NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND
No, 101. 1908
Woensdag 29 Januari.
22e jaargang.
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
Een ster aan MrapclitieMiel.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed,
DE JÖNGE-VERWEST. te Goes
r.
P. D'HUiJ, ie Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Snippers uit de oude doos,
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS,
Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25.
Enkele nummers0,02:'.
UITGAVE DER FIRMA
EK VAN
van 5 regels 40 cent, iedere regel meer s een*.
Familieberichten van 1 —5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
De opgaaf van den spoordienst
komt In dit nommer voor op de ge
bruikelijke plaats.
Het is een maand geleden sinds de be-
gvooting voor oorlog in de Tweede Kamer
verworpen werd en eveneens is het nu een
maand geleden sinds het Ministerie ver
klaarde in deze verwerping reden te vinden
om heen te gaan.
Bekend en voor geen tegenspraak vat
baar is het feit dat het Ministerie dat
meende zijn vertrek te moeten aankon
digen niet op levensverlenging hoopt of
rekent. En evenzeer beslist mag het feit
heeten dat de vrijzinnige partijen onder
de huidige omstandigheden niet happig
op een nieuwe formatie zijn.
Ongetwijfeld, men gunt den tegenstander
de plaats van zooveel invloed en beteekenis
niet. Men zal geen steen onaangeroerd
laten die op den weg kan geworpen wor
den door den tegenstander te betreden. Men
zal, politiek vernederd en uit elkaar ge
slagen als zelden gebeurd, toch een toon
aanslaan alsof de politieke redding van
het lieve vaderland van het hopeloos ver
deelde vrijzinnige legertje zou kunnen
uitgaan.
Maar de praotijk leert iederen dag wel
anders.
Alles tuurt op de rechterzijde en nie
mand ziet naar links met de boodschap
daar is de man.
Links biedt vele mannen aan, maar de
man niet.
Links geeft een ryk voorziene staalkaart
van individuen en meeningen, maar geen
gezag en geen band, geen vast doel eD geen
belynd program.
Zooveel hoofden zooveel zinnen is het
ongeluk der vrijzinnigen, oorzaak van hun
onmacht.
Toch is er in den verwarden toestand
van het oogenblik, als we wel zien, één
lichtpunt, dat langzamerhand aan den don
keren politieken hemel eenig schijnsel be
gint te werpen.
En dat ééne lichtpunt is het langzamer
250)
FEUILLETON.
DOOK
SCALDIS*
Zonderlinge strafwetten oudtijds
in Zeeland.
Hoe verwoed de Ridders van den ouden
tijd, in den oorlog soms tegen elkander
te velde trokken, en welke afschuwelijke
slachtingen onder hunne onderhoorigen
vaak werden aangericht, zegt ons de ge
schiedenis herhaaldelijk.
't Spreekt van zelf dat wij deze onmen-
sohelijke wijze van oorlogvoeren ook in
verband moeten brengen met de mindere
ontwikkeling en de daaruit ontstane ge
voelloosheid dier dagen. Niet alleen waren
de Heeren ruw en woest, maar door hun
voorbeeld waren ook de minderen hiervan
niet vrij te pleiten. Evenredig aan die
ruwheid van zedeD, bestonden er in Zee
land bijzondere strafbepalingen.
Vooral onze ijverige gefchiedvorsoher
JDresselkuis heeft er ons enkele medege
deeld. Enkele voorbeelden dier, voor onzen
tijd wreede strafwetten tegen allerlei mis
daden, aangevuld met eenige uit andere
bronnen, willen wij uit de historie van
ons gewest aanhalen.
Verwonding en doodslag waren oud
tijds gewone misdrijven. In Bete. Sehelde
alleeD, d. i. in Walcheren en de beide
Bevelanden werden b. v. in 1332 niet
minder dan twintig vonnisseD, wegeDS
doodslag uitgesproken en daarnaar kunnen
wij het getal der verwondingen of inken
berekenen. Zóó noemde men duimbreede
wonden, die weder in vleesch- en been-
inleen onderscheiden waren en voor welke
hand rijpend denkbeeld tot het instellen
van een Raad van defensie.
Of het niet mogelijk en profijtelijk zijn
zou een Raad van deskundigen te benoe
men, die zich blijvend met de vraag hadden
bezig te houden hoe ons land verdedigd
moet worden.
