j
NIEU WSBLAD
VOOR ZEELAND.
No 46,
1909,
Dinsdag 23 November
24e Jaarganj
GHRISTELIJK-
HISTORISCH
I
1
,99
m
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST. te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Dr. Kuyper's verdediging.
Snippers uit de oude doos.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,02®.
UITGAVE DER l-'iRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 15 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 ''ent.
Het Donderdag in de vergadering der
Tweede Kamer door Dr. Kuyptr gespro
kene luidt aldus
Mijnheer de Voorzitter 1 Het persoon
lijk feit, dat ik bedoel is, dat in het Voor-
loopig Verslag grieven tegen mij zijn te
berde gebracht in mijn qualiteit van oud-
Minister, en dat deze grieven in de open
bare zitting een echo hebben gevonden.
Ik zal daarom volstaan met mijnerzijds
een kort bescheid te geven op wat voor
komt in de 4de paragraaf van het Voor-
loopig Verslag.
In deze paragraaf stuit ik, rakende één
zelfde chromologisch punt, op vier ver
gissingen. Twee vergissingen van hen
die mij; aanvielen en twee van mijn kant.
Ten eerste beweert de oppositie, en dit
terecht, zich beroepende op een officiëel
stvk, dat reeds op 24 September 1902
geen krijgsgevangenen meer op de Ber
muda-eilanden vertoefden. Doch terzake
i' het verwijzen naar dezen datum niets
zeggend. De krijgsgevangenen toch, waar
van in deze. zaak sprake is, zaten niet op
de Bermuda's maar op St. Helena gevan
gen gingen van daar scheep in het stoom
schip The Cdlician, dat den 22n Novem
ber 1902 afvoer,- ze kwamen te Hotter-
dam niet vóór den lOn December aan wal;
en werden eerst op dien dag in het gs-
bouw Caledonia aldaar feestelijk ontvan-
gei. En de tweede vergissing is, dat men
het voorstelt, als had ik, in mijn aan De
Standaard ingezonden stuk van 28 Juni,
de uitdrukking van: „Juli 1903" gebe
zigd, terwijl er loch zulk een datum gan-
schelijk niet in voorkomt. Doch hierte
genover staat, dat ook ik mij tweemalen
verschreef, lo. door te spreken van de
Bermuda's, wat had moeten zijnSt. He
lena, en 2o door te gewagen van »An
derhalf jaar later", waar had moeten staan:
«Oeruimeu tijd daarna", daar immers het
tijdsverschil niet omstreeks zeventien doch
elf maanden bedroeg. Ik bezigde destijds
gelijk toen niet anders kon, een globale
uitdrukking. Geheel uit het hoofd, en
reeds daags na het verschijnen van het
bekende interview, m der haast, dingen
van zes en zevei jaar geleden aanstip
pend, kon ik niet nader praeciseeren.
Toch zou het de moeite niet loonen, hier-
35?
FEUILLETON.
DOOS
SCALDIS.
Drelschor.
IV (Slot.)
Of de Hervormden,toen zy zish te
Dreischor tot eene gemeente vormden, al
aanstonds het kerkgebouw ten gebruike
kregen, dan of het eerst eenigszins later,
door de Katholieken ontruimd, in bezit
genomen is, kan, bij gemis van bescheiden,
niet juist worden bepaaldmaar vermoe
delijk was het in 1577 bereids voor den
nieuwen eeredienst ingericht.
Als eeasten leeraar voor Dreischor vin
den wij vernoemd:
ROBERTUS DE RIDDER.
Gelijk velen zijner ambtgenooten uit
dien tijd, heeft ook hij, zooals wij hooren
zullen, een veel bewogen leven gehad.
Zooal niet vroeger, dan toch bepaald
van 1566 tot 1571, vinden wy hem ver
meld in de Oostburgsche archieven, als pas
toor van de St. Eligius kerk aldaar. Tot
de Reformatie overgegaan zijnde, ont
moeten wij hem later, als predikant te
Eecloo in Vlaanderen.
Vandaar door de vervolging uitgeweken,
trok hij naar Zeeland en schijnt toen hier
ter plaatse gekomen te zijn, ofschoon de
juiste tijd daarvan niet te bepalen is.
olaan wy, de inuitgegeven rekening van
op dieper in te gaan. Noch de vergis-,
singen van mijn opponenten, die ik zJf
uitlokte, noch de mijne, doen hier iets
ter zake. Ik stap er daarom aanstonds
van af.
