No. 95. 1908. NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND Woensdag 22 Januari. 22e Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J. DE JONGEWERWEST, te Sn van P. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Kuyper-Eabius. Een gevecht met een tijger. IEDEREN WERKDAO DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p. 1,25. Enkele nummers 0,026. UITGAVE DER FIRMA I NU HMIMIH van 5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. De opgaaf van den spoordienst komt in dit nommer voor op de ge bruikelijke plaats. IJ IC, Middelburg, ook voor St. Laurens en voor Nieuw- en St. Joosland 22, 23, 24, 28, 29, 30 en 31 Januari, 4, 5, 6, 7, 11, 12. 8 14, 18, 19, 20, 21, 25, 26, 27 en 28 Februari, 8, 4, 5 en 6 Maart. fcaVoor Middelburg in 't bijzonder is die ijk voor de bewoners der verschillende wijken aldus bepaald A den 22 Januari B den 23 en 24 Januari C den 28 Januari D den 29 Januari E den 30 Januari F den 31 Januari; G den 4 Februari H den 5 Februari I den 6, 7 en 11 Februari; K den 12, 13 en 14 Februari L den 18 en 19 Februari; M den 20 Februari; N den 21 Februari O den 25 en 26 Februari P den 27 en 28 Februari Q den 3 en 4 Maart; en R, S, T, U en V den 5 en 6 Maart telkens des voormiddags van 9 tot 12 en des namiddags van 1 tot 4 uren. In deze twee namen typeert zich het verschil in opvatting der twee richtingen in de antirevolutionaire partij inzake de verplichte verzekering. Prof. Fabius heeft reeds tijdens het kabinet-Kuyper aan het bewind wa9 zich tegen de verzekeringswetten van minister Kuyper verzet, omdat hij staats- dwang onoorbaar acht, en in strijd met het antirevolutionair beginsel. Nog in den jongsten tijd handhaafde de hooggeleerde schrij ver zija gedocumenteerd verzet tegen den verzekeringsdwscg en beriep zich daarbij op geschriften eü uit latingen van dr. Kuyper zeiven. Angstvallig vroeg men zich in onze kringen af wat uit dit geschil toch zou moeten voortvloeien. De Rotterdammer, die de pennevruehten van prof. Fabius geregeld opneemt, had in haar no. van 19 December j.l. in een ietwat hartstochtelijk artikel „„De dood der anti revolutionaire partij"" het voor prof.Fabius opgenomen, en met een „Prof. Fabius zal dood" tegen wat zij noemde „onduldbare StandaardAy rannie" geprotesteerd FEUILLETON. EEN WAAR VERHAAL DOOR A. Sarath Kumar Chosh. Op zekeren avond zat ik in de warande van mijn huis in Indië, toen mijn bediende Ramsingh binnenkwam en mij verlof vroeg den nacht in een der naburige dorpen door te brengen, waar zyn bejaarde moeder ziek lag. Met veel omhaal vertelde hij mij dat't hem vreeselijk speet mij dien nacht ta moeten alleen laten want anders sliep hij in de warande om in geval nood, dadelijk by de hand te zyn maar dat hij liefst zoo spoe dig mogelyk naar zyn moeder zou vertrek ken, daar men aan haar herstel wanhoopte. Zoo'n verzoek kon ik hem natuurlijk niet weigeren, ofschoon ik zeer goed wist dat ik dan den nacht alleen moest doorbrengen, verscheidene uren van de naaste buren ver wijderd. Myn andere knechts sliepen in het dorp, en daar ik vrijgezel was, had myn huis geen andere bewoners. Mijn woning stond midden in een door de dorpelingen bebouwd veld, en aan de uiterste grens was een bamboebosch waarvoor de inboorlin gen groote vrees schenen te koesteren. Ramsingh verzocht mij de kamerdeur Groote vreugde in Askelons straten. Doeh zie, daar komt De Standaard van 17 Januari met een als hoofdartikel ge plaatst stuk van dr. Kuyper aandragen, dat olie op de golven stort en De Rotter dammer met een verlucht hart doet uitroe pen „Och ware dat stuk eerder ver schenen". Wij meenen dat dit stuk juist le rechter tijd is verschenen. En ook niet vroeger had behoeven te verschijnen voor wie met de geschriften van dr. Kuyper en den