Een Raad die de Ministers van Oorlog
en Marine had te adviseeren of desnoods te
vervangen. In ieder geval een Raad die
bleven zou, en verantwoordelijk zou zijn
voor zijne daden, en niet een die aan de
menigvuldige afwisseling om politieke
redenen, gelijk ten onzent zoo dikwijls
plaats heeft, zou onderworpen z\jn.
Met angst en zorgen ziet op het gebied
van onze landverdediging, menigeen dit
groote landsbelang aan toenemende onge
wisheid en ellende ten prooi.
Verdedigd moet het land in tijd van nood
toch worden, en in vredestijd moet gezorgd
worden dat de verdediging -mogelijk zjj.
Alle politieke partijen stemmen dit toe.
Slechts zeer enkelen zyn er die de leus zich
gekozen hebben „geen man en geen cent".
Maar het gaat nu zoo dat de politiek zich
ook op de landsverdediging heeft geworpen
dat de politieke partijen ook voor de lands
verdediging hun leuze hebben en aanbin
den ook en dat oorlog en marine jaarlijks
millioenen verslinden die een volgend jaar
niet verdedigd zouden worden en waarvoor
de man die op 'n gegeven oogenblik achter
de ministsrstafel staat ook niet verant
woordelijk kan gesteld worden.
Do val van 'n kabinet heeft onvermijdelijk
den val ook van de ministers van oorlog en
marine tengevolge, zoodanige v.l zet het
heele systeem van verdediging indien er
zoo iets bestaat op losse schroeven.
Het systeem van landsverdediging
indien het mogelijk was dat des kundigen
het daarover eens konden worden zou
o. i. zeer veel bate, zedelijke en financieels,
aanbrengen voor het groote landsbelang dat
zoo duur betaald moet werden.
En dan is er nog iets.
Het ministerieële leven is kort. Onder
ons al zeer kort, en de kunst om het land te
verdedigen is lang, zeer lang.
Iedere Minister van Oorlog en Marine
eene vaste schatting bestond, allen ver
schillende naar gelang de gewonde van
edele, onedele of gemengde herkomst was.
Nog in de Zeeuwschc keur van 1496
„werd deze zonderlinge onevenredigheid
gehandhaafd en opnieuw bekrachtigd zij
is eeTst in lateren tijd vernietigd.
Dergelijke dingen laten zich alleen uit
de maatschappelijke gesteldheid van dien
tijd veiklaren en hoemeer wij dezelve
leeren konneD, des te meer zullen wij ge
voelen, dat de tegenwoordige er zeer
gunstig bij afsteekt.
De straffen zijD thans gelijk vcor alien,
zonder onderscheid van rang of stand,
van aanzien of geboorte.
De Vorsten poogden eertijds, den ruwen
hoop, zooveel zij konden te beteugelen.
De plaatselijke keuren verboden overal
het dragen van wapenen buiien den oorlog
en bepaalden boeten en straften tegen de
overtreders. In dit opzicht stond Zeeland
zelfs eenigermate boven andere gewesten
in ons Vaderland, waDt het bezat al heel
vroeg een eigen Hoog Gerechtshof. De
Graven waren ook hier wel.opperrechters
in het burgerlijke en lijfstraffelijke, doch
vonnisten er "nochtans te zamen met ge
zworene edelen.
Het getal van deze laatsten bedroeg in
Bew. Schelde 44, van welke bij de jaar
gedingen minstens 9 tegenwoordig moesten
zijn. De zittingen der Hooge Vierschaar
hadden tweemaal 's jaars plaats. Bij dezelve
werd over de zwaarste misdaden geoor
deeld. De mindere werden door's Graven
leenmannen zelve, binnen de heerlijkheden
berecht.
Ten gevolge van deze splitsing waren
de misdrijven, tegen lijf en leven, ver
deeld in een geheelen, halven, vierden, acht
sten, zestienden en twee en dertigsten man.
Doodslag was misdaad tegen een geheelen
heeft zijn plannen, zijn eigen plannen en
wenachen. Geen ernstig man zal iu eenig
Kabinet plaats nemen zonder zich de toe
komst der landsverdediging voor oogen
gesteld te hebben. Maar vier jaren is wel
de uiterste termijn waarop hij rekenen mag.
