NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 54.
1909.
Donderdag 2 December
jaargang
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
irg.
De rede vso dr. Kuyper op
24 Not.
Heil
wette
20
clit
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te Goes
F. P. D'KUSJ, te Middelburg.
;ht
PRIJS DER ADVERTENTIËN
of
per ons.
per ons.
per ons.
33
per ons.
.dL
pond, bij
LOOP,
en mei
bij JOB
ggekerke.
bij J. M.
k e.
op de
de Kok,
gemak
ragen bij
n d ij k e.
Grijps-
OER te
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,02'.
UITGAVE DER FIRMA
ÜN VAN
Sint
kerke.
CERDAM.
jisdags en
Vlissin-
otterdam
boot ook.
t'^rg
7.46
7.56
8.17
8-SS
9.10
9-43
10.51
U.31
12.42
II.30
b.IS
7.65
8.0S
8.12
8.20
8.27
8.36
8.49
8.56
9.01
9.10
9.16
9.29
9.42
9-Si
10.—
10.48
12.O3
Duitschl.
al—Lage
150 KM.
*6.o3
7-iS
8.0I
8.20
8.34
i Goes.
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 ''ent.
De heer Knyper: Bij de algemeene
beschouwingen over de Staatsbegrooting
stel ik mij drie vragen ter beantwoor
ding.
In de eerste plaats de vraag, of de
oitkomst van de jongste verkiezingen
een constant dan wel een toevallig ka
rakter draagt;
in de tweede plaats, wat wij te ver
staan hebben onder Christelijke beginse
len, voor zoover die j bij den nieuwen
koers richting zullen geven aan het
Staatsbeleid,
en in de derde plaats, wat te oordee-
len zü over de aangekondigde grond
wetsherziening.
Ten slotte zal ik er een kort woord
aan toevoegen over het financieels be
leid en over de verhouding van de anti
revolutionaire partij tot het Kabinet.
Vooraf eebter zy het mij veroorloofd
even kortelijk twee punten aan te stip
pen, en wel in de eerste plaats het
vraagstuk van den vaccinedwang, een
vraagstuk, waarvau aan het Kabinet be
kend is, wat sterk protest tegen dien
dwang èn onder de Christelijk-histori-
schen èn onder de anti-revolutionairen
uitgaat, maar tevens een vraagstuk zóö
ingewikkeld, dat ik versta, dat het Kabi
net nog geaarzeld beeft om zijn voor
nemen ten aanzien van dat vraagstuk
mede te deelen.
Toch zou ik mij naar aanleiding van
dat vraagstuk wel willen veroorlooveu
aau het Kabinet te vragen of niet een
kleine tegemoetkoming, welk m. i. nood
zakelijk is te achten, reeds nu zou kun
nen worden verleend.
Er is onlangs bij een proces voor de
rechtbank te Arnhem gebleken, dat een
jongen, van wien door twee deskundi
gen, artsen, verklaard was, dat inenting
per se voor, hem levensgevaarlijk was,
daardoor van de mogelijkheid om school
onderwijs te genieten was verstoken.
Het komt mij daarom voor, daar waar
niemand den dwang in dien zin zal be
doelen, het op den weg van het Kabinet
ligt, in art. 17 van de wet op de be
smettelijke ziekten een bepaling op te
nemen, dat, waar door deskundigen ge
oordeeld wordt, dat de vaccine per se
levensgevaarlijk is, de gevolgen van de
niet-inenting voor den aldus niet-gevac-
cineerde niet zullen gelden.
Het tweede punt, dat ik even aanstip
is het internationalisme. De eerste Vre
desconferentie het kan niet ontkend
heeft teleurgesteld. Inkrimping van
krijgstoerusting en beperking van oor
logsgevaar was ons voorgespiegeld, en
de uitkomst was, dat de krijgstoerustin-
sinds dien tjjd met een sneller tempo
dan ooit geklommen zijn, en ten tweede,
dat wij onmiddelijk daarop den Boeren
oorlog en daarna den Russisch- Japan-
schen oorlog hebben gekregen, terwijl
een Balkan-oorlog niei ten gevolge van
die Vredesconferentie, maar door het
diplomatiek beleid van de groote Mo
gendheden is afgewend. Maar één ding
hebben wij met die Vredesconferentie
gewonnen, jen dat is het vestigen in onze
residentie van het Hof van Arbitrage,
een vestiging, welke ik hoog waardeer
als eed waarborg te meer voor onze on
afhankelijkheid. Maar dan schijnt het
mij ook gewensch, dat wij dat Hof van
Arbitrage hier zooveel mogelijk omrin
gen met een kring van centrale bureau's.
