VOOR ZEELAND. No 26. Ï909 Zaterdag 30 October 24e Jaargang HISTORISCH uit mi pe ii8, VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wee. S. X DE JONGE-VERWEST P* P. D'HUU, te Middelburg. te Soes PRIJS DER ADVERTENTIËN ÏEDEREN WF.RKDaG DES AVONDS. :3rijs per drie maanden franco p. Enkele nummers 1,25. 0,02'. UITGAVE DER FIRMA SN VAN MÉlÉi—BH— van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel De heer Duys, de Béujaiaia der Kamer, wordt door de N. Fr. Or, Cour. spottend op a'n piaata gezetniet onverdiend Maar 't geweldigst was de machtige heer Duys. Het wordt aitdrnkkelijk geeonstateerp, dat dese heer aeer gewichtige bewegingen maakte. Vooreerst bo g hij zich meerma len vol piet voorover en sloeg dan met de hand op de knie van preteen kanst, die de heer Days stellig van de Noord- Hoilandsoke hoereu heeft afgekeken, en die in de Kamer een grooten indruk heeft gemaakt. Maar daar bleet 't niet bij. Deze groote man verhief zioh op een gegeven oogenblik en strekte den arui-uit. Dat was het „grootsohc gebaa ziel ge t Met dat de arm van gezegden beer Duys omhoog geheven werd, brak bet mondje van dezen zaerkwuardigen men open en ook dat were dadelijk tot zalf* op de pers-ii ibune opgemerkt en klonken deze diepzinnigs, gewichtige, van wonderlijke genialiteit getuigende woorden door de Kamerze zijn bang voor de toelichting. Machtig moment. Dat heet nog eens zich laten gelden. Dese mijnheer Duys is de man, die pas nadat hij gekozen was, tot lid der Tweede Kamer, in de Amsterdamsche tram sijs medepassagiers verzekerde, dat hij licypcr wel klein zon krijgen. Hij is ook de man,| die, naar een socia listisch collega van hem vertelde, zoo maar een verboden terrein op loopt, wear mijn heer niets te maken heeft, om als iemand hem vraagt wat hy daar te doen heeft en hém vertelt dat hy terug most keuren, zich hoog op te richten en deftig te zeggen weet ge el wie je voor hebt 7 Ik ben het kamerlid Duys verwachtende dat de mes, tegen wiea hij 't heeft, bevend van schrik tegen den grond valt, oi zoo dat ai niet, dan minsteus toch verontschul digingen stamelt. Ken krasse ketel, beter gewapend tsgen •ïulke „ordelijke" meusehcu, sou hem wei anders aores loeren. Quido G e t 11 fc Over dezen grooten, sympathieken Viaamsehen dichter hield dr Wagenaar van Middelburg voor 'n aandachtig gehoor in de Bogardatraat een schoone lezing. In 1330, toen de geest van opstand en verzet over België waaide, was het in het doodsehe Brugge rustig en stil. Ook buiten Brugge boorde men niets van de alarm kreten der revolutie en vooral niet het hoveniershofje even buiten de stad, waar eenvoudige menschen leefden en voort gingen met hun arbeid. Den len Mei werd op dat stille, landelijke hofje een zoontje geboren, dat den naam kreeg van Godlief of Gaido. Het waren echte buitenmenschjes de oudere van Guido. Hij had een oog ont vangen voor het schoons en liefelijke in de natuur en zij een oog voor de goede gaven en volmaakte giften, afdalende van den Vader der Lichten. Zij waren gelukkig met hunne kinderen en vooral hun Guido had- d«n ze lief, om zijn edel gemoed. Deze Guido Gezelle zou worden Yiaan- deren's grootste dichter. Deze dichter werd ons geschetst van vier zijden le. A ls dichter by de gratie Gods. 2e. Ale echte zoon van Vlaanderen. 