UWSBLAD
VOOR ZEELANB.
No, 135 1910.
Woensdag h Maart
24e jaargang
iiarü,
lecbt
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
'aard,
bode,
leden
mechts
irs
burg
in
en
men
techt
Icht
;h.t
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed.
DE JONGE-VERWEST, te Goes
te Middelburg.
DHUIJ,
PRIJS DER ADVERTENTIËN
n welva-
ËN
emeente.
ireau van
Az. te
serk, bq
fertsdyk.
Mld-
rke (W.)
maakt
zal sta
de Hof-
SU.
kracht,
'ilbury,
aalstel,
)0 K.G.,
■sen en
s nieuw,
[DE,
tuiden.
IRGWz.,
I Bitihem.
S S E R,
|c enszand.
werk, by
T acobstr.,
met Mei,
kN, St.
i b u r g.
trke.
Lagd, om
L G., bjj
test, Goes,
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers „0,02s,
UITGAVE DER FIRMA
UN VAN
van 1—5 regels 40 cent, Iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 ''ent.
WERKEN.
De bevolking van ons Vaderland neemt
snel toe, en het spreekt van zelf, dat de
toerusting van den bodem daarmede op
harmonische wijze gelijken tred moet
houden. In 1849 waren er drie millioen
Nederlanders, en thans zijn er zes milli-
öen, en dit dubbele aantal inwoners heeft
natuurlijk ook meerdere behoeften, groo-
tere eischen en meer nood. In het bijzon
der geldt zulks de bewoonbaarheid van
den grond en de gestadige uitbreiding dei-
vervoermiddelen.
ipiet laatste openbarejjwerk van eenigen
omvang, door de Regeering ondernomen,
is de scheiding gemaakt tusschenMaas en
Waal, en het verschaffen van een eigen
uitmonding aan de eerste dier beide rivie
ren in het Hollandsch Diep langs Ileusden
en de Zuidzijde van den Biesbosch. Dit is
een belangrijke ^onderneming geweest,
waarvan in dejtoekomst vöör Noord -
Brabant de beste vruchten te verwachten
zijn. Thans moet iets anders worden ter
hand£genomen, en de keuze is zeer ruim,
wantj er is nog veel te doen in het lieve
Vaderland, voor dat we kunnen zeggen,
comfortabel ons huis te bewonen. Een
regelrechte spoorweg tusschen Rotterdam
en Amsterdam, twintigjrilometers korter
dan de bestaande lijnen*wacht reeds lang
öp uitvoering. Het is zelfs bespottelijk,
dat die verbinding niet reeds sinds jaren
gemaakt is. Voorts moet Friesland wor
den gevrijwaard van niet onder te loopen,
zooals dit jaar is gebeurd, en wat nog
dringender is, er zijn in Overijsel niet ver
van Steeenwijk en in Noord-Holland en
Utrecht ten Oosten van de Vecht uitge-
veende Plassen droog te maken, waardoor
de bevolking van dien afschuwelijken
moerasbodem verlost zou worden.
Waarom de Regeering aan deze Piassen-
droogmakerij niet dadelijk de hand legt,is
niet goed te verklaren. Voorheen was
aldaar veen gelegen, dat bewoonbaar was.
Toen heeft de Overheid octrooi gegeven,
om het veen uit te delven, maar zij heeft
tevens door de turfgravers geld doen stor
ten, om den Plas, welke zij maakten door
hun graverij, te kunnen droogmaken. Dat
geld staat op het Grootboek, maar in
plaats dat de Plassen daarmede worden
drooggemaakt, houdt de Regeering het
geld vast, om een reden welke niemand
kent, en zij laat de bevolking zitten in die
verpestende moerassen. Nergens in ons
geheele Vaderland is de gezondheidstoe
stand zoo slecht als in de Utrechtsch-
Noord-Hollandsche Vechtstreek. Wat dit
voor politiek is, kan niet worden door
grond, het is niet anders dan moedwillige
werkloosheid en plichtverzuim. Wij heb
ben er ten minste nimmer een andere
verklaring voor gevonden.
Niet alleen zou door droogmakerijen
de gezondheidstoestand in de betrokken
streken zeer belangrijk verbeteren, maar
aan het landvolk zou ,ook blijven werk
worden verschaft in zijn gemeente wat
het eenige middel is, om te voorkomen
dat de menschen naar de groote steden
gaan, waar zij zoo vaak te gronde zinken.
