NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
No. 152,
1909.
Dinsdag 30 Maart
23e Jaargang.
EX
1CH.
koop
CHRISTELIJK-
EEN KLINKEND METAAL.
HISTORISCH
eboden
honden
lit m pms.
rt ge
P
knecht
Id.
nstbode
Meid
reken
JD
V» 'sjaars.
rden,
stbode,
stmeid
el burg.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. J. DE JONGE-VERWEST, te
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
Goes
PRIJS DER ADVERTENTIËN
gemakkelijke
vooruit),
ijgbaar te
k, Scheldestr. 27
(beneden).
Segeerstr. 10S.
Spulstraat.
el (bonheur du
zwart, en een
glazen Deurtjes,
art, beiden in
en een antieke
en bfl den heer
Krabbendyke.
met Veulen,
ER, Domburg
Orijpskerke,
f-
I. SINKE,
Hecht1
Kleverskerke.
aan
EBROEDERS
n d ij k e.
raagd bij JAN
rendskerke.
■N vraagt
rie te Hoede-
zenden naar
ens.
vraagt met
Bruinisse.
RSR, Nieuw-
gd
r s e k e.
.s. of eerder,
ktersgezin bij
2de meisje,
voorzien, niet
is van naaien
on naar be-
onder letter
euw, Goes.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,02®.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
Getuigenis.
Mevrouw v. Kol (eohtgenoote van het
socialistisch Kamerlid en zuster vergis
sen wij ons niet van wijlen baron Tin
dal) gaat voort getu'genis af te leggen
van haar levend geloof. Ditmaal deed zij
't in „De Nienwe Bauen" van dr. de Har-
tog. Zij schrijft
ik geloof in de maoht van het getui
genis èn voor hem die getuigt èn voor
hen die er naar luisteren. Daarom geef
ik het mijneEigenlijk atheïst ben ik
nooit geweest. Maar dat vage bewustzijn,
dat er nog wat liggen moest achter de
stof en aohter het eindige, gaf mij geen
vrede. En de vrede kwam nóg niet, toen
de overtuiging vast in mij werd, dat God
en het leven na den dood feiten zijD.
Het Heilsleger trok mij ón door de blij
moedigheid der belijders, dn door het gees
telijke leren dat ik er in waarnam. Maar
de leerstellingen 1 Die stootten mij destijds
evenzeer af als de „geest" mij aantrok.
Mijn gebed in dien tijd was veelal een
schreien om dat wat mij zoo begeerlijk
en tooh voor mij onbereikbaar seheen.
Dat heeft lang geduurd. Intussohen begon
ik in te zien de noodzakelijkheid der be
keering. Riet, in mijn geval, van grove
zonden of anti-maatschappelijke gezind
heden, maar van mijn geheelen innerlij-
kon toestand, die, dit voelde ik, mij ver
werpelijk maakte voor God. Toen bad ik
met David om „het nienwe hart en den
vasten geest". Kort daarna ervoer ik, aan
kenteekenen die zieh niet laten beschrij
ven, dat het «nieuwe hart" er wasmijn
denken, voelen en begeeren werd anders,
en enkele Bijbelwoorden kregen voor mij
een nieuwen zin.
Maar de «vaste geest" was er nog niet.
Ik bleef tobben over de leerstellingen en
over de verschillende gelooven en over
«tegenstrijdigheden" in den Bijbel. Wks
er een «waar geloof" Dan wilde ik dat
aannemen. Ik las er over in boeken en
ik vroeg er naar bij mensohen, en raakte
hoe langer zoo meer in de war. Toen viel
mij het woord in: «Werp al uw bekom
mernissen op Hem." En ik ging tot God
met deze groote bekommernis, en zei dat
ik alles wegwierp wat mensohen en boe-
6
FEUILLETON.
DOOK
BUNA.
De gravin leunde achterover in haar
stoel.
„Henrik, ik geloof dat je dweperij aan
stekelijk is 1" zei zij op haren gewonen
schertsenden toon. „Als gij over den dood,
bescherming en verdediging spreekt, zie ik
dadelijk gevaren op mijn levensweg, en er
zijn er tooh geene".
«Op welken dag sprak mijn vader voor
'teerst over de reis?" vroeg Henrik.
