NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 293
1909.
Woensdag 15 September
23e Jaargang,
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
De geboorten der Oranjes.
Buurtpraatjes.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed.. S, l DE JONGE-VERWEST, te Goes
f. P. O'HUIJ. ts Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Tengevolge van de steeds
grooter wordende oplage
van ons blad, verzoeken wij fl.H.
Adverteerders de advertentlën zoo
vroeg mogelijk in te zenden; vooral
voor de nummers, die Vrijdags en
Zaterdags verschijnen, gelieve men
te zorgen, dat de annonces vóór 12
uur in ons bezit zijn, wijl anders
plaatsing in de 1ste editie van dat
nnmmer niet kan verzekerd worden.
DE ADMINISTRATIE.
FEUILLETON.
gr3^ a
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,02'.
UITGAVE DER FIRMA
EK VAK
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
ST-
Zy die zich met 1 Oct. ».s. op
ons blad abonneeren, ontvan
gen het tot 1 Oct.u.h. gratis.
De opgaaf van den spoordienst
komt In dit nommer voor op de ge
bruikelijke plaats.
Onder de zaken, nu nog gelukkig alleen
in kabinnetten van oudheidkunde te vin
den, behoort ook een toom of mondslot,
dat men voor meer dan honderd jaren
op sommige plaatsen bezigde, om aan
vrouwen te beletten, dat zij het met hare
tong man en buren al te lastig maken. In
die goede, oude tijden hebben de mensohen
al wondere dingen bedreven en gedaan. En
of nu deze tongbedwinger een staaltje was
van hetgeen men de wijsheid der vaderen
blieft te noemen, of een bedenksel van
noodelooze wreedheid, laat ik aan ieders
beter oordeel over.
„O, het is niets, het is maar eene
vrouw, die te water gaat", is een boos en
spijtig gezegde uit diezelfde dagen, dat even
als de mondklem moest beduiden, dat het
vrouwengebabbel een wereld van onheil
brouwt. Is dit laatste zuivere waarheid ot
valt er op af ts dingen Schrijver dezes
doet bij voorkeur het laatste, want hij
moet er rond voor uitkomen, dat hij maar
slechts een geheim bewaren kan en dat
een praatje van vriendschap hem zoo lief
is, als het iemand zijn kan. Maar waarvan
hij niet houdt, is het kwaad spreken en
lasteren, dat voor velen de honig van
het spreken sohijnt. Eenvoudige boer als
hij is, sou hij de vraag dooi wijzer dan
hij zelf is willen hooren beantwoorden, ot
vrouwen op dit punt werkelijk zooveel
schuldiger zijn dan mannen. Men zegt, dat
stilzwijgendheid een sieraad is, dat eene
vrouw, bijzonder sehoon staat, dooh dat
Bij hoeveel gelegenheden het velk dei
Nederlanden ook getuigd heeft van zijn
gevoelens ten opzichte van ons Vorsten
huis, van de beschrijving der feesten bij
de geboorten van Oranjetelgen gevierd,
is weinig meer over. Wanneer men de
omstandigheden nagaat, waaronder deze
plaatsgrepen, dan ligt reeds hierin voor
een goed deel de verklaring. En almoga
het op het eerste gezicht zeer verwonder
lijk lijken, dat de geboorte van een Prins
Willem V algemeen in den lande vrij wat
meer indruk gemaakt heeft dan die van
Prins Willem II, bij nader inzien is ook
dit weer een aanwijzing voor het feit, dat
de statenbond der vereenigde Nederlanden
mede te gronde gegaan is door het toe
nemend eenheidsgevoel. De gezonde drang
tot het vormen van een ondeelbaren staat
is een der doodsoorzaken van de provin-
oialistisohe of federalistische Republiek
geweest. De geboorte van een Prins
Willem II, den telg van Frederik Hendrik
en Amalia van Solms, liet tal vandeelen
van ons vaderland volkomen kond, waar
een andere tak der Nassau's de stadhouder
lijke functies waarnam. De geboorte van
oen Prins Willem V was eene nationale ge
beurtenis.