gang van zaken in onze staatkundige en sociale wereld in de laatste kwarteeuw op de hoogte is. Doeh hoe 't zij, ook ons verblijdt deze toelichting van dr. Kuyper zeer. Wij hadden geen enkele reden het niet met zijn staatkunde in dezen eens te zijn, al voelden wij ook veel voor de theore tische bezwaren van prof. Fabius tegen den Slaatsdwang. Wij Jbebben al Slaatsdwang'genoeg op allerlei gebied. Het stuk van dr. Kuyper aan de redactie van De Standaard luidt dan aldus M. de Redacteur Reeds meer dan eens heeft mijn hooggeachte ambtgenoot, de hoogleeraar Fabius, het doen voorkomen als had ik mij in 1891 verklaard tegen verplichte verzekering. Hierbij is een begrijpelijk misverstand in het spel, dat ik met een kort woord wensch toe te lichten. Terecht werd opgemerkt, dat ik op blz. 29 van mijn redeHet sociale vraagstuk en de Christel ij ke Religie, waar schuwde tegen het Staatssocialisme, en werd voorts verwezen naar wat ik op blz. 76, in de aanteekeningen, nader hieromtrent ten beste gaf. Bedoelde aanteekening, No. 29 op die blad zijde luidde aldus co» Ook de antirevolutionaire partij heeft toe te zien dat ze zich niet door het Staatssocialis me late meesleepen. Ook al staan we lijnrecht tegen het individualisme van de liberale partij over, toch onderschrijven we van harte de waarschuwing van Goschen, _do-r Léon Say aldus veriaald Si nous avons appris quelque chose de l'histoire, nous pouvons dire que Ia confiance de l'individu et le respect de 1' Etat de la liberté naturèlle sont les conditions néces saires des Etats, de la prospérité de la société et de la grandeur du peuple.C. Léon Say, I, e Prof. Fabius gaf hiervan op blz. 393 van zijne Sociale Vraagstukken deze vertalingslndien wij iets van de geschiedenis geleerd hebben, dan kunnen wij zeggen, dat het zelfvertrouwen, van het individu en het eerbiedigen van de natuurlijke vrijheid door den Staat de noodzakelijke voorwaarden zijn vooral dien nacht niet open te houden, al maakte de buitengewone hitte het slapen met open deur haast noodzakelyk. Hij ver haalde dat de dorpelingen dien avond de gevreesde kreet van de „fau" hadden ge hoord, een kreet die de inboorlingen van angst deed sidderen. De „fau" (spreekt uit fay- 00) is een klein dier, ongeveer van de groote eener kat, dat zoo genoemd is naar het geschreeuw dat het uitstoot. In Indië wordt algemeen geloofd dat dit beest van nabij gevolgd wordt door een tijger, vandaar de ontsteltenis door zijn dof somber gehuil veroorzaakt. Ik weet niet of het beest den roover ver- gozslt om van het overschot van den buit te genieten, of wel als een voor den tyger on misbaar metgezelals 't verhaal tenminste waar is. De inboorlingen beschouwen het als een zorg van de voorzienigheid, d,e hen waarschuwt dat hun vyand nadert. Ik hecht echter niet veel aan zulke voorteekenen en zeide Ramsingh dus dat hy volkomen ver trekken kon en voor my zich niet bevreesd behoefde te maken, want een goed gericht geweerschot zou den tyger wel van een nachtelijk bezoek doen afzien. Ik beval hem mijn geweer gereed te maken en plaatste het dicht bij mijn bed. Ofschoon ik nu al niet bang was, vond ik het toch beter de deur goed te sluiten. Nu zal ik u eerst een korte beschrijving van myn slaapkamer die zoo'n groote rol Socialisme d' Etat. Paris 1890 p. 214. In dien toon is dan ook geheel ons antirevo lutionair program gesteld. Het veiligst zelfs ware het, alle kracht saam te trekken op de organisatie van den arbeid en het arbeidscon tract." Ik ontken dan ook allerminst, dat ik in 1891 nog de hoop koesterde, dat we aan een re geling der verplichte verzekering van Staatswege zouden kunnen ontkomenmaar het iz een ver gissing zoo men hieruit afleidt, dat ik destijds de verplichte verzekering als zoodanig bestreed. Reeds