NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND,
No, 133. 1908.
Vrijdag 6 Maart.
22e jaargang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
De toesteradeii ei k DranM
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
DE J0N3E-1ERWEST, te Goes
F. P. D'HUU, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
TWEEDE KAMER.
Blijvend gedeelte.
1EDEREN WERKDAG DES AVONDS,
Prijs per drie maanden franco p. p. f 1,25.
Enkele nummers0,02°.
UITGAVE DER FIRMA
SN VAN
van 15 regels 40 cent iedere regel meer 8 cenr
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Het komt ons voor, dat vele Gemeente
raden méér gebruik behoorden te maken
van de bevoegdheden, hun door de Drank
wet toegekend. Wij hebben thans vooral de
bevoegdheid op het oog, om de kroegen op
sommige u-en van deu Zondag te doen
sluiten, of het sluitingsuur voor dien dag
aanmerkelijk te vervroegen en daardoor
tegelijkertijd de Zondagsrust te bevorderen
en het kroegbezoek en het drankgebruik
tegen te gaan.
Dit verwijt (want een verwijt is het
geldt zelfs Gemeenteraden, wier meerder
heid belijdt, dat de bevordering van Zon
dagsrust, het tegengaan van kroegbezoek
en drankgebruik tot de plichten van den
Christen behoorenvan welke Gemeente
raden men dus het recht heeft iets beters te
Verwachten
Waaraan is hun teleurstellende houding
toe te schrijven
Al de oorzaken er van na te gaan, ligt
niet in ons bestek. Doch zeker is het, dat
sommige Gemeenteraadsleden geen hel
dere voorstelling hebben van hun gewich
tige en hooge roeping.
De Gemeenteraden worden wel eens,
doch geheel ten onreohte, vergeleken met
de Tweede Kamer, en beschouwd als een
lichaam, dat de burgerij vertegenwoordigt,
evenals de Kamers dit het volk doen. Deze
calsche vergelijking werkt men dan verder
uit iu dieu zin, dat Burgemeester en W at-
houiers tegenover den Baad staan als het
Ministerie tegenover de Kamers; en dat dus
de voorstellen eigenlijk van Burgemeester
en Wethouders behooren uit te gaan en da
Raadsleden die dan zouden hebben te
onderzoeken,aan te nemen of te verwerpen.
Waaruit dan weder volgt, dat vele Raads
leden er tegen op zien 't initiatief te nemen
en zelf voorstellen te doen.
Deze beschouwing is echter glad ver
keerd.
De Raad is niet allereerst een vertegen
woordigend, maar een besturend college. In
de Gemeentewet worden de Gemeente
raden genoemd Gemeentebesturen. Jaart. 1
dier wet noemt den Raad zelfs vóór Burge
meester en W ethouders en wijst door een
hoofdletter aan, dat de Raad voorop be
hoort te gaan.
Immers luidt art. 1
„Het bestuur van elke gemeente be
staat uit een Raad, een burgemeester en
„wethouders".
Daarmede is uitgemaakt, dat de Raads
leden verantwoordelijk zijn voor God en
menschen voor de wijze, waarop de ge
meente bestuurd wordt; en dat zy, in plaats
van zich achter Burgemeester en Wethou
ders te verschuilen, flink en beslist op den
voorgrond behooren te treden, wanneer er
aan dat bestuur iets hapert.
Als althans onze Christelijke raadsleden
allen zich van deze, hun roeping bewust
waren, en zy bovendien berekend zijn voor
hun taak, zouden o. i. vele gemeenteraden
niet zoo laksch zyn en meer gebruik maken
van de bevoegdheden, hun door de Ryks-
wetgever, ten opzichte van de kroegen, toe
gekend.
Art. 135 der Gemeentewet luidt
«Aan den Raad behoort het maken van
//verordeningen, die in het belang der
uopenbare orde,zedelijkheid en gezondheid
//worden vereischt."
En welk Christelijk Raadslid zal ont
kennen, dat het onnoodig kroegbezoek en
het daarmee gepaard gaand misbruik
van sterken drank, voor de openbare orde,
zedelijkheid en gezondheid 'n voortdurend
gevaar is
Waarom trachten zy (den goeden niet te
na gesproken) waarom trachten onze Chr.