Dan komt de politiek omaanzijnministrieel
leven een einde te maken, indien het niet
reeds vroeger gebeurd is.
Nauwelijks heeft, ook de arbeidzaamste
tijd gehad om zich in de zaken in te werken,
of de politieke dood bedreigt zijn leven.
Hoe verlammend dit zijn moet voor ener
gie en werkkracht is licht te begrijpen.
Naarmate de Ministeriën korter leven
en vaker wisseleD, zullen deze bezwaren
zich ernstiger doen gevoelen, en eindelijk
zal geen man die zichzelf en zijn positie
respeoteert meer bereid bevonden worden
om aan het hoofd van een departement te
staan, waarbij hij tevoren bereke
nen kam, dat de dure plicht door hein op
de sehouderen genomen, onmogelijk kan
vervuld worden.
Het vaster vormen aannemende denk
beeld van een Raad van Defensie, dia
verantwoordelijkheid en stabiliteit in zich
vereenigen zou, en een einde zou kunnen
maken aan wisseling en onrust dunkt ons
daarom een ster aan.onzen donkeren poli
tieken hemel.
28 Januari 1908
Kuyper-Fabius.
II.
Nogmaals verzoekt dr. Kuyper aan de
redactie van De Standaard plaatsing van
het volgend schrijven aan het adres van
De Rotterdammer en prof. Fabius
Mijnheer de Redacteur
Gevraagd, waarom ik in mijn schrijven
d.d. 17 Januari slechts ééo enkel punt uit
de artikelen van mijn hooggeaohten ambt
genoot, den hoogleeraar Fabius, ter sprake
bracht, en niet ook op zijn verdere oritiek
inging, ben ik gaarne bereid, hierop korte-
lijk van antwoord te dienen.
Alleen bij de quaestie der verplichte
verzekering was ik met name genoemd,
alleen daarop had ik alzoo persoonlijk te
antwoorden.
man, en werd, boven de straf, aan de
familie des verslagenen geboet met 100
Pond, wanneer hij begaan was aan een
edelemet 25 Pond voor een onedele
waarlijk geen te groote som ter vergoeding
vau het leven eens npveren huisvaders,
daar, volgens diezelfde wet, voor een ge-
doodden zwaan aan den eigenaar 20 Pond
moest uitgekeerd worden.
Het verlies van oog, hand, voet of ver
lamming werd gehouden voor misdaad van
een halven man. Hét verlies van een duim
was een vierde, van den voorsten vinger
een achtste, van de pinkeen zestiendevan
eene der middelste vingers een twee en der
tigste ma», enz. In den beginne werden
andere verwondingen, hoe zwaar deze ook
waren, niet boven een hak en man aange
slagen. Later zag men evenwel het onbil
lijke daarvan eenigzins in en werd er vast
gesteld dat, wanneer de kwetsuren al te
groot waren, de wonden, boven den halven
oisd, door 's Graven mannen of gezworenen
moesten berecht worden.
Wanneer wij nu hierbij gevoegd zien
dat de misdrijyen boven denzelven door
de Vierschaar beoordeeld werden, zoo
zullen wij ons eeuig denkbeeld kunnen
vormen van de toepassing der strafwetten
in vroegeren tijd.
De overtredingen, over welke de Ambs.
Heeven uitspraak deden, weiden gestraft
met geldboeten, gevangenisstraf, of ten
hoogste met verbanning buiten het grond
gebied.
Hebben wij indertijd, te Sluis zijnde en
het stadhuis bezoekende, aldaar een paar
metalen vuistjes gezien, als gedenkteeke-
nen van zonderlinge vonnissen in die
stad geslagen, wij zullen dergelpke vuistjes
ook op het raadhuis te Veere vinden'. Ze
zijn drie in getal en fraai bewerkt, een
er van houdt een bijltje vast. Op het eene
Voor het overige is m.i. de hoogleeraar
Fabius volmaakt even vrij, om deresulti^ten
van zjn onderzoek publiek te inaken, ge
lijk ik het was, om de uitkomsten van mijn
studie mede te deelen.
Ik zeg meer.
Indien de hoogleeraar Fabius acht, dat
de Antirevolutionaire partij op haar Depu-
tatenvergadering geen recht doet weder
varen aan den eisch van 't Antirevolutionair
beginsel, is het m.i. zelfs zijn plicht, zijn
oritiek te doen hooren, cd voegt het een
ieder, die hot Antirevolutionair beginsel
liefheeft, daarvan met belangstelling kennis
te nemen.