in 1878 heb ik de verplichte verzekering voorgestaan, gelijk blijkt uit Ons Program 5e druk blz. 380 (coll. p. 378). Ik poogde daar namelijk de vraag te beantwoor den, welke titels o.m. den inhoud zouden moeten vormen van het reeds in 1875 door mij gevraagde Wetboek op den arbeid. Ónder de titels nu, die m. i. in zulk een wetboek zouden moeten voorkomen, behoorde o. a.V a n d e invalieden van den Arbeid. Een algemëene titel, waaronder do verzorging van allen aan wie een ongeluk overkwam, d:e door ziekte getroffen werden, of door ouderdom onbekwaam waren geworden, door mij werd saamgevat. Op blz. 378 had ik toch uitdrukkelijk gespecificeerd „Hoe 't ging bij ongelukken aan eigen lijve, hoe bij ziekte, hoe als ze t e oud waren voor het werk, enz." Deze alomvattende zorge wenschte ik nader verzekerd te zien in'n wet van den Staat, en derhalve als'n rechtstreeksche ver plichting, die met dwang werd opgelegd. Herhaaldelijk, o. a. op het Sociaal congres, in 1891 gehouden, gaf ik aan, hoe ik mij dit voor stelde. Zie het verslag op blz. 507, waar ik mij aldus uitliet o» „Men kan hierbij op tweeërlei wijze te werk gaan. De eerste is, dat de Staat mannen aanstelt die als mannen van vertrouwende zaak onderzoeken, terwijl de uitkomsten van dat onderzoek dan aanleiding worden tot een codi ficatie óf men kan het zoo inrichten, dat de maatschappij, dus in dit geval de arbeid zelve, tot bewustzijn kome van hetgeen de door God gestelde ordinantie wil. Zoo doet de Staat voor het huisgezin, waarom kan de Overheid niet evenzoo te werk gaan met opzicht tot den arbeid? Men heeft dan twee kringen, die van het huisgezin en die van den arbeid, die elk voor zich hun levensregelnaarGoddehjke ordi nantiën bepalen, en de Overheid doet niets dan dezen aldus gevonden regel ijken". Ik stelde mij voor, dat we heel andere Kamers van Arbeid zouden verkregen hebben, dan we thans bezitten. Dat deze Kamers van Arbeid de bedingen voor het arbeidscontract tot rijpheid zouden doen komen. En dat deze Kamers alsdan de dwingende macht zouden ontvangen, om deze bedingen tot gelding te brengen- voor de kracht van den Staat, den voorspoed der maatschappij en de grootheid van het volk". (Noot. van Red. R o 11.) zou spelen in myn levensgeschiedenis. Het was een klein vertrek met twee deu ren waarvan de eene in de waranda uit kwam en de andere toegang gaf tot de eet kamer. Mijn bed stond in een hoek tegen over de laatste d6ur, het hoofdeinde en de achterkant ongeveer een voet van de muren verwijderd tegen het voeteinde stond mijn waschtafel, vandaar dat er juist ruimte ge noeg was om met eenige moeite om het bed heen te loopen, behalve natuurlijk aan de voorzijde. Tegenover dien kant en onge veer vier voeten daarvandaan stond mijn latafelin de laagste lade had myn knecht het geweer gelegd. Daarnaast was de wa randadeur en in den aangrenzenden muur de deur der eetkamer. Mijn bed was een zwaar houten meubel, gelijk die in Indië gebruikt worden. De opstaande stylen wa ren zes duim in doorsnede,en de vier andere balken van ongeveer dezelfde afmeting. Als men nu in het oog houdt dat het bed zeven voet in het vierkant was, zal het duidelijk zyn dat 't geheel aardig zwaar was. Verder was het laag bij den grond, zoo, dat iemand er net onder door zou kunnen kruipen. Boven aan de stijlen waren de vier hoe| ken van het muskietennet vastgemaakt. Na eenige uren vergeefs beproefd te hebben in slaap te vallen werd de hitte zoo groot dat ik genoodzaakt was de deur van de waranda open te zetten om wat frissche luoht binnen te laten. Meenende dat er wel Niet de Staat zou deze bedingen van boven af vaststellen. Uit den arbeiderskring, in overleg met de patroons, zouden deze bedingen moeten opkomen. De Kamers van Arbeid zonden in staat