NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 18
1909,
Donderdag 21 October
24e jaargang.
6HRISTELIJK-
HISTORISCH
Een kenmerkend verschil.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Weel S X DE J'ONGE-VEkWEST, te Goes
F. P. D'HÜIJ. te Middelburg,
PRIJS DER ADVERTENTIËN
ïEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers r 0,025,
UITGAVE DER FIRMA
EN vak
van 1—5 regels 40 cent, Iedere regel meer 8 cent
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Wie stemt niet in met hetgeen èe Kro
niekschrijver in de N. Prov, Gr on, Crt.
zoo juist teekent 1
De herdenking van het feit der Afschei
ding bracht mij er toe nog eens weer ter
hand te neaen de gedenkschriften dier
merkwaardige dagen, teen de Kerk Gods
in ons gewest zoo zwaar vervolgd weid.
Het is een aangename es zeer opwekkende
lectuur, die ik een ieder durf aan te raden,
zoowel diegenen, die in deze dagen van
groote zegening nog altijd reden hebben
tot klaagtonen en die den levensstrijd in
onze degen moeilijker vinden dan ooit te
voren, als aan hen, die een al tehoogen
toon aanslaan. Want wij zijn menigmaal
alleen in woorden sterk en menigeen, die
in onzen tijd een «groot woord" voert,
doet denken aan den professor, waarmede
Multaluli spotte, omdat hij „reukwerken
ruikende om staande te biijveD, les gaf
over het begrip kracht."
Wij vergeten in deze dagen van kalmte
en vrede zoo lioht, dat de w are kracht in
den strijd des levens niet van benedeD,
maar van boven komt- 't Vertrouwen op
God, Die de tjjden in Zijne hand heeft,
geeft ons steeds een blijmoedigen kijk op
de dingen en stelt ons in staat tot kraohtigen
arbeid. Treft het niet aitijd weer, dat de
monsoh in dagen van grooten voorspoed
raak soo pessimistisch, en in dagen van
druk zoo vol blijmoedig geloof kan zijn
Zoo was het ook ten tijde der Afschei
ding. Welk e n blijmoedigheid, welk een
innige levensvreugde spreekt er uit vele
brieven 1 En dat terwijl het leven en de
vrijheid oe inzet wan in den strijd
In een van de brieven, door Ds. de
Cook geschreven uit de gevangenis aan zijn
vgeliefde huisvrouw in den Heere Jezus
Christus, met en in mij geroepen om te
lijden om Zijns Naams en zaakt* wil«,
geeft hij eeD,ik zou haast zeggen »vroolijke«
sohets van zijn reis naar Groningen. Het
ging toen heel anders dan tegenwoordig,
nu tram en trein de menschen uit de
Marne in 'n ommezien naar «den grooten
toren< 2) brengen.
Ds. de Cook vertelt dan: „Van huis
gaande, trof ik juffrouw Groothuis in de
De streek, omvattende de dorpen Ulrum,
us en Kloosterburen.
schuit san, waarmede ik my aangenaam
mogt onderhouden, de schippers dikwijls
nogal een toegenegen oor leenende, en
nadat wij te Messingeweer aangeweest
waren, waar ik bij Jan Brander mijn
stoof heb gelaten en zoetvoetig te Winsum
kwamen, ging ik daar bij J. S. van Hsrn,
die uit was, maar daar wij al spoedig
eenige vrienden verzamelden en wij aan
genaam samen waren. Vandaar ging ik
naar K. W. Brsud, van Sauwert, daar
's avonds een vrij groote menigte vergader
de, zoo -an Adorp als van Wetsinge en
Sauwert en daar ook ons onderling
samenzijn niet ongezegend was Daar ben
ik 's nachts gebleven en ben 's morgens
vroeg vertrokken en bij Roelf Medema
aangaande, met hem naar de stad gegaan,
daar wij aankwamen, ongaveeer 's morgens
te 9 uur of een weinig later. In de verte
zagen wij reeds bij ghet huis van Sohild-
kamp een menigte volks en nader geko
men, ook een compagnie soldaten, die de
regeering daar, heigeen goed was, uit
voorzigtigheid gezonden had«
Kan ooit eenvoudiger en blijmoediger
geschreven worden over een reis naar de
gevangenis, en terwijl do overheid het
noodig oordeelde om den «schuldige" met
een compagnie soldaten af te wachten ter
bescherming tegen de woede des volks P
Deze reis werd blijkbaar in rustiger
gemoede volbracht, als die van menigeon
nu, die om een kleine kwestie de stad
moet bezoeken Eu deze gemoedsrust
vloeide voort uit het onwrikbaar geloot
ia de leidingen Gods.
