NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No 36.
1909.
Donderdag 11 November
24e Jaargang
GHRISTELUK
HISTORISCH
Fir be i»kbs.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. l PI JQNG&VERWESJ te Gom
P= P'HUU, te Middelburg.
PRIJS OER ADVERTENTIËN
Onze Ongevallenwet.
Snippers uit de oude doos.
ÏEDEREN WERKDAG DES AVONDS,
'Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers r 0,02s.
am
UITGAVE DER FIRMA
m VAK
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 een*
Familieberichten van 1—5 regefs 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Met zijn Ongevallenwet is Nederland niet
fortuinlijk geweest. Het doel van deze wet
juieht ieder toe. De werkmaD, die op zijn
werk een ongeluk kreeg, moet geholpen
worden. Maar de wet, die deze zorge ten
bate van den werkman regelt, was ontijdig
geboreo, verkeerd aangekleed, en is tan
slotte door haar tweeslachtigheid radicaal
bedorven.
Het Kabinet Pierion heeft zich overhaast.
Te verstaan is dit wei. Men beoogde veel
zijdig sociaal resultaat, en stelde er zijn eere
in, bij het soheidén van de markt een staat
van dienst te kunnen toonen, dij klonk als
een klok. Persoonlijke dienstplicht en Wo
ningwet, Gezondheidswet, Leerpliohtwai,
het liep alles als van een leien dakje, dooh
dit waren al te gader »kleine wetjens*.
Vandaar de drang om althans ééne groote
sociale wet hieraan tae te kunnen voegen.
En die groote wet liep dan ook nog intijds
van stapel. De Ongevallenwet kwam er na
veel horten en stooten door. Da fout was
■naar, dat de Ziekteverzekering vooraf had
moeten gaaD, en dat we thans, negen jaar
na dato, nog altoos geen Ziekteverzekering
hebben.
Heeft men een Ziekteverzekering, en
voert men in zijn Ongevallenverzekering,
gelijk elders, een wachttijd van meerdere
weken in, dan wordt de Ongevallenverze
kering beperkt tot de ernstige gevallen, en
van al de kleine ongelukken ontlast. Reeds
in Oostenrijk trad dit klaar aan 't licht, ook
al duurde hier de wachttijd aanvankelijk
slechts 4 weken. Over 5 jaar tijds had men
daar 256,048 ongevallen, en van deze wer
den 172,709 in den wachttijd van 4 weken
afgedaan, zoodat er slechts 83,339 voor de
Ongevallenverzekering overbleven. En in
Duitsehland.waar de wachttijd op 13 weken
werd gesteld, was de uitkomst nog gunsti
ger. Daar te lande kwamen in 'tjaar vóór
de Ongevallen-wet op stapel werd gezet,
298,918 ODgevslien voor, en van dit tot&ai
vielen niet minder dan 249,743 d.i. 87.5 pCt
eer de wachttijd uit was, weg, en nog geen
50,000 ongevallen rekenden voor de Ver
zekering mee. Ten onzent daarentegen had
men nog geen Ziekteverzekering, en had de
Ongevallenwet in alle nooden te voorzien.
Vandaar de geheel onnoodige uitbreiding
van administratie, de in het dwaze over
dreven onkosten, het weggeven van het
goede geld aan kleine kwetsuren, en de
schadepost, nu reeds vier millicen groot,
voor het Rijk.
Dooh niet alleen dat de Ongevallenwet
ontijdig geboren was, maar wat ook meetelt,
ze was geheel averechts gebakerd. Men had
er één groote, sterk gecentraliseerde, Rijks-
349
FEUILLETON,
DOOB
SCALDIS.
Helnkenszand.
II.
(Slot.)
Te Water zegt ons in ziin „Reformatie
van Zeeland" dat nadat de Hervorming ook
hier te lande was ingetreden, Helnkenszand
voor dat Je 17e eeuw was ingegaan, door
zes leeraars het licht des Evangelies had
genoten, doch dat de inwoners zeer weinig
nut van dit licht opnamen, „zijnde", zoo
hoorenwe hem spreken, „deze plaats boven
andere ongodsdienstig en vol van onge
rechtigheden".
Als eerste dienaar vinden we er ver
noemd
QHELEIN VAN OOST.