moeten zijn, om de naleving ervan af te vor* deren. En eerst op die wijs zou de Staat allengs tot de wetenschap geraken, op wat wijs hij deze bedingen in het Wetboek op den Arbeid had vast te leggen. Dr. Wagenaar metkle onlangs op, dat ik er niet in geslaagd was, de methode aan te geven, waardoor men, op Christelijk terrein, tot afdoe ning van het sociale vraagstuk behoorde te geraken. Hierin vergiste hij zich. Ik gaf die methode wel ter dege aan. Maar voor de be handeling van de sociale vraagstukken krach tens die methode, waren geheel andere Kamers van Arbeid noodig, dan we na dien tijd ver kregen hebben. Reden waarom ik mij dan ook als lid der Tweede Kamer, ten ernstigste tegen de inrichting die ze kregen, heb verzet. Bij mij kwam alles aan op 't Arbeidscontract. In dat contract zeil wenschte ik ook de ver plichte verzekering geregeld te zien. En aan de Kamers van Arbeid had ik de taak willen op dragen, maar dan ook de macht willen toebe- deelen, om de naleving der bepalingen van het arbeidscontract, ook wat de'zorge voor de inva lieden betreft, met dwang af te eischen. Alzoo wel ter dege verplichte verrekering tegen ongevallen, ziekte, ouderdom, werkloos heid enz., maar niet van bovenaf geregeld, doch geregeld in den kring van den arbeid zelf, door patroons en arbeiders saam, en eerst daarna door den Staat gesanctioneerd. Nog steeds blijf ik het betreuren, dat die weg ons onder minister Van der Kaay door de tegen woordige inrichting van de Kameis van Arbeid is afgesneden, en in zoo verre heeft mijn hoog geachte ambtgenoot volkomen gelijk, dat ik, gelijk nu de zaken liepen, mij ten slotte genood zaakt zag zelf tot regeling van bovenaf mede te werken. Maat dit verschil tusschen wat ik in 189I voorstond, en sinds zelf deed, betreft niet de verplichte verzekering als zoodanigdie heb ik steeds voorgestaanmaar alleen de methode waardoor die verplichte verzekering tot stand moest komen. In 1892, 93, en 94 ben ik bier telkens op teruggekomen. In I895 heb ik in mijn »P r 0 e v e van pensioenregeling" in meer dan honderd bladzijden mijn denkbeelden nader uitgewerkt, en in de Gemeene Gratie Deel II pag. 545589 heb ik geheel het ver zekeringswezen nog nader theologisch toege licht. Bovendien gaf ik aan hetzelfde onderwerp 't vorig jaar nogmaals zeven artikelen ten beste. Ik heb mij dus waarlijk, wat de bestu deering van dit aangelegen vraagstuk betreft, niet onbetuigd gelaten. Maar ziehier het pijnlijke. Toen ik van 1878—1895 om regeling van deze materie van onderen af riep, heb ik geen gehoor gevonden. Men liet mij alleen staan. Daardoor verliep het gunstige getij. En zoo is het, dat ik mij ten slotte, tegen wil en dank, zelf genoodzaakt zag, mee te gaan met een geen gevaar zou zijn of dat het althans nu wel geweken zou zijn, zette ik de deur wijd open en ging weer te bed. De koelte liet haar weldadige uitwerking gevoelen, en weldra was ik ingeslapen. Hoelang ik geslapen had weet ik niet, maar ik ontwaakte met schrik en vreeselijk voorgevoel van naderend gevaar; een drukkend gevoel scheen my te verstikken, de lucht was heet en het kwam mij voor alsof ik niet de eenige bewoner van het vertrek was. Eenige minuten bleef ik in dien dom- meligen toestand, met mij a half geopende oogen naar boven starendeik wilde op springen en zien wat er in de kamer niet in orde was, maar het onbekende gevaar scheen mij terug te houden. Plotseling hoorde ik diep, zwaar, lang ademhalen vlak voor het bed. Wat was er? Ik durfde mij niet om- keeven om het te onderzoeken, en het ge snuif werd ieder oogenbiik luider en dieper. Het kwam mij voor dat het in mijn toestand beter was onbewegelijk le blijven liggeD, wat de oorzaak van hei vreemde gesnuif dan ook mocht zijn. Tooh keerde ik onhoorbaar hei hoofd naar de