Het is dan ook stellig het gemis aan dat
geloof, het gemis van de hoogere goede
ren des levens, dat, in weerwil van den
grooten vooruitgang op allerlei gebied, de
meusohen van onzen tijd zoo zenuwachtig
en gejaagd, zoo neerslachtig en aDgsiig
maakt
Ik spreek van vooruitgang 't is waar,
er is veel veranderd sedert de dagen der
Afscheiding. De gemeente des Heeren mag
de rust genieten en zich in volle vrijheid
ontwikkelen, en die rijke genade uit
's Heeren hand moet ons tot innige dank
baarheid leiden. Laat ons echter wakende
zijn, want de vijand van Gods kerk leeft
nog en hij toont nog steeds den alouden
haat.
't Geloof in God Drieësnig, 't buigen
voor onsen Koning Jezus Christus, wordt
een slavendienst genoemd, waarvan het
ongeloof den mensoh zal bevrijden.
Een vrijdenker is altjjd een man van
den vooruitgang. Een geloovige is een
domper, tegenover wien alles is geoorloofd.
Gruwelen, in naam van de vrijzinnigheid
bedreven, worden in de groote liberale pers
zoo goed als doodgezwegen. Maar als een
vrijdenker gestraft wordt, omdat hij een
oproerling is, dan heft men over heel de
beschaafde wereld een groot gehuil aan.
Er is in onze provincie door geen vrij
zinnig orgaan herdacht, hoe schandelijk
die gesmade »Coksianen» vervolgd en ver
drukt zijn. Hier had een klein woord van
profest wel gepast, maar men achtte het
de moeite niet waard.
Ja over Servet, die immers door
Calvijn werd terdoodgebraoht, zooals men
dan verzekert, kan men nog wel eens een
blaadje vuil maken.
Servet, ziet ge, was een vrijdenker, een
die de mensokheid „bevrijden" wilde van
het juk des geloofs. En daarom een mar
telaar, bij wiens naam de namen van al
de martelaren, die om des geloofs wille
leden, verbleeken.
Maar om een De Cock, van hoe jongen
datum zijn vervolging .ook nog is, wordt
niet meer gedacht. Hij was een „geest
drijver" en het behoeft immers niet te
verwonderen, dat hij de woede des volks
opwekte.
In de vorige week is in Spanje een vrij
denker, een anarchist, Ferrer, ter dood ge
bracht.
Hij werd beschuldigd de aanstoker te
zijn van den opstand,die voor eenige weken
in Barcelona heersehte en waarbij allerlei
gruwelen gepleegd werden. Was hij schul
dig? Geen mensch in Europa kan zijn
onschuld bewijzen, hoezeer zijn rechtzaak
ook onrechtmatig behandeld schijnt. Maar
ook hferover wordt de wereld ingelicht
door vrijzinnige journalisten, die bij voor
baat overtuigd zijn van 's mans onschuld.
Was hij niet een vrijdenker Weigert hij
niet dsn bijstand des priesters Keerde hij
zich niet tegen de zwartrokken P En is de
Spaansche regeering niet een clericale
regeering
Dat alles is voldoende om vol woede m
heven, hoewel zijn verdedigingsrede aller-
stumperachtigst was. In zijn optreden voor
de rechters was niets edels. Toch tracht
men om zijn hoofd den stralenkrans der
martelaren te doen schitteren. In gezwollen
stijl, vol bombast, verheerlijkt men zijn
daden.
Ferrer heet nu gevallen te zijn als een
martelaar voor de «vrije gedachte". En de
vrijzinnige pers over heel de wereld zingt
zijn lof en schuimbekt van woede tegen de
Spaansche regeering.