Men hoort wel eens zeggen „De par-
tikulieren moeten zulke werken onder
nemen," maar wie concessie vraagt
wordt jaren uit wandelen gestuurd dooi
de Overheid, van het eene bureau naar
het andere, zonder ooit een definitief
uitsluitsel te krijgen. Soms komt het toe
stemmend antwoord eerst, wanneer de
aanvrager reeds lang dood en begraven
is. Wij zouden altijd iedereen afraden,
zich met zulke aanvragen in te laten,
want het is tientegen een, dat hij zijn
geld en zijn tijd verspilt. Al zou hij met
den.eenen Minister al bijna gereed zijn,
dan is het best mogelijk, dat de volgende
Minister een andere meening is toege
daan, en dan zijn alle onderhandelingen
op nieuw te beginnen.
Ziedaar waarom zoo'weinig wordt uit
gericht, om den toestand van den Vader-
landschen bodem te verbeteren. Deed de
Overheid het werk nu zelve, dan zouden
wij niets te zeggen hebben, maar zij is
ten opzichte der Openbare Werken aan
gegrepen door wij weten niet wat voor
geheimzinnige slaapziekte. Zij doet niets,
altijd roepende, dat er geen geld is, maar
het spreekt toch van zelf, dat er voor wer
ken van eenigen omvang nooit geld ge
noeg op eene begrooting beschikbaar kan
zijn. Dan moet er geleend worden, maar
het is volmaakt conform aan een goed
financieel beleid, dat werken van blij ven
den aard, te beschouwen als kapitaal van
eersten aanleg, ook voor een deel op reke
ning van volgende geslachten gezet wor
den. Er zijn landen, wier krediet hooger
staat dan het onze, en die voortdurend
leenen, mits wel te verstaan, dat zulks
geschiede voor nuttige en rentegevende
uitgaven, en wanneer hier sprake is van
rente, dan bedoelen wij daarmede ook
indirekte rente, bijvoorbeeld bestaande in
vermeerdering van de waarde der omlig
gende gronden, verbetering van het ver
keer, en dergelijke invloeden van alge
meen nut. De bevolking der beschaafde
landen vraagt niet liever, dan geld toe te
vertrouwen aan eigen regeering, opdat
deze daarmede den Vaderlandschen bo
dem tot ontwikkeling brenge, en behoor
lijk toeruste.
Met nadruk vestigen wij bij herhaiing
de aandacht op de noodzakelijkheid van
openbare werken, omdat de geheele mid
denstand en in het bijzonder de winkel
stand daarbij het grootste belang hebben.
Openbare werken uiten zich in hoofd
zaak in betaling van arbeidsloon, want
bij ons te lande bestaan zij voorname
lijk uit aardewerk en leveren en verwer
ken van baksteenen op fundeeringen van
heipalen. Dat verdiende arbeidsloon komt
hetzij onmiddellijk, hetzy indirektelyk
zoo goed als geheel terecht in handen
van de winkélièrs, die daarmede nieuwe
bestellingen kunnen doen aan fabrikan
ten en kooplieden. Later als het werk ge
reed is, trekt de bevolking het voordeel
van de aanwezigheid van het gemaakte.
De Overheid bij ons begrijpt te weinig,
dat er steeds gezonnen moet worden op
het vinden van nieuwe hulpbronnen, om
de bevolking te doen leven, want ieder
oogenblik kan het geval zich voordoen,
dat een bestaande tak van bedrijf teloor
gaat, of verdrongen wordt door nieuwe
mode, of nieuwe uitvinding, of buiten-
landsche concurrentie- Hoeveel takken
van bedrijf hebben wij in de laatste jaren
niet zien verdwijnen, de meekrapcultuur,
de glasblazerijen, de meeste ijzerfabrie
ken, de spijkerfabrieken, de houtzage
rijen, de scheepsbouwerijen, de zeilma
kerijen, enz.