3e. Als prieator van Rome en 4e. als kind vat» God. Willem Kloos getuigt van Guido Gezelle, dat hij is een „ongemeene, oorspronkelijke dichter, zuiver ziende en mooi-voelende". Hij i i één van de grootste sterren, die heb ben geschitterd aan den dichterlijken hemel in de laatste helft der 19e eeuw. DU kwam vooral hier vandaan, dat hij met aijo zuiverziend oog en zijn tijngevoe- iende ziel opnam en verwerkte, uitzong en veiklankte wat schoon en bekoorlijk tot hem kwam uit ie astuur. D« natuur sprak tot hem en sprak zoo dat Gezelle 't verstond en zijn ziel uitstortte in klankiauiiek. Daar om munt zijn poëzie uit in schoonheid van gedachte, fijnheid van voelen, en heerlijks taal boetseering. Gezelia deed niet dan, wat men algemeen verslaat, order moderne kunst en toch was de kunst van Guido Gese'le iets moderns, iets oorspronkelijks, iets origineels, wat man bij een ander niet aantreft. Gezelle zag in alles Gods sehoonh:id en heerlijkheid, de gansche natuur getuigde ham van de majesteit des H' eren. Zelfs in 't eenvoudigste. Lees slechts zijn O, krinkelende, winkelende waterding of Een bonke ((ros) koersen (kersen). Guido Gezelle is dichter bij Gods genade De sleutel van zijn diohten, van zijn inner lijk wezen, van geheel zijn denkeu en leven en voelen ligt wel in het sohoone gedicht O l 't ruischen van 't ranke riet. Iu dat lied ziet ge Guido Gezelle geheel es al Hij vergelykt zich met „het arme, kranke, klagend rist." Wat een deemoed en eenvoud 1 Klooa zegt„Gezelle was oorspronkelijk, zoover men wil. Ook deze dichter was, zooals niet één mensch, abso luut onafhankelijk. Bij zelf erkent dit volmondig en neemt zich ®ea leerling van Bilderdijk. Js van Bilderdijk Hij was toch ook voorlooper van de tach tigers f Ja, doch ap een eigenaardige wijze. Geen voorlooper als we bedenken, hoe de tachtigers bijna zonder uitzondering offa- ren aan den god der eeuw, eD knielen voor den geest van materialisme. Dan is Gezelle nut hun herautHy is modern in sijn ver zen, wat den vorm aangaat, wat de inhoud betreft, van klank muziek en impressie en emotie, doch Gezelle verfoeide het zoogen. moderne kunst. Hij heeft afgerekend met alle soort van rethorica, zjjn poëzie is eu'a- jectief, doch by nauwkeurige en jaïste op. name van 't object. Hij grijpt in dat alles de realiteit en geeft bet reëels meesterlijk weer. Zie 't maar in zjjn „bonke kaarsen", hoort 't maar, als hjj de nachtegalen beluis tert en daarover één zijner schoonste liede ren zingt. Bjj Gezelle vindt ge niets van 't statige, het plee htige, noch de preektoon, noch het forsche, geen onweersbuien met felle bliksemstralen en ratelende dondersla gen, maar het naieve, dat bekoort, hat teere, dat treft, het gevoelvolle, dat boeit. Is Gezelle dan een leerling van Bilder dijk Schorten zegtGezelle ontleende aan Bilderdijk menig beeld, in zjjn verzen, ook in dat van het ruischenda riet, beluis tert gij de tonen van den machtigeB Noord- Nederlandschen zanger. Pe eerbied der Engelen in de berechting heeft Gezelle van Bilderdijk gezien. En toen Bilderdijk 71 jaar oud was en in menig vers blijkt, daf ook 't moderne in sijn poëzie is gekomen, als stoute ver beelding en ongewone personificaties wor den waargenomen, dan bljjkt het zeer duidelijk, dat Gezelle leerling van Bilder dijk is geworden. Dan is Gazelle taalvirtuoos, sooals Bil derdijk begeerde, maai aan de rethorica gespeend. Gezelle ljjkt in sommige opzichten ook op Da Costa. Da Costa, met zjjn vurig temperament, bij rende soms door zijn groot studeervertrek, als de dichtgeest kern beaielde. En ook Gezelle kreeg den naem ven «zeue looperc als hij zioh voelt aangedreven door dien //geest der poëzie". Ook Gezelle is een tijdlang politicus geweest, maar op dien weg vond hij niets dan doornen en distelen. Neen Gezelle was allereerst dichter en wel dichter bij de gratie Gods. Maar Gnido Gezelle was ook een echte zoon van Vlaanderen. In zijn jengd was 't Vlaamsoh iu minachting en oneere. Fransoh was de modetaal. Dit krenkte 't Vlaatasohe hart van