T j Dixmude in Vlaanderenwaar kort
voor 4 Nov. 1579, die van lp er ei eene par
ticuliere Synode gehouden hadden en waar
volgens geloofswaardige getuigenis, meer
dan de helft der inwoners Hervormd was,
schijnen twee predikanten werkzaam te
inrichting van gemaakt, waarbij alle mede
werking van gegadigden zoo goed als uit
gesloten was. De zorge voor de voorkoming
van ongevallen, die alleen bjj onderlinge
samenwerking efleot kan sorteeren, werd
hierdoor gansehelijk uitgesloten. Geheel de
organisatie werd op zijn duurst aangelegd.
Ea aan het hoofd van deze kolossale orga
nisatie werden ais Directeuren mannen ge
plaatst, die, geheel vreemd aan de zaak, zieh
nog in alles hadden in te werken. Zoo
kwam men in alles te laat gereed, moest
telkens nieuw personeel in dienst genomen,
bleek de controle heel het land niet te kun
nen overspannen, en reed men elk oogen-
blik vast.
En daarbij kwam toen nog in de derde
plaats, dat men wolf en schaap saam stalde.
Met de risico overdracht tooh werd een
element in do wet opgenomen, dat in deze
wet niet thuis hoorde, en geheel de huis
houding tweedrachtig maakte, DrLely ging
hiertoe over, omdat de Eerste Kamer abso-
lu it zijn gecentraliseerd ontwerp verwor
pen hadmaar hij deed dit blijkbaar zonder
te gevoelen, hoe hij hierdoor zijn wet in den
grond bedie-f. De risioo-overdraoht tooh
had tengevolge, dat alle goede posten van
de Bank wegliepen, om alleen de kwade
posten aan deBank over te laten en tegelijk
door de risioo-overdraoht de administratie
kosten, geheel doelloos, meer dan te ver
dubbelen. Men kan bij de Ongevallenver
zekering: tweeërlei systeem volgen, óf door
vanRegeeringswege geheel de zaak in eigen
band te houden, óf door geheel de verzeke
ring, onder verba id der wet, aan belang
hebbenden zelf op te dragen. Voor beide
stelsels is het pleit te i oeren. Ze hebben
beide hun voor- en nadoelen, al aarzelen we
geen oogenblik voor het laatste stelsel te
kiezen.
Maar wat men niet kan doen is, beide
stelsels saam in eenselfde wet opnemen.
Dan toch eet de risieo-overdracht aan de
Bank al het goede brood voor de oogen van
de Bank weg, en laat voor de Bank niet dan
de harde korsten.
Voegt men nu die drissaam: lo. Geen
voorafgaande Ziekteverzekering, en dus
ge6n behoorlijke wacnttijd, waardoor ge
heel noodeloos 40 pCt. te veel ongevallen
te behandelen waren2o. .ontstentenis van
voorkoming van ongevallen door het slui
ten van gegadigden buiten de organisa
tie; en 3o. het wegvloeien van de Back
van alle goede risico's, dan wekt het
mislukken van heel deze grootsche on
derneming geen verbazing meer, en l\jfct
de schade van 4 millioen-nog matig.
Nu dwingt men de regeering van libe
rale zijde op alle manier, om toch aan
stonds met een algeheels herziening van
zijn geweest.
Een dezer, onze Van Oost, een leek, ge
boren te Iperen, was de zoon van een tim
merman. Vermoedelijk hebben we hem te
houden voor Oalenus oiGheleijn van Oost,
van wien we lezen, dat hij door die van
Vlaanderenaan de gemeente van Helnkens
zand schijnt geleend of uit Vlaanderen ge
vlucht te zy'n. Hoe dit zij, hij trad den 1
Dec. 1578 te dezer plaatse in dienst.
De classis van Zuid Beveland den 26 Oct.
1579 vergaderd, verzochten aan zijne ge
meente in Vlaanderen te schrijven, dat ze
hem ontslaan zou en hier laten, totdat ze
een anderen leereer in zijne plaats zou ge
steld hebben.
Kort daarna, den 29 Pebr. 1580, werd
hem door diezelide olasse vergund, zóó
lang te Helnkenszand te blijven, totdat hij
zijne kerk in Vlaanderen vrij zou kunnen
dienen en den 11 April d.a.v. stond man
hem toe, dat hij, indien die van Vlaan
deren hem binnen zes weken niet ontbo
den aan deze olasss zou verbonden blijven.
Wijl hij echter ontboden werd, vertrok
hij derwaarts, vermoedelijk in den zomer
van dat jaar, want 26 Oot. beriep men
n.ra. zjjn opvolger Robertas de Ridder
toen in dienst te Dreischor.