Een doopsgezind predikant geeft in Het
Handelsblad den raad, om den dood van
Ferrer op alle Spanjaarden te wreken, hoe
weinig schuld de stumpers ook hebben aan
het vonnis.
Socialisten prikkelen tot betooging en
algemeene werkstaking. In Parijs kwam
het zelfs tot een oproer, waarbij enkele
slachtoffers vielen.
Men maakt een groot kabaalterwijl
de mogelijkheid in elk geval bestaat dat
Ferrer schuldig was.
Indien hier een gerechtelijke moord werd
begaan't zou verschrikkelijk zijn. Maar
de vrees daarvoor is het toch niet, die de
massa beweegt.
Het was een ongeloovige die viel, en nu
maakt men er van, dat hij om zijn ongeloof
werd gestraft.
Dat zoovele geloovigen, zoovele belijders
van den Christus den marteldood onder
gingen, dat in Frankrijk duizenden om der
wille van hun geloof van hun burgerschaps
rechten werden beroofd o, dat is te ver
klaren, zooal niet goed te keuren. Maar
Ferrer's bloed roept om wraaken dat,
terwijl de waarschijnlijkheid groot is, dat
hij een misdadiger is geweest.
Hoe leugenachtig dit vrijzinnig kabaal
is, blijkt uit een treffende opmerk1 ng in
De Standaard, die er op wees, dat het
vrijzinnig bewind in Turkije nog steeds
wordt toegejuicht, hoewel het met groote
woestheid en bloeddorst te krer ging tegen
zijn politieke vijanden. Hoeveel mensohen
zijn in Kon dantinopel niet vermoord door
de vrijzinnige regeeriDgï
Daarover werd echter bijna niet geklaagd.
De pers noemde het gebeurde wel en
keurde het in zachte termen af, maar
blijft de vrijzinnige regeering in Turkije
toeiuioheo.
Van Ferrer zal men een martelaar maken,
om de Roomsohe Kerk te treffen, niet
omdat men het tegen de Roomsohe Kerk
heeft, maar omdat men zioh tegen allen
godsdienst kant.
Daarom heeft men geen tijd om eens
rustig af te wachten, of de Spaansohe
regeering ook soms in haar reoht was.
Daarom worden de grnwelen, in Barce
lona gepleegd, door anarchisten en socia
listen verkleind, verzacht. Men redeneert
ten slotte zoo lang, tot er van de vreese-
lijke revolutie daar niets overblijft dan
een heel omohuldige betooging.
Dit alles nn leert ons, hoe het ongeloof
altijd en overal zioh zelf gelijk blijft. Ook
de strijd in onze kalme eeuw blijft een
kamp van de Kerk des Heeren tegen de
maoht van het ongeloof, 't Gevaar, dat de
gemeente vsn onzen Heere Jeins Christus in
onze dagen bedreigt, is echter, dat de ruste,
die zjj geniet, haar zou kunnen doen
inslapen.
Als de wereld vriendelijk wordt, loopen
allen gevaar zioh in haar te vergissen.
Daarom is het soms moeilijker in dagen
van rust getrouw te blijven, dan in dagen
van bestrijding.
Laat ons oog daarvoor geopend aijn.
Laat ons letten op de teekenen der tijden.
Want de rust, die wij genieten, zou ook
wel een gevolg kunnen zijn van onze
ontrouw in het getuigen voor onzen Koning
en Heer.
En alleen getrouwheid in dagen van
rust zal de blijmoedige trouw in dagen
van vervolging werken waardoor alle
ware martelaars de wereld verbaasd, de
Kerke Gods vertroost hebben.
20 October 1909.
Een preek en een vloek.
In het Sportblad van de (vrij liberale)
Nieuwe Courant had de vorige week een
stuk uit een preek van een zekeren ds.
Beijerman gestaan.
Deze predikant had een lofrede gehou
den op de Sport.