den dichter en hjj dorst 't bestaan, om in echte volksverzen geschreven in zijn lieve gouwtaai, zijn gansche ziel uit te storten. Die verachte boerentaal was hem dierbaar en daarom kwam bij op voor 't goed recht van zijn Viaamtoha taal. Eu hoe meer zijn gouw- taal verdrukt werd, hoe meer men 't be spotte, des te ijveriger werkte Gezelle, o® sijn sa! weer in aere te herstellen. Hij beschaafde die Visamseha taal. Hij beluisterde de gesprekken en gezangen van de honderden landslieden, die voorbij bet portiersraas gingen, als hij, eenvou dige portier, om den kost te verdienen, hen voorbij zag trekken. Hy hoorde bet gekout der herders en herderinnen, die by den «Mandelbeekc hunne kudden weidden. Hoe treurde zijn ziel, toen die liefelijke beek, door de vele fabrieken aan. den oever, een vuile stroom werd. Hoe vertolkt hy wat er in zjjn ziel omgaat, nu hy die beek zijner jsngd weer terugziet in het schoone lied van den «Wil genboom". Doch dat vers deed hem slagen, toen hy zou doorstudeeren voor priester. Reeds was de jongeling afgewezen, toen de rector met dit gedicht kwam en 't voorlas. Dat deed de schaal ineens overslaan en Gezelle kon doorstudeeren. En nauwelijks heeft hij het Seminarie afgeloopen, of hij wordt tjt professor benoemd in de letteren, waar later onder zijn leiding zich eenige talenten ontwikkelden, o. a. Hugo Yemcat, Hy gaf op bijzondere wyze les, hij ver anderde de algemeen gevolgde methode en deed het op zijn manier. D@ studenten verafgoodden hem. Doch in 1858 kwam een groote slag. Hy werd afgezet als professor. Waarom 7 Guido Gezelle paste niet in het verband Daar zat Gezeild als een gestraft kind,neer slachtig, moedeloos» Da energie was ge= broken, zyn kracht verlamd. Maar niet was de Ylzsrasche geest vergaan. Het scheen of de dichtanaar gesprongen was, doeh neen, sa 30-jarig zwijgen wilde ze weer en nieuwe liederen werden gezongen. 30 jaar gezwegen 1 Of de slag ook ge troffen had Hij was hyaa te veei geweest. Doch in 18§6 viel hem van verschillende zyden roem en ®ere ten deeh Hij werd lid van de Kon. Ylaaasche Academie van letteren en kunsten. Hij kreeg van den paus ven eereteeken, Leopold zijn koning gaf hem een ridder orde en opnieuw viel hem een professo raat ten deel. Toen hij dan ook in 1899 op den 27en Deo, overleed, treurde gsnseh Vlaanderen, en met pleohtigen en statigen optofcht werd de lijkbegaafde, edele zanger van Vlaanderen, uitgedragen naar den doodan- akker. Guido Gezelle was ook priester van Rome, priester met zijn gansche hart. Hij kon wei eeas wij zouden haast zeggen, ongeoorloofde scherts gebruiken, dooh de Roomaohe Kerk schijnt hare trouwe dienaren eu dat was Gezelle veel it vergeven. Hoe menig vers is er niet van hem, dat getuigt ven zijn trouwe bediening en goede plichtsbetrachting als priester. En toch ook, hoe dikwijls de klacht, dat hij een onwaardig priester is. Pris' ter van Rosse en toch kind van GodBilderdijk en Da Costa toonen zich altijd mannenGezelle «het ranke, kranke, klagend riet" is altijd kind. Gezelle's ziel is teer en'toch sterk, deemoedig eu ook weer koninklijk hoog, bang voor het "ruwe, harde, schreeuwerige, angstig voor besmetting van vuil, na ruwe aanraking neerslachtig en geknakt en lernggetrokken, maar dan weer als de arend omhoog, rijzend met breeden, sta- tigen vleugelslag. Hij was meestal droomerig, maar soms opjuiohend in Mij gejuich, bij bekenden en onder vrienden dikwijls uitgelaten vroolijk, doch bij vreemden angstig en schroom vallig. Gezelle was een kindervriend. Menig kinderversje heeft hij gedicht. En als de luit 80 jaren heeft gezwegen, das wordt bij het meer 10 cent. eerste getuid weer eeu