Ds. van Oost werd, tot op onze dagen,
doo aeht en twintig ambtgenooten opge
deze fatale wet te komen, die al deze
bezwaren oplost. Deze eisch is in hooge
mate onbillijk, en o. i- weigert de Rogee-
ring terecht, om op dien eisch in te gaan,
zoolang de Ziekteverzekering niet in staat
van wijzen is gebracht. Ze doet wat za
kan, om door partieele wijzigingen kleine
gebreken uit de wet te verwijderen, kleine j
wijzigingen in de organisatie te brengen. j
en kleine aanvullingen in te lasschen, maar
ze komt vooralsnog niet met de princi-
pieele herziening. Hiervoor wacht ze
haar tijd af Zelfs blijft het voor ons de
vraag, of deze wet voor een radicale her
ziening vatbaar is, tenzij dan dat men de
herziening ióo radicaal opvatte, dat men
metterdaad een geheel ander stelsel aan
vaardt, en zoo metterdaad een geheel
nieuwe Ongevalle'wet indient.
Dat kan gelukkig, want in 1901 heeft
da Regeering uitdrukkelijk verklaard, dat
de kapitaliseering der geleden risico's
zöó was ingericht, dat met elk nieuw jaar
een geheel nieuw stelsel kon worden aan
vaard. De verantwoordelijkheid liep niet
over, maar was voor elk tijdperk waar
over de geleden schade liep, in dit tijd
perk gedekt. Men kan dus van stelsel
veranderen, en wij voor ons zien niet in,
hoe men deze netelige zaak ooit tot een
goed einde brengen zal, zoolang men hin
ken blijft op twee gedachten. Grondbe
ginsel van alle verzekering is nu een
maal, dat alle risico's dooreen worden
gemengd, hetzij op partieel terrein, het
zij op het geheele terrein. Geheel de
Verzekering zal daarom aan de gegadig
den moeten worden in handen gegeven,
of heel de risico-overdracht moet uit de
wet.
Dat de Regeering ten deze nog geen
vaste keuze heeft gedaan, ie te begrijpen.
Immers men stuit, welke keuze men ook
doet, altoos op bijna onoverkomebike be
zwaren, en een vast stelsel van Ziekte
verzekering moet hier steeds het uitgaogs-
punt zijn. Een min gelukkige keuze op
het hoofdpunt zou ons opnieuw aan hoogst
bedenkelijke proefnemingen blootstellen,
en geheel het scciale Verzekeringswezen
opnieuw in discrediet brengen. Wat vóór
alle dingen voorkomen moet worden, is
een da capo van de overhaasting, waar
door het Kabinet-Pierson de Ongevallen
verzekering in den grond bedorven heeft.
De regeering was toen gewaarschuwd.
Het is haar op alle manier voorgehouden,
dat ze zonder voorafgaande Ziekteverze
kering de zaak niet kon klaar spelen.
Een amendement is baar voorgelegd, om
geheel de Verzekering op de gegadigden
over te brengen. Voor beide waarschu-
volgd. Van een hunner, ook een veelbe
wogen leven gehad hebbende, willen wij
nog iets uit diens levensloop vernemen
't is a.m. vau den vijfden dienaar
PIETER DE BERT.
Deze was almede van Vlaamsche af
komst en aldaar geboren. Bij de hand
over hand toenemende Reformatie in die
gewesten verzaakte ook hij de voormalige
eeredienst en moesi hij om de vei volging
te ontgaav, zijn geboorteland verlaten.
De zwani ere toestand zijner echtgenoote
noodzaakte hem echter zieh nog eenigen
fij i op te houden te Beveren, in W. Vlaan
derenwaar hem den 14 Nov. 1565 een
zoon geboren wei d, mede Pieter geheeten.
Naar het schijnt was hij toen ter tijd
reeds eonigzins als Evangeliedienaar ver-
boaden aan de gemeente te Duinkerken.
Hij achtte het niettemin raadzaam in 1567
of '68 i aar Engeland de wijk te nemen.
De gelukkige omkeer van zaken in het
gedenkwaardige jaar 1572, deed hem be
sluiten naar Holland terug te koeren en
kwam hij in het volgende jaar als pred.
in dienst te Rotterdamwaar hij zes jaren
werkzaam bleef.