«Hoe moet ik dat nu nog weten ant
woordde de gravin. »Het was toen je tante
hier logeerdeik geloof dat het was, op
den avond nadat wij op den Korsvikerdam
waren geweest 1"
„Ah zoo 1 op den zelfden avond, dat ik
hem gevraagd had, om mij mee te nemeD,
naar Vallarg&rde"zei Henrik. „Waarschijn
lijk wilde hij mij een beter doel voorde
reis geven
„Hoe ben je tooh op de gedaohte ge
komen, om naar dat griezelige oude slot
heen te willen
«Waarom griezelig P"
«Het is geheel vervallen, en de mensohen
zijn daar geheel verarmd. Men zegt ook,
dat het in 't slot spookt. Ik ben er gelukkig i
nog nooit geweest,en wil er ook nooit been*'.
«Maar waarom zijn de mensohen ver
armd i Het slot behoort tooh aan mijn
vader".
ken en zelfs de Bijbel leerden, dat ik alles
wilde ontvangen uit Zjjn hand, en Hem
smeekte om „den Gees; die in alle waar
heid leidt." En ik beloofdeal wat die
Geest mij zou openbaren, dat zou ik ge
looven, al vond mijn verstand het absurd.
Het allereerste antwoord op dat gebed
was de tekst: «Niet meer ik leef, maar
Christus leeft in mij." Ik kende het woord
reeds lang, maar rü was het woord voor
mij. Het luidde mijn wedergeboorte in
het was het bewijs mijner aanneming tot
kind van God het openbaarde mij, dat
ik, alle kerken en legerzalen voorbij,
reehtBtreekB mocht gaan naar den Berg
der Aanbidding in den Geest en in Waar
heid. En het gaf mij de heerlijke vrijheid
te leeren van aiIeD, die m den Geest zijn
wedergeboren onverschillig tot welke kerk
of seote zij zich bekennen.
En daarna volgde er feitelijk een reeks
v&n antwoorden. Geen enkele maal heeft
God van mij geëischt het absurde aan te
nemen, maar geleidelijk, met een liefde,
die in mij de innigste wederliefde wekte,
heeft Hij mij het redeljjke doen zien in
datgene wat het onverliohte verstand ab
surd noemt. Zijn geest leidde mij. En
aan mij maakte Hij wsar Joh: 6:45:
«Ieder die van den Vader gehoord en
geleerd heeft, komt tot Mij." De Vader-
zelf bracht mij door den Geest tot den
Zoon. Het Jezus-Christus-raadsel, dat mij
zooveel tranen en benauwdheid had gekost,
werd mij vanzelf opgelostChristus de
Eeuwige Zoon; Jezus de mensobgeworden
Christus; het «Vleesohgeworden Woord"
de Godmensoh, die een nieuw hoofdstuk
begint te schrijven in de geschiedenis der
mensohheid alle wonder van Hem ver
klaard uit Zijn natuur; alle wonder rede
lijk-, op grond van het wonder der weder
geboorte aan mijzelf voltrokken. En de
blijdschap, de vrede der kinderen Gods
mijn deel
Ik gelóóf omdat ik heb ervaren. Steeds
meer licht .stroomt mij nu toe uit den
Bijbel, steeds meer krijg ik het lief, dat
wonderbare Boek der Getuigenissensteeds
duidelijker wordt voor mij het leven van
den GeeBt, dat er de innerlijke kern van
uitmaakt. Ontviel de Bijbel mij, dan had
ik nog den Geestmaar hij kan mij niet
ontvallen, omdat hij is een gewrocht van
denzelfden Geest, die in mij werkt.
«En al is dat nu ook zoo, daarom is de
grond er tooh slecht, en de mensohen
drinken er, en het spookt er".
«Kan men de mensohen dan niet helpen
Vader is tooh rijk!"
„Hij heeft zija geld voor andere dingen
noodig 1"
«Eu kan dat spook niet verbannen
worden
Aoh, beste jongen, spoken en gewetens
wroeging worden alleen maar door Gods
Woord verbannen,en dat veraeht je vader",
zei de gravin op zorgeloozen toon.
„Gewetenswroeging Daaronder lijdt
mijn vader tooh nietP"
„Daar zie je nu zelf, hoe ernstig of je
alles op neemt, jij dweper. Ik zit gewoon te
praten, en dadelijk hecht gij aan mjjne
woorden een diepere beteekenis. Ik heb er
niets bij gedacht. Het gaat op zoo'n manier
heuse!» niet, om met je te praten 1" Zij
stond op, streek nog eens met hare hand
over zijn haar en liet hem alleen.