kinderlied vernomen. Hij was een trooster in de ziekenkamer, een helper bij fpidemiëc, een weldoener voor de armen en hulpbehoevenden. Het was bij hem altijd „alles op". Eu ook daarin was hij kind voor God I Zijn peëxie is de uiting van een kinder ziel, maar een ziel van 't kind Oods. Kloos zegt van hem Gezelle was een priester en Vlaming, maar meer nog mensch en boven dat alles een Christen, boog ver beven boven de Kerk, een Christen onmid dellijk van Christus uit. Hoe schoon gezegd nictw aar Hoe komt 'i menigmaal uit, wat er leefde in xijn ziel. Lees slechts 't sohoone.- „Hoe schoon is moeders tranenlaoh", en zijn ge bed van 't arme Vlaanderen „Gij badt op hoogen berg al'sen", of„Jexu ware'teen mensoh gegeven". Het hoogste echter van alle zijn gedichten staat wel 't beroemde„Blijdschap",waarin hij de hooge, xeiige vreugde bezingt van den geloovigen priester, die 't misoffer op draagt Ja. daar zijn blijde dagen nog in 't leven, hoe weinig ook, daar zyuder nog voorwaar, en geven zou ik alles, allee geven om een van die, myn God, om éèneu maar. W»n»eer ik U gevoci, U heb, O drags, mij onbewust, zelf ben, my niet meer IJ noemen kan, mijn God en zonder klagen, herhale God 1 myn God en lieve Heer I (Jij, God, van al dat is of ooit zal wezen, Wat komt Gij toch zoo arrem ding zoo by, wat ben ik zelf hoog, hemelhoog gerezen, hoe diep gegrond ik in ellenden zij Ben ik hst uog, die minne al die mij haten, ben ik 't nog, die duizend levens wou voorü, miju God en iederen mensche laten, «■o zelf vergeten, lachend sterven zou 7 O 1 blijde stf ndeo zijn er nog in "t leven en, ware, o God, Uw hemel anders niet als één van die, nog boo ik alles geven, voor één van die,gelijk ik nuik nu geniet. Alaoo is Gezelle in zijn beste gedichten de echts: mensch en Christen in den ritim- sfen aio van 't woord, die soms wel 't woelen der hartstochten diep in zijn ziel laat vermoeden, maar toch altijd blijft de ernstige zanger, die door zijn geheiligde en stille kalmte u des te sterker ontroert. Het Koninkrijk Oods en zijne gerechtigheid. Men schrijft ons uit (loes: Het was gisterenavond precies of het kerk 'waB. De kerkeraad, schoon niet zoo com pleet als anders aanwezig, zat in zijn ge wone eeregestoe'tede menschen hadden allen bun oude plekje ingenomen de do minee stond op den kansel't ging alles gewoon kerks toe on toch weer niet alleswant er was geen bedieningen tor zijde van den „preekstoel" zaten onze jongelingen en voor 't 1 ordje stend bij dt n aanvang een joDgeling, terwijl jongelingen den spreker voor dezen avond naar de spreekplaats geleidden. De Jon-elingsvereeniging Openb. 3 lli te GoeB vierde haar 15e jaarfeest, en ds v.d. Veen trad daarom op met eene lezing over bovengenoemd onderwerp. Ofschoon de toegang voor ieder vrij en de lezing behoor lijk aangekondigd was, bleek de opkomst niet grootileohts een honderdtal. Het weer lokte niet aan, dat is zoo. Daar om beschouwen wij die opkomst liever niet als thermometer van de liefde tot de jonge lingschap en den zin voor geeetesontspan- ning en aestetisoh genot bij onze geretor- meerden. Maar de afwezigen hebben ongelijk gehad. Want ds v. d. Veen sprak een keurig woord, dat wij slechts in zeer korte samenvatting kunnen weergeven. Ne in een inleidend woord gesproken te hebben van de moeilijkheid om het aardsoh-etoffelijke en het geestelijk-hemel- sohe recht te verstaan in hun verband, en om beide op de rechte wijze te waar- deeren, bepaalde spreker zijne hoorders bij bet Koninkrijk Gods, waarin elk ding pM—imi— imurn mi zijn rechte plaats en beteekenis terugver langt. Dat Kon. Gods is een zuiver Chris telijke gedachte. Letterlijk beteekent