Eenig doel van mijn schrijven op 28
Juni 1909 was de lauwe beschuldiging
van mij af te werpen, alsof ik mij aan
het ambtsmisdrijf van mij te laten om-
koopen had schuldig gemaakt. Van niets
minder toch werd ik openlijk beticht, en
»Lintjeshandel" was het nieuw gevormde
woord, waarmede mijn ondersteld misdrijf
den volke werd kond gedaan. Er zou
mij persoonlijk in 1908, zoo stond in het
eerste courantenbericht, niet minder dan
f 11,000 zijn geschonken, en men zag
voorbij, dat de brief van mijne dochter,
waarin van de f 11000 sprake is, niet
van 1903, maar eerst van 6 April 1905
dagteekende. Van deze oorspronkelijke
aanklacht staat thans in het V. V. alleen
nog te; lezen, dat men het //overbodig
achtte'', er nader op in te gaan. Ook
hierover alzoo geen woord meer.
Op dit punt teruggeslagen wierp men het
toen over een anderen boeg. Niet persoon
lijk streek ik geld op, maar het geld had
gestrekt voor een electoraal doel. Ook hier
bij gold uitteraard de onomstootelijke rechts
regel van het affirmanti inoumbit probatio,
d.w.z. Wie beschuldigt, moet dan ook zelf
zijn aanklacht waai maken. Dit bewijs nu
mislukte evenzeer. Zelfs de Nieuwe Courant
begon met te erkennen, dat er tusschen de
electorale gift en de decoratie geenerlei vc r-
band was aangetoond. Ook op dit punt had
ik, blijkens mijn tweede ingezonden stuk
ven 7 Juli jl. in De Standaard, mijn betieh-
ters nader te woord willen staan, maar ik
stelde hierbij als beding, dat eerst de publi
catie van al het dusgenaamde bewijsmateri
aal moest z'Jn afgeloopen. Aan deze voor
waarde werd niet voldaan. Vandaar mijn
aanvankelijk zwijgen na mijn terugkomst.
Een zwijgen, dat ik volhield ook in de Af-
deeling, omdat ik, zelf rapporteur zijnde,
allicht van partijdigrefereeren zou verdacht
zijn. Nu echter deze zaak in de Volksver
tegenwoordiging aan de orde is gesteld,
wensch ik in de volle vergadering te
spreke.
Het eerste punt, dat in deze zaak valt uit
den rentmeester van 't Extraordinaire over
1577, op, dan lezen wij daarin „Robertu?,
minister des godl. woorts over de heerlijk
heid en eilanden van DreischorZonnemaire
en N.goutie, betaelt gewoon tract, van 50
pd. 's jaars", en verder «betaelt 8 pd voor
twee jaer huishuur, hem verschenen 26
Sept. 1575, die hem niet betaelt sjjn ge
weest, daerbjj de vlugt in haest uit 't land
moest nemen, toen de viand in 't land van
Dreischor viel".
Wjj hooren alzoo dat hy reeds 26 Sept.
1578 hier in dienst was,en vernemen er ook
uit, dat hij twee jaren later, door den inval
der Spanjaarden van hier moest vluchten.
Na zyne uitwijking bekwam hjj al aan
stonds een standplaats op een dorp (niet
genoemd) bij s-Ragevanwaar hjj in 1576
naar Heenvliet vertrok.
Het volgende jaar werd hy aldaar als
vasten leeraar beroepen, dat hij eerst niet,
maar daarna wel mocht opvolgen. De class
acta van Voorne en Putten, d. d. 15 April
1577 opslaande, hooren we daaruit.: //Also
Robertus de Riddere ons vertoont heeft
eenen brief den 6 Aprilis van Gerarde Cu-
lenborgio (Gerardus Cuilenburgh, destyds
reeds predikant te Zierikzee), nomine clas
sis van Beoostenschelt, aen hen geschree-
ven, inhoudende, dat sij hem door aanhou
den van de Wet eu de gemeynte van
Dreyschere wederom aldaer tot den dienst
des H. Evangeliums beroepen, so verre hy
van syn classe ende de gemeynte van
Heenvliet, conde ontslaghe worden,hebben
die broederen, om seeckere oorsaeckec,
sulex niet goet gevonden, maer besloten
eenen brief te schryveu, ten die classe,
waerinne dat sij de oorsacke breeder sullen
te makeD, is natuurlijk de vraag, of de deco
ratie op 81 Aug.1908 verleend, gegeven was
uit gunstbetoon, dan wel ter eering van ver
dienste Het laatste nu bleek het geval te
zijn geweest. Jonge mannen, uit ons land
herkomstig, hadden hun leven gewaagd in
de worsteling der Boeren tegfn Engelsohe
overmacht. Ze waren in dien oorlog krijgs
gevangen gemaakt, en naar St Helena weg
gevoerd. Zij leden in die gevangenschap
namelooze ellende, door oagedierte, slechte
behuizing en gebrekkige voeding, en onze
Consul kon niets voor hen doen terwijl tot
overmaat van ramp hft Christelijk Natio
naal Boeren-Comité te Rotterdam, dat zich
hun lot aantrok, uit geldgebrek buiten staat
bleek om hen te doen repatrieeren. De op
rotping van dit Comité in de bladen om een
bedrag van ten minste drie duizend galden
alleen voor de reiskosten, bleef zoo goed als
onbeantwoord. De nederlaag der Boeren
had hier blijkbaar de geestdrift gebluseht.