Henrik bleef nog een poosje in de half
knielende houding, die hij gedurende het
gesprek met zijne stiefmoeder had aange
nomen. Den zwart berookten Bijbel had hij
nog in de hand. P .Inzend keek hij in het
vuur, dat zijn flikkerend schijnsel tot ver
in de groote ridderzaal wierp, zoodat de
wapenrustingen en wapens in 't donker
glansden. Hij daoht na. Het verlangen naar
Valiargarde ontwaakte opnieuw in hem.
Welk een geheim hield bet oude stamgoed
verborgen P En wat Oateekende dat gepraat
over een spook ris* in het ••ervallen gebouw
rond ging, en dat alleen nog maar door
Gods Woord kon verbannen worden
De herfststorm woedde en gierde buiten.
Om étiquetten en dénominaties bekom
mer ik mij niet! ik ben des Heeren en
dat is mjj genoeg. En het Kruis is mijn
zegeteeken. Evenmin bekommer ik mij om
de dingen die ik nog niet versta. God gaf
mij reeds veel en zal mjj op Zijn tijd nog
meer geven, Ik gelóóf. Èn ons geschiedt
ciir ons geloof,
En ik getuig. Misschien is er een zoe
kende, een worstelende, wiens vertrouwen
zal worden gesterkt door mijn vaste ver
zekerdheid, dat God is een hoorder der
ge heden, en door mijn jubelend getuigenis,
dat Hij dat bewezen heeft aan mij.
Bij Hem zijn alle dingen mogelijk, en
bij Hem is geen aanzien des persoons. Wat
Hij deed aan mij, kan en wil Hij doen
aan allen, die er om vragen in geloof.
Vele dezer dingen waren in mij reeds
gistende en werkende, toen ik de laatste
bladzijden sohreef van mijn „Bijbel voor
kinderen naverteld." Dat te-goeder-trouw-
werk, maar in het nieuwe lioht zou ik nu
vele bladzijden inders schrijven, minder
rationalistisch. Aan het eiDde van dat werk
kon ik echter getuigen, dat Christus in
mij geboren was, en dat nu voortsan mijn
geestelijke ontwikkeling gelijken tred zou
honden met den groei van dat Kind
God zij geloofd en geprezen,het Kind groeit,
en met Hem groei ook ik in Gods genade.
Halleluja 1
Voorschoten. NELLIE VAN KOL.
Nu had ds Gispen, het eerste schrijven
van Mevr. v. Kol overnemende in Be Bazuin
gezegd„Wat wil toch dit zjjn en sprak
ook van „over zomeren". Een lezer van De
Rotterdammer,ie heer Nieuwstraten, laakte
het dat ds Gispen, niet wat meer vuur over
had gehad voor deze gebeurtenis. Deze
criticus gewaagde ook van „letterkneeh-
terij" en «aanbidding van Gods Woord als
boek". Ds Gispen, bescheiden, doch tege
lijk leuk als altijd, en gerechtigd als man
van ervaring, dient dezen jeugdigen broe
der van antwoord. Hjj schrijft in De Rott.
Het behoort tegenwoordig tot de
hoogste chique, op godsdienstig gebied,
niet voor Gods Woord als boek te knielen,
maar de knie te buigen voor de historisshe
kritiek en de evolutie-theorie toegepast op
het boek, waarvan wij gereformeerden be
lijden dat het het boek is,waarin ons de wil
Was die ook over Vallargürde heen ge
gaan, en kende die het geheim, waarover
de jongeling peinsde
HOOFDSTUK II.
Buiten was het koud en donker, dooh
in de zalen en vertrekken van Korsvik
heersohte een behagelqke warmte en was
het overal helder verlicht. Het gelach, en
de vroolijke stemmen vermengden zieh met
de tonen der muziek en drongen als een
dof gemurmel door tot de ondergeschikten
van het landgoed, waarvan er veel in de
sneeuw stonden en opkeken naar de ven
sters in de hoop iets van de heerlijkheid
daarbinnen te zien te krijgen.
In de ridderzaal werd gedanst. Soms
gebeurde het wel, dat een jong paartje
even naar de versternis ging om uit te
rusten, en dan werden zij, zonder het te
weten, ijverig bekekeD, en levendig be
sproken.