g^Nu heb ik met genoegen gezien, dat dit
Kabinet op het congres, te Boedapest ge
houden, reeds machtiging verleend heeft
om daar van zyn sympathie voor de ves
tiging van het medisoh oentraal bnreau in
's-Gravenhage te getuigen, en een ïekere
belofte te doen. Ook zag ikjmet genoegen
uit de Memorie van Antwoord, dat de
Regeering niet ongenegen ïb om het Con
gres des Académie j, dat het volgend jaar,
niet te Petersburg, zooals abusievelijk in
het Voorloopig Verslag stond, maar te
Rome zal gehouden worden, indien jmen
daar tot de vestiging van een oentraal
bureau besluit, ter wille te zijn, om dat
te vestigen in de residentie. Ook het denk
beeld, om indien er vroeg of laat eeu
internationaal hof van privaat reoht mooht
worden opgericht, dat hierheen te lokken,
heeft, ik twijfel er niet aan, de sympathie
van de Regeering.
Ik, kom nu, Mijnheer de Voorzitter, tot
mijn eerste vraag, de vraag namelijk, of
de uitkomst van de jongste stembus een
constant en essentieel, dan wel een toe
vallig en slechts tijdelijk karakter draagt.
Het laatste wordt in het Voorloopig
Verslag van de zijde der oppositie be
weerd. Er wordt daarin zekere bezorgd
heid voor den levensduur van dit Kabinet
geopenbaard, een bezorgdheid, die zeer
zeker bij de oppositie op hoogen prijs is
'te stellen. Maar wanneer men deze zaak
beoordeelen wil, gaat het niet aan argu
menten bij te brengen gelijk daar gebe
zigd zijn. Er werd tooh gewezen op het
feit, dat de Friesoh Christelijk Historisohen
en de Christen Democraten ditmaal waren
meegegaan met rechts, terwijl tooh ieder
weet, dat de Christen democraten zich zoo
goed als ontbonden hebben en de Friesoh
Christelijk Historisohen bij de Christelijk
Historisohen, alzoo rechts, zijn ingelijfd.
Maar afgezien van alle subjectieve be
schouwingen komt het hier aan op oijfers,
en die oijfers, welke objectief spieken,
moet men hier niet nemen over een of
twee verkiezingen, maar over een zekeren
duur' Ik kies daarom een tiental van de
laatste verkiezingen, eeu rond getal, om
daarmede aan te toonen, dat ik niet een
willekeurigen greep neem.
Wanneer wij nu teruggaau op die tien
stemmingen, komen wij daarbij eerst op
het jaar 1888.
In dat jaar 188S was het aantal der
kiezers nog uiterst beperkt. Er zijn toen
over het geheele land nog niet meer uit
gebracht dan 74.569 stemmen en dit
men vergete dat niet nadat de Kieswef
van 1850 reeds 83 jaar gewerkt had.
Men was bij de toongevende richting
tegen uitbreiding gekant, zooals o.a. biet k
toen ik in 1875 gesteund heb een amen
dement van nu wijlen den heer van den
Beroh van Heemstede, om althans in
Friesland den oensus eenigszins te verlagen,
maar zelfs die zwakke poging aan de over
zijde niet dan bestrijding vond.
Wanneer ik nu de uitkomsten van die
tien verkiezingen naga, dan vind ik, dat
er in
a
o
1
O
R S S
WlCCllOQOIOlDHro
^OOOilOCOtOlONOD
05HHt>ON|>05C0
Ot-^OiONCDCClt-CO
rH 00 'O
0
0
n
•s 2 5?
O
O
O
0
rfl
<0
d
o
O
O
I! 5
M «K
OOOOQOOOOOOiosoOO
C0000000000000050505
Uit deze gegevens blijkt in de eerste
plaats, dat het feit, dat de uitslag der ver
kiezingen een meerderheid voor rechts gaf,
een constant feit is.
In de tweede plaats, dat de meerderheid
voor rechts steeds meer geklommen is.