Ook een verzoekschrift aan deze Kamer
bleef zonder gevolg. Zoo scheen alle hoop
verloren om daze ongelukkigan te hulp te
komen. En toen nu de heer Rud Lehmann,
die ook voor andere nationale belangen zich
meer dan eens geldelijk geïnteresseerd had,
bleek, hij alleeD, alle geld beschikbaar te
hebben gesteld, om aan deze krijgsgevange
nen niet alleen de volle reiskosten te ver
goeden, maar ook voor hun uitrusting, klee
ding en ontvangst te zorgen, scheen het
eiseh vao goede politiek deze nationale daad
te eeren. En dit te meer, daar genoemd
Comité zioh reeds op 15 September tot den
Minister van Buitenlandsohe Zaken gewend
had, met verzoek om hulp van Regeerings-
wege, een verzoek,waarop deze Minister bij
schrijven van 16 September tot zijn leed
wezen afwijzend had moeten beschikken.
Nu alzoo de heer Rud. Lehmann bleek ge
daan te hebben, wat de Regeering zoo
gaarne had willen doeD, maar niet kon doen,
hechtte zij vat zelf aan deze daad te hooger
beteekenis. Vergelijkt men tooh het motief
voor alle overig op 31 Aug. 1903 verleende
deceratiën met de beweegredenen voor deze
onderscheiding, dan zou het moeilijk vallen
er vele te vindeD, die beter verdiend en
daardoor in strikter zin gerechtvaardigd
waren. Eenparig heeft de geheele Minister
raad zioh dan eok met de voordracht hiertoe
vereen gd, en werd alleen door den Minister
verclare".
Veel missives, te veel om hier te noemen
werden er, blijkens die acte, over en weer
gewisseld, totdat er eindelijk, zooals we
hooren uit de notulen van 27 Sept. d. a. v.
bij de broederen besloten werd »alsoo
Robertus hem in syn consciëntie beswaart
vint, van de beroepinghe ende heftich aan
houden van die van Dreyschere,dat 't hem,
nae het getuighen syner consciëntie vrjjge-
late wert de saecke aldaer te verhandelen
als hy vinden sal van Godesweeghe te
behooren".
Het blijkt dan verder dat hj^ het be
roep naar Dreischor aangenomen heeft en
er nog in 't zelfde jaar op nieuw in
dienst trad. Van hier den 26 Oct. 1!79
naar Heinkenszand beroepen, vertrok hij
in 't volgende jaar derwaarts, doch ver
bleef aldaar niet lang, als zynde in Sept.
1581 naar Baarland verroepen.
Uithoofde van zijn bijzonderen ijver
voor den godsdienst, geraakte hij te Baar
land in zulke moeilijkheden, dat hy den
7 Jan. 1585 bij de cl. van Z.-Beveland,
zijn ontslag verzocht, tengevolge waar
van, door de cl. twee predikantends.
Jacob de Polder van Nisse en Lieven
Cuene van Ovezande, gecommitteert wer
den om alle „zwarigheden* in de ge
meente, uit den weg te ruimen.