Tengevolge van de tijdsomstandigheden
in Vlaanderen, werd hij toen door zijne
vroegere gemeente Duinkerken terugge-
wingen bleef zij doof, en vandaar de hui
dige ellende. Li t nu Minister Talma
zich nogmaals tot o very ling bewegen,
dan stond niet alleen te vreezen, dat we
een tweede mislukking tegemoet gingen,
maar veel erger nog, dst geheel het Ver
zekeringswezen zjjn goeden naam verloor,
se geheel de sociale wetgeving in haar 1
loop gestoord, zoo niet gestuit werd.
Eedsquaestie. De Standaard schrijft
De, om haar atheïstisch karakter, ook
onder ons sinds jaren bekende Vereeniging
de Dageraad heeft Mr. S, Van Houten
uitgenoodigd tot een bespreking van het
eedsvraagetuk, en in den door dezen Staats
man bepleiten geest een motie aangeno
men, die strekt om de Regeering te ver
zoeken, aan den athtïst gelijke vrijheid in
zake den eed te verleenen, als sinds lang,
hier en elders, genoten wordt door de
Doopsgezinden en Baptisten.
Grond tot dit verzoek is da overtuiging
en de bewering, dat beide gevallen gelijk
staan, en dat een atheïst in dezelfde eon-
ditie verkeert als een Mennoniet.
Is dit zoo
Om dit te beoordeelen behoort men zieh
af te vragen, wat aan Oyerheid gaf, om
den Mennoniet van den eedsdwang te
ontslaan. Was dit nitsluitend zijn beweren,
dat hij tegen den eed was P Stellig niet.
Men had in Mennoniet te doen met een
borger die aan den levenden God, en
evenzoo aan zijn Alwetendheid en Almacht
geloofdemet een man die voor deD Chris
tus ais zijn God en Heiland de knifëo
boog; en met e.n belgder, die juist alleen
uit gehoorzaamheid aan den Christus, om
diens zeggen i Zweert gansehelijk niet, uw
ja zjj ja, en uw neen, neen, oordeelde den
eed niet te mogen tHeggen.
Dat de Mennoniet dit woord van Jezus
misverstond, is herhaaldelijk aangetoond,
en reeds uit het ééne feit dat Jezus zelf
den eed gezworen heeft, bleek dit op over
tuigends wijze. Maar ter oorzake ven die
verkeerde uitlegging meende men den
Mennoniet niet te mogen afwijzen. Uit de
belijdenis van zijn Gezindte Heek, dat bij
den Mennoniet de bezwaren tegen den eed
Diet uit eigen goed vinden, niet uit willekeur
en veel min uit atheïsme voortvloeiden, en
dat zijn ja, even goed als de eed, door
hem voor Gods aangezicht werd uitge
sproken.
Daar het nu de Overheid bij den eed
te doen is, om den mensch, die van na
ture leugenachtig is, voor Gods aange
zicht te stellen, opdat hjj zóó spreke en
zóó getuige, als hij doen zou indien God
roepen, alwaar hij in dienst bleef, totdat
deze stad den 16 Jnli 1583 in handen van
de Spanjaarden viel en hij nu opnieuw
vluchten moest, en zieh nu naar Zeeland
begaf, waar hij, te Middelburg, deelnam
aan het 60ste Avondmaal daar ter stede,
sinds de Reform itie gehouden.
In 1584 waren hij en zijn zoon te Goes,
alwaar zij een iatijesohe school openden
in het z g.n. „kerkenhuis"' den 26 Pebr.
van dat jaar door de stadsregeering aan
vaard, en hen, tot dat einde, afgestaan,
om alzoo, door lesgeven in Latijn, hnn
bestaan te vinden.
Toen evenwel de zoon in 1589 benoemd
werd tot rector der Lat. School te Leiden
gevoeld-.; de veder zieh weder tot de
Evangeliebediening geroepen en kwam in
1591 te Wolf aartsdijk in dienst. Drie jaren
verbleef hy aldaar, toen hij den 11 Jan.
1594 te Meinkenszand begeerd werd en
deze gemeente diende tot aan zijn dood,
den 20 Nov. 1599, eone weduwe Jacomjjne
nalatende. Dece vestigde zieh in 1607 met
der woon le Oudewater, waarheen zij zieh
begaf met een aanbevelingsbrief van prof.