de Grieksehe woordverbinding de Konink lijke heerschappij van God, waar die wordt hier ais wezenlijk gedacht in onderdanen, die God gewillig dienen. Ook als Schepper is God Souvereiu. Maar het Koninkrijk der Natuur is verstoord der de sonde. Naar eeuwig voornemen richt God het in een nieuwen vorm op. De beginselen liggen van al hel Paradijs reeds ingeweven in de geschiedenis. Onder Israël kwam de Theocratie of Godsregeering. Maar deze was ingesloten binnen de grenzen van volk en land en het vleeschelijk Israël verdroeg die Theocratie ook niet. Profeten voorspelden toen dat het Koninkryk komen zon tot de volkeren. Johannes de Dooper predikte de komst en Christus stichtte het. Eerst was het open baar in de gemeente, maar strak greep het near het ganscke leven. Het is in waarheid een Ryk, want de schepselen worden daar in tot een georganiseerde eenheid, onder een wettig hoo'd. De zonde bracht ontbin ding, maar Christus brengt in de bedeeling van de volheid der tijden bijeen wat in den hemel is en wat op de aarde is. Door Hem dient de mensch God weer gewillig. Met blijdschap [gaat hij door de poorten der gerechtigheid het Koninkrijk binnen, om met allen, die verlost worden, God te dienen. Het Koninkrijk Gods is dus ook eeu genaderijk, waarvan in deze bedeeling Christus het Hoofd is, die door't kruis alle dingen verzoent cn heiligt. Gerechtigheid is inhoud en kenmerk van goederen eu onderdanen, hn 't zoekt dit merkteekeu te drukken op alle schepselen. Daarom laat bet zijne banieren uitwaaien over heel de wereld. Maar al roepen we in deze bedet- ling bet «pro Rege« voor Christus, toch is God drieeenig de hoogste drager der souve- reiniteitwaarom Hem het Koninkrijk eens zal worden overgegeven. Het K. G. richt zioli op den enkele en bet gebeel. Daarom wordt geen levenskring intact gelaten, maar strekt bet zich uit over het geheele leven. Met name huisgezin, kerk,staat, maatschap pij en cultuur. Al worstelende zoekt het alles. Want het heeft een toekomst. Niet omdat het wereldrijk, dat er tegenover staat, allengs kens minder zal worden en straks op aarde verdrongen door het K.G. Neer, Christus en Satan sluiten geen vrede aan bet einde der gesohiedeuiB. De strijd tut- sohen beide worct uitgestreden, en eindigt op de wolkeD, ais Christus wederkomt. Dit zagen reeds Israëls profeten. Met name Johannes op Patmos heeft het onsgetee- kend. En het volk des Heeren vertrouwt hierop. Want Christus komt zeker, en met Hem de overwinning en volmaking van het Koninkrijk Gods. In een slotwoord werden allen opgewekt om dit Koninkrijk Gods te zoeken, er voor te werken en in blijmoedig geloof en hope het te verwachten. LIT DE PROVINCIE. Men meldt uit ZeelandIn de laat- ste jaren werden in de Wester-Schelde ai leen oesters gekweekt in het Axelsche gat voor den Loozepolder, maar ook daar schijnt de cultuurwaarde door verzanding van het terrein steeds achteruit te gaan. Talryke proefnemingen elders in da Schel de aldaar, als voor den Isabellapolder iu den Braakman, 6" den Zuidnol van Boraaie en beoosten het Kanaal van Hansweert,ga ven avenveel teleurstellingen, zelfs werden putten voor de oesterkweekery op het schor voor den Angelinapolder opgeruimd eu het matei ieel verkocht; ook elders al daar werd het bedrijf gestaakt, zoodat men moeht verwachten, dat de Wester-Schelde binnenkort geheel voor dat bedryf zou ver laten worden. De moed wordt echter niet spoedig opgegeven, want thans is doer be langhebbenden aan den minister van finan ciën weder gevraagd om een gedeelte van het terrein voor den Kleinen Stelleipolder» (N, R» O.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1909 | | pagina 1