Wijl zulks echter vruchteloos bleek,
stond de cl. hem den 17 Maart d. a. v.
zijn gevraagd ontslag toe. Blijkens de
acten van de Synode te Delft van 24
Aug. 1587-, was hij te Nieuwkoop in
dienst geweest; maar nu, door ziekte,
zonder betrekking. Sinds 1589 komt hy
weer voor als leeraar te Nieuwkoop, waar
van Buitenlandsohe Zaken opgemerkt, dat
aan een Consul-generaal niet ae ridderorde,
maar een offioierkruis van OraDje-Nassau
behoorde te benrt te vallen. Aan de in dier
voege gewijzigde oordraeht verleende H.
M. de Koningin toen Hare hooge goedkeu
ring. De verrichte daad viel neg te hooger
te waardeereo omdat de heer Rud. Lehman
uitdrukkelijk aan het Comité verzooht had,
zijn naam als gever geheim te houden. De
gerepatrieerd en wisten dan ook zeiven niet
wie hun weldoener was en bij de feestelyke
ontvangst in Caledonia verzooht daarom
één hunntr in aller naam, of het Comité aan
hun //onbekenden redder" aller dank wilde
overbrengen.
De vraag, of vooraf by den zommissaris
der Koningin in Noord-Holland informa
tion naar hem waren ingewonnen, verraadt
onbekendheid met de diplomatieke usan-
tiën. Naar een by de Regeering nog te
accrediteeren Consul-Generaal wordt, zoo
hij Nederlander is, geïnformeerd voor het
verleenen ?an het Exequatnnr. Van dat
oogenblik af daarentegen staat de geaccre
diteerde met de Regeering in rechtstreek-
eche betrekking, en kan van nadere infor
mation geen sprake meer zynevenmin als
de regeering, zoo zij een Kamerlid zal voor
dragen, nog nadere information inwint. De
regeering vraagt informatie over een onbe
kend, niet over iemand met wien zy zelve
in voortdurende betrekking staat. Tijdens
de by zyn aanstelling ingewonnen informa
tion nu was door den Commissaris van
Noord-Holland bericht, dat //noch bij hem,
noch by den Burgemeester van Amsterdam
bedenking bestond tegen de benoeming
van dhr Rad. Lehmann als Consul-gene
raal van Griekenland te Amsterdam". Toen
by kon. besluit van 1 Mei 1909, no 29 de
zelfde heer Lehmann benoemd is tot eere
lid van de Vereeniging het Ned. Roodo
Kruis, is dan ook evenmin nadere informa
tie naar hem ingewonnen. Bij een geaccre
diteerd persoon ware dit een ongerymp-
heid.
Dat de voordracht van den Minister van
Buitenlandsohe Zaken had behooren uit te
gaan, is eene bewering, die evenzoo slechts
uit onbekendheid met de bestaande usan-
tiën kon opkomen. De voordracht behoort
van Buitenlandsohe Zaken uit Ie gaan, zoo
iemand in zyn qualiteit van Gezant of Con
hy een jaarwedde genoot van 300 gld.
doch twee jaren later werd hem, wagens
aanhoudende ziekte, eerie toelage ver
leend van 200 gld. 's jaars.
Aan dejSynode to Leiden gehouden 2
Nor. 1592, verzooht hij ,/in een oleynder
kereke", te mogen worden „getransfereert
in regards van syne swaokheyt". Hij
kreeg op die vergadering oene vermaning
omdat hij //eygentljoken op de Vrijdagen
in de Vasten prediokte en oooklyokpre-
dioken onderhielt".
Van 16011603 wordt hij voor het
laatst vermeld als pred. te Wassenaar en
verder hooren wij niets meer van hem.
Nog lang na het vertrek van ds. de
Ridder bleven er nog vrij wat belijders van
den vqoraaaligen eeredienst te Dreischor. Zijn
opvolger, ds. Stamperius, was als lid aan
wezig op de Provinciale Synode te Goes,
van 15 tot 18 April gehouden.
Op die vergadering klaagde hii met zijne
medsafjevaardigde uit Schouwen, dat ei
nog vrij wat afgoderij gepleegd werd voor
St. Adriaan 'te Dreischor.
Door negen en twintig leeraars werd
de gemeente, tot op heden, bediend. Van
een hunner, den tienden dienaar in de
bi dienin
MELCHIOR DE GEIZER,
vinden wij nog het een en ander geboekt,
dat onze opmerking wel even verdiend.
