plaats in zijn hart ingeno men. En het zou ons tot schande gestrekt hebben, zoo wij als gemeente, ons niet hadden aangegord om d«zen steen op het graf van onzen leeraar te plaatsen. Met opzet zeiden wij leeraar Zeker, hij was ook herderen God had hem de ga ven gegeven om een gepast woord te kun nen spreken op zijn tijd. Er gaat schier geen week voorbij,of ik hoor'tnogvan den een of den ander, hoe troostrijk en bemoe digend, met welk een wijshe.d en liefde hij spreken kon bij het ziekbed of andere gelegenheden. Maar als leeraar willen wij toch inzonderheid hem blijven ge denken. Zegt, dat ds. Littooij geen orator was, geen fijn stilist, niet werkte met bloemrijke taalhet zij zoo. Doch hij was een uitnemend exegeethij predikte niet zichzelf, maar Gods Woordwelk een helderen blik had hij niet op de Verbonds- leer? Zijn woord was dan ook met be zieling levende uit Gods Geest droeg zijn prediking daarvan de blijken. Hij was in de Geref. leer thuis, en het onderscheid met anderer overtuigingen had hij scherp in 't oog gevat. Zoo heeft hij de gemeente onder den zegen des Heeren meer dan 40 jaren mogen bouwen en menigen zon daar tot Goi mogen brengen. En daar om, al vergeten wij 't andere niet, toch gedenken wij vooral ds. Littooy als onzen leeraar. Maar, en wij merkten het reeds op, niet alleen de gemeente vertegenwoordigt deze commissie; ook namens velen buiten onze kerk treden wij op. En zoo staat deze steen hier ter gedachtenis aan onzen leeraar, maar ook aan onzen vriend. Dat leeraar en vriend elkander niet uitsluiten, behoef ik niet te zeggen. Voor zijn ge meente klopte zijn hart ook als een vrien denhart bij een goed leeraar spreekt dit ook vanzelf. Maar hier breiden wij de be- tee'-enis van het woord uit, en bedoelen er mee de verhouding, waarin ds. Littooij stond tot zoovelen buiten de kerk in en- geren zin. Door Gods genade heeft hij bij zyn ambt als predikant nog menige andere waardigheid mogen bekleeden. En nu is het wel waar, dat niet de Kiesvereeni- ging, niet het Schoolbestuur, niet de Pers commissie enz. als, zoodanig hier optre den doch aan alle belangstelling heeft het ons van die zyde niet ontbroken,waar om wij dan ook vrij moediglij k mogen zeggen, dat deze gedenksteen aan de na gedachtenis van ds. Littooij ook als vriend wordt gewijd. En waartoe heeft nu de Commissie al haren arbeid verricht? Ook deze vraag brengt ons in aanraking met nog een bezwaar, waarmede, hoewel slechts in geringe mate, de Commissie te worstelen had. Zelfs in eigen boezem was het nog niet een in alle opzichten uitgemaakte zaak of er wel een gedenksteen behoorde, neen mocht komen. Niet alsof men hier door wilde tornen aan de eere van den overledene Ook deze broeders en vrien den bleven ds. Littooij hooghouden Doch dezulken vreesden, dat het niet een eeren, doch een vereeren van een mensch werd, en alzoo God zelf in Zijn eere werd tekort gedaan. Geachte familie, ik kan U verzekeren, dat bij ons pogen deze gedachte niet alleen niet heeft voorgezeten, doch ook geen ondergeschikte rol heeft vervuld. Wij, evengoed als gij, hebben een afkeer van persoonsvergoding en heldenveree- ring. Wy zijn niet blind voor de gebre ken, die onzen overledene hebben aan- gekleefd; hij was en bleef tot de ure zijns stervens een zondaar voor God. En niet één haar op ons hoofd denkt er aan deze waarheid te bemantelen. En daarom kozen wij tot opschrift: „Ter Gedachtenis aan onzen Leeraar en Vrind". Meer wil "deze steen niet zijn, dan om ons te helpen ds. Littooij in ge dachtenis te houden, om zoo in daden te uiten de dankbaarheid, die er