De Rotterdammerdat stuk preak over
nemende, wees er terecht op dat met zolke
preeken, vooral wanneer de jongelui de
vermaning nit die preek ter harte nemen,
de dominee ten slotte geen menschen meer
1i .M^i-„I
e kennisgeving, op last vsn de justitie
geplakt, luidde aldus
Publicatie.
tlzoo mijne Heeren van den gerechte
stad Amsterdam is te voren gekomen,
eenige onnatuurlijke booswichten zich
hebben ontzien tusschen den 30 Sep-
,er en 1 October van het jaar onzes
en 1746 op de allerwreedste en afschu
welijkste wijze te mishandelen en van h9t
leven te berooven zekere weduwvrouw,
woonachtig op de Braak binnen deze stad
en vervolgens op nog onnatuurlijker en af
schuwelijker wijze der zei ver dienstmaagd
te dood en en in het water ts werpen, zonder
dat tot nog toe, niettegenstaande alle moge-
ij ko pogingen daartoe aangewend, de
laders van" zulke gruwelstukken hebben
tunnen achterhaald worden, en gemerkt
oehtans dat het de Justitie ten uiterste
aaraan gelegen ligt, dat de uitvoerders van
ulke onmensohelijke en afsohuwelijkemis-
aden worden ontdekt en naar verdienste,
sstraft, zoo is 't, dat de voorzegde Heeren
ebben goedgevonden te beloven, gelijk
tar Ed. Aehtb. beloven bij deze aan dege-
in, die de voormelde booswichten, of wel
n van die zal komen te ontdekken, zoo-
nig dat dezelve worden overtuigd van de
misdaad, een premie van zeshonderd gul
dens, te ontvangen op het stadhuis, te dezei
stede, en zal daarenboven des aanbrengers
was wel niet veel hoop op, dat deze
publicatie de gewensohte gevolgen zou heb-
ben, want men had blijkbaar met doortrapte
boosdoeners te maken, die wel zouden op
gepast hebben alle sporen van hun misdaad
uit te wissohsa, en wel zouden gezorgd heb
ben door een weefsel van list en bedrog hun
euveldaad verborgen te houden, maar nog
leefde er Een, die e n wreker van het kwade
is, en de misdaad aan het lioht zou brengen,
onder ZijnYooraiecig bestuur. Het gewetsD,
hoe verstokt ook, sou blijken een beschul
diger te zijn, die zioh niet door leugen en
bedrog laat afwijzen.
«Hoe diep het kwaad verborgen lag,
Eens komt de waarheid aan den dag", zegt
het spreekwoord, en dat is ongetwijfeld ook
zoo 1 Wei is waar, gebeurt het somtijds, hoe
wel hoogst zelden, dat het kwaad hier be
noden niet uitkomt, dooh behalve, dat het
de straf der zonde reeds door gewetens
wroegingen en zieleangsten medebrengt,
w:lke soms zoo hevig bleken te zijn, dat de
gsstrengste sardsoha straf nog verkieslijker
zou blijken, behalve dal, is het ontwijfel
baar gewis hetgeen de waarheid ons leert
«God zal ieders werk aan het lioht brengen,
en er is geen ding zoo bedekt, dat niet ont
dekt zal worden in den dag der dagea, wan
neer alle menschen voor den Rechterstoel
van Christus zullen gesteld worden." Ge
lukkig hij, die, al waren zijn zonden zoo
rood als scharlaken geweest, die gewas-
sohen heeft mogen zien in het bloed des
Lams, hetwelk van alle zonden, al waren
oo —j>
al zijn zonden, al zijn dat dan geen uitwen
dige moorden of diefstallen, zijn toevlucht
neemt tot den vriendelijken Heiland, die
beloofd heeft«Wie lot Mij komt zal Ik
niet uitwerpen" en die ons door den mond
van Zijn Apostel laat zeggen «kinderen,
indien wij gezondigd hebben, wij hebber
een voorspraak bij den Vader". Doeh dit is
alleen voor den begenadigde beloofd voor
den onbekeerden geldt het«Haast n, den
toekomenden toorn te ontvlieden 1"
Doeh laat ons tot onze geschiedenis
terugkeeren.