Heb ik de bedoeling van uw redactie
dan ook goed verstaan, dan ging uw verzet
indertijd niet tegen Mr. Fabius, maar
alleen hiertegen, dat een orgaan, dat zich
had aangesloten bij onze georganiseerde
partij, zonder eenige kantteekening zijner
zijds artikelen opnam, die, hadden ze bij de
Antirevolutionaire Kamerleden ingang ge
vonden, noodzakelijk tot verwerping van
wetsontwerpen hadden moeten leiden,
wier niet-aanneming het Kabinet van
1901 ten val zou hebben gebracht.
Dit nu schijnt ook mjj een onhoudbare
methode. Als een georganiseerde partij een
program vaststelt, en er treedt een Kabinet
op, dat haar program overneemt, dan gaat
het ook tn. i. niet aar, dat een orgaan,
't welk zich officieel bij die georganiseerde
partij aansloot, zonder eenig protest arti
kelen opnerae, die, vonden ze ingang, den
val van 't Kabinet na zich moesten sleepen.
Wat daarentegen de oritiek van mijn
hooggeachten ambtgenoot betreft,zoo zou ik
deze niet gaarne in iets bemoeilijken, <*ok
al mag ik niet verhelen, dat ook deze
oritiek, als zoodanig, toch wel tot eenige,
opmerking aanleiding geeft.
Mag ik mij veroorloven een enkele dier
opmerkingen uit te spreken, zoo wenseh
ik in de eerste plaats (e wijzen op het
feit, dat mijn hooggeachte ambtgenoot in
1888 en in 1891 lid van het Centraai-
Comité en op de Deputatenvergadering
tegenwoordig was, toen onze Deputaten
vergadering het gezinshoofdenkiesreoht in
haar program schreef.
lezen wij Jacob Pietersone, op het aiidere
Adriaen Bra en op het derde, het bijltje
vasthoudendeHubrecht Bremboes.
Het vonnis aan den laatstgenoemden
voltrokken heeft de geschiedenis ons be
waard. Om des ouviositeits wille zullen
wij er even inzage van nemen. Wij lezen
dan „Om dies wille dat Hubrecht Geertsen
Bremboes, sehrijnwereker hem vervordert
heeft onlanx den gesworen stadsbode deser
stede, die tot sijnen huyse kwam otn seker
sententie van deser Vierschare te leggen
ter executie, hem lelyeken te injurieeren,
ende dat arger is, feyteliok te resisteren,
worpende hem een byl na 'ttiyffenseer
verbolgen woorden spieekende,in vilipendie
van de justitie, dwelok in geenen stede
van rechten en behoort gedoooht nogge-
tollereert te sy ae, ende dat debaillu deser
stede gecontenteerd en geoonoludeert
haddetot afsettinge van des voorss. Hu-
brechien rechter vuyst, die hij, overmits
't voorss niesus en delict sustiueerde bij den
seiven Hubrecht verbeurt te syne, mitsga
ders de boete van LXO parisis (30 gld
ofte soo veel min of raeer als Burgero. en
Schepenen na gelegenheid der saeoke be
vinden soude misbruyekt te i-yne gehoort
oook de telle quelle defensie hier jegens
gedaen by denselven Hubrecht., biddende
seer ootmoedelick dat hem ter cause vau
't gene hy misbniyekt mogt hebben, hem
gracie voor riguer van justitie geprefereert
te worden, en dat hy hem wachten soude
van gelycke meer te doene, soo hebben
Burgero. en Sobepenen, gezien hebbende,
de informatie tot laste van de voorss.
Hubrecht gehouden en voorts ai dat
ter materie dienende was, ende op alles
wel rypelick gelet, gewesen en veTclaert,
wysen en verclaeren mits desen voor recht,
dat Hubrecht de sehrynwereker voorss. ssl
van stonden aan hier gebracht worden, in
Het inzicht,dat ditGczinshoofdenkiesreoht
niet door den beugel kon, als zon het lijn
recht strijdig zijn met hetAntirevolu'ionaire
beginsel, kan niet eerst later bij hem zijn
opgekomen. Hij moet dit, als hoogleetaar
in het Staatsrecht, terstond hebben gevoeld.