„Eindelijk krijgt men dan toeh ook onzen
jongen heer, graaf Henrik, te zien", zei
eene vrouwestem uit de menigte. „God
zegene hem, Hij is gedurende zijne lange
afwezigheid nog mooier geworden. Ik zou
wel eens willen weten, of hij nog even
goed is, als vroeger 1"
„Daar kun je van op aan. Trotseh is
hij ten minste niet geworden", antwoordde
een jonge men, „ik ontmoette hem van
daag, toen hij met den jongen graaf Braa
ging wandelen, en verbeeld je, hij bleef
staan, gaf mij eene hand, en vroeg of ik
mij nog herinnerde, dat wij samen als
jongens op de vossenjacht gingen. Alsof
ik dat vergeten zou 1 Hij is net zoo «ge-
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 ^ent.
van God volkomen ia geopenbaardzoodat
wij dit boek als Gods Woord ontvangen,
voor heilig en canoniek houden, om ons ge
loof daarnaar te regelen, daarop te gronden
en daarmede te bevestigen.
En nu doet het mq altijd goed, telkens te
vernemen dat zoowel geleerden alsouge-
leerden, die ons om letterbnechterq veroor-
dooien, zich toch ook telkens op het boek
beroepen, om hun geloof daarmede te be
vestigen. Ik heb daar altijd schik in; bqna
had ik gezegd ik vind dat zoo erg leuk.
Maar wat ik eigenlijk wilde zeggen is
dit. De heer Nieuwstraten zegt dat 't hem
„vreemd aandeed" mq zulk een gereser
veerde houding te zien aannemen tegen
over het getuigenis van mevrouw Van Kol.
Ter voorkoming van misverstand is het
mij behoefte te verklaren, dat hetgeen de
heer N. mijn «gereserveerde houding"
noemt, zqn grond niet vindt in twijfel aan
gaande de oprechtheid, of waarachtigheid
van mevr. v. Kols getuigenis. Haar woord
komt zoo rechtstreeks nit het hart en
spreekt zoo krachtig tot 't hart, is zoo echt
eenvondig,en daardoor zoo machtig en aan
grijpend,dat het schier allen twijfel buiten
sluit. Doch ze staat nog aan het begin van
den weg. Zelve verklaart zq dat haar „nog
niet alles klaar is". Een bekeering als van
mevr. v. K. is zoo zeldzaam, zoo aangrij
pend, dat de vraag onwillekeurig opkomt
wat wil toch dit zqnzal God ook in die
kringen de bekeering ten leven geven, en
't geloof in Christus in de harten scheppen?
Daarbij zijn er zoovele geesten in de tegen
woordige wereld, die wij, letterknechten,
voor dwaalgeesten houden, en die het juist
toeleggen om de pasbeginnenden, die in de
blijdschap der eerste liefde jubelen, naar
zich toe te halen en om te voeren met
«allerlei wind van leer", dat we vooraf van
niemand zeker zijn dat hij niet in de een of
andere geestdrijverij zal vervallen, en prooi
zal worden van ij dele philosophic en eigen-
willigen godsdienst.
Ten laatste, en dit laatste is niet hat
minst, wij nemen, bij het klimmen der
jaren, steeds meer een gereserveerde hou
ding tegenover ons zelren aan zoodat de
bedebeproef mij, zie of bij mij een
schadelijke weg zij, en leid mij op den
eenwigen weg, in klimmende mate de
uitdrukking wordt van de behoeften des
harten. Begrijpelijk is het, dat jeugdige
woon" en goed, als vóór zijne reis, en dat
is nu tooh meer dan vier jaren geleden I"
»Met wie praat hij daar nu. Die dame
draait ons den rug toe, en mijne oogen
zijn oud I" zei eene vrouw uit de menschen-
massa.
„Het is de jongste juffrouw Brelte", gaf
iemand ten antwoord.
«Zij is mooi", zei een ander.
«Als zij onzen jongen graaf maar niet
betoovert", zei een derde.
Intussohen stond het voorwerp van al
die besprekingen in de vensternis en ge
loofde zich ongezien. Henrik Falkenhorn
had de hand van Maj Brette in de zijne.
Zij praatte druk en de stralende oogen
vol levenslust keken onder de lange wim
pers tot hem op. Elk harer bewegingen
was vol gratie en levenslust, en zelfs nu,
terwijl zq stilstond, was het alsof zij zoo
weer weg zou vliegen. Misschien was dat
wel de reden, dat Henrik hare hand vast
hield.
«Wat zijt ge groot geworden, sedert ik
je voor 't laatst gezien heb", zei hij.
«En gij ook", zei zq, op hare teenen
staande om tot aan zijne sohonders te
komen. «Gij zijt veel te lang voor mij 1"
„Ook nu vroeg hij, en boog zieh heel
diep om de hand te kussen, die in de
zijne rustte.
