NIEUWSBLAD TOOM ZEELANS, stemd. f.6.. hl, No. 119 1910. Vrijdag 18 Februari 24e iaargarij CHRISTELIJK- HISTORISCH ckt Binnenland. Ibufg* aten worden i, Goes. Yoergerst er. temeel, eel. ijnineel. ens f 2 75 11 koopen n de volle n bij deren EN: KORTE, aart van Noord- op, 'fde kalf, e r k e. de tedtscuw KIR te. Maart roeden erke. k, hoef- Roek- se k e. letter land. pril of kwaam vereen- OOLE cht, VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed S. J. DE JONGE-VERWEST, te F. P. D'HUIJ, te Middelburg. Goes Het Piëtisme, het Socialisme en de Ghristelijke-Soclale richting. Kerk en Maatschappij. II PRIJS DER ADVERTENTIËN er bij den kt K 156», kt. »de Een- vaals'" e. BNS last. (ge- bevragen 1JS8EL- ous". nder Vee Ui es. IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers C.02'. UITOAVE DER FIRMA EN VAN De ohriitelijk-sociale richting onder scheidt zich eenerzjjds van de piëtietisohe, andarzjjda van de sociaal democratische richting. Zjj onderscheidt zich allereerst van het piëtisme. Het piëtisme is de vrome richting, die tegenover het dogmatisme der 18de eeuw en het rationelisme van de 19de eeuw op de noodzakelijkheid van waar geestelijk leven beeft aangedrongen, en die alzoo de chris tenheid weer zoeht terug te voeren van de Ijsvelden der dorre redeneering naar de warmer ionen van het mystieke leven. Door dit optreden heeft het piëtisme onge twijfeld veel goeds gewrocht. Maar door zjjn eeniijdigheid heeft het niet minder vesl kwaad.gedaan. In ayn eenzijdige vroomheid wierp het piëtisme aioh met alle kraoht op de ziel des mensohen, maar verwaarloosde de belangen an het liéhaambearbeidde de ïiel vau den enkele, maar Biet den geest van het volk; hield zich alleen met de geestelijke belangen der nsenseben bezig, maor verloor de tijdelijke geheel uit het oog«n hield den blikalleen op den hemel gericht, maar aohtte het leven der aarde van geen betee- kenis. Met kraeht drong het aan op persoon lijke bekeering, maar stelde zioh daarmede dan eok geheel tevreden want, zoo rede neerde het, wanneer de tnenschen slechts be keerd werden, dan wordt ook de maat schappij vanzelf beter. Het hield zich ech ter verre van alle politieke en sociale be moeiing, de christen had volgens het piëtis me immers heeger belaag, het belang der nol, te bevorderen had hoog ar dingen to - bedenken dan de dingen der aarde, name- Jjjk de dingen des hemelsen door de poli tieke en seoiele bemoeiing werd de ziel iUC*hts af-, sleehts neergetrokken. Veel be ter w*« het dan oek met een beekje in een hoekje tp zitten, ef met vreme broederen en xustei'aa ever de geestelijke belangen te spreken, en* voorts dien blik afgewend van de ijdelbeid dezer aarde en alleen op den hemel gerieht t?ser dij leven te wandelen. Oppervlakkig bezien is deze richtring vroom en aantrekkelijk; in de werkelijkheid is sü echter zeer eenzjjdig, dientengevolge ziekelijk, en door deze ziekeljjke eenzijdig heid heeft deze richting, natuurljjk geheel tegen haar bedoelen, aan de zaak desHeeren werkeljjk veel kwaad gedaan. feu uiers de belangen van bet lichaam, vau het tijdelijk leven, van het huisgezin, van staat en maatschappij werden door deze richting niet straffeloos verwaarloosd. De vjjand maakte van deze slordigheid van het piëtisme gebrnik om de ordinantiën Gods op elk gebied des levens, vooral op maatschap- peljjk en politiek terrein, geheel ter zijde te setten.Het christendom, waar het zich open baarde in piëtiBtischen vorm, werd van het maatschappelijk en politiek terrein terug- en geheel en al in een hoek gedrongen. Het piëtisme liet de ontkerstening der maat schappij steeds voortgaan zonder zich daar tegen te weer te stellen. Wat erger is, het stelde zich in den weg, wanneer er mannen optraden, die het christelijk beginsel ook op maatschappelijk en politiek terrein wilden toepassen, en bracht de vroomheid dezer mannen in verdenking. Op die