Hij werd geboren te Goes den 20 Maart
1694, uit het hu welijk van Johan Lodewijk
de G. en Adriana Bossenblij. Als prop. bij
de Cl. van Waleheren werd hij te Ellewouts-
dijk beroepen 26 Juli 1723 en l^Bept. d.a.v.
aldaar bevestigd.
sul-generaal gedecoreerd wordt. Hiervan
echter was hier geen sprake. Het was niet
de Grieksche ambtenaar, maar deNeder-
landsche onderdaan Rad. Lehmann, die een
Nederlandech beland bevorderd had. Ook
de voordraeht van dezen zelfden heer Leh
mann tot eerelid van het Roode Krnis is nit
dien hoofde niet van Bnitenlandsche Zaken
uitgegaan, maar van Oorlog en Marine.
Qe'ieel afgescheiden van het tot dusver
besprokene is de verstrekking door den
heer Rudolf Lehmarin in 1904,1905,1907
en 1909 van een bijdrage aan het Centraal
Comité vas Anti-Revolutionaire Kiesver-
eenigingen. Dit gaat, tenzij kon worden
aangetoond, dat deze verstrekking ge
schiedde als kwijting van eene voor of
bij deze doooratie gedane belofte of aan
gegane verbintenis. Voor het overige is
eik Nederlandsoh Kuiser vrij zieh aan te
sluiten bij de politieke partij, die zijn
voorliefde heeft, en haar geldelijk te
steunen, zooals hem dit goeddunkt. Wat
nu de heer LehmaDn bewoog, om voor
het eeisl op 16 Mei 1904, bij het naderen
van de provinciale verkiezingen in dat
jaar, genoemde partij te steuneD, was,
gelijk bij moer anderen deseijds en zoo
ook bij he» het geval bleek te zijn, de
groote staking, die dit jaar te veren heel
het laad in rep en roer had gebracht en
de wijze waarop de Regeering er in ge
slaagd was deze beweging te stuiten. Hij
sohreef dan ook, dat hij zioh voortaan bij
de Anti-Revolutionaire partij weasohte te
voegen, en het steunen van het aanlijnde
bewind zóózeer in het beiaog van land
en volk achtte dat hij verzooht, dat men
ook zijn bijdrage mooht willen aanvaar
den. Hij zond deze bijdrage niet aan den
Minister, wat geen zin zou gehad hebben,
maar aan den Voorzitter van het Centraal
Comité, en dat wel niet door de in het
V. V. genoemde juffrouw, maar recht
streeks per aangoteekenden brief. Ook als
Minister was ik Voorzitter van dat comité
geblei en, en zond eerst op 4 September
1904 als zoodanig mjjn ontslag in, dat
eerst 5 .Januari 1905 kon behandeld wor
den. Vandaar dat niet alleen de heer
Lehmann, maar ook allerlei andere heeren,
mij in deze qualiteit destijds hun bijdrage
lieten toekomen. Ze zonden deze aan mij
en niet aan den penningmeester van het
Vandaar herwaarts beroepen 1 Sept.
1726, deed hij in 't begin van 't volgende
jaar zijne intrede. Van hier de keuze op zioh
gevestigd ziende te Sluis, den 28 Aug. 1728,
werd tij aldaar bevestigd 6 Maart 1)729
door zijn smb.genoot, den bekenden ds.
Abdias Hattinga.
Os. de Geizer, een man van strenge begin
selen, had in zijne gemeente aldaar veel
invloed. Hij had er zeker de hand in, toen
de kerkenraad van Sluis de stadsregeering
aanspoorde om bij de Algemeene Staten
aan te dringen, om de wegens den gods
dienst gevluehtte Fransohen en Flamingen
te ondersteunen. Omstreeks dienzelfden tijd
protesteerde de kerkenraad tegen het ope
nen der Roomsohe kerk te Sluis, die van
1725 af, was gesloten geweest.
Vijf jaren later, had de Geizer geschil
mal zijn oollega Bagelaar over de leer
van het genadeverbond een twist, die zóó
hoog liep, dat in Nov. 1740, de kerkenraad,
op verzoek van de classis, de daarop be
trekking hebbende notulen en schrifturen
vernietigde.
Het zal ook wel deze predikant zijn
geweest, die in 1737 den kerkenraad over
haalde, om het stadsbestuur te verzoeken,
wat mot goed gevolg geschiedde, om een
koorddanser, die de kermis wilde bezoe
ken, te weren.
Te Sluis staande, huwde ds. de Geizer,
te Vlissingen, als wedr. van Prina Cornelia
Stevense, met Elisabeth Teerlinck, jd. van
Vlissingen geboortig.
(Bevolking in 1824 771 in 1909
1259 zielen.)