En in de derde plaats, dat bij de uitbrei
ding van het kiesrecht die meerderheid niet
slonk, maar won, zoowel in 1887 toen men
van 100,000 op 250,000 kiezers kwam, als
in 1897 toen men een sprong deed vau
250,000 tot bij de 800,000. Van daar dan ook
dat er bij ons nooit reden bestond om op te
zien tegen uitbreiding, en indien wij ons
tegen algemeen stemrecht steeds hebben
verzet, dan is dit allerminst geweest uit
vreese voor schade, maar uitsluitend uit
onverzettelijken weerstand tegen het revo
lutionair beginsel.
Volgt hierait nu, dat van 1883 tot nu de
invloed van die meerderheid ook hier in de
Kamer en in de Kabinetten heeft doorge
werkt? NeeD, want, hoewel bij die tien
verkiezingen altijd een meerderneid rechts
was, zijn er in die jaren 7 liberale Kabinet
ten en slechts 3 van reohtsehe zijde opge
treden. Dit ligt uitsluitend aan de distriots-
verdeeling, omdat zoo lioht in een drie- of
viertal districten een 100 of 200 kiezers over
het geheele land genomen, die districten
kunnen doen omslaan en daardoor hier een
ander resnltaat in de Kamer geven, dan nit
den uitslag der verkiezingen zelf volgen zon.
Ik beweer daarom in het minst niet, dat,
hetzij in 1913, hetzij daarna, er niet een uit
slag der verkiezingen kan komen, die aan
de liberalen nogmaals de gelegenheid geelt
om op te treden, maar tooh geloof ik te
mogen zeggen,dat hun optreden, als in strijd
met de werkelijke aitspraak der verkiezin
gen, steeds hun een zwakkere positie zal
geven,*met name daarom, omdat het aantal
van d5 socialistische kiezers steeds klimt.
Dit klom achtereenvolgens van 13,000 op
34,000, van 34,000 op 65,080 en nu onlangs
van 65,000 op 83,000, zoodat te verwachten
staat, dat reeds in 1913, indien het progres
op gelijke wijze doorgaat, hun aantal de
100,000 halen zal. Het is zelfs de vraag of
men van achteren aan de overzijde niet wel
spijt heeft gehad over het optreden van het
voorlaatste Kabinet, omdat daardoor de
positie vaa de overzijde zeer zeker niet ver
sterkt, maar eer verzwakt is.
Maar hoe dit ook zij, op het oogenblik is
dan tooh dit resultaat verkregen, dat men
nu over een reeks van tien jaren een con
stant reohtsehe meerderheid heeft. Dit feit
wordt bevestigd door deoontróle,teohnisoh-
wctensohappelijk, van den ingenieur Ra-
maer, en feitelijk door de verkiezingen voor
de Provinciale Staten, die allengs tot uit
komst hebben gehad, dat thans nog slechts
in vier provinciën de overzijde meerderheid
iu die Stalen vormt, terwijl daartegenover
staan zeven Provinciale Staten,waarin thans
de meerderheid rechts is.
Wij staan dus nu voor het resultaat, dat
vooreerst in de Eerste Kam»r het staat 31
tegen 19, in de Tweede Kamer 60 tegen 40
en in de Provinciale Staten zeven gewesten
tegenovenover vier gewesteD.
Nu kan het wel niet anders, of die
voor scherpe controle vatbare uitkomst
moet ook vanzelf er toe leiden, dat niet
meer gelijk dusver jaren achtereen het
bewind geleid wordt in liberale richting,
maar dat nu meer de richting zal worden
gevolgd die aangeduid wordt door de Chris
telijke beginselen. Indien dit tooh niet het
geval ware, dan zou de 80-jarige strijd
die voor den triomf van de Chris.elijke
beginselen gevoerd is, een faroe zijn ge
weest. Die 80-jarige worsteling is nu ge
ëindigd, en heeft tot dit resultaat, tot deze
uitkomst geleid, dat ik geloof dat ik kan
zeggen, dat men aan deze zijde het zwaard
kan opsteken, en de vrede van Manster
tussohen de partijen kan geteekend worden.
Niet men versta dit wel alsof ik
aan de overzijde het recht betwist om
even beslist tegen ons oppositie te voe
ren ale wij het tegenover haar hebben
geiaan, maar omdat ik mij voorstbl dat
dezerzijds de houding een andere zal zyn
dan vroeger tegen ons is aangenomen.