Raadsleden dan niet het kroegbezoek en
het drankgebruik en -misbruik zooveel mo
gelijk te beperken vooral op den Dag des
Heerendie daardoor misbruikt en onthei
ligd wordt Waarop de noodlottige invloed
V»n het kroegbezoek het meest verderfelijk
werktzelfs op jongelieden van Christe-
lyken huize
Als de Heere het onzen Raadsleden in de
hand gegeven heeft om de zedelijke verwil
dering, tengevolge van kroegbezoek, te be
strijden, de ontheiliging van dan Zondag te
keer te gaan, dan is het hun dure plicht hun
macht in dien zin aan te wendenzooals
zy,by eenig nadenken,zelf zullen erkennen.
Wij durven bovendien beweren, d&t de
Regeering, toen zij in 1904 de Drankwet
wijzigde, verwachtte, dat de Gemeenteraden
meer zouden doen ter bevordering der
Zondagsrust en beperkingvankroegbazoek
dan tot dusver.
Zy zelf heeft gedaan wat zy doen kon
(met het oog op allerlei omstandigheden)
door in art. 20 der Dx-ankwet te bepalen,
dat het vergunningsrecht met de helft ver
minderd wordt voor kroegen, die gesloten
zijn van Zaterdagavond zes nur tot Maan
dagmorgen acht uur.
Het overige moesten de Gemeenteraden
doen.
Met het oog daarop is in art. 7 een nieuwe
alinea aangebracht, welke die Raden de
bevoegdheid verleent om te bepalen, dat
de drankhuizen op bepaalde ureu moeten
gesloten zyn, met dien verstande, dat voor
verschillende dagen verschillende uren kun
nen worden aangewezen dit laatste
natuurlijk met het oog op den Zondag.
Die alinea kwam in de oude Drankwet
niet voor.
Toen misten de Gemeenteraden die be
voegdheid.
Ten minste is het onder de oude Wet
eens geschied, dat een Gemeenteraad het
tappen verbood op uren aan de godsdienst
oefening gewijd.
Doch dit Raadsbesluit werd onwettig
verklaard, door den Minister van Justitie
in 1881, op grond, dat bedoelde Gemeente
raad zich daarmee begaf op een terrein
(Zondagsrust) dat de Regeering voor zich
gereserveerd had door de Zondagswet van
1815 en waarop die Raad dus niet bevoegd
was te treden.
Dezelfde opvatting was ook al vroeger
gehuldigd in een Koninklijk Besluit van
15 Mei 1855.
Daardoor waren de Gemeenteraden bui
ten staat het kroegbezoek te beperken en
da Zondagsrust te bevorderen.
Zy waren geheel onmachtig.
En om aan die onmacht een einde te ma
ken, heeft de Regeering in 1904, bij da
wijziging der Drankwet de bovengemelde
bepaling opzettelijk in de Wet gebracht.
Alle twijfel op dit punt is uitgesloten.
Immers toen mr. Goeman Borgesiua, die
bij de behandeling der DrankwetswijzigiDg
zulk een dubbelzinnige rol speelde, zioh
tegen het opnemen dier bepaling verzette
omdat zij niet noodig zou zijnwerd hij
beantwoord door den heer Tal ma, Voor
zitter van de Commissie van Rapporteurs.
En wat zeide deze
Deze toonde aan, dat de voorgestelde
bepaling juist noodig was, om den gemeen
teraden de bevoegdheid te sohenken de
Zondagsrust te bevorderen en op den Zon
dag het kroegbezoek te beperken. Daarvoor
moest die nieuwe alinea dienst doen. En de
Kamer ging met de Regeering en den heer
Talma mede en verwierp het amendement
van Mr. Borgesius om die nieuwe alinea
te schrappen.
De zaak is dus zoo helder als glas.
De Regeering heeft in 1904 den Gemeen
teraden de bevoegdheid verzekerd, om op
alle dagen en vooral op den Zondag het
kroegbezoek aanmerkelijk te beperken
natuurlijk in de hoop dat die bevoegdheid
zou gebruikt worden.
Thans is het woord aan de Gemeente
raden.
Ia het bijzonder aan onze Christelijke
Gemeenteraadsleden.
Minister Kuyper, aan wien wij de nieuwe
logisch in elkaar gezette Drankwet te
danken hebben, heeft aan ons volk daar
mee een grooten dienst bewezen.
Maar de vruchten van dezen zijnen arbeid
zullen overvloediger worden, naarmate de
Gemeenteraden kloeker gebruik maken
van de bevoegdheden, hun toegekend
waartoe zij trouwens reeds spoedig doorjde
Standaard zyn opgewekt.