wijze werkte het piëtisme, ook al weer geheel tegen zjjn bedoeling in, de zaak des Heeren werkelijk tegen. Gelukkig echter is thans naast en tegen over deze piëtistische de christelijk-sociale lichting opgetreden, die dit piëtisme aan van «eljjk geheel heeft overvleugeld. Heeft bet piëtisme iets vrouwelijks in zjjn gansche optreden, deze richting kenmerkt zich door haar hink mannelijk karakter. Heeft het piëtisme in zjjn gansche verschij ning iets ziekelijks, de blos der gezondheid ligt de ehristeljjk-sociale richting op het gelaat Zij trekt zich niet vanhetmaatschap- f eljjk leven terng, maar pakt ook op maat schappelijk terrein de dingen aan. Zij werpt zich niet alleen op de ziel van den enkele, maar ook op de ziel des volks.In deze richting zit reformatorisch zout. ZB stelt de ziel ver boven het liohaam, den hemel ver boven de aarde, de geestelijke dingen ver boven d9 tijdelijke; maar zjj verwaarloost geen van beide. Zjj dringt op persoonlijke bekeering aan, maar voegt er dadelijk bjj, dat per soonlijke bekeering niet genoeg is, en stelt op den voorgrond, dat het christelijk be ginsel ook op maatschappelijk terrein moet worden toegepast. Verre is het van haar, dat zjj de politieke of sociale be moeiing zou schuwen. Zjj schuwt integendeel de ziekeljjke, niets doende vroomheid der piët sten, ea procla meert de heilige roeping van den Christen om ook op maatschappelijk terrein tegen over de revolutie het Evangelie te stellen. Niet minder scherp onderscheidt zich echter de christelijk-sociale richting van de socialistische. De sociaal-democratie bekommert zich geheel niet om de ziel des menBohenloo- cheut naar materialistische denkwjjze zelfs baar bestaan heeft feiteljjk alleen oog en hart voor het lichaem, voor de aarde, voor de tjjdelijke dingen, doet den christenen den hemel gaarne cadeau, wanneer zjj de aarde slechts mag behouden; en verkondigt als haar hoofddogmamaakdemaatsohappeljjke instellingen beter, en ook de menschen wor den vanzelf beter. Tegenover deze richting handhaaft de christeljjke-soeialo richting met kraeht de noodzakelijkheid dorlpersoonlijke bekeering, en legt er den vollen nadruk op, dat zonder deze de verbetering der maatschappelijke instellingen weinig zal baten. En tegenover de so iaal-democratische minachting van de ziel, van den hemel en van de geestelijke dingen, ontrolt zij d« banier, waarin het weord staat geschreven »Zoekt eerst het ekoninkrjjk Gods en zijn gertehliyheid, en alle xtnderedingen sullen utoegeworpen tierden*. D. w. z. Laat Gods koniskrjjk slechts wor den uitgebreid op elk gebied des levens, laat het reoht van dat koninkrijk op elk gebied slechts als wet worden erkend, laat deChris- tus op elk terrein slechts als Koning worden geëerd, en laat ieder zich altijd,'en.overal slechts ender zjjn scepter buigen, dan keert ook de welvaart weder en wordt vervuld wat de diohter van den 85en psalm zoo schoon heeft gezongen »De goederterenheid en de waarheid zullen (elkander ontmoeten, »De gerechtigheid en de vrede zullen elkan- (der kussen, »De waarheid zal uit de aarde spruiten, »En de gerechtigheid zal van den hemel (nederzien, -Ook zal de Heere het goede geven »Kn ons land zal zijne vrucht geven.* De L. XLII. Wij zouden aantoonen dat de „Dienst des Woords" ook het maatschappelijk leven heeft te bestrijken. Wjj vinden daarvoor onzen grond in oonolueie IV waar gehandeld is over „de kerk". De hoofdin houd desEvangelies moet in de eerste plaats geleerd worden. Daarvoor heeft de Die naar des Woords in de eerste plaats te zor gen. Maar bij dien hoofdinhoud mag hij niet blijven staan. Ook wat daar bezijden is, bet nevengedeette verdient de volle aandacht. In den dienst des Woords en bjj den arbeid der ouderlingen worde, nevens den hoofd inhoud des Evangelies, ook op de ordinan tiën Gods voor dedingen des tegenwoordi- «en levens gelet. Een breed terrein van