De politieke strijd in de zeventiende
eeuw maakte bovendien, dat er zioh zelfs
bij zulke gebeurtenissen als de geboorten
weinigen lust hebben het te dragen. Is
dit zoo Is het waar, dat eene vrouw alleen
verzwijgt, wat zij niet weetf Zijn vrou
wentongen als lammerenstaarten, altijd in
beweging Een oud spreekwoord beweert
een vos is enkel staart en eene vrouw
enkel tong. Is die oude beschuldiging
waarheid of laster f Wus er in vroeger
dagen rechtmatige aanleiding tot de bede
„voor grof gesohut en voor vrouwentongen
bewaar onsf" Schrijver dezes zelf heeft
eene kapitaal goede rustige huisvrouw,
wier stem hem zoo liefelijk klinkt, dat bij
haar nooit te veel kan hooren, en daardoor
is hij niet geheel een bevoegd rechter.
Tooh zou hij niet durven zeggen, dat
er geene vrouwen zijD, die niet liever
praten dan bidden, en die juist de sterkste
thee niet van noode hebben om duchtig
aan den rammel te rakeD. Wat hij intus
sohen gelooft is, dat de ziekte evenzeer
bij mannen als bij vrouwen te vinden is,
en dat er mannen zijn, die het de ergste
vrouw, als het op babbelen aankomt, niet
gewonnen geven.
Hoe jammer, dat er op woorden geene
belasting ishoe sou zulk een recht de
schatkist stijven; maar, helaasI woorden
zijn tolvrij. En waren eens de leugens
dubbel belast, hoe spoedig ware de Nati
onale Schuld gedelgdmaar wie zou
ontvanger kunnen zjjn Praatjes van den
dag, leugens van den dag. Van hooren
zeggen is meer dan half gelogen. Wie
verder verhaalt en voort zegt, doet er
nooit wat af. Gelijk de sneeuwbal al val
lende grooter wordt, groeit een praatje
bij den dag. Wie veel praten liegen veel.
Indien de mensohen ons alleen overzeiden,
wat zeker waar is, hoe rustig zou het in
de wereld worden. Zwijgen baart zelden
ongemak, maar babbelen is de plaag van
het dorp. Stilzwijgen is wijsheid, maar
naar dien maatstaf zijn wijze mannen en
wijze vrouwen geene alledaagsohe zaak.
Stille wateren hebben diepe gronden, maar
de stroom, die nauwlijks water heeft,
maakt het meeste gedruisch en daar het
onder mensohen ook zoo is, kan ieder
zien, dat de wereld vol is van dwazen.
Een open mond toont een ledig hoofd.
Als er goud of zilver in de kast was, zou
het deksel niet altijd open staan. Praten
is den mensch aangeboren, maar er is een
goede leertijd noodig om zwijgen te leeren
tooh behoorde eerbied voor de waarheid
den mond van ieder eerlijk man te teu-
gelen en een toom te zijn voor de tong
van prinsen geheel andere gevoelens dan
die van zuivere, onpartijdige genegenheid
uitten. De geboorten van eeu Prins Wil
lem II en Willem III waren tevens ge
legenheden voor de anti-staatsgezinden tot
manifesteeren voor hun partij-gevoelens.
Van het weinige, dat ons uit pamfletten
en boeken is bewaard gebleven van de
uitingen van tijdgenooten, staat natuurlijk
bovenaan Vondel's //geboorteklok van
Willem van Nassau", een der wein «*<r
verzen, die, tot het zeer bedenke! 5.0
genre van gelegenheidspoëzie behoor
op den naam van poëzie aanspraak
maken. Hoe weinig gelegenheidsverzen
zijn gelegenheidsgedichten. De gelegen
heid komt zelden de kunst ten goede,
welke kunst ook, integendeel 1 zij beperkt
de fantasie en belemmert haar vlucht.
Maar tooh, ook in de //geboorteklok"
spreekt veeleer het warme gevoel van
den humanist voor den humanen Frederik
Hendrik, evenals de dichter in zijn be
wegingen belemmerd door de heftige
predikantsberoeringen in Amsterdam, dan
wel een juichtoon. Fredrik Hendrik en
Vondel waren op dat moment beide lot-
genooten. Beider geest verhief zich boven
den kleingeestigenstrijd van dien tijd.
die op beider arbeid drukkend werkte.