In de zeer samengestelde moderne
samenleving is niets, hoegenaamd niets
gevrijwaard tegen plotselingen onder
gang. Men heeft er dezer dagen op nieuw
een sterk sprekend voorbeeld van gezien
in de overstrooming te Parijs. Wie had
zulk een ramp kunnen voorzien Door
het Crédit Foncier, na de Banque de
France de soliedste financieele instelling
van Frankrijk, werd op huizen in het hart
der stad Parijs voor bijna de volle waarde
aan hypotheek voorgeschoten, want wat
scheen meer soliede dan dit onderpand,
en toch moesten zij ditmaal plotseling
worden ontruimd door de bewoners, op
gevaar van door instorting te worden
verpletterd. En dan de Métropolitain, de
onderaardsche spoorweg te Parijs, die
het laatste jaar niet minder dan tien
percent meer ontvangsten heeft gehad
dan liet vorige jaar, welke aandeelen
schenen solieder dan dezen ZijJ wer
den gestennd door de eerste bankiers,
al hetwelk ze toch niet gevrijwaard
heeft tegen belangrijken achteruitgang
tengevolge van die plotselinge en heil-
looze overstrooming. De stad Parijs zal
vermoedelijk wel een leening hebben te
sluiten, om al de schade te herstellen,
en de partikuiieren zullen niet minder
groote sommen te verwerken hebben,
zoodat er thans gelukkig in de geteisterde
stad volop werk is aan te nemen, en
een bloeiend tijdperk te verwachten is
ook door al de vreemdelingen, die de
aangerichte schade zullen komen zien.
In ons Vaderland zijn nog zooveel
Openbare Werken uit te voeren, dat het
eigenlijk klinkt als een zotternij, wanneer
hier geklaagd wordt over werkloosheid.
De Regeering heeftJeen^Staatscommissie
benoemd, om dit ontwerp te bestudeeren,
maar die Commissie behoeft niet ver te
zoeken. Zij kan zich wel dadelijk aan
melden bij de Regeering zelve, en aan deze
vragen Waarom worden de uitgeveende
plhssen niet drooggemaakt, waarvoor Gij
het geld in handen hebt, indertijd gestort
door hen, die verlof gekregen hadden, de
turf uit te delven?
De toestand van ons Vaderland gelijkt
hdeïjlanger hoe meer op dien in de Acht-
tiénde Eeuw, toen alles versloft werd door
niets doen. 'Toen is het slecht met ons
afgeloopen, en nu ziet het er ook niet al
te mooi uit. Als wij doorgaan met ons
zoo weinig moeite te geven, is het lichte
lijk te voorzien, dat onze onafhankelijk
heid het einde van deze eeuw niet beleven
zal. Die opvatting zal menigeen wellicht
te duister schijnen, maar ieder kan in ei
gen omgeving, met eigen oogen gade
slaan, hoe weinig moeite de menschen
zich geven, om de zaken vooruit te helpen
en te ontwikkelen.
Wie zich daarvan duidelijk rekenschap
wil geven, heeft slechts nader gade te
slaan, wat onze Oostelijke naburen doen.
Dan zal men versteld staan, hoe ver die
vooruit zijn in de kunst, om hun eigen
waar aan den man te brengen, en hoe
armzalig wij daarbij achterstaan. Bezie
alleen maar eens hun reclame. Advertee-
ren wordt in Duitschland bestudeerd als
een wetenschap, wat het ook werkelijk is.
Iedere nijverheid heeft om zich heen een
geheelen staf van menschen, die het be
drijf bestudeeren, en minstens één groot
Vakblad, dat openbaar maakt alles wat
op de geheele wereld op dat gebied voor
valt.
Zulk een blad heeft een ruim bestaan
door den vloed van advertentiën met en
zonder maar vooral met illustration. Dat
alles is met recht kaufmannisch ingericht
en bewijst hoe uitgeslapen de Duitschers
zijn, als het er op aan komt, geld te ver
dienen. Men zie maar in dit Weekblad,
dat luttel maanden bestaat, hoeveel ad
vertentiën ons uit Duitschland reeds toe-
stroomen. Dat is omdat zij zeer goed
weten, dat in Nederland goede afnemers
wonen, die soliede betalen, en vertrouwen
verdienen.
Wij hebben een mooien naam van
goede betalers. In dit opzicht staan wij
hooger dan de buren. Een Engelsche
lakenfabrikant, wiens firma zeventig jaar
bestaat, getuigde dat er al dien tijd zaken
met Hollanders waren gedaan, en dat
nimmer een penny aan hen te kort ge
komen was. Zulk een reputatie is een
kracht.