werkzaamheid opent zich hier. Nu willen wij onmiddellijk er op wijzen dat deze regel niet alleen geldtvoor de steden.Ook op onze dorpen begint zioh het beginsel baan te breken dat de ouderlingen huisbezoek doen. Moet hier nu uit afgeleid worden dat de predikant onmogelijk alleen meer zjjn ge meenteleden bezoeken kan. Is de taak van een „Dienaar des Woords" op een dorp zoo zwaar, dat men niet éénmaal in een jaar zijn leden bezoeken kan f Dan mogen wij rede- lijkerwijza de vruchten van hun studie eer lang genieten. Er is een beweging om de traotementec der predikanten te verhoogen. Nu is hier niets op tegen wanneer ook daar van de vruchten gezien worden. Als een Argument daarvoor wordt ook aangevoerd dat zij met hun tijd mee mceten en de lec tuur, geschikt om op de hoogte blijven van de vraagstukken van theologischen en anderen aard, zoo dnur is. Ongetwijfeld heeft dit argument zijn waarde, maar onder een beding: dat de vrucht dier studie niet in de studeerkamer blijft haagan. Nssa 1 de vruekt dier stadie meet ap de kaïsel kemsa ea vandaar aam de gemaeate Teergeheudea werden. Ban kaa er zegen afdalen en aal eek erkend werden dat bei Ivaagelie aiet alleea veer de kerk, maar veer alle terrein van het leven zijn troost en zijn vrachten geeft. Tot heden hebben wij daarvan aeg niet veel geneten. Zeker er zjjn prod i kaa ten die ia dat epzioht Teel geven, wat wij dan ook heeg waardeeren, maar ever bet alge meen is er reden tot klegea. En juist het Evangelie is de wegwijzer, de gids veer het sociale leven. Wat zoa naen dan billijker mogen vervrachten das dat de predikanten dat Evangelie, waar dat te pas komt, zouden verklaren, de lijnen zouden geven nit Gods Woord. Ia dit op zicht scheiden wjj kerk en maatschappij nietl Oase conclusie wil dat voortdurend de beteekenis van geld en goed in hun waarde en onwaarde duideljjk zal gemaakt worden aan armen en rjjken, dat gewezen worde op wederzijdeske plichten, gemaand tot tevredenheid en onderwerping aas Gods beschikking. Sa zeker is dat alles dringend needig. En vele seeiale grieven en misstanden zonden verdwijnen,wanneer eek in dezen getrenw gearbeid werd. Het woerd van den predikant heelt ftede zjj dank nog great gezag. Ia onzen tijd van ontevredenheid, van j'gen en dtjjven naar stofifeljjk goed, is een krachtige waarschu wing zeker niet overbodig In de kraeht des geloofs, in getrouwheid, geen rang ef per soon ontziende meet in dezen gearbeid wordep. 'tl# de taak van don Dienstdes Woords, het is het terrein waarep ze haar licht oek keeft te laten sehjjnen. Maar er is neg meer 1 Het ligt eok op den weg der kerk volgens conclusie I? ozn af te raden deel te nemen ef lid te zijn van een bond ef vereeniging die niet op den grondslag staan van Gods Woord. Voor onzen tijd zeker niet ondienstig. Ma*r waar het eene gedaan moet worden, mag het andere toch zeker niet worden nagelaten. Een gewich tige roeping te veel nog verwaarloosd. Mag men eens een enkele maal hoeren van zich niet te vermengen, zelden of noeit hoort ge ia prediking of huisbezoek een aansporing tot aansluiting bjj christelijke vereenigin- gen Men kent ze in vele gevallen nauwe lijks men sympatheert er niet mee.'t Geeft werk en moed, eenige opwinding soms, en men houdt veeltijds van een effene water- s. iegel. 't Is gemakkelijk en gerost varen bij kalme zee, msar om op te schieten naar bet doel is een weinig wind, die da zeilen doet zwellen en het water in beweging brengt, wel gewenscht. C. H. Prof. Nolens is tot voorzitter van de Katholieke Kamerclub gekozen. De afdeelingen der Tweede Kamer hebben benoemd tot rapporteurs over de wetsontwerpen tot beperking van Zon- dagsarbeid en nachtarbeid in broodbabke* rijen en tot instelling van Bakkersraden de heeren Van der Molen, Duymaer van Twist, Limburg, Elhorst en Van der Voort van Zijp. Bakkersnachtarbeid. Het Bakkersoomitó (vooizitter dr J. Pos