Jacs. Arminius, welke belangstelling van
dezen hoogleeraar voortvloeide uit de om
standigheid, dat, toen Arminius bij den
moord der Spanjaarden, in Aug. 1575 te
Oudewater al zijne betrekkingen verloren
zelf hem de verklaring of belofte afvroeg,
heeft men geoordeeld deze toenmaals
vrome Christenen niet tegen lun over
tuiging te moeten bezwaren, zeker als
men was, dat hnn ja voor hen zeiven
een even heilig karakter droeg als de
eed.
Dooh van dit alles biedt de athiïst de
Overheid niets Geen God erkennende, kan
htj in zijn verklaring of belofte geen band
aan Gods Alwetendheid of Almacht leggen,
waaro^ het voor de Overheid, die bij Gods
gratie regeert en Zijn dierareese is, juist
aankomt. Hij weigert den eed niet uit
gehoorzaamheid aan den Christus Gods,
maar gehed uit eigen goedvinden. Ea
het ja, dat hij voor den eed in plaats
stelt, is niots anders en biedt niets boo-
gers, dan het gewone menscheljjke woord.
Het is zoo, valschheid in de verkla
ring kan gestraft worden met gelijke
straf als op meineed staat, en vermoe
delijk zon meer dan één, die er anders
vrij op toeloog, door vreeze voor die
straf voorzichtiger worden gestemd. Maar
dit is niet iets, dat bjj zijn verklaring
of belofte in plaats van de eedsafleg
ging bijkomt, en haar waarde verhoogt.
Immers den mekneedige wacht gel%ke
straf.
Ware het toch der Overheid er alleen
om te duen geweest, om door strafbe
dreiging de lengen af te snijden, zoo had
ze nimmer den eed behoeven in te stel
len. Die eedsinstelling bedoelt derhalve
iets op zich zelf, ook afgezien van de
straf, en dit eigenlijke, dit wezenlijke
van den eed is en blijft, dat God zelf
het geding gemengd wordt, en de per
soon die spreken moet, voor Zyn aange
zicht wordt geplaatst.
Het eigenlijke beweren van den atheïst
komt alzoo hierop neer, dat er tweeërlei
soort mensohen zijn, de ééne soort die
behoefte heeft aan een Godsgeloof en aan
geloof in de wrake Gods, om de waorheid
te zeggen, en de andere soort die dan veel
hooger staat, van personen, die de lengen
overwonnen hebben, en wier woord altoos
vauzelf de volle waarheid en niets d?n de
waarheid is en dit zjjn dan de atheïsten.
De atheïst, dat "is den de voortreffelijke
man,bij wien deO verheid niet op voorzorgs
maatregelen bedacht heeft te zyn. Cimate-
ner, Joden en Mahomedanen zijn de ge
vaarlijkste wezens, tegen wier onwaran zin
de eed moet worden te hulp geroepen, en
de atheist alleen is de altoos in le waar
achtigheid van zijn weord betrouwbare
man-
Men ziet dus, dat er van het beweren,
als stond de atheïst met den Mennoniet op
één lijn,bij eenig nader toetsen van de zaak
had, hij, als wees, liefderijk werd opge
nomen in het huis van ds. de Bert, des
tijds te Rotterdam, die steeds vaderlijk
voor hem gezorgd had, en wiens vrouw
hem eene twe de moeder was geweest.
Had ds. de Bert uit overtuiging de
Roomeohe kerk verlaten, zijn zoon en
kleinkinderen gingen later weder tot de
voormalige eeredienst over.
Wij zagen reeds eerder dat zijn zoon
als rector der Lat. school te Leiden werd
aangesteld, alwaar hij later als Onder
regent en vervolgens als Regent van het
Staten- Col)egie en als buitengewoon hoog
leeraar te Leiden werd benoemd. Hij werd
een zeer beroemd man, maar later, als in
1619 om zijne Remonstsantsohe gevoelens
afgezet, en toen, uit gebrek aan bestaans
middelen in 162G te Parijs tot de R. Kath.
kerk overgegaan zijnde, waar hij den 13
Oot. 1629 overleden is, daardoor ook weder
zeer berucht gemaakt.
Niettemin was hij een man van uitge
breide kennis en geleerdheid, waarvan
zijne talrijke geschriften getuigen. Drie
zijner zonen Abraham, Jan en Panlue, be-
hooren tot de Orde der ongeschoeide
Karmelieten, gelijk ook de vierde zoon
zieh aan den geestelijken stand heeft ge
wijd.