leeft in ons hart, en om tot een prediking te dienen voor onze kinderen en ons nage slacht, ja voor een ieder, die deze rust plaats onzer dooden bezoeken mocht. Wij mochten het tweede wel eerst noemen, n.l. dat wy op deze wyze willen uiten de dankbaarheid, die er leeft in ons hart. Immers, dit doet ons God de eere geven. Wij belijden en willen het ook nu gaarne belijden, dat de uitnemendste menschen niet meer dan instrumenten zijn in Gods hand. En zoo was ook ds. Littooij, Doch wij danken er onzen God voor, en dit monument bewijst het U, dat Hij ons in den overledene, wiens stof hier rust, zooveel heeft willen schenken voor hoofd en hart, aan de Kerk en de Maatschappij en den Staat. ^Bovendien zal dit gedenkteeken ons helpen ds. Littooij niet te vergeten. Ze ker, de vrucht van zijn arbeid zien wij allerwegen. Doch het leven wordt gemak kelijk 'n sleur de mensch gewent overal aan. In den stroom van den tijd wordt zoo licht de indruk, die zoo diep geves tigd was, wat uitgewischt. En nu zal deze steen de gedachtenis aan ds. Littooij levendig houden, en helder en frisch. En eindelijk, ook tot ons nakroost gingen onze gedachten uit. De steen, die omhoog staat, wijst als 't ware naar boven, en roept het onzen kinderen toe „de gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijndient den Heere". Zoo -zult gij het verstaan en billijken, dat het opschrift, 't welk wij U noemden, zoo sober en eenvoudig is. Niet als de koningen en helden uit oude, heidensche tijden, wilden wij in steen uitbeitelen wat er door onzen leeraar en vriend was gedaan. Daar zwijgen wij van hij was leeraar en een trouw vrienden dit zij ons genoeg. En als zoodanig willen wij hem blijven gedenken. Voor al wat hy dan ook doen mocht bij zijn leven geven wy niet hem, maar Gode de eer. En wij laten het aan de eeuwigheid over om de volle vrucht van zyn werk te openbaren. Doch reeds begeerdet Gij den steen zelf te zien. Het zij ons dan vergund hem U te toonen, en met 't oog daarop nog een enkel woord ten besluite te spreken." Toen de spreker hiertoe gekomen was, trokken vlugge handen het doek weg en ruimden dit snel op", en voor het oog der toeschouwers kwam toen het werk van den beeldhouwer schoon voor den dag. Ds. Wielenga vervolgde zijn rede aldus „Geachte Familie, ten besluite heb ik nog op eenige zaken Uw aandacht te vestigen. Allereerst wijzen wij U op den tekst,die eenstemmig door de Commissie werd ge kozen. Wij hadden ook de familie in de zen kunnen erkennen, doch meenden heter te doen zelfstandig te handelen. En wij twijfelen er niet aan, of dit woord van den Spreukendichter zal ook Uw goed keuring wegdragen „de gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn." De Joden hebben ervan gemaaktlaat de gedachtenis des rechtvaardigen tot zegening zijn, d. w. z. spreek van de ge storven vromen met lof. Ook dit willen wij doen. Maar gelijk het in onzen Bijbel staat is ons tekstwoord toch nog rijker van zin. Hier wordt ons een profetie, meer nogeen belofte gegeven. De recht vaardige leeft niet te vergeefszelfs na zijn dood blijft zijn gedachtenis tot ze gen met blijdschap denkt men aan hem met eere wordtjover hem gesproken als voorbeeld- houdt men zulk een elkander voor oogen, en prijst God. En gelijk op den dag der begrafenis zoo spreken wij 'took nu uit: met ds. Littooij gmgeen rechtvaardige heen en ter zijner gedach tenis, die tot een zegening is voor U, als familie, voor ons als gemeenteleden en vrienden, richten wij dit gedenkteeken op. Het zal Uw aandacht niet ontgaan, dat alleen de opstaande steen een inscriptie j vertoont, en