ters van Lenzep, secretaris mr H. Blaupot ten Gate) heeft zioh met een adres tot de Tweede Kamer gewend, waarin werdt aan gevoerd, dat het Nationaal Gomité voor Alsohaffing van Bakkersnachtarbeid niet is mogen gelukken in zijn verzoekschrift aan te toonen, dat afschaffing van nachtarbeid in hat broodbakkersbedrijf over de geheele van 1—5 regels 40 «ent, iedere regel meer 8 cent FamiHeberiehten vun 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 ''ent. linie zon zijn door te voeren, zonder zoowel bet algemeen belang van het geheele Ne- derlandsohe volk, als de bijzondere belan gen van het gezonde deel der bakkerij ten zeerste te schaden. Ver volgons worden naar aanleiding van het request van het Nationaal Gomité eeni ge opmerkingen gemaakt. Wachten. De Haagsche correspon dent van De Tel. merkt op, dat door het voornemen van dr. A. Kuyper om zioh van deelneming aan de werkzaamheden der Kamer ta onthouden zoolang zijn zaak hangende is, een ietwat vermakelijke situa tie is ontstaan. „Want als men bedenkt, hee het veorlca- pig verslag, dat over het enquête-voorstel verschijnen zal, door mr. Troelstra moet werdsa beantwoord en beo or ergeBs een termijn is voorgeschreven, waarbinnen dat aatwoord meet wardca ingediend, dan ziet men dus, dat het in de macht van den heer Troalstra ligt, dr Kuyper zoolang als hij wil buiten de Kamer te houden I Is dat vermakelijk of Biet f" De Brief van Baron Van Reeckeren, gerieht tot den voorzitter der Eerste Kamer, en waarvan wij in ons voor laatste nummer onder Laatste Berichten in 't kort melding maakten, luidt iu zjjn geheel als volgt „HoogWelGeboren Heer I Aan het einde vau de zitting dezer Kamer van 10 dezer heeft de Minister van Buiten- landschc Zaken gemeeDd te moeten terug komen op woorden door mg bij de behan deling der begroeting van zijn Departement toeds vóór de pauze den vorigen dag ge sproken. Niet aanwezig xy'nde, tor onmiddellijke beantwoording van deze blijkbaar laug over dachte rede des Ministers, heb ik daarop in da laatste zitting dezer Kamer, op 11 ïe- brnari, welka op dien dag zou uiteengaan ovor deze zaak een nota aangekondigd, die ik mg voorstelde aan da Kamer te sullen inzenden. Ik nam mij voor in die nota nogmaals uit voerig mijn standpunt ia deze zaak uiteen te zetten ennistalleante mjjaer rechtvaar diging sen korte mededeeling te deeB betref fende de bronnen, waaruit ik mjjne weten schap ia deze heb geput, maar ook te treden in eene uiteraard meer uitvoerige en meer tijd vorderende beantwoording vaai het door deu Minister wiens goede trouw ik overi gens nimmer in twijfel hab getrokken bp gebrachte. Ik wensch toch slechts aansprakelijk te worden gesteld voor mijne eigen woorden eu meaning en niet voor allerlei gevolgtrek kingen die de Minister daaruit geliefc te trekken. Zoo zeide de Minister o. a., dat de heer Van Heeekeren een beschuldiging had geuit tegen eene bovriende natie en tegen het hoofd van die bevriende natie. De Ministor moge weten, hoe bjj die ge heel onjuiste goiolgtrekking zal motiveo- ren, maar de onilergeteekends protesteert nu reeds met den meesten klem tegen dergel jjke onjuiste verdacht,makende conclusie. Van bevriende zijde maakt men mij eek ter opmerkzaam, dat het groote belang mjj- nar nota alleen kan gelegen zijn in het eerste eer beide genoemde puntenhet noemen n.l. der bron, waaruit ik mijne mededeeling put, en de ontwikkeling van het tweede punt immers od ditoogenblik slechts van zeer secundair belang is. Ik ben naaiom te rade geworded om de door mij toegezegde nota alleen te doen loepen over het eerste der beide genoemde punten, maar deze dan ook terstond aan de Kamer in te zenden. Nu merk ik dienaangaande op, dat de Minister het wil doen voorkomen alsof ik mijn oritiek op zijn beleid'heb gegrond op een los gerucht, en dit als een feit zou heb ben voorgesteld. Met den meesten nadruk moet ik tegen