Bovendien zullen zy, zoodoende hun
hooge roeping vervullen ons volk zege
nen en tegenover God en menschen ver
antwoord zyn.
(Friesch Dagblad.)
5 Maart 1908.
In de Walohersohe Gereformeerde kerken
is in de laatste maanden van het vorige
jaar een broederlijk gesohil ontstaan over
het aanvaarden van subsidie ten behoeve
van Kinderverzorging.
Het zal den breeden kriDg onzer lezers
die dit geschil ia zijn verschillende phasen
gevolgd hebben, zeker interesseeren de
meening van ons Diaconaal Correspondentie
blad, in het heden verschenen nommer van
de hand van P. B. (prof. Biesterveld) te
vernemen.
Het is van den volgenden inhoud:
Voorop sia, dat geen Diaconie verplicht
is subsidie te aanvaarden. Wanneer eenige
Diaeonie rijk genoeg is of althans over
genoegzame inkomsten beschikt om, zonder
aan de eigenlijke armenverzorging schade
te doen, voor de bedoelde kinderen te
zorgen, dan behoeft zij volstrekt de subsidie
niet aan te nemen, dan zou het zelfs fier
staan voor des Heeren Kerk om tot de
overheid te kunnen zeggen ook nu hebben
wij uwe hulp niet noodig. Maar het zal
wel een groote uitzondering blijven dat
een Gereformeerde Diaeonie er zoo goed
voorstaat. Meest zal het wel zoo zijn, dat
zelfs bij aanvaarding der overheidstoelage,
onze Diacociën weder nieuwe zorgen krij
gen hoe te voorzien in hetgeen nog to kort
komt.
Kan het niet dat de diaconie de zorg voor
dergelijke kinderen op zich neemt zonder
rijkssubsidie en bestaat er bij de diakenen
overwegend consciëntiebezwaar om de sub
sidie te aanvaarden, dan is er vau zelf een
andere uitweg, dien men kan inslaan.
Men kan vereenigingen oprichten voor
het bepaalde doel om dergelijke verwaar
loosde kinderen te verzorgen.
Toch, dunkt my dezen weg niet zonder
bezwaar en moet als het kan de diaconie
deze taak niet aan de vereeniging over
dragen.
Vooreerst komt er dan alweder een ver
eeniging meer, die weer contribuanten zoe
ken moet. En waarlijk er zijn al vereeni
gingen genoeg, die altyd by dezelfden
aankloppen om lidof contribuant tewordan.
Vooral in groote gemeenten is dat 't geval.
In kleine gemeenten, die toch wel zelden
zullen geroepen worden tot verzorging van
verwaarloosde kinderen, is het vormen van
zoodanige vex-eenigingen niet mogelijk.
Daarom zal dan het praetisch resultaat zyn
dat, by gebrek aan middelen en vereeni
gingen, en uit bezwaar tegen subsidie de
kinderen meestal zullen moeten toever
trouwd worden aan overheidszorg die
van zelf neutraal opvoedt.-
Maar is er wel bezwaar dat in een be
paald geval de Diaeonie het geld dat d®
Overheid voor een goede uitvoering der
Kinderwetten beschikbaar stelt, aauneemt
Aile subsidie moet in hei algemeen ge
weigerd worden, waaraan zoodanige voor
waarde door de Overheid zou verbonden
worden, die Kerk of Diaconie in eenig
ding van de Overheid afhankelijk stelt,
of haar aan voorwaarden bindt, die met
eenig beginsel waaruit wij leven in strijd
komen zou. Ook zijn wij uit beginsel tegen
Armenzorg door de Overheid en subsi-
dieering van harentwege van Diaconiën,
omdat de arme broeders en zusters van
des Heeren tafel hebben te leven. Tooh
weigert geen Diaconie haar deel in eenig
legaat of gift aan de algemeene armen,
door de Overheid als executeur uitgedeeld.
Ook niet wanneer de eene of andere stich
ting zonder verdere navraag uitkeering
doet.
Maar met deze verwaarloosde kinderen
geldt het niet armenzorg in ecgeren zin.
Zij ziju wel alleen gelatenen, daar de
ouders van de voogdij ontzet zijd, maar
niet in strikfen zin gelijk staande met de
gewone weezen. Toch is het ook niet onbil
lijk, om, wanneer gewone weezen inkom
sten hebben, die ter gemoetkocaing in de
kosten der diakonsle verzorging te ge
bruiken, of om van de familie daarvoor
bijdragen te vragen.