de deksteen ledig is gebleven, j Dit is hierom gedaan, omdat dit graf een familiegraf is, en aldus plaats zou over zijn om namen van familieleden die hier zouden worden bijgezet, in den steen in te graveeren. Maar God de Heere zelf geve j dat nog vele jaren mogen voorby gaan, voordat gy als familie u tot zulk een droeve taak geroepen zult zien. En voordat ik nu namens de Commis sie en de vele gevers en geefsters U dit monument overdraag,heb ik nog een laat sten plicht te vervullen. Een predikant, het kan moeilijk anders, zal bijna altijd zich in zijn qualiteit openbaren. Het worde mij dan ook niet euvel genomen, zoo ik in deze oogenblikken tot U als fa milie en allen die deze plechtigheid met Uw tegenwoordigheid vereert, een toe passelijk woord spreek tot slot. Deze grafsteen spreekt tot ons aller eerst door zyn soberheid en eenvoud. Een weeldeding genoemd kan het zeker niet; doch dat mocht ook niet. Vooral op een graf past den christen de een voud. Er gaat zulk een ernstige roep stem van den doodenakker tot ons uit. Laten wij niet als de wereld het graf willen wegdekken en verbloemen dood blijve dood, graf blijve graf. En de wan del door dit leven zy in allen eenvoud, het niet van deze wereld verwachtende, maar alleen van onzen God. En ook, boven aan den steen, onder of nog in het topstuk, ziet ge vergulde lijnen, die 't beeld vormen van een op gaande zon. Ziet, welk een machtige sprake daarvan uitgaat! Een christen kan zelfs bij 't graf zijner dierbaren blijde zijneen christen kan zelfs zijn eigen graf met vreugde tegengaan. Want bij het donkere graf, met den duisteren dood in zich besloten, is de zonne der gerechtigheid opgegaan. Wij mogen 't elkander ook op deze plaats toeroepen: Jezus leeftEn omdat Hij de Opstan ding en het Leven is, leven ook onze dooden, die in Jezus ontslapen zijn, en zult ook gy leven, zoo gij in Hem ge looft. Blijve dan het licht van die nooit ondergaande zon ons aller leven bestralen. Zoo zij het Het monument bedekt het geheele graf. Aan het hoofdeinde staat de op staande steen, ruim twee en halve meter hoog, met de inscriptie Ter Gedachtenis aan onzen Leeraar en Vriend Ds. A. LITTOOIJ. Geb. 27 Nov. 1834. Overl. 26 Juni 1909. „De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn." Spr. 10 7. Deze steen wordt gekroond met een geprofileerd topstuk, waarin een opgaan de zon gegraveerd is. Het graf zelf wordt gedekt door een steen, welke rust op hardsteenen ban den, en ledig is gelaten voor de op schriften der familie. Van voren staan twee hardsteenen paaltjes, welke met het opstaand stuk verbonden worden door solied-gesmede grafkettingen. Het geheel van Escauszijnsche hard steen is vervaardigd in de werkplaats van de heeren Louis Renguet Co. en maakt door zijn eenvoud en toch schoon heid een uitnemenden indruk. Hierna sprak de heer P. Oranje, van Amsterdam, schoonzoon van den over ledene, het volgende Het zij mij vergund, namens de weduwe, de kinderen en de verdere familie van ds. Littooij, dank te brengen aan allen, die zich heden met mij op dezen doodenakker bevinden, en aan de velen, die, schoon thans niet hier tegenwoordig, gaarne en met liefde hebben bijgedragen, om de oprichting van dezen gedenksteen moge lijk te maken. In het bijzonder dank ik de Commis sie, die de zaak aanvatte, leidde en vol tooide en op dezen oogenblik de vrucht van haar bemoeiingen aan de familie overdroeg. Wij aanvaarden dezen steen met een vol gemoed, U dankende voor dit bewijs uwer waardeering van den persoon en

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1910 | | pagina 1