Wanneer later in de achttiende eeuw
de toestanden anders zijn geworden, dan
ontbreekt het gevoel helaas een Vondel
om weer te geven, wat er bij velen om-
Eene min juiste kwalificeering waarmee
wij niet accoord gaan.
van elke goede vrouw.
Is praten ons behoefte, Iaat althans las
teren en kwaadspreken ons geen behoefte
zijn en onze tong van leugenvenijn vrij
blijven. Kwaad geruoht verspreiden moge
een aardigheid en genot zijn voor babbe
laars, maar het is de dood voor wie be
lasterd wordt. Het is even lioht om met de
tong een moord te doen als met de hand.
Het grootste kwaad, dat men iemand kan
aandoen, is een blaam op zijn karakter te
leggen, zooals de herder tot zijn hond zei
«slaan zal ik je niet en je eten zal je hebben
maar ik zal je een kwaden naam bezorgen".
Het zjjn allen nog geen dieven, die door
honden aangeblaft worden, al worden ze
maar al te veel als dieven behandeldwant
waar de wereld rook ziet, meent ze dat er
brand is, en wat iedereen zegt, moet wel
waar zjjn. We kunnen daarom niet te zorg
vuldig zijn, dat we door ons spreken niet
onzen naaste op een zoo teer punt als zijn
goede naam kwetsen, want vet smet en is
moeielijk weg te krijgen, waar het eens
plaats vond; en wie eens bij anderen in
kwaden renk kwam, komt er niet licht
weder uit. De beste weg om met woorden
niet te zondigen is zeker er nooit los op
heen te spreken, maar bedachtzaam te zijn
eer we oordeelen of voortverhalen, wat we
hoorden, want konden we eens onze zonden
in twee gelijke deelen splitsen, dan zou
zeker het eene deel geheel in zonden der
tong bostaan. «Indien iemand in woorden
niet struikelt, die is een volmaakt man,
machtig om ook 't geheele lichaam in toom
te houden".
Mannen zoowel als vrouwen,die 't praten
lief hebben, laat het schandelijk vermaak
van kwaadspreken varen en weest niet des
duivels blaasbalken, om hem het twistvuur
te helpen aanblazen. Het is daartoe niet
noodig u een stuk van de tong te snijden,
maar heiligt haar door het zout van Gods
genade-
Prijst God meer en meer van harte en
wordt minder geneigd en gereed om uwe
medemenschen te berispen. Iedere gans
kan giggelen, iedere mug een wondbaar
plekje vinden, ieder ledig vat hard bommen
en elke doorn iemands vleesch openrijten.
Als ge uw mond maar gesloten hondt, zal
er geen vliegje binnen- en geen kwaad
woord uitgaan. Denk veel na, maar spreek
weinig. Wees vlug in het werken en traag
tot spreken, en bidt daarbij altijd, dat de
Heere 'n wacht zette voor uwe lippen.
(Spurseon.)
gaat en kan de quantiteit op verre na
niet vergoeden wat er aan qualiteit te
kort sobiet.
De beteekenis van de geboorte van den
stadhouder Willem III onmiddellijk na den
dood van zijn vader droDg weinig door,
waar men nog geheel onder den indruk
verkeerde van het verlies van den vader.
Waren bij deze omstandigheid feestelijk
heden reeds buitengesloten, bij het aan
heffen van „ie Roi est mort, vive le Rei",
werd door de aanhangers van Oraoje tooh
de oversterke klemtoon gelegd op het
i eerste deel.
Maar ook in de achttiende eeuw ziet
men de volksstem bij andere gelegenheden
dan de geboorte van een Oranjetelg zioh
veel krachtiger uiten. Bet huwelijk van
Willem IV, hoewel nog slechts stadhouder
van enkele gewesten, met een Eogelsohe
prinses, maar vooral de verheffing van
Willem IV doet een breeden stroom ont
staan van gelegeuheidsiiteratuur.
Knuttel's catalogus alleen geeft in niet
minder dan honderd nummers de titels op,
die op zichzelf reeds even zjovele aanwij
zingen zjjn voor het gehtlte van den in
houd. De een blaast op de «Vreugdeba
zuin», de ander «boezemt nagalmende naam
verzen" uit; een derde «Vreugdegalmen
ter gelukkige verheffingen een vierde
lucht een «Hartelijke ZielszugV', terwijl er
ook de noodige «Heldenkransen" en Eere-
kronen" worden gestrengeld en gevlochten,
j Meer nuchtere schrijvers gaven «korte en
zakelijke Inhoud van de Voorrechten enz,
lé September 1909.
faccinedwang.