Nog minder bezwaar bestaat hier dus,
omdat niet de armoede allereerst, maar de
geestelijke belangen dezer kinderen hunne
verzorging door de diaconiën noodzakelijk
maken. Daarom, nu de bijdrage der over
heid geen enkelen geestelijken last oplegt
met onze beginselen in stryd.maar integen
deel juist de gelegenheid opent om zulke
kinderen, als zy door den doop tot de Gere
formeerde Kerk behooren ook in Gerefor
meerde gezinnen te doen verzorgen, is er
geen bezwaar de bydrage van de overheid
aan te nemen.
Soortgelijk geval zou men voor de kerken
kunnen noemen het aanvaarden van Rijks
subsidie voor Zendingshospitalen, Zen
dingsscholen, enz. Ook het aannemen van
de overheidsbijdragen voor de verzorging
van arme krankzinnigen.
Zoo worden da diaconiën in staat gesteld
om de zorg van kinderen der gemeente op
zich te nomen, die anders aan een Rijks
opvoedingsgesticht moeten toevertrouwd
worden.
Dezer dagen werd het 29ste Jaarverslag
van de Unie Een school met den Bijbel ver
zonden. Een lijvig boekdeeltje tavens ge
makkelijk ingericht voor hst doel. Zoo
zachtjes aan is dit jaarverslag, tevens jaar
boekje voor het Christelijk onderwijs, een
oude bekende geworden. Een oude bekende
die telkens weer nieuws en wel goed nieuws
verteld. Zelfs de cyfergroepen zyn wel
sprekend. Zi j maar eens, om een enkel
voorbeeld te noemen naar de opgaven van
het aantal christelijke scholen sinds een
halve eeuw. In 1857 bij de wet, welke die
van 1806 verving, slechts 58, in 1879, na de
invoering van de wet-Kappeyae, was het
aantal gestegen tot 326 en nu enkele jaren
na de wet-Kuyper tot niet minder dan 908
met 140792 leerlingen. Straks staan nog
17 scholen geopend te worden. Een zeer
verblijdend verschijnsel, daar het ons doet
zien de macht van het beginsel en 't ideaal
de vrije school voor heel de natie ons nader
doet komen. En wat al onderwijzers zyn
aau die scholen verbonden? Niet minder
dan 2806, de hoofden niet medegerekend.
En toch nog te kort. Op 1 Jan. 1008 waren
nan onze scholen 115 vacaturen. Dit moast
wel is waar niet zoo zijn, maar ijzer met
handen breken gaat niet. We herinneren
ons den tijd nog bast, dat de overvloed van
personeel zoo groot was, dat verschillende
aankomende onderwijzers moesten bly ven
rondloopen of als volontair werkzaam wa
ren, om het eerst voor een betrekking in
aanmerking te kunnen komen. Daar is op
het oogenblik geen sprake van. Ban eu
achterban worden schier opgeroepen en al
te kieskeurig iu het benoemen kunnen de
besturen niet zijn.
Geen wonder, dat sommige voorstandei's
van het chr. onderwijs zich wel eens ver
heugen met beving, als ze hooren of lez9ti,
dat het aantal chr. scholen toeneemt. Ze
zien n 1. op het gebrek a&n personeel. En
niet gaarne zouden ze openbare onderwij
zers de schooldeuren binnenleiden,ten volle
overtuigd, dat deze, hoe bevoegd en be
kwaam ook wellicht, daar niet op hun
plaats zijn.
Sommigen achten het zelfs wenschelijk
te adviseeren, om te wachten met het stich
ten van nieuwe scholen, totdat het aantal
onderwijzers naar de behoefte is ver
meerderd.
Over dit punt zal zelfs op da aanstaande
Jaarvergadering van de Unie, te houlen te
Utrecht op Dinsdag 21 April a s. van ge
dachten worden gewisseld. Zeker eea be
langrijk onderwerp, vooral in verband met
de opleiding- Normaal- en Kweekscholen,
vooral de laatste, moeten ons het contin
gent leveren.
En zoolang niet aile beschikbare krach
ten worden saamgetrokken op de opleiding
gRRt het o.i. niet aan, om den bouw van
nieuwe christelijke scholen stop te zetten.