Wij hebben nog een andere omstandig
heid in ons voordeel, namelijk de lage
arbeidsloonen in ons Vaderland. Voor
goederen uit te voeren zijn wij ongetwij
feld in ons voordeel tegenover andere
Staten, waar de arbeidsloonen hooger zijn
zooals Duitschland en Frankrijk. Waarom
heeft onze uitvoer van gefabriceerde goe
deren dan niet meer te beteekenen
Omdat de menschen geen lust hebben,
van het zich al te druk maken. Er be
staat geen andere reden voor, maar men
moet daarbij niet vergeten, dat de Duit-
sche nijverheid door langdurigen steun
van beschermende rechten zich krachtig
heeft kunnen organiseeren, terwijl onze
nijverheid door de sterke buitenlandsche
concurrentie jaren achtereen is platge
drukt, en de manier verleerd heeft, hoe
geld te verdienen,
Wij hebben enkele groote fabrieken,
welke veel uitvoeren, maar zij zijn en
blijven uitzonderingen.
Bij ons te lande zyn lage pryzen en
dus lage loonen altijd beschouwd als
het ideaal voor de welvaart der bevolking,
maar nu merkt men toch duidelijk
tegenover de Duitschers, dat wij bij
dezen ter schole moeten gaan, en dat
die lage loonen en lage prijzen ons de
energie voor het werk in de schoenen
doen zinken. Oogenschijnlijk zou men
zeggen, is het hier het ware land voor
uitvoer, want hier zijn de arbeidsloonen
laag, en kan dus goedkooper geproduceerd
worden, een deel van Duitschlands nijver
heid zou zich herwaarts moeten ver
plaatsen, maar wij exploiteeren die
gunstige verhouding slechts bij uitzon
dering en onvoldoende.
Wat is hiervan de reden Eenvoudig
dat wij ons niet genoeg moeite geven.
Zoo is het met de bevolking, maar zoo
is het ook met de Overheid, die niet
anders is dan de quintessens der be
volking. Wij willen daarvan slechts één
voorbeeld noemen, dat in het oog springt.
Wat zou aardiger zijn, dan dat de Over
heid zorg draagt, dat de uitgeveende
Plassen, nog gelegen in Overijsel, in
Noord-Holland en in Utrecht zullen zijn
droog gemaakt in November 1913, wan
neer het Koninkrijk der Nederlanden zijn
honderdsten verjaardag viert. Dit plan
is reeds een jaar geleden door schrijver
dezes in het openbaar voorgedragen, en
nog is er tijd, om het werk tot stand
te brengen, wanneer dadelijk begonnen
wordt.
Zoodoende zoude men langs vreedza-
men weg eenige duizenden hectaren
vruchtbaren grond toevoegen aan de be
woonbare oppervlakte des Vaderlands.
Dat zou een prachtige hulde zijn voor
Hare Majesteit de Koningin, en aan onzqn
naam in het buitenland zeker ruim ten
goede komen.
Maar neen, willens en wetens laat de
Overheid met voorbedachten rade den tijd
voorbijgaan, om dan natuurlijk over een
jaar te zeggen „Hoe jammer, maar nu is
het te laat, om nog voor November 1913
gereed te zijn."
Lust tot handelen is bij ons ver te zoe
ken. Daarom is het niet te verwonderen,
dat anderen sneller vooruit gaan dan wij.
Ieder volk ter wereld heeft de Over
heden, welke het verdient te hebben.
Indien dus de leiding van ons Vaderland
te wenschen overlaat, dan is het wel,
omdat de bevolking zich bij zulk bestuur
gelieft neder te leggen, en er zich mede
tevreden stelt.
Het is niet alleen in de binnenlanden
van Afrika, dat de Bacil der Slaapziekte
aan het voortwoekeren is.
(Het Weekblad voor den Handeldrijven-
den en Industrieëelen Middenstand.)
8 Maart 1910.
Ia meer dan een onzer groote steden
zijn op aansporing der Nederl. Midder-
nsohtr.ending consul tatiebur««nx opgericht.
Deze nattige inrichtingen bedoelen de
zorg op zich te namen voor het recht van
het buiten-echt-geborea kind, en de ver
leide saoedsï met raad en daad by te staan.
Men weet dat sinds korten tijd dank
zij de opheffing van het verbod van 't
onderzoek naar 't vaderschap - deze vrouw
en kind niet meer weerloos staaa, dook
door de wet besohermd werdtn, die den
man dwingen kan deze beiden te verzorgen.
Dia oon&uliatis-bureaux, bij de inge
wikkeldheid van wetten, voorzien in een
behoefte.
Laten zij ook 't platteland niet voorbij
zien. Want ock daar woont de zonde, de
teleurstelling, de wroeging en de zorg by
zoo menige ongehuwde die door één mis
stap moeder werd.