Dr. Fraco Hartman, die nu in Tirol
woont, schrijft in The Healt Recort onder
het opsch ift: „De inentingshumbug en
een belijdenis":
Ik heb zelf voor dertig jaar aan de
gevolgen van de inenting geleden en
mijn lijden was zoo ernstig, dat ik
dikwijls het plan had zelfmoorde te
plegen om van de kwelling verlost te
worden
Toen ik praktiseerend geneesheer in
Texas was, vele jaren geleden, versoheen
er de pokkenepidemie in de stad mijner
inwoning.
Natauriijk moest ik een groote menigte
inenten of tenminste voorgeven het te
doen, wilde ik mjjn reputatie en praktijk
niet verlieten maar omdat dit tegen
mijn innerlijke overtuiging was, ge
bruikte ik in plaats van vaoeine alleen
een druppel glycerine, die geen kwaad
kon doen.
Vreemd moge het schijnen maar van
al de personen die ik aldus „vacci
neerde" en «revaooineerde" stierf er
niet een, maar van de op de gewone
wijze gevaooineerden kregen velen de
pokken en gingen velen de poorten des
doods binnen.
Ik hacp dat de tijd zal komen waarop
het vergiftigen van mensohen door
„vaccinatie" als een belachelijke dwaas
heid zal worden beschouwd en op
dezelfde wgza als het verplicht periodiek
aderlaten en andere dwaasheden van
vroeger aan de kaak zal worden gesteld.
Dit is overgenomen uit het orgaan van
den Bond tegen vaoeinedwang. De feiten
kunnen we riet oontroleeren, zelfs vinden
we de handelwijze van dien dokter
ethisch riet te verdedigen. Tooh is 't
een merkwaardige mededeeling, waaruil
wel blijkt dat de tegenstanders der
vaooinatic zelve niet zonder argumenten
zijn.
Harde liefde.
Midden in den winter reed een open
wagentje door het gebergte. Behalve een
koetsier zat een moeder met haar kindje
er in. De vrouw moest met dat kind een
verre reis doen en de koetsier was haar
onbekent. Het vroor dat het kraakte, en
de vronw rilde van koude. Ofsohoon het
kindje warm '«as ingehuid, trok de moeder
of wel »k?ffiehiiispraatjea"eenvoudigen
gaven „Thaaa meest gebruikelijke com
plimentei of wel „gelukwenschen» of
«gro-ten." Toch treft den historicus in deze
literatuur tsr' verheffing van Willem IV
één toon g.u dat is, dat door verschaidene
schrijvers. zij hot ook niet met veel nadruk,
msar toch niezonder bewustzijn wordtge-
eprokon van een „Nederlands Een enkele
at sija geestesproduct het «Vernedert
Nederlandt in de beginselen verhoogt en
opgeluisbvrt door de verkiezing van Prins
Willem 1V« etc., zoo een ander een «Eere-
kroon, gevlochten voor de inwoonders van
't Vereenigde Nederland wegens bet aan
stellen van Willem IV", enz.
Dat da geboorte van Prins Wilem V, 8
Maart 1748, dns kort na de verheffing van
zijn vader tot algemeen stadhouder op
nieuw nationale gevoelens deed ontwaken
ligt dus wel voor de hand, hoewel thans
toch 0ok de quantiteit nog niet in verhou
ding stond toii hetgeen er een jaar tevoren
was verschenen. Dat desniettemin de be
langstelling veel grooter was dan in vroe
gere tijden bleek bij de doopplechtigheid.
Had me» vroeger, blijkens de opgaven,
hoogstens belangstelling voor de uitge
sproken preeken, thans werd] de geheele
plechtigheid in beeld en dicht onder aller
oogen gebracht-
De doop van Willem V is blijkbaar vóór
alles niet als een private, maar publieke
plechtigheid algemeen gevoeld. De eere
plaatsen kwamen aan de Staten-Generaal
«en de afgevaardigden van geweBten en ste-
haar mantel nog uit en otdekte daarmede
het slapende wioht.