Onzerzijds toch is het nimmer de bedoe
ling geweekt om, wanneer onze beginselen
eindelijk mochten getriumfeerd hebben,
de positie van de overzijde tot een aan-
genome .of onmogelijke te maken Ik be
roep m\j daarbij op hetgeen Groen van
Prinsterer reeds in het jaar 1849 desaan-
gaande verklaarde, toen hij zeide: >dat
de aanneming van het anti-revolutionair
beginsel het uitzigt op wezenlijke een-
dragt openen zou; omdat daarmede de
tegenstelling van vrijheid en orde, welke
door de revolutie-leer te voorschijn wordt
geroepen, ophoudt; omdat aau de ver
deeldheid eeu einde kan worden gemaakt
door behartiging der wederzijdsche be
geerten, en door bewilliging van iederen
billijken eisch; omdat, met de heiligheid
van eik soort van gezag, de onschend
baarheid van alle regten sn vrijheden op
onwankelbaren grondslag gesteld wordt."
En ook in 1878, toen de anti-revolu-
tionnaire partij ie breeders organisatie
optrad, heeft zij uitdrukkelijk in de toe
lichting van haar program verklaard, dat
men van anti-revolutionnaire zijde wei
een eigen Staatsrecht voorstaat, «maar
tooh bestemd voor het geheeie land, dat
0, er op aangelegd om een modus viven-
di te bieden aan alle partijen. Zeer ze
ker met den partystempel, met den ijk
onzer beginselen, gewaarmerkt, maar des
niettemin m aard en strekking nationaal",
En wel zoo, dat de tegenstander ons on
recht zoude aandoen »om uitsluitend op
het eigenaardig gekleurde iu onze voor
stelling te letten". Veeleer moet hy in
zien, „dat dan eerst van zijn standpunt
onze, voorslag op zij zal gedrongen zijn,
indien bewijsbaar is, dat voor hem zelf
iu een Rijk, dat overeenkomstig.de hier
ontwikkelde beginselen geregeerd werd,
de existentie minder menschelyk, minder
verheffend, minder edel zou zijn."
Men moet niet zeggen, dat wij de na
tie verscheurd hebben, gelijk men dat
meer hier heeft geuit. In elk constitu
tioneel geregterd land bestaan partijen,
die elk haar eigen beginsel vertegenwoor
digen en indien men dien strijd uit den
boezem van een land zou willen wegne
men, zou men niet krijgen een nationale
eenheid, maar eenvoudig in dat volk den
politieken dood.
Van onze zyde is er daarom steeds prijs
op gesteld om het goede ook in den te
genstander te waardeeren. De heer Groen
van Prinstsrer heeft in zijn werk »Grond-
wetskerziening en eensgezindheid" daar
van de duidelijkste aanspraak en verkla
ring gegeven, toen hy zeide»Elke de
zer partijen heeft van de Anti-revoluti
onnaire partij te wachten waardeering
van hetgeen zij goeds heeft". En verder:
»In elke party is, met de dwaling die zij
voorstaat, waarheid vermengd. Daarom
wordt, tea aanzien van Reactie, Behond,
en Revolutie, door ons beweerd, dat zij
tegeu elkander ongelijk en gelijk hebben.
Te regt willen de Conservatieven het op
houden van onrust, de Liberalen het op
houden van dwangook de Socialisten
verlangen niet ten onregte eene wijzig ng
der maatschappij, waardoor aan het er
gerlijk eu hartverscheurend contrast van
overvloed en gebrek, brooddronkenheid
en broodeloosheid, genot en jammer, een
einde worde gemaakt."
Mij weegt dit zelfs zóózeer jop het hart,
dat ik ray niet onthouden kan, vsn tot
mijn eigen geestverwanten een waarschu
wing te richten, en wel in de eerste plaats
om bij deze verandering van koers niet te
verlangen een salto, die zoo lioht een salto
mortale wordt, en in de tweede plaats om
zioh steeds te wachten voor elke toeleg
om de rechten en de vrijheden van anderen
te krenken.
Ik heb in die zelfde Kamer gehoord,
de woorden»Dan moeten de minderhe
den maar onderdrukt worden". En daar
op is teen de scherpe resolutie geval
len. Maar ik ben overtuigd, dat nooit
aan de kracht van de liberale party zoozeer
afbreuk is gedaan, dan door die trotsohe
woorden, en door dat doorgedreven besluit.