«Leert men dergelijke manieren aan de
hoven van vreemde landen vroeg zij
lachend en bloosde.
«Men leert ze aan de zijde van eene
edele en sehoone jonkvrouwe 1"
Zij bloosde nog sterker. Op ket zelfde
oogenblik begon de muziek te spelen, en
Maj's danslustige kleine voetjes trippelden.
geloovigen en pas bekeerden dat niet be
grijpen, en daar «een vreemden indruk'
van krijgen. Zij hooren liever den jubel
van het in God gelukkige hart: ik ben
wedergeboren, ik ben bekeerd, ik ben van
zonde bevrijd, ik ben aan God verwant.
En nu zij het verre van ons de bruilofts
kinderen te willen doen vasten zoolang de
Bruidegom bij hen is. Maar er komen ook
dagen waarin de Bruidegom van hen ge
gaan is, dagen van gelooftbeproeving. In
die dagen komt het eerst reeht aan het
lioht wat men is, of ons geloof waariijk
is wat het woord uitdrukt, namelijk
vertrouwen, d.i. het tegenovergestelde van
zien, en ook nog iets anders dan welen.
Dat is de geloofsbeproeving, die, het is
alwêer een woord uit „het boek", koste
lijker is dan die van goud, omdat zjj is
tot lof en eer en heerlijkheid, in de open
baring van Jezus Christus
GISPEN.
Vrijheid ook voor anderen.
Onder dit opschrift komt De Nederlander
op tegen de door haar overgenomen be
schouwingen in 't artikel «Van de Sohoolc,
uit ons no. 149.
Geenszins derhalve begaat het blad de
zonde, zieh af te maken van onze ver
plichtingen ook tegenover de kinderen
der openbare sokooi met de Kaïoswoor-
denben ik mijns broeders hoeder.
Indien allen zijn raad volgden en eigen
scholen stichtten, ware zijn geneesmiddel
inderdaad probaat.
Maar zóó staan de zaken niet. Er zijn
duizenden en duizenden, die onze seholen
niet willen, omdat zij ze verkeerd vin
den. Er zqn ook duizenden en duizenden,
die onze seholen wél goed vinden, maar
geen gelegenheid hebben, hun kinderen
er keen te zenden. Voor al de zoodnnigen
bestaat er niets anders dan de openbare
school. En het is zeker, dat dit nog jaren,
nog tientallen van jaren, alzoo zal blij
ven. Eerst van lieverlede zal dit anders
worden, dooh sleohts onder iéne voor
waarde, B.I., dat onze scholen inderdaad
in alle opziohten de openbare overtref
fen. Wie echter de zeer ernstige klaehten
hoort, die juist in de laatste tijden door
de nitnemendste voorstanders der bijzon
dere soholen ón over den strijd dien de
Henrik veerde haar weg, en spoedig
waren zij midden tussohen de dansers.
Menig oog volgde vol welgevallen het
sohoone paartje, onder anderen ook dat
van den ouden graaf Falkenhorn, Hij had
zijn zoon na diens terugkeer nu eenige
weken geleden, nauwlettend gadegeslagen,
en was tevreden geweest over den uitslag
der reis. Op dezen avond soheen Henrik
een der vroolijksten te zijn, zonder een
oogenblik zijn edele voornaamheid te ver
liezen.
„Je zoon doet je aer aan, Falkenhorn",
zei de oude graaf Braa, zijn gastheer op
den schouder kloppend. «Wie anders dan
hem valt de prjjs ten deel voor man
nelijke schoonheid in heel dit stralend
gezelschap f"
Graaf Falkenhorn zag er tevreden uit,
doeh gaf geen antwoord.
«Hij heeft geluk bij de dames I'* ging
Braa met zijn ruwe stem voort. «Volgt
hij in andere dingen ook de voetstappen
van zqn vader, zeg
«Henrik is mans genoeg, om zijn eigen
weg in de wereld te vinden 1" antwoordde
graaf Falkenhorn, en maakte eene kleine
beweging om zioh van de dikke zware
hand van den ander te bevrijden.
„Ik begrijp 't. Als het vosje geen ros
wordt, is het verstandiger dat de oude vos
zijn wegen voor hem geheim houdt", zei
graaf Braa, hard lachend, maar zweeg eens
klaps voor den dreigenden blik van den
gastheer, en voegde er nog slechts ver-
goelijkend bij: „Wees niet bezorgd je kunt
op mij aanoude kameraden verraden
elkander nietWordt vervolgd