Na een poos oatdekte de koetsier, dat
de vrouw door een soort van verdooving,
het begin van een verstijving, werd aan
getast. Hij sprong van den bok, wikkelde
haar in een ouden paardendeken, maar
ontdekte daarbij tot zijn schrik, dat haar
ledematen reeds geheel stijf waren. Toen
begon hij op barsohen toon tegen haar te
spreken greep haar bij den arm, schudde
haar heen en weer, rukte haar uit den
wagen en liet haar, toen zij een weinig
tot bezinning was gekomen, aan den weg
staan. Hij zelf sprong weer op den bok,
legde de zweep over zijne paarden, en
voort vloog de wagen over de krakende
sneeuw. Met een kreet van wanhoop«Mijn
kind 1 Mijn kind 1" snelde de moeder den
wagen achterna. Het was een wedren op
leven en dood, die meer dan een half uur
duurde.
Eindelijk bleef de wagen stilstaan. De
brave koetsier beurde de door den wedren
geheel uitgeputte, maar nu door en door
warm geworden vronw weder in het
rijtuig. Haar leven had hij gered door zijn
verstandig toegepast paardemiddel. Zorg
vuldig wikkelde hij haar nn in den deken
en bracht haar veilig aan het doel harer
reis. Zijn schijnbare hardvoehtigheid was
niets dan waarachtige bezorgdheid ge
weest. Haagsche Stemmen.
De geschiedenis der Cholera-epidemie.
Aan een uitvoerig artikel in de Ency
clopedie van Winkler Prins zijn de vol
gende bijzonderheden ontleend door de
Ned.
«De geschiedenis der cholera-epide
mieën begint met het jaar 1817. Wat wij
omtrent de cholera vóór dien tijd weten
is in zekeren zin prae historisch, daar
betrouwbare gegevens ontbreken. Wij be
zitten op dit punt meer een negatieve
kenniz en kunnen b. v. met zekerheid
zeggen, dat vóór 1817 in Europa geen
cholera voorkwam. Het sohijnt dat de cho
lera iot de negentiende eeuw beperkt bleef
tot Voor- en Aohter-Indië en haar baker
mat aan de boorden der Ganges gezocht
moet worden. Vandaar beeft de ziekte zioh
in de 16ë, 17e en 18e eeuw wel eens een
enkele maal over Voor- en Aohter-Indië
verspreid, maar veel omtrent deze epide
mieën weten wij niet. Het .betrekkelijk
geringe en langzame verkeer met Indië
zal wel oorzaak geweest zijn, datdeohc-
denhet - geheele ceremonieel van de
plechtigheid wijst er op, dat men althans
daarin nitgedrnkt wenschte te zien, dat de
Staten souv jreinen waren van het land
De staatkundige opvattingen van de regsi-
ten van dien tfjd vindt men volkomen terug
zoowel in de formatie van den stoet zelf als
in de verdeeling der zitplaatsen. Bet was
Prins Willem IV zelf,— de moeder was
bij de plechtigheid niet tegenwoordig,
die het kind ten doop hield.
De beteekenis der geboorten van de ko-
ninkijike Oranjes staat nog ieder voor den
I geest. Geen hunner werd bij het aanschou-
i wen van het levenslicht door iemand de
plaats toegedacht, die zij later in het leven
zouden blijken te moeten innemen.
Een geval als thans heeft zich in de his-
torie van het koninkrijk der Nederlanden
j, nog niet voorgedaan. Hoe het Nederland-
sche volk voelt en denkt over zijn eenheid
en zijn hoogste staatsinstelling, zal wel zel-
den zoo volkomen uitdrukking vinden als
thans het geval is, temeer nog, nu enkelen,
zij bet dan ook voorbarig, zich rekenschap
begonnen te geven van de mogelijkheid,
j dat het anders had kunnen «ijn. N. Crt.
j 2) De doopplechtigheid van Prins Willem V is
1 blijkens de nog bekende „Plattegrond en beschrij-
ving van het Groote Dooppark voor den plech-
tigen Doop van Willem den Vijfden geschied in
de Groote of St Jacobkerk in 's Gravenhage op
Donderdag den Hen April dezes Jaars 1748"
1 voor alles een plechtigheid van staatkundigen
aard geweest. Buiten den Prins Willem IV waren
er geen familieleden aanwezig.