Bovendien zou ik willen waarschuwen om
nooit te komen tot hit aan grijpen van kunst
middelen, gelijk weleer tegenover ons zijn
gebezigd. Ik behoef maar te wijzen op de
distriotsverknipping in Sneek en Dordrecht
om aan ie geven wat ik bedoel.Zulke kunst
middelen nu gevsu een schijn van macht
voor het oogenblik, maar verzwakken
mettertijd de fondamenten, waarop men
staat.
Het is daarom dat ik steeds, reeds sinds
1878, gepleit heb voor invoering van een
e venredige vertegenwoordiging, omdat juist
die evenredige vertegenwoordiging waar
borgen biedt tegen al dergelijke kunstmid
delen en elke groep in het land overeen
komstig zijn wezenlijke kracht onder de
kiezers hier aan het woord doet komen.
In de tweede plaatzal ik nu trachten de
vraag te beantwoorden wat wij te verstaan
hebben onder Christelijke beginselen.
En dan begin ik met te wijzen op de neu
trale zóne. Maar al te dikwijls tooh ontvangt
men uien indruk, zoowel van tegenstanders
als van medestanders alsof het overtreden
op de neurale zóne van onze zijde was een
overgaan op hot gebied van de liberale
politiek. Dat nu is eeu ten eenenmale on-
j uiste vooretelling.
Integendeel, het feit, dat er een neutrale
zóne op het Staatsgebied ligt, volgt recht
streeks uit de Christelijke beginselen. Ik
ga verder men moet als men wel zal doen
zelfs dat neutrale gebied vooropsohuiven.
Het is onze bedoeling in het Staatsbeleid
steeds te vragen naar den wil Gods en niet
het land te laten regeeren naar den wil van
den mensoh. Maar waaruit wordt nu de wil
van God gekend Op die vraag antwoordt
de belijden s, die aan de Hervormde en Ge
reformeerde Kerken in ons land gemeen is,
dat deze gekend wordt uit niet één, maar uit
twee middelen. En dan gaat niet de bijzon
dere openbaring voorop, maar juist de alge-
meene. Er staat, dat wij God kennen door
twee middelen, ten eerste door de schep
ping, onderhouding en regeering der geheele
wereld: overm'ts deze voor onze oogenis
als een schoon boek, in hetwelk alle schep
selen, groote en kleine, gelijk als letteren
zijn. En dan volgt in de tweede plaats Hij
geeft Ziohzelven ons nog klaarder en vol-
komener te kennen door Zijn heilig en
goddelijk Woord.
Volgens onze beginselen staat dus dit
voorop, dat wy op het breede terrein van
het leven in de eerste plaats te rekenen
hebben met de kennis, eie ons toekomt
nit de natuur, uit de historie en uit den
aard van het menschelijk wezen en dat
wij de daaruit geputte kennis in onze
rede hebben te verwerkeD, zoodat wij
daardoor tot het inzicht komen vau wat
op het breede Staatsterrein moet worden
gedaan.
De bijzondere openbaring, die ons scheidt
van de overzijde, heeft dus slechts eeu
aanvullend karakter, en staat zelfs niet
op deu voorgrond. Bij het grootere deel
van de zaken, die by het Staatsbeleid aan
de orde komeD, ligt het dus in den aard der
zaak, dat men aan de overzijde en aan onze
zijde zijn kennisse put uit dezelfde bron en
die verwerkt door dezelfde rede, natuurlijk
met dit verschil, ten eerste, dat onze bedoe
ling daarbij is om daaruit Gods wil te leereu
kennen, terwyl men aan de overzijde zioh
opmaakt om daaruit 's mensohen inzicht te
lee en putten, en in de tweede plaats, dat
vi ij op dat breede terrein van de neutrale
zona rekenen ais uitgangspunt met den val,
terwijl men aan de overzijde veelal rekent
met de evolutie van den oermenseh tot den
beschaafden mensoh. Maar die twee ver
schillen daargelaten,staan wij èn vanChris-
lijkein van liberale zijde op hetzelfde ter-
rei', hebben dezelfde bronnen van kennis
en bewerken de kennis, uit die bronnen ge
put, met dezelfde rede. De bijzondere open
baring komt daar nu bij en is daarom voor
ons van zoo hooge beteekenis,omdat die ons
vast uitsluitsel geeft over de primordiale
beginselen, waarvan men in de Staatkunde
behoort uit te gaan. Welnu, bij die primor
diale beginselen staat op den voorgrond dit
k