Waarom daD, zoo zou ik willen vragen,
toen gezwegen, toen geen woord van oritiek
doen hooren P Waarom topn feitelijk bij de
aanneming meegestemd En, nu van ach
teren, de door de Deputatenvergadering
genomen beslissing zoo onvoorwaardelijk
veroordeeld P
Althans zou ik meenen, da' l.ij zelf, in
zijn eritieb, op den voorgrond hu beboeren
te stelleD, hoe de zaak historisoh geloopen
waswaarom hij niet sprak, toen het tijd
van spreken wasen waarom hij nu met
zijn oritiek tegen heel de georganiseerde
pavtij, in wier Comité bij zeif steeds zat, en
nog zit, ter elfder ure kwam opdagen.
Want wel weet ik dat ter ioops in 1894 in
de Piotestantsche Nóordbrabanter soortge
lijke oritiek door hem is geoefend, maar ook
dit was zes en drie jaren nadat de beslissin
gen in de Deputatenvergadering vielen.
Hetzelfde geldt van de Verplichte ver
zekering. Ook deze is in 1897 op de Depu
tatenvergadering aanvaard, zonder dat mijn
hooggeachte ambtgenoot op die vergadering
in verzet is gekomen, of zelfs ook maar
eenigszias ernstige critiak heeft laten hooren.
Misschien vergis ik mij, maar tot ik beter
onderricht ben, wil het mij voorkomen, dat
wie zelf zit in een bestuur, van hetwelk
zulk een voorstel uitgaat, en tegenwoordig
is op do vergadering, waarop zulk een
voorstel wordt aangenomen, zijn tijd van
spreken laat voorbij gaan, zoo hij dan
zwijgt, en later pas met zijn oritiek te
berde komt.
Gaarne geef ik toe, datmeD, ook na zelf
door zijn stilzwijgen tot de aanneming vau
eenig voorstel te hebben medegewerkt,
toch zeer wel van achteren bedenkingen
kan voelen opkomen, die het goed is, ook
ter kennisse vau anderen te brengen. Maar
dan schijnt 't mij toch eisoh, dat men be
gint tnet zijn vroeger stilzwijgen te ver
klaren, en met te erkennen, dat hetgeen
waartegen men opkomt, tot tijd en wijle
open Vierschare, blootshoofds bij den
Baillu of syn geeomïtteerde, met een bran
dende tortse van twee pont in beide
syr.e handen, daeraen sal hangen een melale
vuyst en met syn naem daarop, met welcke
tortse en vuyst soo daer byhangende, hy
sal by den baillu geleit worden, bloots
hoofds tot binnen den Kercke van der Vere,
voor 't heylighe sacrament, aldaer vallende
op beide syn knyen en aldaer deselvetortse
laeten staen, ten dienste van den heylighe
eaeraraente, ende van daer weder hier com
mon, bringende deselve vuyst in zijn handt
in der vierscharen alhier, biddende God
Almachtig en der justitie om vergiffenisse,
sal vorts tot synen coste, binnen 17 weeken
doen gieten een metale vuyst met een nietale
bylken daeric, doende daerop sealpeeren
syn naem, en de dien doen hangen hier in
der vierscharen openbaer'yck ten aensieu
van een ygelyckan tot een eeuwige memo
rie, of by gebreke van dien .betaelen in de
plaetse van de metale vuyst en byl vier L.
Vis., d'aen helft tot reparatio van den csya
ende d' ander helft tot. decoratie van der
earner sal voorts geven don keere na uyt-
wysen 68 artieul van 't voorbot ende hom
wachten van gtlycken meer te doene cp
swaerder correctie sctura aldus oock ter
executie geleyt den XXX January 1550, a
nativitate".
Wij hooren dan, al waren de vroede
vaderen wat breedsprakig, dat onze Hu-
breeld er nog genadig afkwam, zonder zijn
vuist te verliezen. Wel een bewijs dat de
vonnissen vaak niet malsch waren.
Wijl het vuistje nog aanwezig is, blijkt
de afkoop door Hubrecht niet geschied te
zijn, en gaf hij er de voorkeur aan, om in
plaats van 24 gld. te betalen, dit duurzaam
gedenkteeken van zijn misdrijf voor do na
komeling; ebap te bewaren.
«Slof volgt,