deze voorstelling opkomen. De gebeurtenis waarop ik doelde, is mij destijds medegedeeld door den toenmaligen Minister-president, met wien ik over den aard en de beteekenis er van niet eens maar herhaaldelijk van gedaohten heb gewisseld en dat ik niet de eenige ben, met wien sr ever gesproken is, maar dat deze ook werd medegedeeld aan andere hooggeplaatste personen, Ministers, Ministers van Staat, Kamerleden, is mij destijds later en ook in de jongste dagen gebleken. Daaruit meen ik deze tweeledige conclu sie te mogen trekkenlo. dat ik het mg, in voege voormeld, medege teelde mocht en zelfs behoorde te besehouwen als een vast staand feit, an 'do. dat dit feit niet ia die mate geheim was gebleven, dat het aaa den tegeaweerdigen Minister van Baitaaland- sehe Zaken ken onbekend zij», aaa mm als kat onbekend is aan anderen sfaereallega's Het is teoh duidelijk, dat dergoigke made- deeliBgen van Ministers betrekkelgk ge steld, positieve feiten, geheel ia afwijking ven wededeelingen omtrent negatieve fei ten, waarvan werdt gezegd, dat zij aiet hebben pleats gehad, als voldoende grond moeten worden beschouwd om deze voor waar aan te nemen. Naar dien regel heb ik mij gedragen. Intussohcn geef ik toe de mogelijkheid, dat oek modedeelingen of verklaringen zelfs van Ministers soms onwaarheid zouden kunnen bevatten. Indien het nu mijnerzijds lichtvaardig is geweest om de mjj gedane modedeelingen ender de bestaande omstan digheden als volkomen juist en gegrond aan te nemen, dan wil ik wel erkennen in deze lichtvaardig te hebben gehandeld. Ten slotte vereorlpof ik mij do opmerking dat waaneer de Minister van Buitenlandsehe Zaken had kunnen goediaden em deze ge wiehtige zaak, die mij zwaar op kethart weegt, ea die ik tcu vorigen jare als lid der Siatea-Genernal op geheel objeetieve wjj se heb ter sprake gebraeht, op even objeetieve ca enpersoenlgke wjza te behandelen, in stee van dit te èeenindeuenheusoken vorm, toen daarvoor door hem uitgekozen, ef had kunnen goedvinden, zelfs nog de vorige week. de zaak ia comité-generaal te doen be spreken, deze niet den onverkwikkelijker* loop zou hebben genomen, welke zij ten ge volge van de agressieve houding des Minis tets, nu dreigt te nemen. B.W- Heb. gelieve inmiddels de vernieuwde verzeke ring mjjner meeste hoogaehting aan te nemen." Wij herinneren er aan dat de Standaard omtrent de zoogenaamde modedeelingen van baron v. Heeokaren gezegd heeft dat 't een mengeling was vaa fantasie en werke lijkheid. De Middelb. Grt. gewaagt van een „knoeiboel waarin ons land wel is verzeild geraakt". Be Tijd veronderstelt „de mogelijkheid, dat de ïeeren Kuyper en van Heeekeren elkander niet wel verstaan of begrepen hebben.Immers slechts in het uiterste geval «ag,vooral in een zaak als deze,de beschul diging van opzettelijk,van wetens en willens onwaarheid spreken, worden geuit. »Maar dan ook behooren de beide perso nen, welken het hier geldt, te weten dr. Kuyper en Baron Van Heeekeren, zelve ts te doen wat mogelijk is, nu het ware liobt over hunne,thans voor ieder onverklaarbare woorden en handelingen te doen opgaan." Dat is duidelijk. Intussohen herinnert het Hand. aan het volgende Dr. Kuyper heeft eohter pertinent tegen gesproken iets van een dergeljjken brief te weten. Eerst, in een interview in de Temp», waai in hij het „de la fantaisie pure" noem de, later in een verklaring in De Standaard. Volgens deze heeft dr. A. Kuyper, „daartoe door H.M. de Koningin gemach tigd aan den Dnitsohen Chargé d'Aftaires, die inlichting verzocht, medegedeeld, dat door deKoningin nimmer met hem over een brief, die van den Dnitsohen keiter ontvan gen zon zijn, ook maar met één woord ge sproken is, en dat hem veel minder nog van zijlk een brief inzage is gegeven." Dat is óók duidelijk Natuurlijk blijft het hier niet bjj.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1910 | | pagina 1