Men moet het een doen en het andere niet
nalaten. Het zorgen voor personeel en het
bouwen van scholen kan samengaan. En
verschillende teekenen van ontwakend
leven wijzen op het gelukkig verschijnsel,
dat velen in den lande de noodzakelijkheid
van vermeerdering en verbetering der op
leidingsscholen voor ons chr. onderwijs
meer en meer gaan inzien. Op hst oogen-
blik zijn er reeds eea tiental kweekscholen
met 576 kweekelingen benevens niet min
der dan 65 normaalscholen.
Ingediend is een wetsontwerp tot wijziging
van de wet van 12 Februari 1908 totvoorloo-
pige vaststelling van het Vlllste hoofdstuk der
Staatsbegrooting voor 1908 en tijdelijke nadere
regelen ter uitvoering van de artikelen 108 en
I09 der Militiewet 1901.
Het wetsontwerp strekt o. a. om p r e m i n
te geven voor vrij willig verblijf
onder de wapenen van miliciens
bij de onbereden korpsen tot ver
sterking van het aantal onderde
wapenen zijnde manschappen in
het tijdvak van 27 Maart tot 25
Juli 1908. Het eindcijfer der begrooting wordt
hiervoor verhoogd met i'264.,000.
Voorts bevat deze nieuwe wetsvoordracht o.a.
de bepaling dat in afwijking voor zoevcel noodig
van de regeling tot uitvoering van de artt. l08
en 109 der Militiewet l9oi getroffen ten aanzien
van de ingelijfden bij de onbereden korpsen,
die in 1907 den bij art. 107 dier wet bedoelden
dienst hebben volbracht, desvereischt alsnog eea
door den minister van oorlog te bepalen aan
tal van bedoelde ingelijfden voor
het tijdvak van 27 Maart tot 25
Juli 1908 onder de wapenen kun
nen worden geroepen, mits het ge-
heele aantal der in dat tijdvad ter vorenver-
melde eischen onder de wapenen zijnde man
schappen het in genoemd art. iQ9 vermelde
getal van 750O niet te boven gaat.
De aanwijzing van de manschappen die krach
tens deze bepaling onder de wapenen worden
geroepen, geschiedt naar de volgorde van de
nummers aan bedoelde ingelijfden bij de reeds
krachtens genoemd art. I09 voor hen plaats
gehad hebbende loting ten deel gevallen, te
begonnen met den houder van het laagste
nummer bij de voorwaardelijk tot opkomst onder
de wapenen aangewezen. Het is den man
schappen die krachtens deze wet tvorden opge
roepen, vergund van nummer te ver
wisselen met de overige manschappen van
het korps die in 1907 den bij art. Ï07 der
Militiewet I90I bedoelden dienst hebben vervuld.
Ter toelichting tot deze wetsvoordracht wijst
de regeering er op dat bij de den I2en Juli 1907
uitgevaardigde regeling met betrekking tot het
blijvend gedeelte der lichting van 1907 bij de
onbereden korpsen o. a. voor de infanterie in
de eerste plaats werden aangewezen twee ploe
gen, de eerste voor het tijdvak van I December
1907 tot 27 Maart 1908, ter sterkte van 1973
man, de tweede voor het tijdvak van 27 Maart
tot 25 Juli 19o8 ter sterkte van 1929 man.
Bovendien werden nog 888 man
bestemd voor een derde ploeg;
deze laatste manschappen zouden echter slechts
onder de wapenen behoeven te komen, in
zekere, bij die regeling omschreven gevallen.
Deze aantallen manschappen,
die krachtens ver mei de regeling
in de beide hiervoren genoemde tijdvakken on
der de wapenen zullen zijn, acht de regeering
te gering om daarmede naar behooren in de bij
art. 108 der Militiewet Itoi vermelde eischen
te kunnen voorzien. Met name acht zij met die
aantallen de uitvoering der bestaande bepalingen
en voorschriften betreffende de mobilisatie niet
voor zich verzekerd.
Te dien aanzien, merkt de teg. o.a. op, dat
de noodzakelijkheid eener mobilisatie veelal
zóó onverwacht intreedt, dat de troepen, ver
eischt om een regelmatig verloop dier hande
ling volgens de daaromtrent vastgestelde voor
schriften en bevelen te ve»zekeren, in hun
geheel reeds dadel ij kb ij de hand
moeten zijn om hunne bestem
ming te volgen.
Hiermede kan zegt de reg. niet wor
den gewacht totdat een deel der manschappen
eerst na 24 uur of langer bij het korps aan*