Wij hebben dan medegedeeld, dat de
heeren van de Justitie zeer in de wtr ge
bracht waren door de zoo besliste ontken
ningen van de verdaohten. Hoorden zij
vrouw Wouters spreken, dan konden zij
niets anders dan geloof hechten aan baar
verhaal, dat de schoenmaker, die slaohter
en Maria de meid met elkander een complot
hadden gesmeed, om ten minste juffrouw
Tommei te berooven maar hoorden zij den
schoenmaker, den slager ec zijn vrouw met
dure betuigingen verklaren, dat dit alles ge
heel verzonnen was, dan begonnen de
overigens scherpzinnige rechters alweder
ia hun vermoedens te wankelen.
Daarom besloten zij, zooals wij al gezegd
hebben, eens nauwkeurig den vroegeren
levensloop van de gevangenen na te laten
vorschen, om te zien, wie er wel het meest
vertrouwbaar mocht beschouwd worden.
En waarlijk, er kwamen dingen aan het
licht, die vooral voor vrouw Wouters of
nMvu uiou uo irgouug Vttll UO UIlAbCU"
schap van juffrouw Tommei, in dien boedel
een schrijfboekje waarin die weduwe zelf
met haar eigen hand had aangeteekend,
dat zij een paar maanden geleden aan Hen-
drien een som van drie galden had geleend,
waarop van tijd tot tijd zoo wnt de helft
bleek te zijn afbetaald. Dat was nn op zich
zelf zoo veel kwaad niet, maar waarom had
vrouw Wouters dat verzwegen? zoo vroeg
men. Er kwam iets bij, dat erger was 1
De Justitie kwam er namelijk achter,
dat, niet lang geleden een koopman, op de
Noor der mar kt wonende, door Hendrien op
brutale wijze was bedrogen. Deze man, ge
dagvaard zijnde om daarvan te komen
getuigen, vertelde dat zij op zekeren avond
in September in zijn winkel was gekomen'
en naar een soort van stof, die men damast
npemt, had gevraagd. Hij legde, zoo ver
telde hij, daarop een paar flinke rollen op
da] toonbank, waarop zij verzocht, die eens
mede te mogen nemen, om aan hare zuster
te laten zien, die aan de Diemerbrug bij
Amsterdam woonde, en die misschien met
haar ieder de helft daarvan zou kunnen
gebruiken. De man had dat, omdat hij
vrouw Wouters dikwijls zag en niets
kwaads van haar wist, in goed vertrouwen
toegestaannadat hij haar verzocht had,
vooral voor overmorgen-middag bescheid
te willen brengen. Toen zij echter na ver
loop van dien tijd, en terwijl de manufac-
tnrier te vergeefs een poos gewacht had,
niet opdaagde, had de man achterdocht op
gevat, en was naar haar kelderwoning
genomen, nue zn neb uo» u«v guov*, w«v um«
damast Houdt je zuster en u dat of niet,
en mag ik dan mijn geld hebben Hen
drien was toen zeer rood geworden, en was
eindelijk door de mand gevallen met ta
zeggen, dat ze dat goed niet meer had,
want ze had het in de Bank van Leening
gebracht, en voor zes an twintig galden
acht stuivers beleend, omdat ze zoo diep in
de schold stak, en zij bang was, dat haren
man, die den heelen dag aan hetandare
eind van Amsterdam werkte, en alleen
's avonds laat thuis kwam, dat tar ooren
zou komen en hij daarvan groot verdriet
zou hebben, »en de man had toch al zoe'n
ongelukkig leven,* zeide zij.
Maar dat kon de koopman niet helpen,
en hij was in 't geheel niet van plan dat
maar zoetzappig over te geven. Op zijn
bedreiging, dat hij die bedriegerij bij den
hoofdofficier van Justitie zou aangeven,
als wanneer ze er ongemakkelijk slecht
van afkarnen zou, en dat zij maken moest,
dat dit damast oogenblikkelijk terecht
kwam, had zij hem gebeden, haar niet on
gelukkig te maken, .waarop zjj een stel
beste kleeren van haar man had ingepakt
en naar de beleenbank gebracht om dat
damast ten minste gedeeltelijk in telossen
en dat was haar in zoover gelukt, dat zij
een deel van dat goed had medegebracht
en aan den koopman had teruggegeven.
Wordt vervolgd