Die ODgelukkigen inzonderheid hebben
raad en daad noodig.
Blijkens 't Kamerverslag' van Vrijdag
(officieel, bladz. 1456) heeft het liberale
1 Kamerlid voor Gouda, jhr. mr. v. Doorn,
in zijn overigens welsprekend en flink
gedocumenteerd betoog tot algeheele af
schaffing der griffierechten, in het vuur
zijner rede, de uitdrukking gebezigd
„maar wanneer nu de griffier dood gaat".
Deze weinig parlementaire uitdrukking
verddient afkeuring. Van een dier zegt
men wel eens dat 't „dood gaat". Een
mensch „sterft" of „overlijdt".
Ontmoeting met den tijger.
Zendeling Gloyer had godsdienstoefe
ning gehouden op een afgelegen zen-
dingspost, waar hij tegen zijn wil tot
's avonds was opgehouden. Zijn weg
leidde door een dichtbegroeid oerwoud,
gelijk men ze j vindt in midden-Indie.
Spoedig viel ook daar de duisternis in
en van toen af begon het geheele woud
te leven. Allerlei roofdieren ontwaak
ten om hun prooi te zoeken, en onder
de vele stemmen, die in zijn ooren weer
klonken, was er eene welbekende, die
hem niets goeds voorspelde. „Pe-u, pe-u,
pe-u!" klonk het ïn de verte en zijn
paard begon onrustig te worden, wierp
den kop in den lucht en ving aan hef
tig te snuiven met wijdgeopende neus
gaten in de richting van het steeds na
derende geluid. Dadelyk zwegen nu alle
andere geluiden. Pe-u, pe-u klonk het
waarschuwend vlak bij, en in het flauwe
schijnsel der juist opgaande maan, zag
de eenzame ruiter het vosachtig kleine
roofdier, de getrouwe voorlooper en met
gezel van den konings-tijger, den weg
over sluipen, zoodat het paard steigerde.
Het begon te kraken in de struiken
vlak bij, onder de stappen van het groote
roofdier. Een oogenblik was het alsof
de stijgende spanning den zendeling de
gedachte benam, maar om hem terstond
daarop zich te doen vastklemmen aan
de goddelijke beloften: „Al ging ïk ook
door het dal deij doodsschaduwen" en
„Hij zal Zijne engelen van U bevelen."
Dit gaf hem terstond zooveel moed en
geestkracht dat niets hem ontroerde.
Hij wist ook dat te huis zijne gade voor
hem bad.
Nu had hy alle kracht noodig, om zijn
van angst trillend paard te besturen,
en tot stilstaan en rust te dwingen,
want vluchten zou hier doodelijk zyn.
Nu het niet wegrennen kon, steigerde
het steeds hooger en dreigde met zijn
berijder achterover te slaan. „Knak, knak
hoorde ik een tien passen voor mij",
vertelde Gloyer, „de struiken weken om
den krachtigen kop doorgang te ver-,
leenen van een waarlyk reusachtigen
tijger, den grootsten, dien ik ooit zag,
die met begeerige blikken en gloeiende
oogen op myn weg lag. Als een kat
sloeg hy den grond met zijn staartnu
en dan langzaam geeuwend, zoodat ïk
zjjne reusachtige tanden tellen, en zijn
heeten adem voelen kon. Zoo stonden
wij een ;lange 5 minuten tegenover el
kander, reeds vreesde ik, dat mij do
krachten om mijn paard te beteugelen
zouden begeven; reeds sneden mij do
teugels door de vingers, toen plotseling
de tijger opstond, mij nog eens geeu
wend aanzag en toen steeds omkijkend
langzaam en majestueus wegging. Na
een 20 schreden legde hij zich nogmaals
neer, stond weder op en verdween met
een grooten sprong in de struiken aan
den anderen kant van den weg."
De groote aanval was, volgens bekwa
me jagers, voorkomen, door het moe
dig wachten van paard en ruiterelke
poging tot vluchten, elk twijfelachtig
schot ïn het halfdonker zou ongetwij
feld noodlottig geweest zijn. Ten slotte
hoorde men reeds verder en verder het
waarschuwend pe-u pe-utotdat het on
hoorbaar wegstierf. De zendeling liet
zijn vos den vryen teugel, klemde zich
krampachtig op het zadel en sloot ge
heel afgemat na de groote inspanning
dé oogen om zich geheel te verlaten
op zyn getrouw paard, dat als een