zijde vanwaar het gesnuif kwam. Mijn lichaam bleef onbewegelijk liggen, na eenige mi nuten opende ik de oogen half, opdat het schijnen zou, dat ik nog sliep. Wat zag ik? Een zwaar lichaam lag op den grond, methode van regeling die ik op zichzelve ongewenscht achtte. Uitstel tot een regeling van onderen af moge lijk zou worden, werd mij niet gelaten. De nood van de arbeiders dwong mij op de andere methode over te gaan. Gelijk ik 'teens uit drukte „De arbeiders konden niet wachten, geen dag en geen nacht I" Maar hoe hinderlijk mij zeiven dit nu meegaan met aanvankelijk door mij bestreden methode ook zij, dit verschil tusschen 1891 en 1897 geldt niet de verplichte verzekering. Die heb ik altoos voorgestaan. Van 1878 tot nu toe. Nu reeds bijna dertig jaren. U dankende voor de plaatsing van deze regelen, blijf ik hoogachtend Uw dw. KUYP ER. 's-Gravenhage, Januari 1908 21 Januari 1908. Voor Spaarbankkiezers. Wie in 1909 Spaarbankkiezer wil zijn, die heeft nu de gelegenheid om'tte worden Wie nu zoTgt dat hij voor 1 Febr. a.s. op de Nutsspaarbank of op de Rijkspost spaarbank f50 heeft, en dat geld er een jaar laag onafgebroken op laat slaan, die wordt, als hij zieh 1 Febr. 1909, althans voor 14 Febr. van dat. jaar, als zoodanig aangeeft, op de. Kiezerslijst gebracht als spaarbankkiezer. Dus goed begrepen. Voor 1 Febr. a.s. f50 op de Spaarbank. Otn do belangrijkheid plaatsen wij onder staand belangrijke bericht op de le blad zijde van ons blad, opdat 't ni6t schuil ga onder de door onze lezers minder gezochte „Gemengde Berichten". De strijd tegen de tuberculose. Iu de Académie da Medicine te Parijs heeft de bekende directeur van 't Pasteur instituut te Ryssel, dr. Calmette, een mede- deeiing van groot gewicht gedaan over de uitwerking van zyn methode om de diag- Eoso te stellen van beginnende tuberculose, welke methode bestaat in het inspuiten van een kleine dosis tuberculine in het oog. Wanneer, al is 't nog zoo gering, tubercu lose aanwezig is, vertoont zieh een typische reactie. Na meer dan tienduizend gevallen werd deze methode reeds mot goed resul taat toegepast. Uit de ervaringen van dr. Calmette blykt nu, dat van uit tuberculeuze moeders gebo ren kinderen geeneDkel reactie vertoont op de ooginspuiting.Doch naarmate de kinders ouder worden blykt eea grooter percentage aangetast. Tusschen het le en 't 2e levens jaar bedraagt deze percentage 3,42, tus- evenwijdig met mijn bed, tusschen mij en de latafel. De kop was half opgericht en naar mij gekeerd twee vurige oogen verslonden mij reeds. Bij het matte schijnsel der maan, die nu op was, onderscheidde ik de flauwe om trekken van een reusechtigen tijger. Eenige oogenblikken was ik verstijfd van schrik. Al had ik durven roepen, op geen twee mijls afstand, was eenig mensehelijk wezen, dat mijn geroep had kunnen hooren. Ik dacht aan mijn geweer, dooh dat lag in de latafel, en het vreeselijke monsler ver sperde den weg. Ik was op genade en ongenade aan den tijger overgeleverd. Maar waarom had het roofdier mij nog niet aangevallen? Wat was do oorzaak van het vreemde gedrag, een tijg6r onwaardig Ik begon er over na te denken ik kon niet anders doen of die reden mij mis schien eenige kans tot ontkomiog zou bieden. Wat kon het toch zijn. Daar viel mijn aandacht op het mus- kietenuet 1 Ja dat was de oorzaak. Het monster had het heel zeker voor een tijgerval aangezien, met mij daarin als lokaas. Als dat zoo was, bestond er eenige kans op redding als ik den tijger in dien waan kon laten, door onbewegelijk te blijven liggen cn geen kreet te uiten. Daar lag ik hulpeloos, als een stuk hout; de seeonden schenen uren, de miDuten jaren. Eindelijk wist ik niet meer wat ik deedj

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1908 | | pagina 1